Hoekenwerk – periode … Algemene omschrijving Op vrijdag is er hoekenwerk van 14u10 tot 15u00. Aan de hand van het hoekenwerkbord verdelen we samen de hoeken (de hoeken en partner zijn vrij te kiezen als dit mogelijk blijft). De leerlingen moeten erop letten dat ze elke hoek maar één keer bezoeken. Voor elke hoek is er een mapje met daarin een fiche. Op de fiche staat welke materialen de kinderen nodig hebben, wat ze moeten doen en wat ze kunnen doen als ze vroeger klaar zijn. Na het werken in de hoeken vullen de leerlingen hun hoekenwerkfiche (Wat vond ik van de hoek? Wat vond ik van de samenwerking?) in en stoppen hun werkblaadjes in hun hoekenwerkmap. Het hoekenwerk heeft niet alleen de bedoeling om leerinhouden te oefenen, maar ook om de samenwerking met klasgenoten en de zelfstandigheid te bevorderen. Algemene doelstellingen Goed opvolgen welke hoek men al bezocht heeft. Samenwerken zoals het hoort, op een niet-discriminerende manier. Elkaar helpen en hulp aanvaarden. Zich aan de gemaakte afspraken houden. Zorg dragen voor het materiaal. De gebruikte materialen netjes opnemen. Een eigen mening geven omtrent de bezochte hoek en de samenwerking met de partner. Algemene leerplandoelstellingen In concrete situaties voldoende zelfvertrouwen tonen, gebaseerd op kennis van het eigen kunnen. (3.1.1.4) Zich weerbaar opstellen naar leeftijdsgenoten en volwassenen toe door signalen te geven die voor anderen begrijpelijk en aanvaardbaar zijn o.m. door hulpvragen te stellen. (3.1.1.6) Tonen in de dagelijkse omgang dat ze solidariteit en zorg opbrengen voor iemand anders. (3.1.1.14) Tonen de bereidheid zich te oefenen in omgangsvormen met anderen waarin ze minder sterk zijn. (3.1.1.27) Een taak binnen de groep op een verantwoordelijke wijze oppakken. (3.1.2.1) Samenwerken met anderen in de groep, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of etnische origine. (3.1.2.2) Bij groepstaken leiding geven en onder leiding van een medeleerling meewerken. (3.1.2.5) Begrijpbare en uitvoerbare instructies van de leraar uitvoeren. (3.1.2.6) Waardering uitdrukken en respect tonen voor het werk van mensen uit hun omgeving. (3.1.3.6) Zich weerbaar opstellen t.o.v. leeftijdsgenoten en onaanvaardbare groepsdruk. (3.1.3.28) Hoek Taalhoek Omschrijving Doelstellingen Leerplandoelstellingen De leerlingen krijgen opdrachten en vragen rond taalbeschouwing. De quiz bestaat uit 5 categorieën met elk een specifieke kleur. De kinderen vertellen (mond) of noteren (potlood) de oplossing. Bij elke correcte oplossing mogen de kinderen hun pion een wolkje verplaatsen. Ze proberen zo als eerste op het vliegtuig naar Taalland te zitten. De ontbrekende letter in een stuk van het alfabet noemen. Een reeks woorden alfabetisch rangschikken Samenstellingen en afleidingen maken. Vertellen of een woord een afleiding of een samenstelling is. Zelfstandig controleren of een oplossing al dan niet juist is. Met letters of lettergrepen een woord maken. Woorden splitsen in lettergrepen. Het tegenstelde van een woord noemen. Verkleinwoordjes op –je, -tje, -pje en –etje maken. Vertellen of het om een begin- of eindrijm gaat. Het niet-rijmende woord en of het woord dat niet past uit een reeks elimineren. De bovenliggende betekenis van een reeks woorden Reflecteren op de eindklank van woorden en rijmwoorden ontdekken. (1.6.3.5) Woorden verdelen in lettergrepen en erop reflecteren. (1.6.3.17) Reflecteren op de structuur en betekenis van samenstellingen. (1.6.3.22) Reflecteren op afleidingen en daarin het grondwoord, het voor- en/of achtervoegsel aangeven. (1.6.3.24) Reflecteren op de betekenisrelatie van woorden: tegengestelde woorden (antoniemen), onderliggende (hyponiemen) en bovenliggende (hyperoniemen) begrippen. (1.6.3.27) Reflecteren op de vorm van verkleinwoorden. (1.6.3.28) Reflecteren op de persoon en het getal van het werkwoord: eerste persoon Materiaal Spelbord ‘Wie zit als eerste op het vliegtuig naar Taalland?’ Doosjes met opdrachten en vragen Gekleurde dobbelsteen Pionnen Kladblaadjes zoeken. Lidwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, eigennamen en werkwoorden aanduiden. Het onderwerp en de persoonsvorm in een zin aanduiden. De ik- en wij-vorm van een werkwoord noteren. Van een vraag een mededelende zin maken en andersom. Het passende leesteken na een zin zetten (. ? !). Met opgegeven zinsdelen een mooie zin maken. Leeshoek 1 Een aangeboden tekst rustig en geconcentreerd lezen. Vragen omtrent de gelezen tekst correct beantwoorden. Het eigen werk verbeteren. Een boek kiezen uit het aanbod die de juf samenstelde. enkelvoud/meervoud. (1.6.3.33) Volgende woordsoorten herkennen en benoemen: een zelfstandig naamwoord, een eigennaam, een lidwoord, een werkwoord en bijvoeglijke naamwoorden. (1.6.3.35) Reflecteren op verschillen tussen zinnen. (1.6.3.38) In eenvoudige zinnen het onderwerp en de persoonsvorm aanduiden. (1.6.3.42) Reflecteren op de correcte schrijfwijze van de persoonsvorm (1.6.3.44) Bij schriftelijke taal reflecteren op de betekenis van leestekens: punt, vraagteken en uitroepteken. (1.6.3.45) Leeshoek 2 De leerlingen lezen de tekst ‘Jip maakt er een boeltje van’. Daarna lossen ze de vraagjes op en verbeteren met groen via de correctiesleutel. Wanneer de leerlingen klaar zijn mogen ze vrij tekstjes van Jip en Janneke lezen. Op eigen tempo een tekst lezen. Meerkeuzevragen en open vragen beantwoorden. Gebeurtenissen chronologisch ordenen. Uitspraken beoordelen met waar of niet waar. Verbeteren via de correctiesleutel. Vrij korte tekstjes van Jip en Janneke lezen. Geschikte fictionele en Leestekst, werkblaadje en zakelijke teksten zelfstandig, verbeterkaart ‘Jip maakt er correct en in een passend een boeltje van’ tempo lezen. (1.2) Leesmap met tekstjes van Jip Informatie die letterlijk in de en Janneke tekst voorkomt herkennen Pen en groene balpen en reproduceren. (2.2.1) Afleiden van verschillende relaties in en tussen zinnen en herkennen van verbindingswoorden of signaalwoorden die deze verbanden aanduiden. (2.2.6) Een positieve ingesteldheid bezitten t.o.v. lezen. (5.1) Bereid zijn te lezen in situaties waar dit aangewezen en mogelijk is. (5.2) Bereid zijn tot zelfcontrole en reflectie op het eigen leesgedrag. (5.3) Plezier beleven aan lezen. (5.8) Schrijfhoek De leerlingen schrijven alle letters van het alfabet 4 keer. Wanneer de leerlingen de klaar zijn proberen ze de geheime De 26 letters correct en in een vlot tempo vormen. De juiste schrijfhouding en penhouding aannemen. Alle regelmatig voorkomende Werkblaadje ‘de schrijfletters van het alfabet zesentwintig letters van het zelfstandig en uit het hoofd alfabet’ reproduceren in een situatie Alfabet van hiërogliefen Stelhoek code in hiërogliefen te ontcijferen. Een geheime code in hiërogliefen ontcijferen. waar schrijftaal een communicatieve en/of expressieve waarde heeft. (1.1) Indien de context dit vereist minder frequente letters zoals Y, X en Q zelfstandig reproduceren aan de hand van een