G08 ScubaDoe applicatie

advertisement
Jeugd bij de NOB
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
Handleiding les geven aan en begeleiden van jeugd
binnen de NOB met het ScubaDoe-programma
Nederlandse Onderwatersport Bond Landjuweel 62, 3509 PH Veenendaal, T 0318 559347, F 0318 559348, I www.onderwatersport.org
Inhoud
Inleiding
I. Het ScubaDoe-programma
II. Opleidingsinformatie ScubaDoe-applicatie
III. Breveteisen instructeur met ScubaDoe-applicatie
IV. Wetten en regels rond duiken met jeugd
Hoofdstuk 1.
Leeftijdskenmerken
Hoofdstuk 2.
Belonen is effectiever dan straffen!
Hoofdstuk 3.
Veiligheidsaspecten
Hoofdstuk 4.
Jeugdbegeleiding bij de ScubaDoe-lessen
Hoofdstuk 5.
Omgaan met ouders
Hoofdstuk 6.
Druktemakers en ADHD-ers in je groep!
Hoofdstuk 7.
Kinderen met een motorische achterstand
Hoofdstuk 8.
Kinderen met autisme
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
-2-
Versie: 14102010
Inleiding
I. Het ScubaDoe-programma
ScubaDoe is de naam van het ‘eigen’ NOBjeugdprogramma, gemaakt door en voor
vrijwilligers. Het bestaat uit drie blokken:
snorkelen, persluchtduiken en jeugdspecialisaties.
Hiervoor zijn vele lesplannen ontwikkeld, zodat je
als instructeur niet steeds zelf het wiel hoeft uit te
vinden. Tevens zijn er ondersteunende materialen
ontwikkeld, specifiek gericht op het werken met
kinderen.
Een belangrijk uitgangspunt bij de ScubaDoelessen is dat het er in de eerste plaats om gaat dat
de kinderen plezier hebben in wat ze doen. Een
perfecte wijze van uitvoeren is bij de eerste
niveaus van ondergeschikt belang.
Het ScubaDoe-programma mag worden gegeven
door NOB-instructeurs die de speciale ScubaDoeapplicatie hebben gevolgd. Deze bestaat uit één
dagdeel, waarin de opzet van het programma en
de specifieke aspecten van het les geven aan
kinderen centraal staan.
In deze handleiding voor instructeurs gaan we dieper in op de typische aspecten van het
werken met kinderen. Alle lesmaterialen van het ScubaDoe-programma vind je op de
Instructeurshandleiding op CD-ROM die elke instructeur heeft ontvangen.
Aan deze handleiding is vanzelfsprekend uiterste zorgvuldigheid besteed, maar mocht je
ideeën of verbetertips hebben, dan horen we dat natuurlijk graag. Je kunt deze melden
via [email protected]. Als je specifieke vragen hebt over hoe je nu als
vereniging het jeugdprogramma kunt implementeren, kun je contact opnemen met de
consulent Jeugd via [email protected].
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
-3-
Versie: 14102010
II. Opleidingsinformatie ScubaDoe-applicatie
De doelen van de ScubaDoe-applicatie
Een NOB 1*-instructeur met de ScubaDoe-applicatie kan en mag:
 theorie ten behoeve van de ScubaDoe snorkel- en persluchtopleiding onderwijzen;
 zwembadoefeningen ten behoeve van de ScubaDoe snorkel- en persluchtopleiding in
het zwembad onderwijzen en (waar nodig) toetsen.
Een NOB 2*-instructeur met de ScubaDoe-applicatie kan en mag:
 theorie, zwembad- en buitenwateroefeningen onderwijzen en toetsen ten behoeve van
de ScubaDoe snorkel- en persluchtopleiding;
 plannen, organiseren en uitvoeren van een complete ScubaDoe-opleiding.
Dagdeel ScubaDoe-applicatie
In 2011 wordt aansluitend op elke 1*-instructeursopleiding een ScubaDoe-applicatie
georganiseerd en gegeven. Deelname aan deze applicatie
- is facultatief voor de deelnemers aan de desbetreffende 1*-instructeursopleiding;
- is verplicht als je als instructeur aan de slag wilt gaan met het ScubaDoeprogramma;
- staat ook open voor reeds gebrevetteerde instructeurs die nog niet beschikken
over de ScubaDoe-applicatie.
Geen Proeve van Bekwaamheid
De ScubaDoe-applicatie is een zogenaamde ‘kopcursus’ en dient ertoe de deelnemers
voor te bereiden op het lesgeven aan en begeleiden van jeugd binnen de NOB. Het
volgen van de applicatie leidt tot het registreren van de ScubaDoe-bevoegdheid op het
desbetreffende instructieniveau (zie ook Bevoegdheden). De deelnemer hoeft geen
Proeve van Bekwaamheid af te leggen.
Bevoegdheden
Het lesgeven aan en begeleiden van jeugd tijdens de (facultatieve) buitenwaterles is
voorbehouden aan de 2*-instructeur met de ScubaDoe-applicatie; tevens is alleen de 2*instructeur bekwaam in en bevoegd tot het plannen en organiseren van een complete
ScubaDoe-opleiding.
De 1*-instructeur met de ScubaDoe-applicatie is bevoegd om de zwembadlessen van het
ScubaDoe-programma te verzorgen.
De duikvereniging kan vragen om een zogenaamde Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). In
sommige gemeenten is dit verplicht voor vrijwilligersfuncties waarin met kinderen
gewerkt wordt.
Kosten
Deelnemers aan de 1*-instructeursopleiding kunnen in 2011 gratis deelnemen aan de
ScubaDoe-applicatie. Reeds gebrevetteerde instructeurs die bij de applicatie willen
instromen, betalen € 20,- voor het volgen van het dagdeel, de lesmap en het registreren
van de ScubaDoe-bevoegdheid. Voor het afronden van de ScubaDoe-applicatie wordt
geen brevetcard verstrekt.
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
-4-
Versie: 14102010
III. Breveteisen instructeurs met de ScubaDoe-applicatie
Kerntaken
De ScubaDoe-applicatie leidt de deelnemer op voor de volgende kerntaken:
 hij begeleidt jeugdige (< 14 jaar) duikers;
 hij verzorgt duikinstructie binnen het ScubaDoe-programma, deels onder directe
supervisie van een 2*-instructeur;
 hij verzorgt de planning van lessenreeksen binnen het ScubaDoe-programma.
Bevoegdheden
Een NOB 1*-instructeur met de ScubaDoe-applicatie is gekwalificeerd (bevoegd) voor de
volgende taken:
 theorie ten behoeve van de ScubaDoe snorkel- en persluchtopleiding onderwijzen;
 zwembadoefeningen ten behoeve van de ScubaDoe snorkel- en persluchtopleiding in
het zwembad onderwijzen en (waar nodig) toetsen.
Een NOB 2*-instructeur met de ScubaDoe-applicatie is gekwalificeerd (bevoegd) voor de
volgende taken:
 theorie, zwembad- en buitenwateroefeningen onderwijzen en toetsen ten behoeve van
de ScubaDoe snorkel- en persluchtopleiding;
 plannen, organiseren en uitvoeren van een complete ScubaDoe-opleiding;
Ingangsniveau
Om deel te nemen aan de ScubaDoe-applicatie moet men:
 lid zijn van de NOB;
 minimaal 18 jaar zijn;
 minimaal 1*-instructeur zijn*;
 beschikken over een geldige medische goedkeuring voor de duiksport.
*Ook cursisten die 1*-instructeur in opleiding zijn, kunnen – aansluitend aan de plenaire dagdelen
in het kader van de 1*I-cursus – deelnemen aan de ScubaDoe-applicatie.
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
-5-
Versie: 14102010
IV. Wetten en regels rond duiken met jeugd
Specifiek bij het duiken met jeugd zul je merken dat sommige regels weer net even
anders zijn dan bij de volwassenenafdeling. Hier zetten we drie items op een rijtje die
handig zijn om te weten.
1. Medische keuring en eigen verklaring voor jeugdige duikers
De snorkel- en persluchtlessen voor de jeugd vinden grotendeels plaats in het zwembad,
dus op geringe diepte en onder gecontroleerde omstandigheden. Desondanks is het van
belang dat het kind én de ouders vooraf een zogenaamde Zwembadverklaring invullen en
ondertekenen. Hierin worden acht vragen gesteld met betrekking tot de gezondheid van
het kind. Indien één of meer vragen met ‘ja’ wordt beantwoord, is een formele medische
keuring verplicht. Het invullen van de Zwembadverklaring wordt geadviseerd voor het
volgen van de snorkellessen; het is verplicht voor de persluchtlessen.
Je vindt dit document op de I-handleiding op DVD bij het onderdeel ScubaDoe.
Als het kind ook deelneemt aan de (facultatieve) persluchtles in het buitenwater is een
‘gewone’ medische keuring verplicht. In het document Aanbevelingen Medische
Commissie op de I-handleiding op DVD bij het onderdeel ScubaDoe lees je alle details.
2. Gedragscode NOB en Tuchtreglement
De NOB kent een Gedragscode. Deze is deels van toepassing op alle leden en deels op
kader (instructeurs, begeleiders, scheidsrechters etc.). Deze code zegt eigenlijk “Zo gaan
wij binnen de NOB met elkaar om”. Vanzelfsprekend is de code ook van toepassing
tijdens het lesgeven aan kinderen.
Wanneer de grenzen van de Gedragscode worden overschreden, beschrijft het
Tuchtreglement daarvan de consequenties.
Beide documenten zijn te vinden via de NOB-website.
3. Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)
Een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) is een momentopname die verklaart dat de
aanvrager op dat moment geen strafrechtelijke veroordeling op zijn naam heeft staan.
Het is de opvolger van de vroegere Verklaring van Goed Gedrag.
In sommige gemeentes is een VOG verplicht voor (vrijwilligers)functies waarin met
kinderen wordt gewerkt; in andere gevallen heeft het bestuur van de duikvereniging
besloten aan de vrijwilligers die met kinderen werken een VOG te vragen. De NOB
adviseert zijn verenigingen om aan kader dat met jeugd werkt een VOG te vragen.
Meer informatie over (het aanvragen van) een VOG vind je via
www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/verklaring-omtrent-het-gedrag.
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
-6-
Versie: 14102010
Hoofdstuk 1. Leeftijdskenmerken
1.1 Inleiding
Elk kind is uniek, het komt uit een eigen milieu (gezin, school, vrije tijd), heeft een eigen
intelligentie, mogelijkheden en interesses. Ga er vanuit dat elk kind zijn best doet en
ergens goed in is, laat het kind zichzelf zijn, het kind staat CENTRAAL.
