DOSSIER: HET HEILIGE IN HET ALLEDAAGSE Op zoek naar God in het alledaagse van het godsdienstonderwijs Leerlingen zeggen soms dat ze niet in God geloven (hoort dat bij hun imago?), maar wel geregeld een kaarsje branden. “Baadt het niet, dan schaadt het niet”. In die zin zijn ze typisch modern en aanhangers van een ritueel instrumentalisme. Het is beter om iets te doen, dan niets. We willen steeds actief zijn, zelf ons lot in handen nemen, niet passief afwachten, laat staan vertrouwen op de genade. Er is duidelijk een houding van half belief te bespeuren, die vertrekt vanuit de onvrede met een puur wetenschappelijke benadering van de wereld. We stuiten op de grenzen van het materialisme, van het consumeren en presteren. We beseffen dat het leven niet maakbaar is. Problemen aanpakken is niet voldoende, er is ook de vraag naar zin: “waarom overkomt mij dat?” Er treedt verveling op en zo groeit een nieuwe honger naar een andere maatschappij. Er leven vele vragen over het (samen-)leven. Er is opnieuw een openheid voor het mysterie. Er is terug meer tussen hemel en aarde, maar we weten er geen weg mee. “Het verlangen naar het paradijs is niet verminderd, maar het vertrouwen in de wegen ernaartoe wel” (kardinaal Danneels). Sinds de Verlichting zien we religie immers als primitief en naïef. We mogen er ons niet meer aan overgeven. Tegelijk beseffen we dat de wetenschap niet op alles een antwoord heeft. Hoe gaan we om met onzekerheden? Een soort van geloof moet ons dan tot op zekere hoogte geruststellen. Heiligen, gebeden, kerkgebouwen,… trekken aan omwille van het bizarre, vreemde en uitzonderlijke. Ze vormen een amusante pauze in de dagelijkse routine. Mensen zoeken vluchtheuvels uit het jachtige, moderne leven of sluiten zich op in een eigen cocoon. Daarbij gaat het vooral om het eigen welzijn, om zelfrealisatie en niet om een gerichtheid op de ander of Andere. Ondanks die nieuwe spirituele zoektocht vinden mensen zelden de weg terug naar de kerk of tot een persoonlijke God. Ook al scoren sommige figuren goed, ons product verkoopt niet, mede door de negatieve beeldvorming in de media. Kardinaal Danneels is populair, maar zijn kerk niet. Leerlingen hebben een goede, persoonlijke band met de godsdienstleerkracht, maar zijn niet geïnAreopaag Zesde jaargang (2006) nr. 2 15 teresseerd in zijn vak. Uitdaging blijft dus vooral hoe we ons product verkocht krijgen. Er leven zeer veel vragen bij mensen, ze zijn op zoek naar waarachtigheid en zin. Vooral tijdens informele gesprekken tijdens uitstappen, oudercontacten, toezichten en middagmalen komen die vragen naar boven. Veel meer dan in de les is daar een gesprek mogelijk tussen twee mensen en hoeft men zich niet te schamen voor anderen. De groepsdruk blijft groot om openlijk te praten over geloof, hoop en liefde. Die intieme gesprekken vormen een soort van ‘pre-catechese’ waarin we mensen vertrouwen geven door hen luisterend nabij te zijn. Mensen hebben nood aan een luisterend oor, net zoals de twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Het belang van bemoedigende ontmoetingen in onderwijs, catechese en pastoraal moet hier benadrukt worden. Ze ontsteken een vlam in het hart die laat aanvoelen dat geloven zinvol is. Als leerkracht godsdienst wil je met je leerlingen een verhaal opbouwen. Je wil een tijdje meewandelen op hun pad en je hoopt ze het een en ander mee te geven. Als je geloof, hoop en liefde niet doorgeeft, verdwijnen ze. Er zijn van die magische momenten dat het klikt en dat het lukt. Die momenten zijn een genade en ze motiveren om ermee door te gaan. We hebben het allemaal nodig om eraan herinnerd te worden hoe mooi het leven is, dat we blij en dankbaar mogen zijn om de vele momenten waarin het goddelijke zich toont in het alledaagse. Geluk ligt in kleine dingen: verliefd worden op iemand, zo hard lachen dat je spieren pijn doen, een warme douche, niemand voor je aan de kassa, een speciale blik, een fietstochtje in een prachtige buurt, de radio aanzetten juist op het ogenblik dat ze je favoriete nummer draaien, op bed blijven liggen terwijl je het tikken van de regen hoort, de trui vinden die je al zo lang zocht, te koop voor halve prijs, een goed gesprek, nachtelijke telefoontjes die uuuuuren duren, een briefje van 20€ vinden in een jas van vorige