schrijfvoorbeeld. (1.2) Een goede schrijfhouding aannemen, met een goede houding met voldoende afstand tussen de ogen, de schrijfhand en met een correcte pengreep. (1.10) Pen De leerlingen schrijven over het ijssalon van Karel. De opa van Karel vertelde dat één van de bakken betoverd is: je moet maar aan een smaak denken … en je schept ijsjes in die smaak. Zelfs frietjesijs, loempia-ijs, … het kan allemaal! Wanneer ze klaar zijn maken ze een tekening over hun eigen ijssalon. Een gebeurtenis beschrijven. Tijdens het schrijven rekening houden met de regels rond spelling, hoofdletter- en leestekengebruik. Respect opbrengen voor elkaars fantasie. Het handschrift verzorgen. De tekst kritisch nalezen. Materiaal verzamelen: uit eigen fantasie, door na te denken, … (2.1.3) Ordenen volgens criteria zoals: tijd, oorzaak-gevolg, … (2.3.2) Aandacht hebben voor formulering bij het uitschrijven: toepassen van de regels van de taalsystematiek op woord-, zins- en tekstniveau; toepassen van de Tekst ‘In het tover-ijs-salon’ Werkblaadje ‘In het tover-ijssalon’ Tekenblaadje ‘Mijn tover-ijssalon’ Pen Tekenpotlood Kleurpotloden en stiften spellingregels en correct gebruik van leestekens. (2.4.3) Aandacht hebben voor inhoudelijke aspecten bij het uitschrijven: samenhang, overlappingen, bedoeling, … (2.4.4) Aandacht hebben voor de vormgeving bij het uitschrijven: verzorgen van het handschrift (2.4.5) Inzien hoe schriftelijk werk herwerkt kan worden: kritisch bekijken, nalezen, controleren, (her)schikken. (2.5.1) Spellinghoek De leerlingen krijgen een groot Woorden met d of t / ij of ei / spelbord ter beschikking met ou of au correct noteren. daarop velden in 4 De apen- en kattenafspraak verschillende kleuren. Elke kleur toepassen. staat voor een Zelfstandig controleren of spellingmoeilijkheid (d of t / het woord al dan niet correct apen- en kattenafspraak / ij of geschreven is. ei / ou of au). De kinderen nemen een kaartje van de kleur waarop hun pion staat. Op het kaartje is het moeilijke stuk weggelaten. De kinderen Inzicht verwerven in de verlengingsregel voor woorden eindigend op –d/-t. (1.3.1) Inzicht verwerven in de regels voor open lettergreep. (1.3.2) Inzicht verwerven in de regels voor de verdubbeling van de medeklinker. (1.3.3) Eenvoudige woorden met open lettergreep, dubbele Spelbord Gekleurde kaartjes Dobbelsteen 2 doosjes Pionnen Schrijfblaadjes Pen proberen de correcte oplossing op een blad te noteren. Ze controleren met de achterzijde van het kaartje. Wie op het einde de meeste woorden juist kon schrijven is de winnaar. medeklinker en woorden eindigend op –d schrijven. (2.1.2) Weetwoorden met ei, ij, au en ou schrijven. (2.1.3) Rekenhoek Rekenzinnen, splitsingen en breuken aanvullen. Cijferend optellen, aftrekken en vermenigvuldigen. De passende breuk bij een prent noteren. Getallen, gegeven in woorden of codes, in cijfers noteren. Op analoge en digitale wijze noteren hoe laat het is op de klokken. Omzettingen omtrent lengtematen, gewichtsmaten en inhoudsmaten oplossen. Oefeningen in verband met de euro oplossen. Tafelhoek De leerlingen kiezen een tafel uit één van de doosjes. De productkaartjes van die tafel hangen ze aan de muur, de maalkaartjes leggen ze op enige afstand van de muur (met de tekst naar beneden) op de grond. De leerlingen nemen elk een vliegenmepper en draaien een kaartje om. Ze lezen de tafel en lopen zo snel mogelijk naar de muur waar ze het juiste product aantikken met hun vliegenmepper. Doordat de De parate