De basis van verwachtingen die kinderen koesteren is voor elke leeftijdsgroep hetzelfde,
maar wat zij eronder verstaan is voor elke leeftijdsgroep anders!
Enkele algemene belangrijke zaken bij het begeleiden van kinderen en jeugdigen;
 De begeleiders geven altijd het goede voorbeeld. Hier bedoelen we niet alleen een
correcte uitvoering van techniek en vaardigheden mee, maar vooral de houding
van de begeleider in de omgang met de jeugd. Deze is altijd positief, constructief,
stimulerend en vormend gericht. Immers een goed voorbeeld doet goed volgen,
nietwaar?
 Complimenten geven. Het werkt honderd keer beter dan mopperen of schelden.
Dus, jammer goed geprobeerd, volgende keer beter.
 Praten, uitleggen. Misschien gebruik je wel niet de goede woorden!
 Maak bij iedereen altijd onderscheid tussen het kind en het gedrag. Niet een kind
afwijzen, wel het (afwijkende) gedrag benoemen en ter discussie stellen.
1.2 Leeftijdskenmerken en begeleidingstips
1.2.1 Categorie 6 – 10 jaar
Leeftijdskenmerken: 6 tot 10 jaar
Begeleidingtips
Omgeving (vriendjes, teamgenoten,
trainer) leert gedrag aan.
Gericht op ontdekken/onderzoeken.
Geef als instructeur een goed voorbeeld en
corrigeer ongewenst onderling gedrag.
Gebruik thema’s, verhalen, fantasie.
Aanleren van vaardigheden.
De kracht en de duur van de prestaties zijn
gering. Laat oefeningen bestaan uit kort
durende inspanningen met korte
rustmomenten.
Pas de afstand van het zwemmen aan en
kies met zorg de waterdiepte. Zorg ervoor
dat kinderen bij het uitvoeren van de
oefeningen zich niet forceren. Het moet
allemaal haalbaar zijn en binnen hun
bereik liggen.
Zorg ervoor dat er tussen de verschillende
groepen voldoende afstand is, zodat de
kinderen elkaar minder afleiden. Ga niet
midden in het zwembad, tussen de andere
groepjes trainen, maar zoek een ‘rustig’
hoekje op.
Betrek de kinderen in de organisatie van
de training en geef kinderen taken.
Het is belangrijk om oefeningen en
Snel moe, snel herstel.
Weinig kracht.
Moeite met concentratie/ snel afgeleid.
Wordt wat zelfstandiger.
Visueel ingesteld (concreet
317496950
-7-
Versie: 14102010
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
denkvermogen).
Vooral jonge kinderen zien weinig gevaar.
techniek duidelijk en correct voor te doen.
Vermijd verbale (spel)uitleg.
Zorg ervoor dat er weinig tijd zit tussen
twee oefeningen. Laat de kinderen veel en
op veel verschillende manieren bewegen.
Wees creatief in gebruik van materiaal.
Noem een snorkel eens een
waterwandelstok, die je voorzichtig moet
overgooien, omdat hij anders kapot gaat.
Gebruik thema’s en verhalen (rollenspel).
Wees duidelijk, leg goed uit wat iemand
moet doen, hoe hij dit moet doen en wat
er moet gebeuren als dit gedaan (klaar) is.
Zorg er wel voor dat kinderen het juiste
(techniek) aanleren. Corrigeer eerst in
grote lijnen en verfijn dit steeds op
onderdelen. Veel herhalen van oefeningen.
Zorg ervoor dat kinderen veel met de
materialen omgaan. Zweefgevoel en
trimtechniek oefenen.
Kinderen hebben behoefte aan lichamelijk
contact en knuffels (ter vervanging
ouders).
Wees bedacht op je rol en op de uitstraling
die het naar anderen heeft! Affectie tonen
mag, maar zonder intimiteit!
Let extra op de veiligheid.
Doelstellingen
Begeleidingtips
Veel bewegingsdrang.
Veel fantasie, spontaan.
Nog niet taakbewust.
Leergierig.
Weinig watergevoel.
Binding met ouders is sterk, leeft in
een beperkte/beschermde omgeving.
Begin van de technieken aanleren
Begin maken met samenwerken/
luisteren naar anderen. Leer kinderen
tegen hun verlies te kunnen.
Het leren van regels en leren je daaraan te
houden.
Leer kinderen samenwerken en vertel hoe
dit moet. (buddysysteem)
Stel duidelijke regels (onderlinge omgang,
omgaan met materiaal, helpen met
opruimen e.d.) en wees hierin consequent.
Hierdoor geef je het gevoel van
vertrouwen.
Aandachtspunten
Begeleidingtips
Bied de oefeningen zoveel mogelijk in
spelvorm aan.
Leer de hele beweging aan.
Wees zelf creatief of neem de voorbeelden
uit de handleiding.
Niet de beweging in stukjes hakken en in
stukjes aanleren.
Een goed voorbeeld is belangrijk. De
kinderen imiteren de bewegingen van de
instructeur.
Zorg voor een duidelijke structuur, waarop
je altijd kun terugvallen.
Laat de kinderen veel bewegen en
geef ruimte voor eigen ontdekkingen;
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
-8-
Versie: 14102010
Categorie 6 – 10 jaar: tot slot
Wees flexibel als instructeur. Als de groep heel druk is, pas je training dan hierop aan en
ga niet stug door met wat je van plan was. Geef de kinderen vrijheid, maar laat de
kinderen niet bepalen wat er gaat gebeuren. Heb ook voor en na de training voldoende
aandacht voor de kinderen. Begeleid ze in veterstrikken, zelfstandig aankleden en op tijd
aanwezig zijn (taak ouders!). Oudere kinderen zien het verschil in niveau van
vaardigheden. Wissel voldoende in wie met wie moet trainen. Spelvreugde is bij
wedstrijdjes belangrijker dan winnen of verliezen.
1.2.2 Categorie 9 – 14 jaar
Leeftijdskenmerken: 9 tot 14 jaar
Begeleidingtips
Leergierig (ze willen veel leren/weten en
leren snel).
Ontdekkende houding: veel willen weten
en kunnen.
Zorg er wel voor dat kinderen het juiste
(techniek) aanleren. Corrigeer eerst in
grote lijnen en verfijn dit steeds op
onderdelen. Veel herhalen van oefeningen.
Motiveer waarom iets gedaan moet
worden.
Zorg voor weinig pauzes tussen
oefeningen. Laat ze veel herhalen. Wees
niet te competitief tijdens de training,
zodat niemand zich te kort gedaan voelt.
Laat iedereen met iedereen samen trainen
en leer rekening met elkaar te houden.
Motiveer de dingen die je van hen
verwacht of die je zelf doet.
Leer ze rekening houden met elkaar. Geef
ze kansen om hun fantasie naar boven te
laten komen. Geef meer kansen tot
inspraak. Maak geen misbruik van de
belangstelling die jij krijgt als begeleider!
Voorkom dat er kinderen buiten de groep
vallen. Je hoeft niet iedereen aardig te
vinden, maar als je bij duiken bent, ga je
met iedereen normaal om. Aandacht voor
groepsrollen. Er is duidelijk leiding nodig!
Veel behoefte aan beweging en actie.
Heeft kritiek op het eigen functioneren en
dat van anderen. Vergelijkt niveau tussen
spelers. Ontwikkeling van
rechtvaardigheidsgevoel.
‘IK’ staat centraal. Groeiende
zelfstandigheid. Opkijken naar
volwassenen. Beginnende zoektocht naar
eigen identiteit.
Erg gericht op groepjes/ vriendjes en
vriendinnen. Samen doen en erbij horen is
belangrijk.
Doelstellingen
Begeleidingtips
Geef kinderen meer
verantwoordelijkheid/ vrijheid.
Zorg uiteraard eerst voor duidelijke
kaders.
Overdracht van technische
duikvaardigheden.
Duiken is een teamsport, waarbij je
moet samenwerken.
Het buddysysteem als voorwaarde om te
kunnen duiken normaal vinden.
Aandachtspunten
Begeleidingtips
Rebelsheid en kritische houding.
Wees duidelijk en consequent in regels.
Ben je als instructeur de baas, een
317496950
-9-
Versie: 14102010
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
Weet dat kinderen ook lichamelijk
Veranderen.
Zorg ervoor dat de oefeningen uit een
les/training niet los staan van het
buitenwaterduiken.
vriendje of iets er tussenin?
Geef kinderen hierin voldoende ruimte,
maar voorkom preutsheid.
Leg steeds uit waarom of wanneer je de
techniek nodig hebt. Geef dus betekenis
aan je inhoud.
Categorie 9 – 14 jaar: tot slot
Heb ook voor en na de training voldoende aandacht voor de jongeren. Onderschat niet
hetgeen (praten e.d.) wat voor, tijdens en na de les/training in het water en in de
kleedkamer gebeurt.
1.2.3 Categorie 13 – 18 jaar
Leeftijdskenmerken: 13 tot 18 jaar
Begeleidingtips
Soms meer passief dan actief.
Heb aandacht voor meer rustige
momenten, als ze dat willen.
Weet dat hun ontwikkeling nieuw is en laat
ze die beschermen als ze dat willen,
vermijd echter preutsheid. Geef ze
voldoende zelfvertrouwen. Geef ze binnen
een veilige structuur meer
verantwoordelijkheid en aandacht.
Voorkom opmerkingen over het uiterlijk.
Volop bezig met persoonlijkheidsvorming.
Drang naar vrijheid en onafhankelijkheid.
Ze willen iets zijn.
Je bekeken voelen. (Over)gevoelig,
onzeker. Oog voor de toekomst,
ontwikkeling van waarden en normen,
meer abstract denken.
Onzeker in bewegen, slungelachtig.
Meer theoretische achtergrond en tactiek
Duidelijke verschillen jongens en meisjes.
Snelle lengtegroei, wat de motoriek
niet altijd ten goede komt (gevoeligheid
voor blessures).
Overmaat en onnodige bewegingen
nemen af.
Ontbrekende leergierigheid.
Zet zich af tegen gezag. Rebels/kritisch
ingesteld.
Vaste vrienden in eigen kleine groep.
Groepswaarden en -normen bepalen de
activiteiten.
Herwaardering van de duiksport of een
onderdeel hiervan.
317496950
- 10 -
Mondelinge instructie is mogelijk, ook
zonder voorbeelden.
