dige verschillen vastgesteld bij oogst wat betreft de uiterlijke kenmerken, ook de vruchtwanddikte was gelijk. Enkel de brixwaarde was verschillend: die van het behandelde object lag significant lager dan die van het onbehandelde. De houdbaarheid van de vruchten van beide objecten was vergelijkbaar. Gewas De groeikracht, open-/geslotenheid van het gewas en de bladgrootte werden maandelijks door middel van een visuele beoordeling geëvalueerd. Er werden geen verschillen waargenomen. Er viel wel op dat de onbehandelde planten gemiddeld 20 centimeter langer waren dan de behandelde. Uit de productieresultaten blijkt dat er in geval van toepassen van plantversterkers een tendens was naar meer geoogste vruchten. Vermits elke geoogste vrucht uiteraard ook eerst gezet is, kan worden gesteld dat de vruchtzetting bij het behandelde object iets vlotter verliep. Tijdens het jaar werd de wortelontwikkeling opgevolgd door aan de zijkanten van de plantgaten te kijken naar de hoeveelheid wortelpuntjes/wortels. Enkele keren was de indruk dat er iets meer worteltjes te zien waren bij de behandelde planten. Op het einde van de teelt werden verschillende substraatmatten uit hun plastic hoes gehaald en doorgesneden om te kunnen kijken naar de wortels in de mat. Afgaande op een visuele beoordeling bleek de beworteling iets beter te zijn bij de behandelde planten. De planten in deze proef hadden geen last van ziekten en plagen waardoor er dan ook geen verschillen in weerbaarheid tegen ziekten en plagen werden vastgesteld. Staalnames Het water in de substraatmatten werd regelmatig geanalyseerd op de aanwezige hoeveelheid hoofd- en sporenelementen. Enkel bij de K- en P-gehaltes werden er wat verschillen vastgesteld: van januari tot en met begin juni was er meestal minder kalium aanwezig in de mat bij het behandelde object, van maart tot en met half juni lag ook het fosforgehalte lager. Vermits beide objecten dezelfde voeding toegediend kregen, zou een lager gehalte aan K en P in de mat kunnen toegeschreven worden aan een meeropname door de planten die de plantversterkers kregen toegediend. Omdat K en P bloei en zetting bevorderen, zou het hoger aantal gevormde vruchten bij het behandelde object verklaard kunnen worden door de aanwezigheid van extra K en P in de plant. Fosfor zorgt tevens voor een goede beworteling. Afgaande op visuele beoordelingen leken de steenwolmatten met behandelde planten iets meer wortels te bevatten. Besluit Slechts een deel van de beloftes werd waargemaakt. De plantversterkers zorgden niet voor een betere vruchtkwaliteit of een zichtbaar betere gewasgroei; het effect op weerstand tegen ziekten en plagen bleef onduidelijk. De wortelontwikkeling en vruchtzetting verliepen daarentegen wel iets vlotter. Bovendien was er bij het gebruik van plantversterkers een tendens naar een verhoogde productie waarneembaar. De resultaten zij dus wisselend en vragen om bevestiging. Deze proef wordt dan ook dit jaar op het Proefcentrum Hoogstraten herhaald. C. Sauviller Proefcentrum Hoogstraten, Meerle Thema Rijenbemesting met ammoniumhoudende meststoffen Een mogelijkheid om uitspoeling van stikstof te beperken is de stikstof onder de vorm van ammonium toe te passen. Daarbij moet ammonium zo lang mogelijk behouden blijven in de bodem; de omzetting tot nitraat dient zo lang mogelijk te worden uitgesteld. Twee belangrijke methoden om langer ammonium in de bodem te behouden zijn: rijenbemesting in plaats van breedwerpige bemesting en gebruik maken van een ammoniumhoudende meststof met nitrificatieremmer. Bij rijenbemesting worden de meststoffen zeer geconcentreerd op een kleine plaats in de bodem gebracht. Hierdoor worden de bacteriën die verantwoordelijk zijn voor de omzetting van ammonium tot nitraat in lichte mate uitgeschakeld. Een nitrificatieremmer remt de omzetting van ammonium tot nitraat. 