Hoofdstuk 1 Tijdvak Jaartal Periode Kenmerken Kernbegrippen Overige begrippen Hoofdstuk 2 Tijdvak Jaartal Periode Kenmerken Kernbegrippen Overige begrippen Tijd van de Jagers en Boeren Tot 3000 v. Chr. Prehistorie - Levenswijze van jagers-verzamelaars - Ontstaan landbouw landbouwsamenlevingen - Ontstaan eerste stedelijke gemeenschappen - Agrarisch, betrekking hebbend op de landbouw. - Cultuur, geheel van voortbrengselen van een gemeenschap. - Jagers-verzamelaars, groep mensen zonder vaste woonplaats die leeft van jacht en het verzamelen van gewassen. - Landbouwsamenleving, maatschappij waar het natuurlijke milieu wordt aangepast voor de productie van planten en dieren voor menselijk gebruik. - Nomadisch, de naam voor het bestaan wat de jagers-verzamelaars hadden - Neolithische Revolutie, zo word de ontdekking van de landbouw ook wel genoemd. Tijd van de Grieken en Romeinen 3000 v. Chr. – 500 n. Chr. Oudheid - Ontwikkeling van filosofie en wetenschap en het nadenken over de rol van de burger in de samenleving. - Klassieke vormen in de beeldende kunst en architectuur. - Groei van het Romeinse rijk, waardoor Grieks-Romeinse coltuur zich in Europa verspreidde. - Contact tussen Grieks-Romeinse cultuur en de Germanen van NoordwestEuropa. - Ontwikkeling van de eerste monotheïstische godsdiensten. (Jodendom en Christendom) - Burgerschap, feit dat je burger bent incl. alle politieke en maatschappelijke rechten die daarbij horen. - Christendom, monotheïstische godsdienst, gesticht door de volgelingen van Jezus. - Imperium, groot rijk onder de heerschappij van een keizer of één volk. - Jodendom, oudste monotheïstische godsdienst. Jahweh, is de God die hun gemaakt heeft. Hij bepaald hun levenswijze. - Klassiek, manier van uitbeelden (vormentaal) die door de Grieken (van 480338) gebruikt is, werd vanaf de 2e eeuw v. Chr. als klassiek (maatgevend) beschouwd. - Monotheïsme, het geloof in slechts één God. - Politiek, oorspronkelijk: leven als actief burger in een polis, later: manier waarop stad/streek/land bestuurd wordt. - Stadsstaat (polis), zelfstandige staat. (bestaand uit een stad met omliggend gebied) - Wetenschap, baseert theorieën op experimenten, waarnemingen en het gebruik van het verstand. - Hellenisme, verspreiding van de Griekse cultuur. (Grieken noemden zichzelf Hellenen) Hoofdstuk 3 Tijdvak Jaartal Periode Kenmerken Kernbegrippen Overige begrippen Hoofdstuk 4 Tijdvak Jaartal Periode Kenmerken Kernbegrippen Overige begrippen Monniken en Ridders 500 – 1000 Vroege Middeleeuwen - Ontstaan hofstelsel en horigheid. - Ontstaan van een feodaal systeem. - Verspreiding van het christendom in Europa. - Ontstaan en verspreiding van de islam. - Agrarisch-urbane samenleving, samenleving waarin het grootste gedeelte van de bevolking op het platteland leeft en in de landbouw werkzaam is. - Autarkie, (zelfvoorziening) autarkische samenleving kan zelf in alle behoeften voorzien. - Feodalisme, (leenstelsel) systeem van leenheren die grond in leen geven aan leenmannen. (in ruil daarvoor trouw en ondersteuning als dat nodig is) - Hofstelsel, systeem waarbij de grond eigendom is van een leenheer en word bewerkt door pachters en horige boeren. - Horigen, vaak onderdeel van het hofstelsel. - Horigheid, boeren zijn aan hun land gebonden, zij worden horigen genoemd. - Islam, (onderwerping) religie gesticht door de profeet Mohammed, Allah is hun enige God. - Volksverhuizingen, grootschalige invasies van stammen Steden en Staten 1000 – 1500 Hoge Middeleeuwen en Late Middeleeuwen - Strijd tussen de geestelijke en de wereldlijke machthebbers. - Kruistochten als expansie van de christelijke wereld. - Opkomst van handel en ambacht. - Opkomst van de stedelijke burgerij. - Het begin van staatsvorming en centralisatie. - Ambacht, beroep waarbij een handwerker met gereedschap eindproducten maakt. (tevens ander woord voor gilde) - Centralisatie, het streven van vorsten om hun