Overleg bij spel- en activiteitenkeuze.
Als gelijke behandelen. Zelf meedoen.
Dit is slechts van tijdelijke aard. Blijf wel
corrigeren, maar verwacht niet het
onmogelijke. Zorg ervoor dat jonge pubers
zich niet overbelasten (puber zijn kost al
veel energie). Let op hun tiltechniek en
verdeling van het lood!
Zorg ervoor dat de jongeren wel ‘scherp’
blijven en nastreven het ‘hoogste’ niveau
van elke techniek/vaardigheid uit te
voeren.
Leg uit waarom iets gedaan moet worden.
Voorkom dat het te grote stappen worden,
waardoor het onoverzichtelijk wordt en de
weerstand toeneemt.
Ben duidelijk en consequent in regels. Let
op ‘vedetten’
Meer verantwoordelijkheid geven.
Niet de ouders, maar het kind zelf bepaalt
wat wel en niet leuk is. Zorg ervoor dat ze
het duiken leuk blijven vinden. De sfeer is
erg belangrijk.
Versie: 14102010
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
Prestatie en winnen is belangrijk,
spelers willen zichzelf bewijzen.
Veel competitie-elementen in de
oefeningen inbouwen. Bijv. vinzwemmen
en/of ow-hockey.
Doelstellingen
Begeleidingtips
Beheersing van techniek, vaardigheden;
evt. een stukje spelinzicht / tactiek.
Aandachtspunten
Begeleidingtips
• laat deelnemers meedenken, meepraten
en als het kan meebeslissen;
Laat ze na een les/training/wedstrijdje
nadenken over wat goed en wat minder
goed ging.
Categorie 13 – 18 jaar: tot slot
Wees je ervan bewust dat dit een leeftijd is waarop veel jongeren stoppen met de
duiksport. De jongeren bepalen zelf wat ze wel en niet leuk vinden (en niet meer de
ouders).
Heb aandacht voor de onderlinge sfeer, organiseer teamactiviteiten en betrek hen bij
de vereniging. Daarnaast is het ook belangrijk om gevarieerde lessen/trainingen te
blijven geven, met voldoende afwisseling in oefeningen.
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
- 11 -
Versie: 14102010
Hoofdstuk 2. Belonen is effectiever dan straffen
2.1 Regels en grenzen stellen: je ontkomt er niet aan...
Het lijkt of alle kinderen het liefst rondrennen in een wereld zonder regels, maar
uiteindelijk worden ze daar juist heel onrustig van. Regels bieden een kind houvast en
duidelijkheid. Kinderen weten graag wat er van hen verwacht wordt en wat zij van de
begeleiders kunnen verwachten.
Grenzen stellen
Grenzen stellen is moeilijk, zeker als je met een grote groep bent. Het is belangrijk dat er
tussen de begeleiders onderling afspraken zijn over de regels en hoe er met overtreding
van de regels wordt omgegaan. Consequent zijn is daarin van vitaal belang, als de ene
begeleider iets niet toestaat, maar de andere wel, gaan de kinderen door met ongewenst
gedrag onder het excuus: “Ja maar hij zei dat het wél mocht.” Bovendien zullen ze dan
steeds meer grenzen opzoeken en uitproberen of een andere begeleider anders reageert.
Probeer altijd uit te leggen waarom je een bepaalde grens stelt, bijvoorbeeld omdat iets
gevaarlijk is of omdat anderen er last van hebben.
Positieve aandacht
Kinderen zoeken zeker bij spelletjes of activiteiten met wat minder leiding graag de
aandacht. Door ieder kind op zijn tijd positieve aandacht te geven zal hij of zij trots zijn
en zelfvertrouwen opbouwen. Als een bepaald kind heel weinig aandacht krijgt, kan hij of
zij expres dingen verkeerd doen, omdat hij of zij weet dat er dan aandacht is, ook al is
die aandacht negatief. Iedere begeleider heeft favoriete kinderen, maar probeer ervoor
te zorgen dat je je 'favorieten' niet veel meer aandacht geeft dan de andere kinderen. Zij
kunnen jaloers worden of proberen op een negatieve manier aandacht te vragen.
Even afkoelen
Als een kind zichzelf niet meer in de hand heeft, bijvoorbeeld in een driftbui, kan het
goed zijn hem of haar even apart te zetten. Want negeren is dan lastig en corrigeren lukt
al helemaal niet. Vijf minuten op een plek die ongezellig is en waar hij of zij niets te doen
heeft (en waar geen waardevolle spullen staan) zou voldoende moeten zijn. Als het kind
daarna is 'afgekoeld', probeer het kind dan weer positief te benaderen.
Als bovenstaande aanpak niet helpt, neem dan direct contact op met de ouders van het
kind. Een oplossing kan zijn om de ouders te vragen bij de les/training aanwezig te zijn.
Tip:
Als afwijkend gedrag voorkomt, meld dit dan altijd onmiddellijk aan de 2*-instructeur die
verantwoordelijk is voor de jeugdopleiding en aan de ouders/verzorgers van het
desbetreffende kind!
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
- 12 -
Versie: 14102010
Hoofdstuk 3. Veiligheidsaspecten
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk geven we een aantal adviezen die het veilig en verantwoord oefenen en
beoefenen van het snorkelduiken in het zwembad bevorderen. Bij al deze adviezen gaan
we ervan uit dat jij je als instructeur bewust bent van jouw voorbeeldrol en al het nodige
doet om onveilige situaties te voorkomen.
3.2 Veiligheidsaspecten bij het lesgeven
3.2.1 Voorbereiding
Het letten op veiligheid start al bij de voorbereiding van de les. Om verantwoord bezig te
zijn, moet je zicht hebben op de onderwijsleersituatie. Je moet kennis hebben van de
doelen, de leerstof en de bijbehorende didactiek en methodiek. Dit in relatie tot de
mogelijkheden en onmogelijkheden die de beschikbare ruimte, tijd en leerlingen toelaten.
In deze voorbereiding neem jij even de tijd om de les in gedachten door te nemen.
Daarbij is het belangrijk dat je je les op papier hebt staan. Structuur, logische ordening
van activiteiten en gepaste discipline geven je zelfvertrouwen en tijd om niet alleen met
je lesplan, maar vooral met je leerlingen bezig te zijn.
En natuurlijk staat er een zuurstofkoffer paraat!
3.2.2 Uitvoering
Bij een instructeur die op een prettige wijze de leiding neemt, helder vertelt wat er
gedaan gaat worden en zegt wat hij van zijn leerlingen verwacht, voelen de leerlingen
zich veilig en geborgen. Door deze houding groeit hun zelfvertrouwen en vormt het mede
de basis van hun spelplezier. Een van de belangrijkste veiligheidsaspecten is dan ook de
organisatie van de les. Het gaat hier vooral om het geven van duidelijkheid, het maken
van afspraken en het stellen van regels.
In het begin lijkt dit misschien erg formeel, maar als jij je regels consequent hanteert,
wordt het algauw een normale routine. Voorbeelden hiervan zijn het bij binnenkomst
altijd even gaan zitten op de bank of het klaarleggen van de materialen op een vaste
plaats.
Belangrijke momenten in een les zijn het te water gaan, de route van het zwemmen en
het verlaten van het water. Zodra jij je uitleg hebt gegeven, moet duidelijk zijn op welke
manier de leerlingen te water mogen gaan. Gaan zij via het trapje of met een sprong?
Het kan op teken van de instructeur, maar ook op een afgesproken moment,
bijvoorbeeld: “Als de eerste bij deze markering is, mag de volgende vertrekken”.
De instructeur moet ervoor zorgen dat de leerlingen elkaar niet kunnen aanraken bij het
springen of starten van de oefening. Ook tijdens het zwemmen moet voldoende afstand
gehouden worden: een trap met een voet of vin is niet fijn. De instructeur kan door het
kiezen van een goede organisatievorm hierin sturen.
Een opdracht is pas compleet als je ook verteld hebt, wat er na die opdracht moet
gebeuren, bijvoorbeeld “In het water wachten en ruimte voor elkaar maken” of juist “Uit
het water komen en bij het startblok gaan staan”. Vaak gebeurt dit laatste door gewoon
op de kant te klimmen. Hierbij kunnen tal van onveilige situaties ontstaan: door het
opzwaaien van een been trappen de leerlingen elkaar of ze glijden weg en vallen soms
terug in het water. Ook bij trapjes moet het duidelijk zijn dat tijdens het klimmen de
volgende niet onder aan de trap, maar naast de trap op zijn beurt wacht.
317496950
- 13 -
Versie: 14102010
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
3.2.3 Afronding
Aan het eind van de les is het goed om de leerlingen ook te wijzen op de onveilige
situaties en ze een compliment te geven als ze daar rekening mee gehouden hebben
tijdens de les.
3.2.4 Ruimte
De tegelvloeren in zwembaden vormen altijd een veiligheidsrisico. Een beetje water
maakt ze al gauw spiegelglad. Benadruk daarom dat je leerlingen gewoon rustig lopen.
Ook de overgang van perron naar het water is van belang. Het is in vele opzichten niet
handig om je leerlingen dicht bij de rand te laten staan. Dit doe je alleen als het om het
volgen van een voorbeeld gaat.
Materialen die je tijdens het snorkelen nodig hebt, kunnen langs de rand neergelegd
worden, zodat ze vanuit het water te pakken zijn. Let op! Deze materialen mogen geen
obstakel vormen voor het lopen op het perron. In het bijzonder vragen we hier de
aandacht voor de loodgordel. Loodgordels leg je uit veiligheidsoverweging nooit op of aan
de rand van het water!
3.3 Materiaal en veilig gebruik
Voor het snorkelen gebruiken we de basisuitrusting. Deze bestaat uit een duikbril, een
snorkel, vinnen en een loodgordel. Dat het materiaal goed en doelmatig moet zijn,
spreekt voor zich. Niet alleen het materiaal zelf is belangrijk, maar ook het gebruik
ervan. Hier volgen een paar belangrijke tips die het gebruik van de basisuitrusting
veiliger maken.
3.3.1 De duikbril
De duikbril van je leerlingen moet veiligheidsglas hebben. Hierdoor hou je bij eventuele
‘ruitbreuk’ het risico van verwonding door het glas zo klein mogelijk.
Het gebruik van zogenaamde zwembrilletjes is gevaarlijk. Bij het onderduiken werken ze
als een zuignap en loopt je leerling de kans zijn ogen te beschadigen. Verder moet er in
de duikbril een voorziening zijn om de neus even dicht te kunnen knijpen.