24 • ProeftuinNieuws 6 - 17 maart 2006 0-30 NO3-N 0-30 NH4-N 700 250 200 600 kg N/ha 500 kg N/ha 0-30 NO3-N 0-30 NH4-N 400 300 200 150 100 50 100 Reeds enkele jaren worden op het Proefstation voor de Groenteteelt te Sint-Katelijne-Waver (PSKW) proeven verricht met rijenbemesting. In 2005 werden zes verschillende meststoffen beproefd bij vroege bloemkool en bij winterprei. Naast ammoniumhoudende meststoffen komen ook ureumhoudende meststoffen in aanmerking voor rijenbemesting. Ureum wordt in de bodem immers omgezet tot ammonium. Proefopzet Gebruikte meststoffen ASS (ammoniumsulfaatsalpeter): dezelfde meststof als Entec 26, maar zonder nitrificatieremmer. ASS bevat 26% stikstof, waarvan 7,5% nitraat en 18,5% ammonium. Entec 26: ammoniumsulfaatsalpeter met nitrificatieremmer DMPP. Entec 26 bevat 26% stikstof, waarvan 7,5% nitraat en 18,5% ammonium. Ureum: bevat in vaste vorm 46% ureum. Scotts 468: bevat 46% ureum in een nieuwe formulering. Ammoniumsulfaat vloeibaar: ammoniumsulfaat opgelost in water. Ammoniumsulfaat vloeibaar bevat 10 kg N/100 liter en wordt vloeibaar geïnjecteerd. Entec solub 21: ammoniumsulfaat opgelost in water en aangevuld met nitrificatieremmer DMPP. Entec solub 21 bevat 21% stikstof in de vorm van ammonium en daarnaast 24% zwavel. Deze meststof wordt toegepast als een vloeibare meststof. Bodembemonstering De bemonstering van de bodem gebeurt verticaal doorheen de plaats waar de meststoffen werden geïnjecteerd. De analysewaarden worden uitgedrukt in kg N/ha omdat dit een gekende eenheid is. De werkelijke waarde in eenheden per hectare is Entec solub 21 Ammoniumsulfaat vloeibaar Scotts 468 Ureum Entec 26 Entec solub 21 Ammoniumsulfaat vloeibaar Scotts 468 Ureum Entec 26 ASS Figuur 1. - Minerale stikstofanalyse op 19/4/2005 (40 dagen na de bemesting) bij bloemkool, vroege teelt 2005-2006 ASS 0 0 Figuur 2. - Minerale stikstofanalyse op 14/11/2005 (69 dagen na de bemesting) bij prei, winterteelt 2005-2006 veel lager omdat de bodemvoorraden vlak naast de plaats van injectie veel lager zijn. Spijtig genoeg is deze werkelijke waarde praktisch niet weer te geven. Resultaten Rijenbemesting bij vroege bloemkool De stikstofinhoud van de bodem in het vroege voorjaar is dikwijls zeer laag. In dat geval is het bemestingsadvies van het Proefstation te Sint-Katelijne-Waver een combinatie van band- en rijenbemesting. De bandbemesting zal ervoor zorgen dat de kleine plantjes direct voldoende stikstof voor handen hebben. De rijenbemesting staat in voor de verdere stikstoflevering. Indien deze bemestingstechniek toegepast wordt, kan het advies dalen van 250 kg N/ha tot 200 kg N/ha (uiteraard vermindert met de minerale stikstofinhoud van dat moment). Uittesten van de verschillende meststoffen gebeurde enkel door een rijenbemesting. De bodeminhoud bij het begin van de teelt was 55 kg N/ha in de bovenste bodemlaag (0-30 cm). De rijenbemesting werd uitgevoerd met 100 kg N/ha. Dit is een zeer laag bemestingsniveau voor een vroege teelt. Tijdens de teelt werd tweemaal een grondstaal genomen om de minerale stikstof te bepalen (ammonium- en nitraatstikstof). Bij de eerste staalname, veertig dagen na bemesten, is de invloed van de nitrificatieremmer DMPP duidelijk te zien (Figuur 1). Het ammoniumgehalte bij Entec 26 en Entec Solub 21 is hoger dan bij respectievelijk ASS en Ammoniumsulfaat vloeibaar. Bij de meststoffen zonder nitrificatieremmer wordt de meeste ammoniumstikstof geanalyseerd bij de toepassing van opgelost ammoniumsulfaat. De ureummeststof in nieuwe formulering (Scotts 468) behoudt langer ammonium dan ureum. Rijenbemesting bij winterprei Voor de winterteelt prei was geen basisbemesting noodzakelijk. Twee maanden later werd, na staalname, een rijenbemesting uitgevoerd met 75 kg N/ha. Tijdens de teelt werd driemaal een grondstaal genomen om de minerale stikstof te bepalen (ammonium- en nitraatstikstof). Op 10 oktober (34 dagen na bemesten), maar vooral op 14 november (69 dagen na bemesten) is de invloed van de nitrificatieremmer duidelijk zichtbaar (Figuur 2). Zelfs op 27 januari 2006 (141 dagen na bemesten) is de werking van de nitrificatieremmer DMPP nog zeer duidelijk. Entec 26 en Entec solub 21 behouden langer ammonium in de bodem. Kwalitatief werden er geen verschillen waargenomen. De nitrificatieremmer heeft ook geen zichtbaar effect op de opbrengst. Besluit De nitrificatieremmer DMPP, aanwezig in Entec-meststoffen, levert goed werk. De omzetting van ammonium tot nitraat in de bodem wordt zeer sterk afgeremd. De nieuwe meststof Scotts 468 behoudt in de vroege teelt van bloemkool lange tijd ammonium. In de winterteelt prei is het ammoniumgehalte in de bodem sneller gedaald. L. De Rooster Proefstation voor de Groenteteelt, Sint-Katelijne-Waver Deze proef kwam tot stand met de financiële steun van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Beheer en Kwaliteit Landbouwproductie. ProeftuinNieuws 6 - 17 maart 2006 • 25