winter, lachen zonder reden, iemand hebben die zegt dat je mooi bent, in het midden van de nacht wakker worden en je realiseren dat je nog een paar uurtjes mag slapen, nieuwe vrienden maken of tijd doorbrengen met oude vrienden, een mooie droom, warme chocomelk, cadeautjes maken voor kerst of sinterklaas, hand in hand lopen met iemand van wie je houdt, naar een zonsopgang kijken, genieten in de bergen,… Menselijke relaties, liefde, muziek, kunst,.. kunnen een aanzet vormen om de diepte-dimensie van het leven te ervaren. Maar ook schokervaringen, ervaringen van menselijk lijden, eindigheid, breuk en onheil kunnen een ervaring van het goddelijke worden. Een boodschap van heil vindt maar gehoor als we weet hebben van het onheil. “Het goede nemen we wel aan van God, waarom dan het kwade niet?” vraagt Job zich af (2,10). Ofwel staat alles in verband met God, het goede en het kwade, ofwel niets! 16 Dossier: Het heilige in het alledaagse Al deze ervaringen ten goede of ten kwade zijn niet vanzelfsprekend. Als we er aandachtig bij verwijlen, kunnen ze van God spreken. Dat vergt aandacht en stilte zodat we ons open stellen voor de Ander. Het vergt een zekere alertheid om bedacht te zijn op het transcendente. Het is een oefening die wij niet zo gewoon zijn om te doen omdat we ons geloof teveel opvatten als een leer en niet als een ervaring. We hebben nood aan meer spiritualiteit en minder moraal en dogmatiek. Vanuit een zekere schroom en verlegenheid aarzelen we vaak om al te rap menselijke ervaringen te duiden als goddelijk. Een al te gemakkelijke correlatie tussen geloof en leven moet vermeden worden, maar dat betekent niet dat we het eigen levensverhaal niet mogen confronteren met het bijbelverhaal. In het leven van iedere dag kan het alledaagse ons blijven verrassen en het doodgewone iets extra worden. God is immers werkzaam aanwezig in onze wereld. Hij is ons meer nabij dan wij vermoeden. De slechtste dienst die we het heilige kunnen doen, is het isoleren van het dagelijkse leven. De Bijbel wordt getekend door een “diepe aardsheid” (D. Bonhoeffer). Heel de wereld gaat God ter harte. Op alle plaatsen waar mensen elkaar ontmoeten en datgene wat hen in het dagelijkse leven met geluk vervult, met elkaar uitwisselen en delen, daar wordt het heilige zichtbaar. Daar waar het alledaagse een onverwachte wending of een onbedachte dimensie aanneemt, kan een openbaring van elders doorbreken. Onze bestaande denkkaders volstaan dan niet om deze geheimen te be-grijpen. Misschien zijn het niet de leerlingen die God vinden in alles, maar is het de leerkracht die in de ervaringen met zijn leerlingen het heilige in het alledaagse op het spoor komt. De ontmoeting met de ander is voor de gelovige een godsontmoeting. “Wat je aan de minsten van mijn broeders hebt gedaan, heb je aan mij gedaan” en “Waar twee of drie in Mijn naam samenzijn, daar ben Ik in hun midden” (Mt. 25,31-46; 18,20). God is overal voor de gelovige, het is aan ons om zijn aanwezigheid te erkennen en te beamen wat Frank Grypdonck in zijn lied verwoordde: “Gij komt tot ons gans onverwacht in duizend, duizend dingen” (Zingt Jubilate, nr. 715). Mensen hebben altijd wegen naar God gezocht en zullen altijd opnieuw sporen zoeken naar het heilige. Uiteindelijk kan al het geschapene van-God-sprekend worden, zoals in Zonnelied van Franciscus waar de hele schepping Gods lof zingt. Voor hedendaagse jongeren is het heilige nochtans in haast allerlei ‘doodgewone’ zaken terug te vinden. Voor hen zijn familie, vrienden, uitgaan, geld, muziek, voetbal, MP3-speler, auto, lief en gezondheid heilig. Misschien hebben ze het daarmee bij het rechte eind en moeten wij onze schroom om dat alles heilig te noemen opzij zetten. Misschien leggen wij de lat te hoog. Niet iedereen kan een mysticus worden. Areopaag Zesde jaargang (2006) nr. 2 17 Paus Johannes-Paulus II stond bekend om zijn vele zalig- en heiligverklaringen. Hij deed dat omdat de wereld behoefte heeft aan hedendaagse voorbeelden van heiligheid die tot navolging aansporen. In diezelfde lijn moeten wij het aandurven om meer zaken uit onze alledaagse werkelijkheid heilig te verklaren. De Heilige Geest waait waarheen Hij wil. Leven wij niet juist in een wereld waarin de geest op talrijke wijzen werkzaam is in vele vormen van nieuwe spiritualiteit? Jef