Leer de kinderen aan de duikbril om de hals te dragen, zodra ze de duikbril even niet
gebruiken. Vaak zie je dat ze hun bril even op het voorhoofd plaatsen, maar vanwege het
gevaar dat ze van het hoofd op de tegels vallen, wijzen we dit gebruik af.
Het is belangrijk dat je vrijwel meteen het uitademen door de neus in de duikbril
aanleert. Hiermee voorkom je immers de zuignapwerking van de duikbril.
3.3.2 De snorkel
Snorkels zijn in diverse vormen en uitvoeringen te koop. De snorkel bestaat uit twee
onderdelen, namelijk het mondstuk en de adembuis. Controleer of het mondstuk goed
past, vastzit en niet te scherp is. De bijtnokken zijn ervoor om de snorkel goed in de
mond vast te kunnen houden. De aansluiting op de adembuis moet stevig zijn en mag
niet door de lippen dichtgeknepen kunnen worden. De adembuis zelf moet recht en niet
afsluitbaar zijn. Qua materiaal is (kunst)rubber het meest geschikt. Hard plastic raden we
af vanwege de kans op scherpe randen of stukken bij breuk.
De vaak roodgemaakte bovenkant van de snorkel (glow top) heeft een signaalfunctie.
Het betekent: “Blijf van me af!” Let er dus op dat geen van de leerlingen deze bovenkant
bij een ander aanraakt, ook niet bij wijze van grapje. De ademweg moet altijd ‘vrij’ zijn!
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
- 14 -
Versie: 14102010
3.3.3 De vinnen
De controle van de pasvorm is het belangrijkste bij de vinnen. De voeten moeten prettig
in de schoen van de vin zitten. Knellende vinnen of vinnen met te grote vinbladen raden
we vanwege krampgevaar en spierpijn af.
De vinnen worden pas in het water aangedaan. Moedig je leerlingen aan elkaar te helpen
bij het aandoen van de vinnen. Soms komt het voor dat men op de kant de vinnen al
aantrekt. Hierover moet je goede afspraken met je leerlingen maken. Stel heel duidelijk
de regel dat je leerlingen niet lopen op hun vinnen: het gevaar van vallen is veel te
groot. Achterwaarts even een ‘schuifelpas’ en dan op een teken, eventueel met hulp, het
water in. Je leerlingen trekken hun vinnen ook weer in het water uit, voordat ze weer op
de kant komen.
3.3.4 De loodgordel
De loodgordel gebruiken we om een aantal oefeningen eenvoudiger te maken of juist te
verzwaren. Hij moet voorzien zijn van een veiligheidssluiting, waarmee de loodgordel op
de tast meteen afgedaan kan worden. De sluiting mag bij het omdoen geen huid mee
inklemmen. Ook het gewicht van het lood mag niet meer dan 5% van het
lichaamsgewicht (± 1 à 2 kg) van de leerling zijn. Het lood zelf moet verpakt zijn, om
mogelijke vergiftiging door loodafgifte via de vingers te voorkomen. Om te voorkomen
dat de loodblokken over de sluiting heen kunnen schuiven, zetten we ze vast met een
clip of door de band die door het blok loopt een kwartslag te draaien. Bij het afdoen moet
de loodgordel meteen op een veilige plaats neergelegd worden. Je leerlingen doen hun
loodgordel tijdens het zwemmen niet af: dat is niet veilig!
3.3.5 De flessen
Bij het vervoeren van duikflessen naar en van de waterkant maak je geen gebruik van
hulpvaardige kinderhanden. Dit is een taak voor de oudere jeugd en voor de
volwassenen! Als je tijdens de les het kind zijn fles laat dragen, hou je natuurlijk
rekening met het draagvermogen en de rugbelasting van de kinderen. Dat niet gebruikte
duikflessen altijd op de grond buiten een looproute liggen, is vanzelfsprekend.
3.3.6 Het trimjack
Voor het dragen van een trimjack geldt dat een juiste maatvoering van belang is.
Controleer verder of alle onderdelen ‘vast’ zitten en goed zijn aangesloten.
3.3.7 De ademautomaat
Het kernbegrip ‘KORAAL’ is van toepassing. Bevestig – indien mogelijk – kindvriendelijke
mondstukken aan de automaat en de octopus. Zorg dat er altijd toezicht (hulp) is als je
leerlingen bezig zijn met de op- en afbouw van de apparatuur.
3.3.8 De dieptemeter/manometer
De ademautomatenset is pas compleet als er een manometer met een dieptemeter in
console op aangesloten is. Controleer of laat de kinderen steeds controleren of de wijzers
ook terugkeren in de nulstand.
3.3.9 Spel- en oefenmaterialen, lesattributen
Om de lessen aantrekkelijker en uitdagender te maken, kun je extra spel- en
oefenmaterialen gebruiken. Wees kieskeurig bij het inzetten en plaatsen ervan. Let op
doelmatigheid en veilig gebruik, bijvoorbeeld dat je leerlingen zich er niet aan kunnen
verwonden. Om contact met je leerlingen te hebben en toezicht onder water te kunnen
houden, is het gebruik van een seinstok en/of een kijkbuis tijdens de les erg geschikt.
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
- 15 -
Versie: 14102010
3.4 Veiligheidsaspecten bij het snorkelen en duiken
3.4.1 Overzicht
Een goede instructeur houdt altijd overzicht over de situatie en zijn leerlingen. Dat
betekent dat hij zijn positie steeds zo kiest, dat hij niet alleen zijn leerlingen kan zien,
maar ook wat er voor hem in het zwemwater gebeurt.
3.4.2 Zwemtechniek
Een goede zwemtechniek en –vaardigheid geeft voldoende zelfvertrouwen om op een
veilige manier te kunnen snorkelen. Vul aandacht voor de zwemtechniek aan met het
begrip dat je leerlingen in een ruimte met anderen zwemmen; leer ze om rekening te
houden met elkaar.
Het hoofd is het kwetsbaarste lichaamsdeel en moet daarom bij diverse oefeningen
beschermd worden. Dit kan door bijvoorbeeld tijdens het snorkelen, maar ook bij het
zwemmen op de rug een hand vooruit gestrekt te houden. Moeilijker, maar zeker zo
belangrijk, is het als je leerling snorkelend naar de oppervlakte komt. Ook dan moet hij
zijn hoofd door een uitgestrekte arm beschermen.
3.4.3 Buddysysteem
Veiligheid krijg je ook door een oplettende houding naar en zorg voor elkaar. Leer je
leerlingen om elkaar te helpen met bijvoorbeeld het aantrekken van de vinnen of het
naar de kant duwen bij kramp. Als instructeur heb jij in dit proces een belangrijke taak.
Door het toepassen van het buddysysteem maakt je van jouw zorg voor de veiligheid een
gedeelde verantwoordelijkheid.
3.4.4 Overige gevaren
Als instructeur heb jij de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat er tijdens jouw les
geen onveilige situaties ontstaan. Je moet deze eerst onderkennen, zodat je ze door
preventief optreden kunt voorkomen. Naast de al eerder genoemde risico’s moet je ook
rekening houden met:
1. Klaren. Pas op met een te groot accent op het klaren van de oren. Dit kan een
zgn. waanbeeld oproepen. Het wordt dan klaren om het klaren. Dit heeft
natuurlijk alles met uitleg te maken. Soms proberen leerlingen boven water al te
klaren. Goed klaren (slikken) doe je natuurlijk automatisch, wanneer de druk iets
toeneemt. Dit gebeurt ook al als je leerlingen wat lucht in hun bril blazen om de
omgevingsdruk te compenseren. Wijs ze hier op een speelse manier op.
2. Kramp. Let op de pasvorm en de grootte van de vinbladen. Voorkom een te hoge
inspanningsbelasting.
3. Ongemakken door een drukverschil (squeezeverschijnselen). Let erop dat
je leerlingen hun oren bij het afdalen steeds klaren. Het voorkomt pijn in de oren.
Elke 50 centimeter even slikken, is vaak al voldoende. Ook het regelmatig even
lucht in de duikbril blazen, voorkomt de zuignapwerking. Minder opvallend, maar
zeker zo belangrijk is het onder water met een dichtgeknepen neus lucht persen
in de overige lichaamsholten. Dat voorkomt narigheid ten gevolge van de
onderdruk. Maak je leerlingen ervan bewust dat bij verkoudheid het klaren niet of
moeizaam verloopt. Ook kan het klaren van de oren moeizaam verlopen bij
leerlingen die een badmuts dragen. Let op of de gehoorgangen van de oren ‘vrij’
zijn. (Dus ook geen oordopjes!)
4. Hyperventilatie. Het gevaar zit in de opdracht om een baantje onder water te
zwemmen. Voorkom dat je leerlingen uitgebreid hyperventileren, voordat ze aan
de opdracht beginnen.
5. Zwembad black-out. Dit kan het gevolg zijn van het toch hyperventileren
voorafgaand aan de oefening onder water zwemmen. Wees erop bedacht, zeker
als je er een wedstrijdje van maakt! Blijf dus alert als iemand lang onder water
blijft en daarbij nauwelijks beweegt!
317496950
- 16 -
Versie: 14102010
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
6. Obstakels w.o. lijnen/matten. In combinatie met vermoeidheid wordt het
inschattingsvermogen van je leerlingen kleiner. Verwarring in of met zwemlijnen
en dergelijke zijn vaak de oorzaken van paniek.
7. Afkoeling. In het te lang minder actieve opdrachten uitvoeren of juist wachten in
een koude, natte omgeving schuilt het gevaar van afkoeling. Zorg voor
afwisseling in je programma.
8. Verbranding. Verbranding van de huid komt vooral in de openluchtbaden voor.
Zo kan je ongemerkt door de stralen van de zon verbranden. Hiertegen kun je je
leerlingen beschermen door ze met een T-shirt aan te laten zwemmen.
9. Zwembadtrapje. Leer het iedereen aan: bij bestijging is niemand onder aan de
trap! Iedereen wacht zijn/haar beurt af opzij van de trap. Boven aan de trap helpt
een begeleider.
3.5 Hoe te handelen bij een calamiteit?
Als je te maken krijgt met een calamiteit tijdens je les, weet dan hoe je moet handelen.
Laat je groep nooit zonder toezicht achter, maar delegeer deze taak. Ontferm je over het
slachtoffer en begeleid deze indien nodig naar deskundige hulp.