grondgebied vanuit een hoofdstad centraal te regeren. - Expansie van het christendom, uitbreiding van het christelijke geloof. (d.m.v. missionering of verovering van gebieden) - Geestelijke macht, de macht van een geestelijkheid over de gelovigen. (macht gaat over geloofszaken) - Handel, ruilen van producten voor andere producten of geld. - Kruistochten, van katholieke gebieden in Europa (van 11e – 13e eeuw) tochten om de Heilige Plaatsen in Palestina te heroveren van de moslims. - Staatsvorming, het streven van vorsten naar een aaneengesloten grondgebied met een stevige bestuursstructuur. - Wereldlijke macht, de macht van de keizer/koningen/edelen over het gewone volk. (macht betreft bestuur en rechtspraak) x Hoofdstuk 5 Tijdvak Jaartal Periode Kenmerken Kernbegrippen Overige begrippen Hoofdstuk 6 Tijdvak Jaartal Periode Kenmerken Kernbegrippen Overige begrippen Ontdekkers en Hervormers 1500 – 1600 Vroegmoderne tijd - Begin van de Europese overzeese expansie. - Veranderde mens- en wereldbeeld van de Renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling. - Hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de Klassieke Oudheid. - Protestantse Reformatie. (gevolg: splitsing van de christelijke kerk) - Conflict in de Nederlanden resulteerde in de stichting van de Nederlandse staat. - Erfgoed, cultuurgoed dat is overgeleverd uit eerdere tijden. - Katholicisme, rondom de kerk van Rome opgezette geloofsrichting (paus is aardse plaatsvervanger van Christus) - Kerkhervorming/Reformatie, protestbeweging tegen misbruik en verkeerde manier van geloven binnen de katholieke kerk. - Protestantisme, verzamelnaam voor verschillende geloofsrichtingen die hun oorsprong kennen in het protesteren tegen misbruiken binnen de katholieke kerk. - Renaissance, cultuurstroming die de mens als individu centraal stelt en de Klassieke Oudheid als voorbeeld heeft. - Wereldbeeld, voorstelling omtrent de werkelijkheid van de wereld. x Regenten en Vorsten 1600 – 1700 Vroegmoderne tijd - Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie. - Wetenschappelijke revolutie. - Streven van vorsten naar absolute macht. - De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in de economisch en cultureel opzicht van de Republiek der verenigde Nederlanden. - Absolutisme, staatsvorm waarbij de koning alle macht in handen heeft en alleen aan God verantwoording hoeft af te leggen. - Economie, financiële middelen, de handel en de industrie van een land. - Handelskapitalisme, vroege vorm van kapitalisme, waarbij kooplieden een centrale rol speelden. (kochten producten – verkochten producten met winst – winst investeren) - Kapitalisme, economisch systeem met als belangrijke kenmerken winstreven, privébezit en vrije concurrentie. - Wereldeconomie, vanaf de ontdekkingsreizigers breidden Europese handelaren hun werkterrein uit tot de hele wereld. Producten uit alle werelddelen werden uitgewisseld. - Wetenschappelijke revolutie, wetenschappelijke ontwikkeling die tot een ander beeld van de werkelijkheid leidt. (kenmerken: experimenteren, observatie en samenwerken) - Statenbond, een samenwerkingsverband van grotendeels zelfstandige gewesten. - Regenten, kleine bovenlaag van rijke burgers die de macht uitoefende. Hoofdstuk 7 Tijdvak Jaartal Periode Kenmerken Kernbegrippen Overige begrippen Pruiken en Revoluties 1700 – 1800 Vroegmoderne tijd - Uitbouw van de Europese overheersing (met name in de vorm van plantagekoloniën en dus ook trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme) - Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op godsdienst, politiek en sociale verhoudingen. - Voortbestaan van het Ancien Régime met pogingen op het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte vorm te geven. (verlicht absolutisme) - De democratische revoluties in we westerse landen (gevolg; discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap) - Abolitionisme, streven naar