Uitspraak RECHTBANK GRONINGEN Sector kanton Locatie Groningen Zaak\rolnummer: 367112 CV EXPL 08-7951 Vonnis d.d. 7 oktober 2009 inzake [X.], wonende te [adres], eiser, hierna te noemen [X.], gemachtigde mr. G. Wind, advocaat, postbus 2875, 3500 GW Utrecht, en de stichting Stichting Agrarisch Opleidingscentrum Terra, gevestigd te Groningen, gedaagde, hierna te noemen AOC, gemachtigde mr. J.C. Zevenberg, advocaat, postbus 1213, 2280 CE Rijswijk. PROCESVERLOOP Ingevolgde het tussenvonnis van 8 april 2009 heeft op 30 juni 2009 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Pogingen om tot een minnelijke schikking te geraken zijn mislukt. Vervolgens is andermaal vonnis bepaald. OVERWEGINGEN 1. De feiten 1.1 [X.], geboren op 11 oktober 1951, is op 1 augustus 1978 bij één van de rechtsvoorgangers van AOC in dienst getreden, laatstelijk als docent binnen het Cursus Contract Onderwijs (CCO), tegen een salaris van € 3.178,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en 5% eindejaarsuitkering. 1.2 De dienstbetrekking, waarop de CAO BVE van toepassing is, is, na een procedure bij het College van beroep, per 1 februari 2007 door (geconverteerde) opzegging zijdens AOC geëindigd. Bij einde van de arbeidsovereenkomst heeft AOC geen financiële voorziening voor [X.] getroffen. 1.3 Bij schrijven van 17 juli 2007 heeft [X.] AOC op de hoogte doen stellen van zijn mening dat het in het geding zijnde ontslag kennelijk onredelijk was. Op 9 oktober 2007 heeft AOC schriftelijk gereageerd. Bij schrijven van 7 januari 2008 heeft [X.] zijn standpunt doen herhalen en een laatste waarschuwing aan AOC doen uitgaan. Op 10 juni 2008 heeft [X.] AOC gedagvaard. 1.4 Thans heeft [X.] een inkomen van 70% van het onder 1 genoemde salaris. Dat inkomen bestaat uit een arbeidsongeschiktheidsuitkering aangevuld met de vruchten van een door [X.] in het verleden persoonlijk getroffen voorziening. 1.5 In de loop van de dienstbetrekking is [X.] herhaaldelijk uitgevallen in verband met spanningsklachten. Dat heeft er onder meer toe geleid dat [X.] met ingang van 1 augustus 1995 gedurende jaar een dag minder is gaan werken. Deze regeling is telkens met een jaar verlengd. Per 1 augustus 2001 heeft bedoeld (onbezoldigd) verlof een permanent karakter gekregen. 1.6 In de periode 1995 tot 2000 is van noemenswaardige uitval van [X.] geen sprake geweest. Vanaf 2000 is hij echter wederom regelmatig (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geraakt in verband met klachten van psychische aard. 1.7 Op 20 januari 2003 heeft er op initiatief van de arbodienst van AOC, Arbo Unie, psychodiagnostiek onderzoek naar [X.] plaatsgevonden door een gezondheidspsycholoog. Bij schrijven van 9 april 2003 heeft de bedrijfsmaatschappelijk werkster van Arbo Unie daaromtrent gerapporteerd aan AOC. Daarin heeft zij te kennen gegeven dat er bij [X.] geen sprake is van beperkingen in strikt medische zin die hem zou kunnen belemmeren in het uitoefenen van zijn huidige functie. Volgens de psycholoog zijn er geen tekenen van ziekte of gebrek, hooguit van een karakterstructuur c.q. sensitiviteit die veel duidelijk maakt over de wijze waarop [X.] wordt beïnvloed door de spanningen die in het dagelijks leven, inclusief zijn werk, op zijn pad komen. 1.8 Per 1 september 2004 is [X.] wederom, maar nu definitief uitgevallen wegens ziekte. 