kennis van de Elementaire tafels van 2 tot 10 inoefenen. vermenigvuldigen kennen. Bij het zien van een tafel zo (2.1.36) snel mogelijk het juiste product aantikken. Zelfstandig controleren of de oplossing al dan niet correct is. Product- en maalkaartjes Vliegencirkels Kneedgum Vliegenmeppers tafel in het klein op de productkaartjes geschreven staat kunnen de leerlingen zelf controleren of ze al dan niet juist zijn. Wie als eerste op het juiste product kon meppen krijgt een vlieg. De kinderen spelen het spel tot alle kaartjes op zijn. Daarna kiezen ze een andere tafel uit en spelen ze het spel opnieuw. Cijferhoek De leerlingen krijgen twee werkblaadjes. Ze schatten met honderdtallen en rekenen vervolgens al cijferend uit. Daarna verbeteren ze hun werk met groen via de correctiesleutel. Wanneer ze klaar zijn make ze een tekening door de oneven getallen met elkaar te verbinden. Optellingen en aftrekkingen schattend uitrekenen (met honderdtallen). Optellen en aftrekkingen al cijferend uitvoeren (met en zonder onthouden/ontlenen). Oneven getallen met elkaar verbinden (1, 3, 5, 7, …) De begrippen even en oneven kunnen gebruiken. (2.1.03) Alle optellingen en aftrekkingen met natuurlijke getallen en kommagetallen (max. 2 cijfers na de komma) kunnen uitvoeren. (2.1.40) De nuttige nauwkeurigheid van een resultaat kunnen bepalen. (2.1.43) Werkblaadje ‘cijferen maar’ Correctiesleutel ‘cijferen maar’ Werkblaadje ‘het betoverde cadeau’ Correctiesleutel ‘het betoverde cadeau’ Pen Groene balpen Kleurpotloden Eurohoek De leerlingen spelen het speelgoedspel. De bedoeling van dit spel is dat de kinderen zoveel mogelijk speelgoed in hun zak verzamelen. Ze kunnen speelgoed winnen als ze gepast Een bedrag in euro en/of cent gepast betalen met zo weinig mogelijk biljetten en muntstukken. Teruggeven van een bedrag in euro of cent. Kennen, gebruiken en ordenen van in omloop zijnde muntstukken en bankbriefjes tot 100. (1.2.16) In reële situaties Spelbord Kaartenmatje Betaalmatje Speelgoedzakken Groene en oranje prijskaartjes Meethoek betalen met zo weinig mogelijk biljetten en muntstukken of correct teruggeven van een bepaald bedrag. Samen de oplossing controleren. De lln. krijgen een bundeltje met doe-opdrachten rond lengte, inhoud en gewicht. De lengte van getekende Lengten meten door een lijnstukken schatten, meten aangepast meetinstrument en in een andere maat te gebruiken en het resultaat omzetten. verwoorden en noteren met Lijnstukken van een bepaalde de meest aangewezen maat, lengte tekenen en in een een gegeven lengte kunnen andere maat omzetten. afmeten. (2.2.01) Lengten in een gepaste De breedte, de hoogte en de eenheid kunnen schatten. De lengte van een 3 dingen schatting kunnen schatten, meten en in een controleren. (2.2.03) andere maat omzetten. De verhouding tussen de Het gewicht van een aantal reeds gebruikte maten recipiënten schatten, wegen kunnen toepassen. (2.2.04) en in een andere maat Inzien dat, als de maat groter omzetten. wordt, het maatgetal kleiner Schatten hoeveel zakjes wordt en omgekeerd. nodig zijn om een bepaald (2.2.05) gewicht te hebben. Inhouden kunnen meten met Uitspraken rond gewicht een aangepast toestel en het beoordelen met ‘waar’ of resultaat in een aangepaste ‘niet waar’. maat kunnen uitdrukken. Schatten of er minder dan, (2.2.10) meer dan of precies 1 liter in De conventionele muntstukken en bankbiljetten kunnen gebruiken: wisselen, betalen en teruggeven (ook door bijtellen). (2.2.24) Speelgoedgeld