afschaffing van de slavernij en de slavenhandel. - Ancien Régime, benaming voor de tijd vóór de Franse revolutie. (toen absolute vorsten regeerden) - Democratische revolutie, ommezwaai in het bestuur waarbij het volk steeds meer macht in handen kreeg ten koste van de macht van de vorst. - Grondrechten, (vrijheidsrechten) die burgers bescherming geven tegen een oneerlijke behandeling van overheid of andere burgers. - Grondwet, (constitutie) algemene staatsregeling. (staan belangrijkste grondbeginselen van het bestuur van een staat omschreven) - Plantagekolonie, overzees gebiedsdeel waar grote landbouw gebieden waren ingericht waarom slaven te werk werden gesteld. - Rationalisme, toepassen van de rede, het verstand. - Sociale verhoudingen, wisselwerking tussen verschillende groepen in de samenleving. - Staatsburgerschap, toestand waarin iemand burgerrechten in een staat heeft. - Trans-Atlantische slavenhandel, koop en verkoop van mensen als bezit. (waarbij verschillende continenten betrokken zijn) - Verlicht absolutisme, (verlicht despotisme) als vorsten onder invloed van de Verlichting hun bestuur verbeterden, maar wel alle macht in handen hielden. - Verlichting/verlicht denken, (in de 18e eeuw) Europeanen hadden steeds meer kritiek op de staat en de samenleving. Ze vinden dat mensen meer gebruik moesten van de rede, het gezond verstand. Meer vrijheid en gelijke rechten voor iedereen. (resultaat, vooruitgang van de samenleving in zijn geheel) x Hoofdstuk 8 Tijdvak Jaartal Periode Kenmerken Kernbegrippen Overige begrippen Extra Burgers een Stoommachines 1800 – 1900 Moderne tijd - Industriële Revolutie legde in de westerse wereld de basis voor en industriële samenleving. - Het modern imperialisme hield verband met de industrialisatie. - Discussies over de ‘sociale kwestie’. - Opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen. - Voortschrijdende democratisering, voor zowel mannen als vrouwen. - Opkomst van emancipatiebewegingen. - Confessionalisme, ideologie die stelt dat de politiek op religieuze grondslagen gebaseerd moet zijn. - Emancipatiebeweging, maatschappelijke groepering die ijvert voor gelijkberechting op een bepaald gebied (scholen, vrouwen, etc.) - Feminisme, beweging die streeft naar ene gelijkwaardige behandeling van vrouwen en mannen. - Imperialisme, proces waarbij landen hun macht in andere delen van de wereld willen vergroten (bijv d.m.v. handelsposten te vestigen of invloed uit te oefenen op het lokale bestuur) - Industriële revolutie, omschakeling van handmatig naar machinaal vervaardigde goederen. - Industriële samenleving, samenleving waarbij een groot deel van de bevolking in fabrieken werkt en in steden woont. - Liberalisme, ideologie die vrijheid voor het individu nastreeft, met name op staatkundig en economisch gebied. - Modern imperialisme, fase van imperialisme waarbij de Europeanen steeds meer overzeese gebieden veroveren en tot kolonies maken. - Nationalisme, vorm van groepsbewustzijn die zich uit, in een sterke voorkeur voor eigen volk of land. - Politieke stroming, een groep mensen die dezelfde politieke overtuiging aanhangt. - Sociale kwestie, (19e eeuw) leefden veel arbeiders in miserabele omstandigheden. De welgestelde mensen die het voor hen opnamen betitelden dit als de ‘sociale kwestie’. - Socialisme, ideologie die streeft naar meer gelijkheid voor alle burgers. - Stoommachines, zorgen ervoor dat er veel meer goederen geproduceerd konden worden. - Burgerij, werd in economisch en sociaal opzicht steeds belangrijker. - Great Exhibition, (1891) eerste wereldtentoonstelling. - ‘Wedloop om Afrika’, meerdere landen proberen delen van Afrika te veroveren. - Communistisch Manifest, boek van Karl Marx en Friedrich Engels. Over de positie van arbeiders. - Verelendungsfase, fase waarin de arbeiders onder steeds ellendiger omstandigheden moesten wonen en werken. - Schoolstrijd, onderwijskwestie over bijzonder onderwijs.