Eilanden en evolutie Herpetologie 16 mei 2006 Overzicht • • • • • Wat zijn eilanden Het belang in de biologie Spectaculaire veranderingen fenotype Eilanden en evolutie Besluit Wat zijn ‘eilanden’? - Oceanische eilanden – vulkanische activiteit (Galapagos, Hawaii) - Continentale eilanden – behoorden ooit tot het vasteland (UK) Maar ook andere geïsoleerde gebieden zoals: - Landbouwgebieden Grotten Gefragmenteerde bossen Nunataks Vijvers, rivieren Gastheren (voor parasieten) Natuurreservaten … Eilanden en evolutie • Biota op eilanden: veranderingen in fenotype • Oorzaken: – Genetische divergentie? • • • • Founder effect Genetische drift Natuurlijke selectie Introgressie – Fenotypische plasticiteit (omgeving)? – Combinatie • Eilandenreeks: herhaalde, discrete, relatief eenvoudige eenheden – Dus ‘natuurlijke laboratoria’ (Whittaker, 1998) • Testen algemene theorieën evolutie Eilanden en evolutie • Eilanden kunnen dus een belangrijke rol spelen in evolutionaire studies: → Eerste naturalisten (Darwin, 1845; Wallace, 1859) → Hedendaagse evolutiebiologen (Losos, 2004) – Populatiegenetica (variatie, populatiegenetische processen) – Phylogenetica (evolutionaire relaties, vorm en functie) – Ecologische perspectieven (invloed interacties waargenomen patroon, invasies exoten en hun impact, rol in volledige ecosysteem) » Recente studies tonen zeer snelle evolutionaire veranderingen aan Soortenrijkdom – oppervlakte relatie • Relatie tussen oppervlakte (A) van een eiland en de soortenrijkdom (S) – Grote eilanden meer soorten • Eilanden algemeen: disproportioneel hoge biodiversiteit & endemen i.v.m. vasteland S = Caz S = aantal soorten C = constante welke een maat is voor het aantal soorten per eenheid van oppervlakte A = oppervlakte Z = constante welke de helling is van de relatie tussen S en A Soortenrijkdom – oppervlakte relatie • Andere factoren (soms inherent aan A) – – – – • Heterogeniteit Topografisch reliëf Mate van verstoring Klimaat Aantal soorten beïnvloed door: – – – Immigratie Locale extinctie (predatie, voedselschaarste) Emigratie (dispersie, migratie, …) Variatie in fenotype • Morfologie, gedrag, ecologie, life history – Lichaamsgrootte • Gigantisme • Nanisme – – – – Herbivorie (afwezigheid predatie, voedseltekort) Tamheid (afwezigheid predatie) Vleugelloosheid (afwezigheid predatie) … → Eerste drie punten uitgewerkt Variatie in fenotype • Morfologie, gedrag, ecologie, life history – Lichaamsgrootte • Gigantisme • Nanisme – – – – – Herbivorie Tamheid Vleugelloosheid Tweehuizigheid … Gigantisme Moa (Dinornis sp.) (Bunce et al., 2003) • 3 Soorten beschreven • 250 kg, 1 – 2 m schofthoogte • Genetische studie: 1 soort • Sexuele dimorfie • vb. Ecological release door afwezigheid zoogdieren • verlies vliegkracht (en energetische kost) • afname metabolische snelheid Gigantisme Moa (Dinornis sp.) (Bunce et al., 2003) • Discrepantie tss genetische homogeniteit & morfologische variatie! Gigantisme Reuzenarend (Harpagornis moorei) van Nieuw-Zeeland (Bunce et al., 2005) • 10 – 15 kg, VS: 2 – 3 m • Zustertaxon: ‘dwerg’ → morfologische plasticiteit Gigantisme Reuzenarend (Harpagornis moorei) van Nieuw-Zeeland (Bunce et al., 2005) - Potentiële snelheid verandering in grootte - Opmerkelijke evolutionaire processen op eilanden Variatie in fenotype • Morfologie, gedrag, ecologie, life history – Lichaamsgrootte • Gigantisme • Nanisme – Vb. Dwergolifanten » Allopatrische speciatie – – – – Herbivorie Tamheid Vleugelloosheid … Nanisme dwergolifanten • Verspreiding: – Meditterrane eilanden • Sardinië • Sicilië & Malta • Cyprus • Cycladen • Dodecanese eilanden – Kanaaleilanden van Californië – Wrangel eiland – Indonesië • Flores Schofthoogte: 1.5 m! • Tior • Andere kleine Sunda eilanden • Sulawesi » Enkele duizenden jaren tijd: herhaalde evolutie tot dwergvormen Nanisme Amphibia • Miniaturisatie: – Brachycepahlidae (Psyllophryne didactyla, Brazilië) – Leptodactylidae (Eleutherodactylus iberica, Cuba) – Sooglossidae (Sooglossus gardineri, Seychellen) – Microhylidae (Microhyla ornata, Borneo) Relaties binnen de groepen • Consistente trend naar: – Gigantisme – Nanisme binnen een bepaalde groep, vb.: Serpentes – Tendens tot nanisme op eilanden (Case, 1978) – Tendens tot gigantisme op eilanden (Forsman, 1991; Mori, 1994) • Sommigen claimen gigantisme als een regel voor slangen (vb. Rodriguez & Drummond, 2000) Relaties binnen de groepen • Studie Boback (2002) – Fylogenetisch geïnformeerde studie effect naar verandering in lichaamsgrootte bij Serpentes (Boidae, Colubridae, Elaphidae & Viperidae) Relaties binnen de groepen • Resultaten: – Adders: afname in grootte ( 11 op 12) – Colubers: geen patroon Relaties binnen de groepen • Viperidae versus Colubridae • Verklaringen: foerageerstrategie (Boback, 2003) – Sit en wait (Viperidae) – Actief (Colubridae) • Broedende zeevogels: trend naar gigantisme • Squamaten: trend naar nanisme Relaties binnen de groepen • Trend binnen genera: Australische tijgerslangen (Notechis sp.) – Elaphidae (Keogh et al., 2005) – Gigantisme en nanisme – Nanisme: prooien kleiner dan vasteland – Gigantisme: seizoenale prooibeschikbaarheid Relaties binnen de groepen: Notechis sp. • Onafhankelijk ontstaan • Sterke selectie ↔ beschikbare prooien – Niet gezamenlijke evolutionaire afkomst – Adaptieve plasticiteit • Snelheid van evolutie (Haldanes) – H = 0.0010 (dwerg) – H = 0.0020 – 0.0025 (reus) » Snelle evolutionaire verandering » Voorbeeld herhaalde morfologische divergentie Is Testudo weissingeri een aparte evolutionaire lijn? • Afwijkende vormen niet enkel op klassieke eilanden: natuurlijke patchiness – Testudo weissingeri: landschildpad die extreem droge gebieden bewoond • ‘woestijnachtige’ eilandjes – In 1996 beschreven als nieuwe Europese landschildpaddensoort Is Testudo weissingeri een aparte evolutionaire lijn? • Klassiek 4 soorten Europese Testudo • Fylogenetische relaties tussen Palearctisch genus Testudo – Testudo weissingeri synoniem T. marginata der Kuyl et al., 2002; Fritz et al., 2005) (van • T. weissingeri parafyletisch genest binnen T. marginata • Subspecies T. graeca ondersteund • Klassieke soorten binnen genus Testudo ondersteund Is Testudo weissingeri een aparte evolutionaire lijn? • Kleine grootte – Suboptimale omstandigheden (Fritz et al., 2005) • Belang van kennis fylogenie! – 4 soorten geaccepteerd – 27 soorten (vb. Guyot – Jackson, 2004; Pieh & Perälä, 2004) • ‘Grijze literatuur’ • Exclusief morfologische kenmerken • Belang rekenschap inter- en intraspecifieke diversiteit Is Testudo weissingeri een aparte evolutionaire lijn? • Diagnostische kenmerken T. weissingeri – Kleine adulten (Fritz et al., 2005) – Carapax – patronen (Artner, 1996) Is de Komodo-varaan een