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
- 17 -
Versie: 14102010
Hoofdstuk 4. Jeugdbegeleiding bij de ScubaDoe-lessen
4.1 Inleiding
Centraal in dit hoofdstuk staat hoe je leert omgaan met groepen kinderen, hoe je
kinderen op hun gemak stelt en ze interesseert en enthousiast te maakt voor de
ScubaDoe-activiteiten, hoe je kinderen op verschillende manieren iets kunt aanleren.
4.2 Hoe leer ik kinderen leren?
4.2.1 Daadje – plaatje – praatje
Kinderen zelf dingen laten doen en ontdekken (daadje) is vaak de beste manier om ze
iets te leren. Kinderen zijn van nature geneigd om op een speelse manier nieuwe dingen
te ontdekken. Met doe-opdrachten kun je daarop inspelen.
Kinderen zijn sterk visueel ingesteld. Het voordoen of het laten zien van een tekening,
foto of filmpje (plaatje) is voor een goed alternatief voor het zelf ontdekken. Om hier op
in te spelen kan het knieboek gebruikt worden.
Soms moet je natuurlijk ook dingen vertellen, maar houd je praatje kort en luchtig en
ondersteun ze waar mogelijk door ‘plaatjes en daadjes’.
De beste manier om kinderen positief te stimuleren is ze te belonen, bijvoorbeeld door
het geven van complimentjes. De kinderen verwachten een leuke cursus, dus straffen
doen we niet.
Door in te spelen op de vaardigheid en kennis die bij kinderen aanwezig is, betrek je ze
beter bij de les. Kinderen hebben plezier in het oplossen van vragen en opdrachten.
Natuurlijk zorg je ervoor dat de vragen niet onduidelijk en zeker niet te moeilijk zijn.
Geef ze de kans een succeservaring op te doen.
4.2.2 Enkele tips
Richt een vraag eerst tot de hele groep. Wacht vervolgens even om iedereen gelegenheid
te geven om na te denken en geef daarna pas de beurt aan een kind.
Speel een antwoord of vraag van een kind eerst terug naar de hele groep. Geef pas een
eigen reactie als niemand er raad mee weet.
Verdeel de vragen over alle kinderen, ook de stillen, onzekere of jonge kinderen.
Stimuleer op positieve manier bij een fout antwoord (“Goed bedacht, maar ….”)
Probeer bijdragen van kinderen te onthouden om ze later weer bij het goede antwoord te
betrekken. Het kind ziet dan dat ook zijn antwoord de moeite waard was.
4.2.3 Contact met kinderen
Zorg dat je altijd contact met je hele groep maakt en houdt. Daarom is het belangrijk dat
je als begeleider een goede plaats kiest ten opzichte van je groep. Je moet alle kinderen
kunnen zien en zij moeten allemaal jou kunnen zien. Door te gaan zitten breng je rust in
de groep en door op gelijke ooghoogte met kinderen te communiceren (praten/kijken)
maakt u contact.
Kies bewust de plaats van uitleg. Door zelf bij een muur te gaan staan houd je zelf het
overzicht over het zwemwater en worden de kinderen niet afgeleid worden door andere
activiteiten die in het bad plaatsvinden. Laat bij zonneschijn de kinderen niet tegen de
zon in kijken en denk buiten ook aan de windrichting: wind in de rug.
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
- 18 -
Versie: 14102010
De kinderen moeten je stem uiteraard altijd goed kunnen horen. Door een afwisselend
stemvolume en vlot stemgebruik zullen de kinderen zich snel ‘inleven’ in het onderwerp
of spel. Wanneer de stem niet toereikend is, kan een klap in de handen of tiksignaal
(metaal) uitkomst bieden.
4.2.4 Houding
Een goede begeleider:
- is eerlijk, duidelijk en enthousiast
- geeft leiding, maar is niet te streng
- maakt en houdt contact met kinderen
- is geduldig en belangstellend
- betrekt alle kinderen bij de les
- is deskundig v.w.b. het gehele ScubaDoe-programma
- is flexibel in werkwijze en stijl van leidinggeven
- is vooral zichzelf
- geeft het goede voorbeeld (dus geen alcohol of sigaretten!)
- vertelt zoveel mogelijk waarom iets gedaan moet worden
- dwingt een kind niet tot iets wat het op dat moment niet kan of durft
- legt accent op wat goed gaat en niet op wat verkeerd gaat
- toont ook wanneer hij zich minder goed voelt een opgewekt karakter
4.3 Organisatorische tips
4.3.1 Zorg voor voldoende begeleiders
Spreek met één stem; het is verstandig om voor de les met de andere begeleiders door
te spreken hoe de instructie moet verlopen. Alle begeleiders die bij de cursus betrokken
zijn, zullen op die manier de kinderen hetzelfde vertellen en leren.
Al het materiaal dat nodig is voor de les moet vooraf gebruiksklaar zijn en zo voor het
grijpen liggen. Dit betekent dat de begeleiders ruim voor de tijd dat de kinderen komen
aanwezig moeten zijn om alles in orde te maken.
Spel kan een prima middel zijn waarbij kinderen ervarend leren. Al spelend doen ze
wetenswaardigheden en vaardigheden op, die langer blijven hangen.
4.3.2 Tips bij spel
-
De organisatie moet klaar zijn voordat de uitleg begint.
Zorg dat alle materialen aanwezig en op hun plaats zijn.
Er moet duidelijkheid zijn over de plaats van de kinderen en de begeleider.
Maak altijd goed contact.
Maak zoveel mogelijk deel uit van de groep.
Deel de groepen voorafgaand aan de speluitleg in.
Stel de groepen willekeurig en speels samen.
Hou de uitleg kort.
Laat zoveel mogelijk het ‘plaatje’ zien. Geef een voorbeeld!
Begeleid ook tijdens het spel. Een duidelijk hoorbare begeleiding moet zo positief
mogelijk worden gedaan. (“Goed zo”, “Probeer het eens iets sneller!”)
Help kinderen die ‘er niet uit komen’.
Let op de veiligheid: omgeving, materialen, gedrag.
Rond tijdig en duidelijk af. Geef een aankondiging: “Nog één minuut en dan
stoppen we”.
Het is leuk en belangrijk om daarna nog even kort terug te komen op de activiteit
(evaluatie).
Ruim het materiaal zoveel mogelijk samen met de kinderen op.
Denk vooruit, want ‘niet ingevulde tijd is kliertijd!’
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
- 19 -
Versie: 14102010
Hoofdstuk 5. Omgaan met ouders
5.1 Inleiding
Alles staat klaar. Je hebt je goed voorbereid op een nieuwe les of training. En daar
komen je leerlingen aan. Sommigen komen alleen of met vriendjes, anderen worden
gebracht door hun ouders. Die ouders krijg je er gratis bij en dat is maar goed ook! Het
is mooi meegenomen als je een goed contact met hen heb hebt.
5.2 Contacten met ouders
Voor de ouders is het fijn om te weten wat hun kinderen uitspoken bij de duikclub. Voor
de begeleiders is het goed om te weten uit wat voor ‘nest’ de kinderen komen, wat hun
specifieke achtergrond is. Misschien zijn er problemen in het gezin (bijvoorbeeld ziekte,
echtscheiding, een sterfgeval) of zitten er spannende dingen aan te komen (geboorte van
een broertje of zusje, een huwelijk) die een verklaring geven voor de manier waarop een
kind zich gedraagt.
5.2.1 Ouders verantwoordelijk
Ouders zijn en blijven de eerste verantwoordelijke voor hun eigen kind, maar jij neemt
de verantwoordelijkheid soms even over. Voor de ouders is het handig om te weten
welke regels er binnen de club gelden en hoe je ze hanteert. Denk daarbij aan het tijdstip
van beginnen en afsluiten, de opzet van de duiklessen en de regels die je hanteert over
de omgang van kinderen met elkaar en met de leiding. Als ouders hiervan op de hoogte
zijn, heb je een basis om dingen met elkaar te bespreken als er onverhoopt problemen
optreden.
5.2.2 Uitnodigen
Ouders merken aan hun kinderen hoe ze het vinden bij de duikclub. De kinderen komen
vrolijk thuis en staan een week later te springen om te weer gaan. Of ze komen mokkend
thuis en vragen of ze nooit meer aan dat stomme gedoe mee hoeven te doen. Nodig
daarom ouders eens uit om een keertje te komen kijken of schakel ze in bij activiteiten
waarbij je wel wat extra handen kunt gebruiken. Dan kunnen ze ook de reacties van hun
kind(eren) beter plaatsen. En wie weet, heb je er een vaste helpende hand bij.
5.2.3 Folder en website
Om ouders op de hoogte te brengen van wat je doet, kun je aan het begin van het
seizoen een folder meegeven, waarin allerlei wetenswaardigheden over je club staan.
Denk daarbij aan: de namen en telefoonnummers van de begeleiders (tip: gebruik het
ScubaDoe-logboek), het programma voor het komende seizoen, de uitgangspunten van
je duikclub en jullie visie op het kind. Ook informatie over een eventuele bijdrage in de
kosten en waar je dat geld aan besteedt. Verder kun je in de folder verwoorden wat je
van de ouders verwacht. Je kunt ook overwegen om regelmatig een clubblad of
infobulletin aan de kinderen mee te geven. Verwijs in de folder ook naar de website! En
denk eens over een digitale nieuwsbrief.
5.2.4 Informatie avond voor ouders
Om veel zaken voor te zijn is het erg handig om een informatie avond voor ouders te
houden. Het liefst natuurlijk nog voordat de lessen begonnen zijn. Maar je kunt ook
denken aan een informatieavond per cursus of een informatie avond die jaarlijks
gehouden wordt. Herhaling is op dit gebied juist een pre.
Qua opzet kun je denken aan: welkom, voorstelronde, uitleg organisatie van de
vereniging, uitleg organisatie van de snorkel/duikopleiding, medische aspecten
317496950
- 20 -
Versie: 14102010
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
(veiligheid, invullen medische verklaring, keuren), materialen (lenen/huren/kopen).
Vertel hoe de lessen in elkaar zitten en wat er van de ouders wordt verwacht en wat niet!
Denk hierbij aan ophalen en brengen van eigen kind of dat van anderen, het aanwezig
kunnen zijn tijdens omkleden (toezicht kleedzaal)en de lessen, de bereikbaarheid (zie
logboekfunctie). Bespreek ook de manier van omgaan met kinderen in de groep en hoe
er gelet wordt op het voorkomen van ongewenste intimiteiten. Enfin, een geweldige kans
om met elkaar in contact te komen.