1.9 Op 29 september 2004 heeft de bedrijfsarts een probleemanalyse gemaakt. Daarin heeft deze aangegeven dat de oorzaak van het verzuim van [X.] is gelegen in de arbeidsomstandigheden, intra-persoonlijke factoren, een verminderd psychische belastbaarheid en (vermeende) gehoorproblemen. De bedrijfsarts kwalificeert de oorzaken als werkgerelateerd. De verwachting van de bedrijfsarts is dat [X.] zijn werkzaamheden op korte termijn weer gedeeltelijk zal kunnen hervatten, mits rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. De prognose op langere termijn is niet duidelijk. Doelstelling is om via geleidelijke opbouw van de belasting te komen tot volledige arbeidsgeschiktheid. Van groot belang daarbij is dat de werkzaamheden gestructureerd worden aangeboden. De bedrijfsarts vraagt zich af of dat binnen de setting van het CCO mogelijk is. Verder merkt de bedrijfarts op dat het de vraag is of er, gegeven de beperkingen van [X.], voldoende mogelijkheden zijn om te re-integreren in het eigen werk. Hij is van oordeel dat de aandacht moet worden verlegd naar ander werk of een andere werkgever als reintegratie naar eigen werk geen haalbare kaart blijkt te zijn. De werkgever wordt geadviseerd daarover met [X.] in gesprek te gaan. 1.10 Op 13 januari 2005 heeft de arbeidsdeskundige Los van de arbodienst van AOC, Arbo Unie, gerapporteerd. Deze heeft geconstateerd dat [X.] niet optimaal functioneert omdat hij moeilijk kan omgaan met spanning en hectiek en dat zijn faalangst en zijn neiging tot perfectionisme hem in de weg zitten. In 1994 is [X.] een dag minder gaan werken om die problemen het hoofd te bieden. Dat heeft tot 2000 redelijk gewerkt. Daarna zijn de oude klachten en de daarmee samenhangende uitval teruggekomen. Volgens Los kan alleen een duurzame oplossing worden bereikt als [X.] kan werken binnen een overzichtelijk takenpakket waarin het overbrengen van vakkennis centraal staat en waarin geen verstoringen plaatsvinden die inherent zijn aan het leven van alle dag op de scholen van AOC (veranderingen in onderwijssysteem, groter en gevarieerder aanbod aan leerlingen, soms beperkte beschikbaarheid van leerkrachten etc.). Daarnaast dient [X.] te worden aangestuurd en moet er tijd worden gemaakt voor coaching en begeleiding. Los geeft aan dat [X.] ongeschikt is voor lesgeven aan leerlingen van niveau 2 en competentie gericht leren en geschikt voor vak- en praktijkgerichte opleidingen/cursussen in het kader van omscholing en bijscholing. Als alternatief acht Los [X.] geschikt voor een takenpakket met praktijkgerichte werkzaamheden, zoals praktijkbegeleiding voor cursisten BBC die nog geen werk hebben, aangevuld met aanleg en onderhoud van tuinen. 1.11 Op 1 februari 2005 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen het management van AOC en [X.]. Daarbij zijn drie opties ter tafel gekomen, te weten terugkeer in oude functie, terugkeer in passende functie en outplacement. AOC heeft toen aangegeven geen vertrouwen te hebben in optie 1. De recente ontwikkeling is dat AOC steeds meer in de richting van competentiegericht onderwijs gaat. [X.] is daarvoor niet geschikt volgens AOC. Ook [X.] zelf ziet daarin geen rol voor hem weggelegd. Werkzaamheden op een andere vestiging worden ook niet omarmd door AOC, omdat elders dezelfde problematiek speelt. AOC voelt het meest voor optie 3. Niettemin zal nog worden gekeken naar re-integratie in passende functie. Daarnaast wordt een outplacementtraject uitgewerkt. Partijen spreken af op 8 maart 2005 verder te praten. 1.12 Op 8 en 23 maart 2005 hebben er vervolgbesprekingen plaatsgevonden. Daarbij heeft AOC te kennen gegeven de opties 1 en 2 niet meer reëel te achten. Zij wenst zich te concentreren op het outplacement traject (1 jaar met een maximum van 2 jaar gevolgd door ontbinding). 1.13 Op 14 april 2005 heeft [X.] AOC bericht te hebben gekozen voor het outplacementbureau Carrière Switch, zonder overigens zijn aanspraken op re-integratie in een passende functie binnen AOC prijs te geven. Integendeel, hij behoudt zich ter zake uitdrukkelijk alle rechten voor. 1.14 Bij schrijven van 19 april 2005 heeft AOC, refererend aan een gesprek van 15 april 2005, ter kennisneming een kopie van de offerte van het outplacementbureau aan [X.] doen toekomen, alsmede een concept overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. 