Van Gerwen stelt voor om de klassieke heilseconomie die uitgaat van de Vader, nadien stilstaat bij de Zoon en het tenslotte heeft over de Geest om te keren. Samen met onze tijdgenoten kunnen we op zoek gaan naar tekenen waar de Geest werkzaam is. De christelijke traditie kan ons helpen bij de ‘onderscheiding der geesten’: waar gaat het om de aanwezigheid van Gods goede Geest en welke andere geesteshoudingen brengen eerder duisternis dan verlichting? Vanuit de Geest kunnen we opstijgen naar Jezus als de voorbode en bemiddelaar van de goede geest, iemand die de Geest bij uitstek belichaamt. Jezus zal uiteindelijk ook verwijzen naar de Vader, het moeilijkste en meest ontoegankelijke gelaat van de Godheid voor de hedendaagse mens. In de religieuze ervaring en de existentiële zoektocht komt de Vader vandaag aan het einde als de laatste en onuitsprekelijke grond van ons bestaan. We zullen de traditionele catechese van de geloofswaarheden in het spoor van de geloofsbelijdenis moeten verlaten en omgekeerd te werk gaan om aansluiting te vinden bij de moderne leefwereld. Een hele uitdaging! Emmanuel Van Lierde Godsdienstleerkracht Provinciaal Onderwijs Gent 18 Dossier: Het heilige in het alledaagse Het heilige in het alledaagse van het ziekenhuis In de zomer van 2005 vond een panelgesprek plaats in het kader van de Vliebergh Sencie Leergangen rond het thema God overal en nergens? Theologie, pastoraal en onderwijs uitgedaagd door een ‘sacraal reveil’. Deelnemers aan het panel waren Anne Claire Mulder (Vrouwenstudies Theologie, Theologische Universiteit Kampen), Piet Raes (docent filosofie, IPSOC en stafmedewerker VKSO), Emmanuel Van Lierde (godsdienstleraar aan het Provinciaal Onderwijs, Gent) en Anne Vandenhoeck (doctoranda Faculteit godgeleerdheid). Het panelgesprek werd gemodereerd door professor Didier Pollefeyt en kreeg als centraal thema: Het sacrale of het heilige in het alledaagse als uitdaging voor het werkveld. Onderstaande tekst is een weergave van mijn bijdrage aan het panelgesprek. Vanuit mijn ervaring als ziekenhuispastor zou ik eerst mijn visie op de relatie tussen het heilige en het alledaagse willen uitdrukken door het ziekenhuis te omschrijven als heilige grond 1 . Ik ervaar het ziekenhuis als heilige grond omwille van twee redenen. De eerste reden heeft te maken met het eigene van een huis waar de gebrokenheid en de kwetsbaarheid van het leven centraal staan. Het heeft te maken met de zoektocht naar betekenis en de herschikking van waarden. Mensen die uit het gewone bestaan gerukt worden en opgenomen in een ziekenhuis, herschikken hun waarden en proberen wat hen overkomt te integreren in hun bestaan. Ik heb het ziekenhuis daarom altijd ervaren als heilige grond omdat het vaak een plaats van verdichting en verdieping is. Men moet er op zoek. Men komt er dichter bij het mysterie van het leven. Het oncontroleerbare, onbeheersbare leven. Deze ervaring geldt zowel voor patiënten als familieleden en zorgverleners. Het ziekenhuis is een plaats waar mensen die geconfronteerd worden met de kwetsbaarheid van het leven, de eigen krachtbronnen moeten aanboren en op zoek gaan naar nieuwe krachtbronnen. Waar mensen de uitdaging moeten aangaan om leven en lijden te integreren. Er is bijgevolg heel wat beweging in wat we de spirituele dimensie van het mens zijn noemen. Patiënten kiezen het venster dat ze openen om de pastor hun zoeken en zin-geven te laten zien. Ze praten over gevoelens, relaties, de weg die ze afgelegd hebben, 1 De auteur heeft dertien jaar ervaring als pastor in verschillende binnen – en buitenlandse ziekenhuizen. Areopaag Zesde jaargang (2006) nr. 2 19 hun ervaringen met de kerk, hun ziekte,… 1 . Het is aan pastores om met respect de heilige grond van het zoeken en zin-geven te herkennen en te betreden. De tweede reden heeft te maken met het ziekenhuis als plaats waar er verwezen kan worden naar God. Naar Gods aanwezigheid én naar Gods afwezigheid in het lijden. Naar Gods dragende bestaan of naar Gods onmogelijke bestaan. Voor mij als pastor verwijzen lijden én verwondering naar God. Het ziekenhuis is heilige grond omdat ik mij heel vaak verwonder. Verwondering is naar mijn aanvoelen een vindplaats voor God. Ik verwonder mij om de levenskracht en de vele vormen van hoop van mensen. De ongeziene