5.2.5 Aanval en verdediging
Vertoont een kind uit je groep gedragsproblemen dan probeer je dat uiteraard eerst zelf
op te lossen met het kind, maar soms blijkt dat onmogelijk en kom je er niet omheen om
met de ouders te gaan praten. Daar moet je wel voorzichtig mee zijn. Je maakt zo snel
iets aan de vertrouwensband tussen jou en het kind stuk. Het uitgangspunt voor zo’n
gesprek moet positief en oplossingsgericht zijn. Bedenk bij zo’n gesprek altijd dat het
voor ouders moeilijk is. Niemand hoort graag dat zijn of haar kind zich vervelend
gedraagt, zelfs niet als je dat eigenlijk al wel weet. Ga je als begeleider in de aanval, dan
zal de ouder meteen het kind gaan verdedigen.
5.2.6 Intensief
Het kan ook zijn dat een ouder jou, de begeleider, om een gesprek vraagt. Als het
gesprek betrekking heeft op het eigen kind, dan zal het gesprek moeten gaan over dat
betreffende kind, over zijn of haar functioneren en/of sociale rol. Natuurlijk zullen ook
andere kinderen daarbij een rol kunnen hebben (bijvoorbeeld als het kind gepest wordt),
maar daar zal zo nodig met de ouders van die betreffende kinderen over gesproken
kunnen (en wellicht moeten) worden. Persoonlijke gesprekken met ouders zijn vaak
intensieve gesprekken. Zoek daarom een sparringpartner onder je ScubaDoe-team. Een
maatje, met wie je kunt overleggen, reflecteren en die je om professionele feedback kunt
vragen. Ieder persoonlijk gesprek is anders. Ieder persoonlijk gesprek is een
leergesprek, waardoor je steeds deskundiger wordt. In ieder geval ben je telkens een
ervaring rijker.
5.2.7 Positieve insteek
Ouders en kinderen kiezen altijd onvoorwaardelijk voor elkaar, juist in moeilijke situaties.
Een ouder zal dan ook altijd het kind verdedigen, als er het gevoel ontstaat dat een
ander zijn of haar kind aanvalt. Het is daarom beter om een gesprek te beginnen met de
positieve punten van het kind. Een kind is nooit alleen maar vervelend, er zijn altijd wel
goede punten te noemen. Daarna kun je het probleemgedrag aan de orde stellen en
samen naar mogelijke oplossingen gaan zoeken. Probeer je niet op te stellen als de
deskundige die het beter weet. De ouder voelt zich dan op de vingers getikt en voelt zich
als opvoeder tekort geschoten.
5.2.8 Andere culturele achtergrond
Een andere culturele achtergrond, betekent andere omgangsvormen. Zie het als een
uitdaging om ook de allochtone ouders bij de activiteiten te betrekken. Realiseer je in
contacten met deze ouders dat de verhouding tussen man en vrouw anders is dan in
onze cultuur en dat de opvoeding vaak strenger is. Dit komt tot uiting in de manier van
met elkaar omgaan. Het kan bijvoorbeeld zijn dat het (door een vrouw) dragen van te
blote kleding of het geven van een hand niet op prijs wordt gesteld.
5.2.9 Mishandeling of verwaarlozing
Communicatie met ouders is een heel ander verhaal als je problemen vermoedt die te
maken hebben met mishandeling of verwaarlozing in de thuissituatie. Zelden vraagt een
kind om hulp als het mishandeld wordt, maar in je contacten met het kind krijg je
signalen dat er iets niet klopt. Het kind zendt indirect en onbewust deze signalen uit.
Vaak is het zijn gedrag dat iets verraadt. Het signaleren van kindermishandeling is zeker
niet gemakkelijk en het kan niet worden aangetoond door één aanwijzing. Het gaat om
317496950
- 21 -
Versie: 14102010
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
een optelsom van waarnemingen die om een zorgvuldige interpretatie vragen. Wanneer
het kind bijvoorbeeld een merkwaardige blauwe plek heeft, vraag het kind dan op een
meelevende manier wat er gebeurd is. En vraag de ouders of zij weten hoe het komt. De
reacties van het kind of de ouder kan het vermoeden wegnemen of versterken. Hoe dan
ook, trek niet te snel conclusies!
Tip
Als de mogelijkheden daar zijn, stimuleer dan altijd de ouders/verzorgers om
daadwerkelijk bij de les/training aanwezig te zijn!
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
- 22 -
Versie: 14102010
Hoofdstuk 6. Druktemakers en ADHD-ers in je groep!
6.1 Inleiding
Kinderen krijgen al snel het etiket ADHD opgeplakt als ze overlopen van energie, maar
lang niet ieder druk kind heeft er last van. Als een kind enthousiast is over iets, als er
iets spannends staat te gebeuren, of als een kind even niet zo lekker in zijn vel zit, wordt
hij of zij onrustig of lawaaierig. Hoe druk iemand is, hangt natuurlijk ook van zijn of haar
karakter af. Feit is dat drukke kinderen de aandacht opeisen en dat kan ten koste gaan
van de andere kinderen in de groep (en van je eigen humeur).
6.2 Wat kun jij doen om de rust in je groep te bewaren?
6.2.1 Grip
Drukke kinderen moeten de mogelijkheid krijgen hun energie een beetje kwijt te kunnen
door zwemmen en spel. Wat dat betreft, zitten ze wel goed bij ScubaDoe. Daarnaast
hebben drukke kinderen veel baat bij structuur en regelmaat. Daar moet je dus voor
zorgen: werk met duidelijke afspraken over gedrag en de manier van samenspelen. Het
voorspelbaar houden van de leefwereld van het kind kan een druk kind helpen. Door het
kind steeds van te voren te vertellen wat er gaat gebeuren, houdt hij of zij meer grip op
de situatie. Je kunt het programma ook opschrijven en ophangen (waterkant
zwembadrand): voor iedereen duidelijk.
6.2.2 Voorbeeldfunctie
Tijdens de zwem/duikactiviteiten hebben de begeleiders een voorbeeldfunctie en het
helpt als zij rust uitstralen. Daarnaast is het voor een druk kind extra belangrijk dat de
begeleiders op één lijn zitten bij het stellen van grenzen en het naleven van regels (zie
ook het hoofdstuk over de leeftijdskenmerken). Voor drukke kinderen kunnen
begeleiders die er verschillende regels op nahouden verwarrend zijn. Ze weten dan niet
goed wat er van ze verwacht wordt en dit resulteert in nog drukker gedrag.
6.2.3 Complimentjes
Drukke kinderen krijgen vaak minder complimentjes dan hun rustigere leeftijdgenoten.
Toch is het voor drukke kinderen juist heel belangrijk dat ze veel steun en waardering
krijgen. De meeste aandacht gaat naar het lastige gedrag, waardoor dit gedrag veelal
versterkt wordt. Bovendien geeft het kinderen het gevoel dat ze niets kunnen, nooit iets
goed doen en door niemand worden gewaardeerd. Het is dus heel belangrijk om te letten
op wat het kind wel goed doet en daar iets aardigs over te zeggen. Negeer zoveel
mogelijk het negatieve gedrag, ook al kost dat extra moeite. Benoem wat ze al goed
kunnen of al gedaan hebben. Dat is goed voor het zelfvertrouwen van het kind.
6.2.4 ADHD
Het kan zijn dat je van ouders hoort dat een kind ADHD heeft. ADHD is de afkorting voor
Attention Deficit Hyperactivity Disorder ofwel aandacht-tekort-stoornis met
hyperactiviteit. Deze kinderen vinden het lastig om hun aandacht ergens bij te houden.
De spanningsboog is kort, ze zijn snel afgeleid en reageren impulsief en hyperactief. De
tijdbeleving is verstoord.
Kinderen met ADHD hebben veel aandacht nodig. Daarnaast geeft ook bij deze kinderen
structuur en het vriendelijk en consequent handhaven van die structuur rust in de tent.
ADHD-kinderen willen zich graag kunnen voorbereiden op nieuwe situaties. Vertel dus
bijtijds wat ze te wachten staat, wat het komende programma inhoudt en wat er van hen
verwacht wordt. Geef kinderen met ADHD voldoende gelegenheid om te bewegen, om
zich af te reageren en te ontladen. Probeer te begrijpen dat het van hen veel inspanning
vergt om tien minuten geconcentreerd te zijn. Beloon het kind voor gewenst gedrag en
probeer ongewenst gedrag zoveel als het kan te negeren.
317496950
- 23 -
Versie: 14102010
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
Hoofdstuk 7. Kinderen met een motorische achterstand
7.1 De ‘slome hark’ of ‘houten Klaas’ wil wel, maar kan niet
Het lijkt of er alleen maar springende en soepel bewegende kinderen dollen over velden
en schoolpleinen, maar toch kampt 10 procent van de kinderen tussen de 4 en 12 jaar
met een motorische achterstand, die zich bijvoorbeeld uit in hoogtevrees.
Dit ‘probleem’ wordt voor deze kinderen een bijna onoverkomelijk obstakel als het niet
wordt (h)erkend. Al gauw staan ze erbij en kijken ernaar, want wie af is, doet niet meer
mee. Wanneer dan ook nog eens de instructeur en/of begeleider van de duikclub zijn of
haar geduld verliest, stijgt het kinderleed naar grote hoogte.
Voetbal, judo, hockey, tennis, zwemmen, verstoppertje. De meeste kinderen in de
basisschoolleeftijd doen het met plezier. Wie mee doet, hoort erbij, wie er niet goed in is,
heeft er een zware dobber aan om over zichzelf een goed gevoel te hebben. Andere
kinderen vinden het nu eenmaal niet leuk om bij een competitiesport of een spel een
teamgenoot te hebben die niet vooruit te branden is of geen bal kan raken. Wie kent niet
het fenomeen van het laatste kind dat ‘gekozen’ moet worden. “Als jullie de ‘slome’
nemen mag ‘de hark’ wel bij ons”, wordt er soms onderhandeld. Een
bewegingsachterstand kan op die manier gemakkelijk leiden tot andere problemen, zoals
gepest worden of achterblijvende leerprestaties. Het kind heeft zoveel energie nodig om
z’n ‘handicap’ te maskeren dat het geen rust en kracht overhoudt om te leren of
vriendschappen te onderhouden. Daar komt bij dat de motorische achterstand niet
vanzelf overgaat.