1.15 Bij schrijven van 29 april 2005 heeft de gemachtigde van [X.] aan AOC bericht dat hij [X.] heeft ontraden in te stemmen met beëindiging van de dienstbetrekking. Hij geeft tevens aan dat re-integratie binnen AOC meer voor de hand ligt gelet op de bevindingen van de arbeidsdeskundige. 1.16 In een deskundigenoordeel d.d. 25 augustus 2005 van het UWV wordt verwoord dat het aan [X.] aangeboden werk, inhoudende het geven van praktijkgerichte cursussen aan het bedrijfsleven en/of de functie van praktijkbegeleider e.d. niet passend is. UWV benadrukt daarbij dat het om een momentopname gaat. 1.17 Tot januari 2006 heeft [X.] op arbeidstherapeutische basis 2 ochtenden per week gewerkt in de mediatheek van AOC. In mei 2006 heeft hij bij wijze van re-integratie 8 dagdelen gewerkt op een Groene School in Winsum. 1.18 Op 30 juni 2006 heeft de verzekeringsarts Winkel van het UWV gesteld dat [X.] arbeidsgerelateerde psychische klachten heeft met een chronisch karakter. Daaraan hebben onder meer de karakterstructuur c.q. de sensitiviteit, de afnemende flexibiliteit van [X.] als gevolg van ouder worden ten grondslag gelegen. Ook veranderingen in het onderwijs en spanningen van juridische procedures hebben een rol gespeeld. 1.19 In een rapport van 31 augustus 2006 van de arbeidsdeskundige Salomons van het UWV wordt de mate van arbeidsongeschiktheid van [X.] gesteld op 35-80% 1.20 Bij rapport van 5 april 2007 heeft de arbeidsdeskundige Overman van het UWV geconcludeerd dat AOC ten aanzien van [X.] onvoldoende re-integratieactiviteiten aan de dag heeft gelegd. De werkgever heeft volgens hem nagelaten de onderzoeksinspanningen die de wet poortwachter vraagt uit te voeren, zowel bij de school waar [X.] werkzaam was, het CCO, als binnen AOC Terra breed. Concreet heeft de werkgever, zo vervolgt de arbeidsdeskundige, nagelaten onderzoek te doen naar het concrete aanbod van [X.] om hem in te zetten in delen van de eigen functie die mogelijk voor hem geschikt zijn, alsmede naar andere door [X.] aangewezen functies, zoals onder andere mediathecaris, senior onderwijsassistent, hoofdinstructeur, (senior) instructeur etc. Evenmin heeft de werkgever gezocht naar andere mogelijkheden om voor [X.] passende arbeid (eerste ziektejaar) dan wel gangbare arbeid (vanaf tweede ziektejaar) te realiseren. Daarbij is ook nagelaten onderzoek te doen naar de krachten en bekwaamheden van [X.] om aldus meer fijnmazige afweging en besluitvorming mogelijk te maken. Op grond van de grootte van het bedrijf - ca 1000 medewerkers, 508,6 fte’s, ca 800 onderwijsgevenden en 200 niet onderwijsgevenden - de functiediversiteit - circa 30 verschillende functies op en onder werknemers functieniveau mag volgens de arbeidsdeskundige worden aangenomen dat door natuurlijk verloop, personeelsmutaties, organisatieomstandigheden voldoende functies en arbeidsmogelijkheden ontstaan en bestaan om uitgebreid onderzoek hiernaar te rechtvaardigen. Kortom: de aard en omvang van de organisatie vormen, aldus de arbeidsdeskundige, geen beletsel om dit na te laten. Verder vormt de lengte van het dienstverband, ca 26 jaar, een extra aansporing om maximale inspanning te leveren met betrekking tot de poortwachters verplichtingen. De wel ondernomen reintegratie-inspanningen van AOC - er is sprake van één functieaanbod tijdens de twee jaar WIA wachttijd, namelijk de functie van docentassistent bij AOC Terra te Winsum en het 2de spoortraject inhoudende begeleiding door Carrière Switch na medio 2005 - wegen daar niet tegen op. Bedoelde re-integratie-inspanningen, afgezet tegen de nagelaten inspanningen, inclusief de motivaties van de werkgever hiertoe leiden volgens de arbeidsdeskundige tot de conclusie dat AOC onvoldoende re-integratie inspanningen heeft geleverd en dus niet alle reintegratiemogelijkheden heeft benut. Hiervoor heeft de werkgever geen deugdelijke grond kunnen aangeven, zo besluit de arbeidsdeskundige. 