inspanningen die mensen kunnen doen om voor elkaar te zorgen. Aan de andere kant verwijst de hardheid van het lijden voor mij ook naar God. Het doet mij verlangen naar de heling, de liefde, de verlossing waar God voor staat. Ontmoetingen met patienten zijn vaak een unieke verbeelding van het verhaal van Christus: de eenzaamheid van het lijden, het sterven in vele vormen, het telkens weer opstaan en de zorg van mensen aan de rand van de kruisweg en onder het kruis. Dat het heilige en het alledaagse voor mij sterk zijn verweven in de context van het ziekenhuis mag blijken uit het bovenstaande. Maar hoe daarin als pastor omgaan met wat hier een ‘sacraal reveil’ genoemd wordt? Ik zou de vraag hoe wij moeten omgaan met een ‘sacraal reveil’, willen omkeren naar de vraag wat mensen met sacrale ervaringen van de pastor verwachten. Ik ben er mij van bewust dat vele zinzoekers in het ziekenhuis vanuit een christelijke traditie komen maar daar niet langer alle zin uithalen. Hoe verhoud ik mij tot hen en wat verwachten zij van mij? Een onderzoek, uitgevoerd in het dienstencentrum H. Hart te Deinze, levert enkele sporen tot antwoorden 2 . Het H. Hart is een dienstencentrum dat zorg verleent aan 300 verstandelijk gehandicapte kinderen en jongeren. Het was moeilijk om de bewoners zelf te ondervragen. Daarom werden de zorgverleners en de ouders bevraagd. Hoe geven zij zin aan het lijden waarmee ze geconfronteerd worden? Wat verwachten zij vandaag van een pastor? Hoe zien zij pastorale zorg? We kregen 461 antwoorden. Een eerste opvallend gegeven uit de bevraging is dat de meerderheid van de ouders (70,94 %) en de medewerkers (80,43%) een groot belang hechten 1 L. VANDECREEK & A.M. LUCAS (eds.), The Discipline for Pastoral Care Giving. Foundations for Outcome Oriented Chaplaincy, NY, 2001, p. 8. 2 Voor een uitgebreide bespreking van het onderzoek verwijs ik naar A. VANDENHOECK & R. VERCAMER, Verankerd en open. Pastorale zorg in een dienstencentrum voor personen met een verstandelijke handicap in Collationes, 36/3 (2006). 20 Dossier: Het heilige in het alledaagse aan spiritualiteit. Van de ouders omschrijft 74,38 % zich daarbij als behorend tot de katholieke traditie, al dan niet praktiserend. Bij de medewerkers ligt dit cijfer 10 procent hoger: 84,72% 1 . Hoe ziet de spiritualiteit van beide groepen eruit? Voor het onderzoek maakten we gebruik van drie onderscheiden vormen die een levensvisie kan aannemen: een existentiële levensvisie (ik heb een basisvertrouwen in het leven en in anderen), een spirituele levensvisie (ik geloof daarbij dat er iets meer is), een religieuze levensvisie (ik situeer mezelf daarbij in een religieuze traditie). Uit het onderzoek blijkt dat zowel de existentiële als de religieuze levensvisie bij ouders voorkomt. De meerderheid van de ouders verkiest een religieuze christelijke levensvisie die duidelijk afgelijnd is t.a.v. de existentiële. Hoewel 84,72% van de medewerkers zichzelf situeert binnen de katholieke traditie, lopen bij hen de existentiële en religieuze levensvisie meer door elkaar 2 . Niettemin blijven de hoge cijfers rond het belang van spiritualiteit en de zelfsituering binnen een christelijke traditie opmerkelijk. Het geeft de pastorale werking een stevige grond om op te staan. Een tweede opvallend gegeven uit de bevraging is dat ouders en medewerkers het belang van pastorale zorg onderstrepen. Zij ervaren het aanbod en de ondersteuning van de pastorale werking als noodzakelijk. In dit deel van de bevraging zijn twee onderzoeksresultaten opmerkelijk. Aan de ene kant verwacht men van de pastor dat ze een religieuze visie uitdraagt. Vooral de ouders, wellicht vanuit de meer aanwezige religieuze levensvisie, vragen duidelijkheid wat geloofsbeleving en pastorale zorg betreft. Medewerkers willen vooral dat de pastor hen ondersteunt op het vlak van zingeving en zorg, zonder de religieuze, christelijke traditie te verbannen. Aan de andere kant stellen medewerkers én ouders dat de pastor open moet staan voor en werken aan een verscheidenheid in zingeving. Van de pastor wordt een grote openheid verwacht voor nieuwe vormen van zingeving of religiositeit. De levensvisies van ouders en medewerkers van het dienstencentrum H. Hart te Deinze zijn representatief voor de verschillende vormen die een levensvisie kan aannemen in confrontatie met de kwetsbaarheid en de gebrokenheid van het leven. Hun verwachtingen naar de pastor zijn duidelijk. De pastor mag 1 Het aantal medewerkers dat een groot belang aan spiritualiteit hecht en zichzelf situeert binnen de christelijke traditie is gemiddeld 10 procent hoger dan bij de groep van de ouders. Kiezen mensen met een religieuze levensvisie meer voor zorgverlenende beroepen? Of geeft het verlenen van zorg aanleiding tot een groter bewustzijn van spiritualiteit? 