7.1.1 Negatief zelfbeeld
Heb je langzame, onhandige kinderen in je groep die zich het liefste uit de voeten maken
als er een balspel gedaan wordt? Dan zou het kunnen zijn dat het kind last heeft van
DCD. In tegenstelling tot de meeste basisschoolleerlingen genieten kinderen met het
Developmental Coordination Disorder, ofwel stoornissen in de motorische coördinatie,
niet van sporten of buitenspelen. Ze bewegen niet graag en vermijden het zoveel
mogelijk. Een kind met DCD of met een ‘gewone’ motorische achterstand kiest soms voor
de oplossing er maar helemaal niet aan te beginnen en dus niet mee te doen met de
groep. Of ze gaan op een andere manier de aandacht trekken met bijvoorbeeld clownesk
gedrag. Zo oefenen ze de motorische vaardigheden helemaal niet meer en raken ze nog
meer achterop met prestaties op het motorische vlak. Als je dan ook nog eens problemen
hebt met schrijven, knippen en plakken (de fijne motoriek), kun je een behoorlijk
negatief zelfbeeld gaan ontwikkelen. Dat is wat er regelmatig gebeurt bij kinderen met
DCD of een bewegingsachterstand.
7.1.2 Moeilijk te herkennen
Sinds 1998 is DCD de internationaal gebruikte term voor kinderen met afwijkend
motorisch gedrag, zonder dat er sprake is van een fysieke oorzaak. De problemen
betreffen zowel de coördinatie van de fijne als de grove motoriek. Kinderen met DCD
hebben meer tijd nodig om een beweging in gang te zetten. Zodra er een fysieke reden
wordt gevonden, zoals een spierziekte of spasticiteit, is er geen sprake meer van DCD.
Veel ouders weten niet dat hun kind het heeft, het is geen uitgebreid besproken
aandoening zoals bijvoorbeeld ADHD. Soms herkennen ouders, leraren of trainers de
problemen niet als horende bij DCD. “Hij let niet genoeg op”, of “Hij staat te dromen” ,
wordt dan al snel gezegd.
7.1.3 Hoe ermee omgaan?
Bij het omgaan met een kind met een motorische achterstand of DCD is het in de eerste
plaats belangrijk dat hij of zij weer meer plezier krijgt in het bewegen. Leg aan de andere
kinderen in de groep uit dat het geen onwil is, maar echt een onvermogen. Soms zijn er
317496950
- 24 -
Versie: 14102010
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
ook aanpassingen nodig in de omgeving van het kind (geef het kind niet de moeilijkste
positie: een voorbeeldrol), zodat het kind minder gefrustreerd raakt door de constante
confrontatie met de eigen onkunde. Deze constante frustratie kan namelijk tot faalangst
leiden, maar ook tot gedragsproblemen omdat het kind de frustratie gaat lopen
overschreeuwen.
Ga uit van de sterke kanten van het kind (ze hebben geen achterstand qua intelligentie)
en maak hier ook gebruik van bij het aanpakken van de minder sterke kanten. Juich en
moedig aan als het kind succes heeft in een oefening (de duikbril klaren, een hoekduik
maken) zodat hij of zij gemotiveerd blijft. Op het moment dat er iets lukt, groeit het
plezier. Als begeleider wakker je het vlammetje van de motivatie aan. En als het
vlammetje er eenmaal is, gaat het vanzelf beter.
Geef het kind vertrouwen in zijn eigen kunnen, door het verantwoordelijkheden te geven,
daarmee laat je zien dat jij er vertrouwen in hebt. Wanneer een situatie te moeilijk is
voor een kind (hij of zij durft bijvoorbeeld echt niet de snorkel onderwater uit de mond te
doen), haal het daar dan uit en laat het bijvoorbeeld even iets anders voor jou doen.
Maak de spelsituatie duidelijk en overzichtelijk, waardoor er minder ‘ongelukjes’ kunnen
gebeuren. Biedt afwisseling in je activiteiten en zorg dat er voldoende activiteiten zijn,
waar ook een kind met een motorische achterstand goed in is. Negeer vervelend of
aandachtvragend gedrag dat voortkomt uit het verbloemen van het probleem.
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
- 25 -
Versie: 14102010
Hoofdstuk 8. Kinderen met autisme
8.1 De 10 dingen
1.
Ik ben op de allereerste plaats een kind. Ik heb autisme, maar ik ben niet op de
eerste plaats ‘autistisch'.
De verwerking van waarnemingen van mijn zintuigen is in de war.
Maak onderscheid tussen ‘niet willen’ en ‘niet kunnen’.
Ik denk concreet.
Ik heb maar een beperkte woordenschat.
Ik ben sterk visueel georiënteerd.
Richt je op wat ik wel kan.
Help me met mensen omgaan.
Probeer de reden van mijn woedeaanvallen te achterhalen.
Hou onvoorwaardelijk van me.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
8.2 Algemene kenmerken van een ‘autist’
De autist bestaat niet, het is een soort verzamelnaam. Je komt in de literatuur veel
verschillende benamingen tegen voor autistische stoornissen. Iedereen heeft wel wat
kenmerken van autisme. Als je bepaalde gedragskenmerken die iemand specifiek heeft
koppelt, kan daar soms een naam ter herkenning en behandeling aan gegeven worden.
Het komt veel voor, daarom wordt de term autistische spectrum stoornis gebruikt. Voor
het gemak gebruiken we hier de term ‘autist’.
-
Vaak hebben autisten weinig of geen aansluiting bij leeftijdgenoten.
Ze hebben een eenzijdige manier van contact maken en ze weten vaak niet wat
sociaal is.
Ze kunnen niet delen en hebben moeite met het inleven in de gedachten en
gevoelens van andere personen, wanneer zij die zelf niet herkennen.
Ze maken vaak gebruik van standaardzinnen of herhaling van zinnen. Het
taalgebruik is ook vaak afwijkend en eigenaardig.
Zij nemen de taal letterlijk en zijn vaak gericht op één onderwerp.
Zij kunnen erg slecht tegen veranderingen en hebben daardoor last van
angstreacties en/of woedeaanvallen.
Vaak is dat in onze ogen maar overdreven want het gaat redelijk vaak over kleine
domme dingen. Mensen met autisme hebben vaak iets onbegrijpelijks en
ongrijpbaars.
8.3 Hoe moet je met iemand omgaan die autistisch is?
Het is moeilijk om een goede methode te vinden, omdat het lang duurt voordat je een
autist begrijpt. Maar er zijn wel enkele methodes.
8.3.1 Ouders
Vraag ouders naar hun manier van aanpak en begeleiding. Sluit daar zoveel als mogelijk
bij aan.
Onderhoud ook regelmatig contact met hen over hun en jouw ervaringen.
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
- 26 -
Versie: 14102010
8.3.2 De Teachmethode
Instructeurs kunnen op een white board (of ow-leitje) aangeven in welke volgorde de
training verloopt. Schrijf de opdrachten puntsgewijs op. Veeg opdrachten/oefeningen die
gedaan zijn uit of beter zet er een streep doorheen. Zo weten de kinderen precies wat ze
gaan doen en is alles voorspelbaar. Dat is voor sommige autisten de beste manier.
8.3.3 Geef tips
Reik de persoon tips aan, bijvoorbeeld bij problemen in de groep:
• Ik vertel het z.s.m aan de lesgever/instructeur die de training geeft.
• Ik ga dan niet de problemen alleen proberen op te lossen.
• Samen met de lesgever zoek ik een oplossing voor het probleem.
8.3.4 Handvatten bij de communicatie
Maak gebruik van tips als handvatten bij de communicatie. Zie ook verder in dit
document!
Het vergt van de omgeving nogal wat aanpassing om goed met een autistische persoon
om te gaan, zeker als iemand de stoornis in een wat ernstiger mate heeft. Structuur,
duidelijkheid, veiligheid en voorspelbaarheid zijn de belangrijkste elementen in de
omgang met mensen met een autistische stoornis.
8.4 Handvatten bij de communicatie
Mensen met autisme hebben grote behoefte aan structuur en veiligheid.
Veranderingen zijn bedreigend. Als de omgeving daar rekening mee houdt, loopt het
contact met een autist wat soepeler.
8.4.1
Anticipeer op veranderingen en maak die ruim van te voren bekend. Zorg ervoor dat
de omgeving zo veilig mogelijk blijft. Dat betekent bijvoorbeeld weinig nieuwe gezichten
in een groep (voorkom wisselingen), geen onverwachte activiteiten (doe wat vorige week
gezegd is!).
8.4.2
Geef in les- en spelsituaties duidelijke en korte instructies en controleer of ze
begrepen worden. Herhaling van handelingen is belangrijk om dingen te kunnen leren.
8.4.3
Pas op met humor. Autisten nemen woorden vaak letterlijk. Een grapje interpreteren
ze niet altijd zoals het bedoeld is. Maak je een grapje, zeg dat er dan bij.
8.4.4
Veel autisten hebben moeite met fysiek contact, soms ook met oogcontact en harde
geluiden. Vermijd plotseling vastpakken en dwing een autist niet tot aanrakingen of
langdurig oogcontact. Geef aan wanneer er sprake is van functioneel contact, zoals bij
het aanleren van een redding of bij zelfhulp en buddyhulp bij krampbestrijding. Geef
geen ‘schouderklopje’, maar benoem wat is goed gedaan!
8.4.5
Kinderen en jongeren met autisme moeten sociale omgangsvormen expliciet
aanleren. Ze kunnen niet vertrouwen op hun intuïtie en zullen het gedrag van
leeftijdsgenoten vaak niet adequaat interpreteren. De omgeving moet spelregels,
omgangsregels en ook impliciete regels over macht en autoriteit (herhaaldelijk) uitleggen
en voordoen. Werk consequent in het buddysysteem. Koppel hen bewust en geef aan dat
het slechts voor deze week is. Wijs aan en laat ze vooral niet kiezen! Gebruik altijd vaste
317496950
- 27 -
Versie: 14102010
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
procedures zoals ‘KILO’ en ‘verkorte’ buddycheck. (verkorte = veiligheidscheck in
zwembad)
8.4.6
Autistische kinderen ontwikkelen zich op bepaalde gebieden (taal, spel) vaak anders en
langzamer, waardoor ze niet altijd reageren zoals je op grond van hun leeftijd zou
verwachten. Het is dus zaak goed te kijken wat een kind wel en niet kan en begrijpt en
daarbij aan te sluiten. Het komt voor dat kinderen goed kunnen praten en een
behoorlijke woordenschat bezitten, maar dat ze maar matig de woorden van een ander
begrijpen, vooral de abstracte begrippen. Wees daar alert op en verbaas je niet over
'kinderachtige' dingen waar autistische jongeren in de puberleeftijd zelfs nog behoefte
aan kunnen hebben. Ze leren dan de benodigde vaardigheden vaak alsnog.