2. Het standpunt van partijen 2.1 [X.] heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat het gegeven ontslag als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt. Hij doet daarbij een beroep op het gevolgencriterium. Voorts heeft hij aangevoerd dat zijn gezondheidsklachten werkgerelateerd zijn en dat AOC tekort is geschoten in haar re-integratieplicht. Hij meent aanspraak te kunnen maken op € 280.000 schadevergoeding, gebaseerd op factor 2 van de kantonrechtersformule. 2.2 AOC heeft, kort gezegd, gesteld dat van kennelijk onredelijk ontslag geen sprake is. [X.] is ontslagen na twee jaar arbeidsongeschiktheid en gaat er in inkomen niet op achteruit. Bovendien heeft AOC zich naar behoren van haar re-integratieverplichtingen gekweten. AOC heeft tevens een beroep op verjaring gedaan. 3. De beoordeling 3.1 De kantonrechter verwijst naar en neemt over hetgeen bij tussenvonnis van 8 april 2009 is overwogen en beslist. Verjaring 3.2 Ingevolge artikel 7: 683 BW verjaart de rechtsvordering ex artikel 7:681 BW na verloop van 6 maanden, in dit geval te rekenen vanaf 2 februari 2007. 3.3 In artikel 3:317 lid 1 BW is bepaald dat een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. 3.4 Niet in debat is dat [X.] vorenbedoelde mededeling voor het eerst heeft gedaan bij schrijven van 17 juli 2007 en derhalve binnen 6 maanden na het gegeven ontslag. Op 18 juli 2007 is vervolgens een nieuwe (verjaring)termijn van 6 maanden van kracht geworden. Binnen die termijn heeft [X.] andermaal een stuitinghandeling verricht en wel bij brief van 7 januari 2008, waarmee de verjaringstermijn andermaal is verlengd met zes maanden. Deze expireerde in juli 2008, terwijl de dagvaarding is uitgebracht op 10 juni 2008. Aldus is [X.] op tijd en kan hij worden ontvangen in zijn vordering. Kennelijk onredelijk ontslag 3.5 De vordering van [X.] is gebaseerd op artikel 7:681 lid 2 aanhef onder b BW, het gevolgencriterium. 3.6 De kantonrechter overweegt in algemene zin het volgende met betrekking tot de gevallen waarin een werknemer een beroep doet op de kennelijke onredelijkheid van de opzegging op grond van het gevolgencriterium. 3.7 In artikel 7:681 lid 1 BW is bepaald dat indien een van de partijen de arbeidsovereenkomst, al of niet met inachtneming van de voor de opzegging geldende bepalingen, kennelijk onredelijk opzegt, de rechter steeds aan de wederpartij een schadevergoeding kan toekennen. Daartoe dient eerst de vraag te worden beantwoord of de opzegging kennelijk onredelijk is. Indien het antwoord bevestigend is, komt de schadevergoeding aan de orde. 3.8 Op grond van artikel 7:681 lid 2 onder b BW zal opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kennelijk onredelijk kunnen worden geacht, wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passen werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. 3.9 Bij de beoordeling van de vraag of de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging, dient de rechter alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen. 3.10 Hierbij kunnen, getuige de zomerarresten van de hoven (7-7-2009, o.a. LJN1688 Gerechtshof Arnhem) onder meer een rol spelen de noodzaak voor de werkgever om de dienstbetrekking te beëindigen, de duur van het dienstverband, de leeftijd van de werknemer bij einde van het dienstverband, de relatie tussen arbeidsongeschiktheid en het werk, de aard, de mate en de duur van de arbeidsongeschiktheid en de kansen op (volledig) herstel, de opstelling van de werkgever ten behoeve van de reintegratie van de werknemer, de inspanningen van de werkgever om ander passend werk te vinden, de kansen van de werknemer op ander werk en de al dan niet voor de werknemer getroffen voorzieningen. 