2 Het onderzoek laat vermoeden dat 10 jaar verschil in de gemiddelde leeftijd tussen ouders en medewerkers hier een rol zou kunnen spelen. Het is aannemelijk dat pluralisme en secularisatie invloed hebben op het belang en de inhoud van de levensvisie bij beide groepen. Vooral bij de jongere groep van medewerkers lijkt dit het geval. Areopaag Zesde jaargang (2006) nr. 2 21 en moet haar eigen identiteit hebben, verankerd in het christelijke verhaal. Medewerkers en ouders verwachten dat pastoraat geworteld is in de christelijke traditie. Aan de andere kant moet de pastor openstaan voor elke zinzoeker en voor andere zingevingen. Juist in de relatie tussen het verankerd zijn in het christelijke verhaal en de openheid voor andere zingevingen kunnen zich spanningen voordoen als het evenwicht zoek is. De pastor die alleen een christelijke geloofstaal hanteert, zal niet gemakkelijk aansluiting vinden bij het zoeken naar zin vandaag. De pastor die geen eigen identiteit heeft, dreigt een kameleon te worden die meegaat in elke nieuwe zingeving. Als ik terugblik op mijn ziekenhuispraktijk dan zijn er vele voorbeelden van ontmoetingen met patiënten, familie, of personeel waar ik mij prima kan vinden in hun zin-zoeken, binnen of buiten het christelijke verhaal. Mijn taak is in wezen religieus: het verbinden van het verhaal van mensen met het christelijke verhaal waar er daartoe verlangen en openheid is 1 . Beide verhalen zijn veel waard en hebben de potentie elkaar te verrijken en te veranderen. Maar af en toe ervaar je dat de afstand tussen het christelijke verhaal en het verhaal van mensen voor jezelf te groot wordt. Kun je dan niet meer in het taalspel van de ander komen of wordt je eigen identiteit geweld aangedaan? Is er nog een gemeenschappelijke deler? Gek genoeg heb ik de ervaring niet vaak in gesprekken maar wel in het voorgaan in rituelen. Het gebeurde bijvoorbeeld in de voorbereiding van afscheidsdiensten voor overleden premature baby’s dat de ouders kozen voor louter profane teksten, ondanks het aanbod van teksten uit de christelijke traditie. Ik heb afscheidsdiensten gedaan waar ik mij niet goed voelde bij het feit dat ik zo weinig van mijn geloofstaal kon spreken. Het waren evenwichtsoefeningen in het verankerd en open zijn. Toch hield ik eraan om deze diensten te doen. Het behoort immers tot mijn roeping om daar te zijn waar mensen lijden. En wie ben ik om neen te zeggen als mensen, om welke reden dan ook, een ritueel aan een pastor vragen? Ik deed het ook omdat ik geloof dat een open, ondersteunende houding een beeld kan zijn van een God die er is voor alle mensen en telkens weer op hen wacht. Ten slotte boden de voorbereidingen van deze rituelen kansen om voeling te krijgen met de talen waarmee mensen vandaag zin zoeken en geven. Tot besluit zijn in het omgaan met het sacrale reveil twee aspecten voor mij belangrijk. Ten eerste de meertaligheid van de pastor 2 . Het is een absolute 1 2 22 C.V. GERKIN, An Introduction to Pastoral Care, Nashville, TN, 1997. C.V. GERKIN, An Introduction to Pastoral Care, Nashville, TN, 1997. Dossier: Het heilige in het alledaagse voorwaarde voor het pastoraat. Aan de ene kant spreekt de pastor haar moedertaal, de geloofstaal, en aan de andere kant moet ze de taal van de context waarin ze werkt, kunnen verstaan en spreken. In de taal van de context moet ze leren de vensters zien die geopend worden op spiritualiteit. Welke vorm die vensters ook aannemen. Haar eigen venster, geopend op het christelijke verhaal, staat open voor wie wil kijken en meer zien. Daarbij is het mijn overtuiging dat de Geest niet alleen waait binnen de muren van de kerkgemeenschappen. God is betrokken op de hele wereld en spreekt ook doorheen andere stemmen in de samenleving. Ik wil als pastor steeds opnieuw op