Pionnen Dobbelsteen Meetbox (flessen, trechters, …) Lange lat Balans en gewichtstukken Werkbundel ‘lengte – inhoud – gewicht’ Correctiesleutel ‘lengte – inhoud – gewicht’ een fles gaat. De inhoud van recipiënten schatten, meten en in een andere maat omzetten. inhoudsmaten aan inhouden uit hun ervaringswereld kunnen koppelen en ze kunnen gebruiken bij het schatten van inhouden. (2.2.11) Binnen een context de verhouding tussen de reeds gebruikte maten kunnen toepassen. (2.2.12) De omgekeerde evenredigheid tussen maat en maatgetal kunnen vaststellen als men eenzelfde inhoud met diverse maten meet. (2.2.13). Gewichten met een aangepast weegtoestel kunnen meten en het resultaat kunnen verwoorden en noteren met kg of g als eenheid. (2.2.14) De verhouding tussen kg en g kunnen gebruiken. De omgekeerde evenredigheid tussen maat en maatgetal kunnen vaststellen. (2.2.15) WO-hoek Een vragenblad omtrent dieren correct invullen door de antwoorden op te zoeken in een informatief boek. Het eigen werk verbeteren. Informatie omtrent dieren en de dierenwereld opdoen. Aandachtig de informatie over dieren lezen. Gelezen informatie omtrent een dier gebruiken bij het invullen van een dierenpaspoort. Verbeteren via de correctiesleutel. Vrij lezen over dieren. Natuurhoek De leerlingen lezen de informatiefiche over de Europese haas, de roodharige eekhoorn of de ijsvogel. Daarna vullen ze het paspoort van het gekozen dier in en verbeteren met de correctiesleutel. Wanneer de leerlingen klaar zijn mogen ze vrij lezen in de map met informatie en weetjes over dieren. Ontdekhoek De leerlingen kunnen kiezen Een proef uitvoeren aan de tussen twee proeven: ‘drijvenhand van een stappenplan. zinken’ of magnetisme. Ze Een hypothese omtrent voeren de proef uit aan de hand drijven-zinken of van de Beertjes van magnetisme opstellen. Meichenbaum. Wanneer de Noteren hoe je het leerlingen klaar maken ze een verschijnsel drijven-zinken of woordzoeker. magnetisme kan testen. Eenvoudige bronnen hanteren om meer te weten te komen over de natuur. (3.2.1.1) Een explorerende en experimenterende aanpak tonen om meer te weten te komen over de natuur. (3.2.1.2) Van veel voorkomende dieren uit de omgeving aangeven in welke biotoop ze thuishoren. (3.2.3.3) Bij dieren kenmerken opsommen waardoor hun aangepastheid blijkt aan o.m. de voeding, hun vijanden, … (3.2.4.3) Map met informatiekaarten over dieren Werkblaadjes ‘dierenpaspoort’ Verbeterkaart ‘dierenpaspoorten’ Pen en groene balpen Enkele natuurlijke verschijnselen beschrijven: magneet trekt ijzer aan. (3.2.6.20) Enkele natuurlijke verschijnselen m.b.t. vloeistoffen beschrijven: drijven en zinken. (3.2.6.22) Doos met materiaal rond drijven-zinken en magnetisme Werkblaadje ‘drijven-zinken’ of ‘magnetisme’ Verbeterblad ‘drijven-zinken’ of ‘magnetisme’ Werkblaadje ‘woordzoeker Verkeershoek De leerlingen kleven een oefenkaart (verkeersborden, delen van de fiets, …) op het spelbord. De oefenkaart bestaat uit een linker- en een rechterdeel. In het linkerdeel zijn gekleurde bolletjes te zien met daarnaast een tekening, nummer of stukje tekst. De leerlingen zoeken in het rechterdeel de corresponderende tekening, nummer of zin en plaatsen daarbij het juiste gekleurde dopje. Wanneer de leerlingen klaar zijn nemen ze een andere Testgegevens aanduiden in een kolom. Samen een mogelijke verklaring voor het verschijnsel drijven-zinken of magnetisme verwoorden. Verbeteren via de correctiesleutel. Woorden zoeken in een rooster. Enkele