8.4.7
Autistische mensen doen vaak ongelofelijk en voortdurend hun best om sociale
interacties te laten lukken en erbij te horen – zonder daar goed in te slagen. De
omgeving is zich vrijwel nooit van hun inspanningen bewust, juist omdat autisten er
altijd in tekort lijken te schieten. Een bittere pil. De omgeving moet zich realiseren hoe
eenzaam dit is en hoeveel energie het kost.
8.4.8
Mensen met autisme hebben vaak een behoefte aan privacy en aan alleen zijn. Het is
belangrijk ze daarin te respecteren, omdat het gewone dagelijkse verkeer heel veel
inspanning kost. Ook uren tv kijken of computerspelletjes spelen kan een manier zijn om
te ontspannen en zich terug te trekken.
8.4.9
Sommige autisten voeren herhalende handelingen of rituelen uit. Die zijn vaak niet
goed te begrijpen voor de buitenwereld, maar voor de autist zijn ze nodig om angst te
bezweren. Probeer daarom rituelen niet zomaar te onderbreken. Probeer liever de bron
van de spanning weg te nemen.
8.4.10
Mensen met autisme reageren vaak allergisch op het woord 'moeten'. Moeten betekent
voor hen een verandering in hun eigen vastomlijnde programma en impliceert meestal
dat iets ook snel of meteen moet. Autisten hebben tijd nodig om een boodschap te
verwerken en raken van streek door het onmiddellijke moeten. Het verzet tegen het
woord 'moeten' is voor de omgeving vaak lastig te hanteren.
8.5 Aandachtspunten tijdens de duikinstructie
Er zijn veel kinderen en jongeren met autisme die zich – zij het met moeite – kunnen
redden in het regulier onderwijs. Ze hebben daar wel begeleiding bij nodig. Een
belangrijke valkuil is dat hun gedrag als lastig wordt ervaren, en dat autisten vaak niet
naar verwachting reageren.
8.5.1
Lesgevers moeten er rekening mee houden dat autistische kinderen zich niet op alle
terreinen leeftijdsadequaat gedragen. Hun mentale leeftijd is lager dan hun
kalenderleeftijd. Ze ontwikkelen zich op bepaalde gebieden later en langzamer.
8.5.2
Kinderen zijn genadeloos naar kinderen die anders zijn en doen. Dat betekent dat
autisten vaak gepest worden, wat hun gevoel van onveiligheid versterkt en de
ontwikkeling van sociale vaardigheden in de weg staat. Lesgevers doen er goed aan open
317496950
- 28 -
Versie: 14102010
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
te zijn over het feit dat een autistische leerling anders is en juist hulp nodig heeft van
andere kinderen. Het lastige is dat autistische kinderen pestgedrag soms lijken uit te
lokken of zelf veroorzaken. Maar verwachten dat een autistisch kind zich 'gewoon' zoals
alle andere kinderen gedraagt, is het onmogelijke eisen van dit kind.
8.5.3
Autistische kinderen leren vaak moeizaam de codes die gelden in sport en spel. Het
verschil tussen stoeien en 'echt vechten' voelen ze soms niet aan, en ze reageren ook
niet altijd adequaat op pijn bij anderen. Lesgevers moeten expliciet zijn in de regels en
het doel van sport- en spelactiviteiten duidelijk maken.
8.5.4
Het aanleren van sociale vaardigheden moet meer behelzen dan het aanleren van
trucjes, omdat anders het gevaar bestaat dat de trucjes op verkeerde momenten worden
toegepast. Sociale vaardigheden moeten worden aangeleerd op basis van sociaal inzicht,
ook al is dat door autisten alleen met moeite en inspanning (en herhaling) te verwerven.
Vertel steeds hoe je de omgang in de groep wilt hebben, ook al is er geen direct
aanleiding toe.
8.5.5
Straf is geen goede weg om gedrag te verbeteren of te veranderen, integendeel.
8.5.6
Wees je er als lesgever van bewust dat problematisch gedrag toeneemt onder invloed
van angst of stress. In plaats van op het gedrag in te gaan, is het beter om te proberen
de stress te doen verminderen (door de leerling een tijdje tot rust te laten komen en
hem tot zichzelf te laten komen door rituelen of rustgevende handelingen). Dus lekker
laten uitzwemmen met basisuitrusting.
8.5.7
Zorg ook bij uitzonderlijke lesdagen (sport/speldagen, Sinterklaastrainingen e.d) voor
structuur. Geef de autistische leerling van te voren een schema met daarop het te
verwachten programma, de regels, wat de leerling mee moet nemen etc.
8.5.8
Geef heldere instructies. Uitzonderingen op de regel moeten ook expliciet worden
gemaakt.
8.5.9
Maak altijd het doel van een oefening duidelijk en geef aan welke punten extra
aandacht moeten hebben. Consequent volgen van procedures zijn daarbij erg belangrijk.
8.5.10
Bereid een leerling met autisme tijdig voor op veranderingen die er komen gaan. Wees
je ervan bewust dat de weerstand tegen verandering niet betekent dat de verandering
niet mogelijk is, maar dat het langer duurt om eraan te wennen. Realiseer je dat
verandering (veel) angst oproept, en dat de weerstand geen teken van onwil is. Laat
iemand langzaam wennen aan een nieuwe situatie. Laat een nieuwe instructeur eerst een
paar keer mee de groep leiden, voordat deze de leiding helemaal alleen overneemt.
8.5.11
Mensen met autisme hebben vaak moeite met plannen en organiseren van hun
afspraken, terwijl ze tegelijk grote behoefte hebben aan orde en structuur. Lesgevers
kunnen helpen door het op te schrijven of al op papier aan te reiken. Denk daarbij aan
spullen die ze volgende week mee naar de training moeten brengen.
317496950
- 29 -
Versie: 14102010
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
8.5.12
Autisten hebben moeite om de prikkels en vragen vanuit de omgeving meteen te
verwerken. Gun ze de tijd.
Met andere woorden
Goed functionerende autisten zijn doorgaans perfectionistisch, hebben een groot oog
voor detail en zijn soms opmerkelijk origineel in hun denken.
Het hangt natuurlijk erg af van de ontwikkelde vaardigheden van iedere individuele autist
in hoeverre hij of zij kan slagen in een duikopleiding.
8.6 Achtergrondinformatie
Doordat het kind op een ander manier denkt en zijn fragmentarische manier van
waarnemen gevolgen heeft voor zijn hele ontwikkeling, moet de omgeving zich hierbij
aansluiten. Zijn hersenen verwerken de waarnemingen als puzzelstukjes en het kind
heeft de grootste moeite om de samenhang tussen die deeltjes te zien. Vertaald naar het
leven van alledag betekent dit dat het kind de indrukken die het opdoet niet zo goed aan
elkaar kan koppelen. Het is een beperking voor hem als hij bijvoorbeeld oorzaak en
gevolg niet ziet en relaties tussen mensen hem ontgaan.
Als instructeur kun je voor het kind samenhang aanbrengen. Het kind denkt in
puzzelstukjes en door in puzzelstukjes te antwoorden sluit je aan bij zijn denkwijze. Heb
je een probleem met een autistisch kind, zie dit dan als een puzzel die jij moet oplossen.
Je maakt daarbij gebruik van de ‘Puzzel van 5’. De vier hoekstukken van het ‘WAT’ hij
moet doen zijn: HOE, WAAR, WANNEER, en WIE bieden houvast bij het uitvoeren van het
WAT. Ze moeten in elkaar passende informatie voor het kind bevatten en de samenhang
verduidelijken.
De instructeur helpt het kind met hulp van:
WAT:
Alles wat een kind moet uitvoeren (de taak/opdracht/oefening)
HOE:
De wijze waarop hij dat moet doen
WANNEER:
Wanneer start de taak en wanneer is deze klaar?
WAAR:
Op welke plaats moet hij deze taak uitvoeren?
WIE:
Doet hij het zelf? Wat doet de ander?
Dit zijn de feitelijke gegevens die een kind nodig heeft om aan de slag te kunnen gaan.
8.6.1 Tips voor communicatie (bron: “Geef me de 5”, blz 90*)
-
317496950
Wees duidelijk en voorspelbaar in je communicatie
Volg eerst zijn verhaal, pas dan kan hij jou volgen
Bekijk en volg je kind door de ‘auti-bril’* (*zie vanuit je achtergrondkennis over
autisme)
Hij heeft liever een opdracht dan een vraag
Wees vriendelijk, maar beslist in optreden en communicatie
Benoem nadrukkelijk, stellend, concreet en gedetailleerd –op ‘de 5’- wat je wilt.
Laat in je manier van praten en doen geen twijfel bestaan
‘Ondertitel’ jouw en zijn gedrag, gevoel, zintuiglijke ervaring, gedachten en de te
verwachten situatie
Pesten is testen ofwel zoeken naar duidelijkheid. Wees dus duidelijker!
Pas je grapjes aan of vermijd ze. Gebruik geen sarcasme
Help hem om de draad van het verhaal vast te houden
Vermijd waaromvragen
Ga niet in discussie!
Houd je eigen emoties in bedwang
- 30 -
Versie: 14102010
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
-
Leg het waarom van iets uit aan de hand van feiten, regels en afspraken, maar
niet aan de hand van inzicht en gevoel
Wees eenduidig in lichaamstaal en taalgebruik
Houd in je contact rekening met zijn zintuiggevoeligheid (slechts functioneel
aanraken!)
Wees vriendelijk in houding , gezichtsuitdrukking en intonatie
Vertaal je eigen onmacht niet in boosheid naar het kind, maar in een taak (het
Wat)
Zijn er zaken ‘in overweging’, deel die dan niet met het kind
Kun je hem nu geen duidelijkheid bieden, geef dan aan wanneer wel
Voel je niet persoonlijk aangesproken bij beledigende opmerkingen
Geef denktijd om informatie te verwerken
Sluit zijn denkmap af, als hij in iets blijft hangen
Ondersteun visueel als hij niet doet wat je zegt
Zoek naar de ‘vraag achter de vraag’
Kom afspraken en beloftes nauwgezet na. Houd je aan de afgesproken tijd.
*) Informatie overgenomen uit boek: “Geef me de 5” geschreven door: Colette de Bruin
ISBN 9075129645
Nederlandse
Onderwatersport
Bond
317496950
- 31 -
Versie: 14102010
Download