zoek gaan naar waar en hoe Gods gelaat oplicht in de wereld, in het ziekenhuis. Waait de Geest in de vele e-mails die ik krijg van sociaal assistenten en verpleegkundigen waarin powerpoint presentaties van natuurbeelden, dieren en mensen het belang van liefde en vriendschap onderstrepen? Is het heilige in het ziekenhuis niet te vinden in het fenomeen van het wachten? Wachten op consultatie, wachten op de dokter, wachten op beterschap, wachten op het naar huis mogen gaan, wachten om te sterven? “Wacht hier met mij”, zegt Jezus! Ten tweede is het absoluut van belang om steeds opnieuw na te denken wat het christelijke verhaal als meerwaarde kan aanbieden in de context van het ziekenhuis. Het gaat om een hertalen en vertolken van de grote metaforen uit het christelijke verhaal zoals aanwezigheid, gemeenschap en verbondenheid. Pastoraat in het ziekenhuis kan professioneel én profetisch zijn. Het gaat om het doorvertellen van een verhaal waarvan ik geloof dat het een bron van bevrijding, inspiratie en creativiteit is om Gods betrokkenheid op het alledaagse leven te ontdekken. Dra. Anne Vandenhoeck Areopaag Zesde jaargang (2006) nr. 2 23 De puddingreceptie De familie had grootse plannen: Ma en Va 70 jaar getrouwd, dat moest gevierd worden! Met zekere spanning hadden ze ernaar uitgekeken: mogen we er eigenlijk op hopen dat we dat nog meemaken? Kunnen we dat nog vieren met alle kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen erbij? Eindelijk was het bijna zover. Een plechtige uitnodiging werd verstuurd naar alle vrienden en bekenden, de datum al lang vrijgehouden door de naaste familie. Een mooie eucharistieviering was voorbereid, een feestzaal voor de receptie en feestmaaltijd gereserveerd. Onverwacht kwam er toch nog een kink in de kabel. Een week voor het feest moest Va in het ziekenhuis opgenomen worden. Wat nu? Na overleg met alle betrokkenen werd het grootse feest afgeblazen. Louis zou niet op tijd terug naar huis mogen. Maar die feestelijke dag zomaar voorbij laten gaan, daar kon toch geen sprake van zijn. Een bescheiden eucharistieviering in het ziekenhuis, dat kon nog net, zeiden de artsen, mits het niet te vermoeiend werd. De ziekenhuiskapel bleek overigens ook maar net groot genoeg voor de allernaaste familie. En wat dan achteraf? Een ingekorte, maar ontroerende en soms zelfs humoristische viering is het geworden, met aandacht voor het 70 jaar samenzijn van de gevierden, maar ook met ruimte voor de spelende peuters, jong en oud in vier generaties verenigd. Maar wat mij het meeste geraakt heeft, was de receptie achteraf. Om medische redenen mocht Louis niets eten of drinken behalve puddinkjes. In plaats van champagne of fruitsap kreeg de familie daarom de keuze tussen pudding in chocolade- of vanillesmaak, en hebben we zo met ons allen ons puddingpotje geheven voor de toost op het langgehuwde paar... Sabine Van Den Eynde 24 Dossier: Het heilige in het alledaagse Het heilige in dagelijkse rituelen Toen ik in 1990 aan de Faculteit godgeleerdheid kwam studeren, was ik gulzig. Ik wilde nieuwe werelden ontdekken en doordringen tot fenomenen als bijbel, geloof en religie. De ontdekkingstocht duurt tot op vandaag door en bracht me via wat omzwervingen naar de theologische Faculteit van Tilburg. Ik werk er momenteel aan een onderzoek naar liturgie en rituelen thuis (einde voorzien in september 2007). Tijdens mijn eerste colleges dogmatiek en exegese in Leuven maakte ik kennis met een theologische idee die voor mij nog steeds een van de uitgangspunten van mijn activiteiten vormt. Kort en misschien wat ongenuanceerd gesteld: over God praten kan enkel in de taal van mensen. Of vertaald naar de exegese: de bijbel vertelt in de taal van mensen hoe groepen en individuen ervaren hebben hoe God in hun leven aanwezig kwam. Alhoewel omstreden in andere geloofstradities, is dit uitgangspunt voor de meeste godsdienstwetenschappers wellicht herkenbaar en veelvuldig te horen in godsdienstlessen of catechese. Toegepast op onze tijd, wordt de openbrekende kracht van deze uitspraak nog duidelijker. Het betekent immers ook dat God tot op vandaag in de geschiedenis werkzaam is. Op dat moment wordt deze theologische idee een dynamisch begrip dat niet stopt met het afsluiten van de bijbelse canon. De werkzaamheid van God laat zich