3.11 Indien is geoordeeld dat de opzegging kennelijk onredelijk is, komt de schadevergoeding aan de orde. Bij de bepaling van de hoogte daarvan zal de kantonrechter aansluiting zoeken bij de door de hoven, behoudens het Gerechtshof Den Haag, ontwikkelde formule, waarbij de Z-factor wordt bepaald door de feiten en omstandigheden van het geval en derhalve in beginsel, anders dan in de arresten van bedoelde hoven, een variabel karakter heeft. 3.12 Het vorenstaande in aanmerking nemende, overweegt de kantonrechter in de onderhavige zaak als volgt. 3.13 Met [X.] is de kantonrechter van oordeel dat AOC te snel heeft geopteerd voor een zogeheten exit-traject. Op basis van de stukken, met name de verslagen van de gesprekken van 8 en 23 maart 2005, is de conclusie gerechtvaardigd dat AOC om haar moverende redenen van meet af aan geen brood heeft gezien in een terugkeer van [X.], zeker niet in een op diens beperkingen afgestemde functie, terwijl een onderzoek naar alternatieven, gelet op de heldere bevindingen van de arbeidsdeskundige Overman, redelijkerwijze mogelijk was geweest. In het kader van de re-integratie heeft AOC dan ook steken laten vallen. Daar staat tegenover dat het voor AOC vanuit macro organisatorisch oogpunt bepaald geen sinecure is om per individuele leerkracht een haute couture kostuum te ontwerpen. 3.14 Voorts is genoegzaam aannemelijk geworden dat de arbeidsongeschiktheid van [X.] in ieder geval gedeeltelijk gerelateerd kan worden aan het allengs zwaarder wordende werk als docent. Ter relativering wordt hierbij overwogen dat een aanmerkelijk deel van de problematiek ook gezocht moet worden in de persoon van [X.]. Dat aspect komt uiteraard niet voor rekening en risico van AOC. 3.15 Daarnaast staat vast dat [X.] een kwart eeuw bij AOC in dienst is geweest en dat hij bij einde van het dienstverband 55 jaar was. Mede gelet op zijn beperkingen, onduidelijk is of en wanneer [X.] (volledig) zal herstellen, is het perspectief van [X.] op de arbeidsmarkt allesbehalve florissant. Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat AOC ten behoeve van [X.] geen enkele financiële voorziening heeft getroffen. 3.16 Het bovenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, dient naar het oordeel van de kantonrechter tot de gevolgtrekking te leiden dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [X.] kennelijk onredelijk moet worden geacht. [X.] kan daarom aanspraak maken op een schadevergoeding. Bij de bepaling van de hoogte acht de kantonrechter termen aanwezig correctiefactor 0,5 toe te passen. 3.17 Toepassing van eerder genoemde formule leidt tot het volgende. Het aantal gewogen dienstjaren is 40. Het laatstverdiende loon is € 3.603,85. Aldus bedraagt de schadevergoeding 40 x € 3.603,85 x 0,5 = € 72.000,bruto (afgerond). 3.18 De buitengerechtelijke kosten komen niet voor toewijzing in aanmerking. Van meet af aan was immers duidelijk dat AOC niet aan de wensen van [X.] tegemoet wilde komen. Aldus worden bedoelde kosten geacht nodeloos te zijn gemaakt. 3.19 Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal AOC in de kosten van de procedure worden veroordeeld. BESLISSING De kantonrechter: a. verklaart voor recht dat de beëindiging van de onderhavige arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk moet worden geacht; b. veroordeelt AOC om bij wijze van schadevergoeding aan [X.] te betalen de somma van € 72.000,- bruto vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2007 tot aan de dag der algehele voldoening; c. veroordeelt AOC in de kosten van de procedure aan de zijde van [X.] gevallen, welke kosten tot aan deze uitspraak worden vastgesteld op € 85,44 aan explootkosten, € 201,- aan vastrecht en € 1800,- aan salaris van de gemachtigde; d. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd; e. verklaart de veroordelingen sub b en c uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. A. Fokkema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2009 in aanwezigheid van de griffier.