natuurlijke techniek’ verschijnselen m.b.t. Verbeterblad ‘woordzoeker magnetisme beschrijven. verkeer’ (3.2.6.23) Pen en groene balpen Van minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze zelf waarnemen in eigen bewoording een hypothese formuleren en deze via een eenvoudig proefje toetsen en hierover verslag uitbrengen aan de groep (via stappenplan). (3.2.6.24) Gevaars-, voorrangs, gebodsen verbodsborden aan hun betekenis koppelen. De delen van de weg, de weggeruikers en de onderdelen van een fiets benoemen. Het woord dat in de zin past correct in het rooster invullen en op deze manier het geheime woord vinden. Verbeteren via de correctiesleutel. De betekenis van verkeersborden voor fietsers verwoorden. (3.5.9.1) De betekenis van voorrangsborden verwoorden. (3.5.9.2) Aangeven dat ze op de stoep moeten stappen. (3.5.9.4) Aangeven dat ze moeten oversteken op een zebrapad. (3.5.9.6) Aangeven dat het veilig is om op de fiets steeds een valhelm te dragen. (3.5.9.24) Aangeven dat ze op het fietspad moeten fietsen. Houten spelbord 10 gekleurde dopjes Oefenkaarten Oplossingenkaarten Werkblaadje ‘invulpuzzel verkeer’ verbeterblad ‘invulpuzzel verkeer’ Pen en groene balpen kaart, daarna mogen ze de invulpuzzel omtrent verkeer oplossen. (3.5.9.26) Franse hoek 1 Zich zelfstandig enkel Franse woorden eigen maken. De kleuren en vormen in het Frans oefenen. Franse hoek 2 De leerlingen spelen het loco spel met opdrachten rond Franse woordenschat. Heel wat van de woorden zijn zogenaamde ‘transparante’ woorden die de kinderen makkelijk herkennen en onthouden. Wanneer de kinderen klaar zijn nemen ze de clown en kleuren deze in zoals het moet (zinnetjes waarbij de kleur in het Frans getypt is). Franse woordenschat verwerven. Zichzelf controleren aan de hand van een systeem. Een clown kleuren volgens de opgegeven kleuren in het Frans. Lexicale elementen functioneel inzetten: eten en drinken / tijd, ruimte en natuur (5.23A) De leerlingen reflecteren over taal en taalgebruik binnen de vermelde taalgebruiksituaties om zo hun functionele en ondersteunende kennis uit te breiden. (5.24) Loco doos Loco opdrachtenkaarten 2 kinderwoordenboeken Frans Werkblad ‘de clown’ Correctiesleutel clown Kijkwijzer ‘les couleurs’ Kleurpotloden en stiften Verschillende materialen en gereedschappen verkennen. Ballon Papierstroken Knutselhoek 1 Hokjes maken van 7 cm op 7,5 cm. De hokjes en de dieren netjes uitknippen. De dieren netjes op de gekleurde hokjes kleven. De dieren inkleuren. Het memoryspel spelen. Knutselhoek 2 De leerlingen krijgen een ballon op papier. In het midden van de Netjes knippen Een weefmatje maken. ballon maken ze een weefmatje. Wanneer de leerlingen klaar zijn mogen ze hun ballon versieren en kunnen ze hem gebruiken als bladwijzer. De ballon naar eigen creativiteit versieren. Papiersnippers opruimen. (1.2) Genieten van het beeldend vormgeven en ruimte laten voor de verbale begeleiding tijdens de beeldende belevenis, zowel in groep als individueel. (1.4) Tactiele, visuele impressies, ervaringen, gevoelens en fantasieën op een beeldende manier weergeven naar eigen creatieve mogelijkheden. (1.6) Schaar Lijm Potloden of stiften Tekenhoek De leerlingen tekenen cartoons en dieren volgens een stappenplan. Ze mogen de tekeningen aanvullen naar eigen creativiteit. Een cartoon of dier tekenen via een stappenplan. Beroep doen op de eigen creativiteit en respect opbrengen voor die van anderen. De opbouw van het geobserveerd begrijpen en kritisch