niet beperken tot een of ander domein, maar kan in principe overal en in alle tijden, door iedereen en in vele vormen ervaren worden. Andersom: de aanwezigheid van het heilige of God is evengoed te vinden buiten de kerk en dus ook bij mensen of op plaatsen die in de meeste theologische en kerkelijke documenten amper aandacht krijgen. Een perspectief als ‘het heilige in het alledaagse’ pleit ervoor deze leemte op te vullen en het alledaagse open te leggen als een plaats waar het heilige en God aanwezig zijn, ervaren en gevierd worden. Ook mijn onderzoek staat in dit perspectief: het kiest voor de alledaagse plek bij uitstek, het huis, en tracht via veldwerk (interviews en observatie) op het spoor te komen waar, wanneer en hoe het heilige zich manifesteert. Dit op zoek gaan naar sacraliteit in de wereld beschouw ik als een van mijn grootste drijfveren; het onder woorden brengen, ordenen en bediscussiëren ervan als mijn hoofdtaak als godsdienstwetenschapper. Of ik nu voor de klas sta, in de pastoraal werkzaam ben of onderzoek verricht. Areopaag Zesde jaargang (2006) nr. 2 25 De heilige maaltijd In de klassieke theorieën over religie en rituelen wordt het alledaagse vaak beschouwd als hun tegendeel. Het alledaagse zou banaal, routineus en zonder inhoud zijn en slechts bestaan uit een louter functioneel doen. Religie en rituelen onderbreken en heffen binnen die visie het alledaagse op en tillen het bestaan naar de echte of volle werkelijkheid. Kortom, waar God of ritueel verschijnt, verdwijnt het alledaagse. Er bestaan in de literatuur echter ook andere, minder moreel geladen beelden over het alledaagse en de relatie met het heilige. Een rode draad in deze beelden is de nadruk op het ambivalente en onvoorspelbare karakter van het alledaagse. Koken bijvoorbeeld creëert wanorde en orde tegelijk. Mijn moeder maakt de meest hemelse gerechten klaar, maar de keuken is daarna een chaotische bende van potten, kruiden, restjes boter en groenten… Soms begrijp ik ook niet hoe mijn ouders het vroeger klaarkregen: elke avond na hun job koken terwijl vier kinderen er speelden, er speelgoed lieten rondslingeren, op onverwachte momenten vragen stelden en verhalen vertelden. In mijn ogen zijn er toen wonderen verricht met het oog op één, voor hen uiterst belangrijk doel: samen eten. In mijn onderzoek is nog een andere ambivalentie rond samen eten waar te nemen. Het is opvallend hoe mijn zegslieden, jonge gezinnen uit een nieuwbouwwijk in Tilburg, de gezamenlijke maaltijd naar voren schuiven als hét heilige moment van alledag. “Na een dag werken willen we dan heel bewust met elkaar zijn. We praten ook: ‘Hoe was het op school, op je werk?’ Dat is een moment van ons,” vertelt een vader me. Aan dat moment mag ook niet geraakt worden: “Samen eten: dat is vast. Daar komen we niet aan. We nemen tijd voor de kinderen, laten hen komen met hun verhalen en gaan er op in.” Deze claim van heiligheid op de maaltijd gaat echter onlosmakelijk samen met een ervaring van ambivalentie die in hun alledaagse leven besloten ligt: de spanning tussen een hectisch leven van vaak individuele activiteiten en het verlangen in huis een (liefst harmonisch) gezin te vormen. Of anders gezegd: hoe individueler de activiteiten van het alledaagse (beleefd) worden, hoe sterker men het samenzijn tijdens de maaltijd claimt als een heilig, onaantastbaar goed. Een ritueel als samen eten is volgens mij daarom nog geen ontsnappingspoging uit het alledaagse. Eerder vertolkt het een weg om het alledaagse leven in evenwicht te brengen, de ambivalentie uit te houden en duidelijk te maken wat een gezin echt belangrijk vindt. Bovendien is het interessant om te zien hoe de zegslieden het heilige hier niet situeren in een individuele activiteit, maar in het groepsgebeuren en het samenzijn. Op die manier schuiven zij het heilige naar voor als een corrigerende kracht ten opzichte van een leven dat door hen als 26 Dossier: Het heilige in het alledaagse steeds individueler en drukker wordt ervaren. De ambivalentie blijft echter bestaan. De maaltijd kan men immers enerzijds interpreteren als een reële verzetsdaad tegen krachten in de samenleving die individualisering en een hectisch leven in de hand werken, maar anderzijds ook als een teken van onmacht zien om die samenleving zelf ten