THEMA 4: GERICHTE TOEDIENING MESTSTOFFEN Gezien de soms relatief ruime plantafstand en beperkte beworteling bij bepaalde sierteeltgewassen en/of teeltstadia, bestaat het risico dat bij het vollevelds toedienen van meststoffen een groot deel van voedingsstoffen niet ter beschikking komt van het gewas. Nitraatstikstof die zich onder de bewortelingsdiepte of tussen de plantrijen bevindt, kan niet door de planten opgenomen worden en kan uitspoelen naar lager gelegen bodemlagen. Daarom kan de juiste plaatsing van (stikstof)meststoffen een belangrijke maatregel vormen bij de reductie van het nitraatresidu in het najaar. Wanneer de meststoffen dicht genoeg bij de planten worden toegediend, zijn deze beter bereikbaar voor de plantenwortels en kan de totale toegediende dosis per hectare tevens laag gehouden worden. In functie van toedieningswijze kan een onderscheid gemaakt worden in: • Band- of rijenbemesting • Punt- of plantgatbemesting Band- of rijenbemesting Bij bandbemesting wordt de meststof in een relatief brede band gestrooid of 5 tot 10 cm in de bodem ingewerkt waarna in deze bemeste band wordt gezaaid of geplant. Deze techniek wordt voornamelijk toegepast voor gewassen die in de rij dicht bij elkaar staan maar een grotere tussenrij-afstand hebben, bv. knolbegonia. Zo wordt de hoeveelheid stikstof tussen de rijen beperkt tot vooral mineralisatiestikstof en kan ook de uitspoeling beperkt worden. Bij bosbomen bijvoorbeeld wordt bedbemesting toegepast. Hierbij kan de meststof enerzijds in de bodem ingewerkt worden of anderzijds over het bed worden gestrooid. Dit wordt toegepast wanneer de planten relatief dicht tegen elkaar staan en een rijenbemesting weinig zin heeft. Bij rijenbemesting wordt de meststof 5 à 10 cm naast de plant gestrooid en eventueel 5 à 10 cm in de bodem ingewerkt. Dit kan zowel eenzijdig als tweezijdig gebeuren. Hier is het eveneens belangrijk dat de planten relatief dicht in de rij staan terwijl de tussenrij-afstand groot is. Op die manier kunnen de planten ten volle beroep doen op deze in de rij geplaatste meststoffen en kan de uitspoeling tot een minimum beperkt worden. In de laanbomenteelt zal men bijvoorbeeld de voorkeur geven aan een rijenbemesting aangezien de meststof zo het meest efficiënt door de plant kan benut worden. De meststof wordt enkele centimeters naast de plantenrij gelegd of ingewerkt. Punt- en plantgatbemesting Bij punt- en plantgatbemesting wordt de meststof nog slechts op 1 plaats geconcentreerd toegediend, namelijk direct in het plantgat of net naast de plant. Er wordt geen volledige rij of band naast of onder de plant in de bodem ingewerkt waardoor men de hoeveelheid onbenutte meststof verder probeert te reduceren. Deze techniek wordt toegepast wanneer de planten op grote afstand van elkaar staan. Bij de teelt van potchrysanten bijvoorbeeld kan men de keuze maken om zeer gericht te gaan bemesten en dus de meststof pot aan pot te gaan verdelen. Aan iedere pot wordt zo de juiste hoeveelheid voedingsstoffen toegediend die de plant nodig heeft. Wanneer deze meststoffen vochtig worden, draineren ze in de bodem waar ze door de wortels kunnen opgenomen worden. Een alternatief op deze methode is dat men de meststoffen net voor het planten in het plantgat strooit. Bij deze alternatieve methode dient men wel waakzaam te zijn dat de meststoffen lichtjes ingewerkt worden en dat de totale hoeveelheid niet te hoog is om wortelverbranding tegen te gaan. Wanneer gerichte bemesting toepassen Zoals reeds aangehaald, past men beter gerichte bemesting toe wanneer onderlinge afstand tussen de planten zo groot is dat de plantenwortels niet het volledige bodemvolume benutten. Concreet betekent dit bijvoorbeeld in de laanboomkwekerij dat er het eerste en eventueel het tweede groeiseizoen beter rijof bandbemesting toegepast wordt. Wanneer de bomen ouder zijn kan toch gekozen worden voor een volleveldsbemesting aangezien de wortels dan over de volledige bouwvoor verdeeld zitten. Dosisberekening Omdat de meststoffen bij een gerichte toediening, zoals hiervoor beschreven, dichter bij de wortels gestrooid worden en dus efficiënter kunnen opgenomen worden dan bij een volleveldsbemesting dient er een reductiefactor in rekening gebracht te worden. Uit bemestingsproeven is gebleken dat een reductiefactor van 2/3 tot gunstige resultaten leidt. Deze reductiefactor werd al meermaals toegepast wanneer de bemestingsdosis voor een gerichte toediening diende bepaald te worden bij de bemesting van laanbomen, potchrysanten en knolbegonia’s. Wanneer men bijvoorbeeld Fagus sylvatica als laanboom een bemesting van 80 kg N/ha vollevelds zou geven, komt dit neer op 53 kg N/ha (of 2/3 van 80 kg N/ha) wanneer men rijenbemesting zou toepassen. Staalname in functie van de toegepaste bemestingsmethode Wanneer de bemesting afgestemd wordt in functie van het resultaat van een bodemstaal is het van belang hiermee rekening te houden bij de methode van staalname. Het bodemstaal neemt men best op de plaats waar de plantenwortels zich bevinden zodat er een goed beeld verkregen wordt van de voedingstoestand rondom de plantenwortels. Dit betekent dus dat men voor een laanboomkwekerij waar rijen- of bandbemesting toegepast wordt, best een bodemstaal neemt in de bomenrij waar de bomenwortels zich bevinden. Dit in tegenstelling tot de stalen die genomen worden voor handhaving van het nitraatresidu.