interpreteren. (1.3) Genieten van het beeldend vormgeven en ruimte laten voor de verbale begeleiding tijdens de beeldende belevenis. (1.4) Tactiele, visuele impressies, ervaringen, gevoelens en fantasieën op een beeldende manier weergeven naar eigen creatieve mogelijkheden. Boek ‘Zo teken je cartoons’ en ‘Zo teken je dieren’ Tekenblaadjes Tekenpotlood Kleurpotloden en stiften Actuahoek De leerlingen kijken naar de Aandachtig kijken naar het Leerplan wereldoriëntatie Computer met week van Karrewiet. Ze kiezen nieuws. één stukje uit het nieuws en Noteren welk gevoel een noteren wat ze hierbij voelen specifiek stukje uit het en waarom ze precies dit kozen. nieuws oproept. Daarna schrijven ze een kort Een kort krantenartikel krantenartikel over hun nieuws. schrijven over een stukje uit Wanneer ze klaar zijn mogen ze het nieuws. rondsnuffelen op de website van Ketnet. Computerhoek De leerlingen houden via een stappenplan een klasblog bij. In een stukje tekst stellen ze zichzelf voor en vertellen ze wat er de afgelopen week zoal gebeurde in de klas. Daarnaast kiezen ze ook de prent van de week. Wanneer de leerlingen klaar zijn kunnen ze nog een educatief spelletje spelen op de website van openleerhuis. Een stappenplan volgen. Typen op de computer. De geschreven tekst opmaken. Een foto zoeken op het internet. Samen een spelletje kiezen en spelen. Denkhoek De leerlingen krijgen een bundeltje met 5 denkoefeningen. Na elke oefening verbeteren ze met groen via de correctiesleutel. Raadseltjes omtrent schoolgerief oplossen. Een sudoku-rooster invullen. Woorden op de juiste plaats in het rooster invullen. Woorden zoeken in een rooster. Een Zweedse puzzel invullen. Gevoelens verwoorden n.a.v. internetaansluiting. feiten en toestanden in de Werkblaadje ‘Mijn artikel wereld via het volgen van de voor de krant’ actualiteit in de media. (3.1.3.78) Leerplan Nederlands Zelf volgende tekstsoort ontwerpen: krantenartikel. (3.4) De regels m.b.t. veilig internetten, veilig chatten en vriendensites toepassen. Computer met internetverbinding Denkbundeltje Verbeterkaarten Tekenpotlood Pen Groene balpen Kleurpotloden Puzzelhoek 1 De computer correct opstarten en afsluiten. Het stappenplan volgen om het puzzelprogramma te openen. Een puzzel kiezen uit het programma. De puzzel samen met een partner maken. Puzzelhoek 2 De leerlingen maken allerlei figuren met tangramstukken. Wanneer ze klaar zijn maken ze een puzzel. Tangramfiguren naleggen. Zelfstandig controleren of de figuur al dan niet correct gemaakt is. Een puzzel met rechte stukjes maken. Trapezia kunnen herkennen, Tangramstukken benoemen en construeren. Map met tangramfiguren (2.3.09) Zakjes met puzzels Gelijke zijden kunnen aanduiden bij een veelhoek. (2.3.14) Parallellogrammen kunnen herkennen en benoemen als vierhoeken waarvan de overstaande zijden gelijk zijn. (2.3.15) Rechte, scherpe en stompe hoeken kunnen herkennen, benoemen en construeren. (2.3.20) Vierkanten kunnen herkennen, benoemen en construeren. (2.3.24) Spelletjeshoek De leerlingen kunnen drie spelletjes spelen: kwartet, Bingo of Halli Galli Door tactisch te spelen een kwartet vormen. Aandachtig kijken welke cijfers weggenomen kunnen Bij een activiteit of een spel in een kleine groep, controleren of de anderen zich aan de regels houden. Kwartet, Bingo en Halli Galli Spelregels worden. Zo snel mogelijk reageren bij het zien van twee gelijke clowntjes. De spelregels toepassen. Eerlijk spelen. Tegen verlies kunnen. (3.1.2.14)