gronde te veranderen. Bewust worden van het heilige in het dagelijkse gebed Ook bidden kan een manier zijn om het heilige in het alledaagse vorm te geven en te vieren. Northcutt, een Amerikaanse theologe, stelt dat het gebed de devotie van de absolute aandacht is waarin de gave om het heilige in het alledaagse te zien, ontwikkeld wordt. Gebed is volgens haar dus niet een manier om uit de wereld en het alledaagse te ontsnappen, maar net een mogelijkheid om er aandacht aan te geven en bewust te worden van goddelijke aanwezigheid. Mijn onderzoek bevestigt deze stelling. Wanneer gezinnen bidden voor de maaltijd of het slapengaan, stellen zij deze goddelijke aanwezigheid in woorden en daden expliciet present en verbinden ze hun alledaagse leven met deze aanwezigheid. Wat ze voorleggen aan God en de soorten van gebed is, zoals in de psalmen, erg divers: men dankt, maakt zich kwaad, zoekt troost voor zichzelf en anderen, smeekt om heil en heling… Vooral kinderen lijken erg goed te zijn in het verbinden van gebed en het alledaagse. Een pleegmoeder vertelt: “Na het eten zeggen we dank u voor het eetmaal en als het heel lekker is geweest, dan voegt mijn pleegzoon Pascal dat er ook nog eens aan toe: ‘Here, dank u voor deze heerlijke geroosterde boterhammetjes. Amen’. Ook ‘s avonds voor het slapengaan krijgt het alledaagse een plek, vooral in het bidden voor anderen. Kitty, een kind van 11, doet dat zonder haar ouders: “Het is al best lang dat ik in bed een kruisje maak en dan vraag of die of die beter wordt. Onlangs was de heup van oma gebroken en heb ik op die manier geduimd dat ze beter werd. Als ik dat gedaan heb, kan ik ook beter slapen.” Het gebed verdoezelt de pijnlijke kanten van het alledaagse leven niet, maar biedt ruimte ze te benoemen en los te laten opdat men daarna de slaap kan vatten. In de verbinding tussen het heilige en het alledaagse geven de zegslieden zo vooral hun geloof en hoop in een nabije God weer, eventueel bemiddeld via de figuur van Jezus of Maria. Het is bij hen dat de vragen, angsten en bezorgdheid die men ten opzichte van zichzelf en anderen heeft, worden neergelegd. Of de wensen ook uitkomen is daarbij niet van primair belang, wel het gevoel dat men aan het goddelijke alles kwijt kan, zelfs de meest donkere en verborgen kanten van het alledaagse leven. Areopaag Zesde jaargang (2006) nr. 2 27 Tot slot Zoals ik het hier beschreef, lijkt het ‘heilige in het alledaagse’ als vanzelfsprekend aanwezig. In de ervaring van vele gezinnen is dat ook zo, al benoemen de meesten dit heilige niet meer als God en hebben ze de geijkte gebedsformules vaarwel gezegd. Zelf denk ik niet dat ze daardoor verder van het echte heilige zijn afgedwaald of dat hun geloof een slap boeltje is geworden. Het echte heilige bestaat niet of is niet (volledig) te kennen. Niemand heeft het dus nu en voorgoed bij het rechte eind. Een perspectief als ‘het heilige in het alledaagse’ heeft me op dit punt geleerd om het oordeel over echte en onechte religie op te schorten en oog te krijgen voor de veelsoortige ervaringen van mensen met het heilige, ook de ambivalente en de meest verborgene. Dat betekent niet dat ik me in alle ervaringen of beelden van het heilige herken. Sommige kunnen mijns inziens zelfs erg gevaarlijk zijn. Ondanks dat, ben ik ervan overtuigd dat we deze beelden, zelfs de gevaarlijke, moeten durven benoemen, onderzoeken en in het debat een stem geven. Bepaalde beelden bij voorbaat uitsluiten, leidt er niet toe dat deze beelden ophouden te bestaan of voorgoed getemd zijn. Tot slot reikt een perspectief als het heilige in het alledaagse nieuwe mogelijkheden om het geloof te verdiepen en goddelijke aanwezigheid te ervaren en te leren zien op plaatsen waar men het helemaal niet had verwacht. Zelf ben ik dankzij dit perspectief als mens milder, positiever en bewuster voor ambivalentie geworden. Niets is immers mooier dan het eigen dagelijkse leven te mogen beleven als een plaats waarin goddelijke en heilige aanwezigheid zich ondanks alles openbaart. Goedroen Juchtmans De verwijzing naar Northcutt komt uit M.F. BEDNAROWSKI, The religious imagination of American women, Bloomington, IN, 1999. Bednarowski bespreekt dit thema trouwens uitgebreid in haar boek (met name in hoofdstuk 4). 28 Dossier: Het heilige in het alledaagse