dwerg? • Komodo – varaan: Archetype gigantisme – Voedde zich met dwergolifanten • Tijdens Pleistoceen: 4 keer grotere varanen leefden in Australië • Sommige auteurs: Komodo – varaan = insulaire dwerg Fenomenen verklaren • Feiten gekend, oorzaken? • Welke factoren bevoordelen een soort om haar dimensies te veranderen? • Wat bepaalt of een soort een reus of een dwerg wordt (t.o.v. vasteland vorm)? Evolutie in lichaamsgrootte bij insulaire vertebraten: de eiland -regel Trend naar gigantisme bij kleine soorten en nanisme bij grote soorten - Bestaan er gerelateerde patronen van variatie in lichaamsgrootte (e.g. isolatie en oppervlakte)? - Causale basis voor deze patronen? Evolutie in lichaamsgrootte bij insulaire vertebraten: de eiland -regel • Algemener dan aangenomen (Lomolino, 2005) • Vogels: toename grootte bek bij insulaire populaties (Lack, 1947; Grant, 1965) • Cassuaris Nieuw Guinea (Casuarius bennetti) klein ↔ Australië (Casuarius casuarinus) (Wallace, 1857) Evolutie in lichaamsgrootte bij insulaire vertebraten: de eiland -regel Reptielen: - Diversiteit evolutie lichaamsgrootte (Foster, 1965) - Gigantisme: meer algemeen bij leguanen, herbivore hagedissen, tijgerslangen en vermoedelijk ook landschildpadden Optimale grootte • Soortspecifieke – Optimale lichaamsgrootte (bouwplan) (Case, 1978) – Ecologische strategie (Noback & Guyer, 2003) • Kleinere meer geïsoleerde, ecologisch eenvoudigere gemeenschappen: – Kleine soorten: gigantisme – Grote soorten: nanisme Optimale grootte Optimale grootte • Gradiënt van verkleinende oppervlakte en afname van de soortendiversiteit leidt tot gemiddelde toename van lichaamsgrootte (Marquet & Taper, 1998) • Lichaamsgrootte: invloed op – Immigratie – potentieel – Ecologische interacties – Benodigde hulpbronnen • Vogels: ecological release afwezigheid terrestrische zoogdieren Optimale grootte • Vogels: toename in lichaamsgrootte (vb. Moa) – Shift dieet • Bezetten niches typisch grote grazers • Mate van verandering: afhankelijk organisme – Kenmerken exploiteren hulpbronnen – Interspecifieke interacties – Immigratiekarakteristieken • Kenmerken eilanden – Primaire productiviteit / beschikbare hulpbronnen – Diversiteit / intensiteit ecologische interacties – Isolatie (leeftijd & geografische afstand) Optimale grootte Variatie in fenotype • Morfologie, gedrag, ecologie, life history – Lichaamsgrootte • Gigantisme • Nanisme – – – – – Herbivorie Tamheid Vleugelloosheid Tweehuizigheid … Herbivorie •Verschillende vormen herbivorie: • Vegetatieve delen • Fruit • Floraal voedsel: nectar, pollen •Rol hagedissen traditioneel: • Zeldzaam • Onbelangrijk Interactie hagedis & plant • 2 Stadia reproductieve cycli mogelijke rol – Pollinatie – Dispersie zaden • Pollinatie door dieren lang aanschouwt als exclusief domein van: – Nectarivore invertebraten (insecten) – Vogels (kolibri) – Zoogdieren (Megachiroptera) Pollinatie: Podarcis lilfordi Voorbeeld van rechtstreekse pollinatie • Balearische endeem • Bezoekt bloemen natieve Euphorbia dendroides – Sterk geconcentreerde nectar – Bij hoge densiteit: bezoek aan bloemen 8 keer hoger dan insecten – P. lilfordi: belangrijke pollinator van minstens 23 planten (Traveset & Saez, 1997) Pollinatie: Niveoscincus microlepidotus Voorbeeld van inrechtstreekse pollinatie • Kleine, abundante sneeuwskink (Tasmanië) • Bezoekt Richea scoparia • Scheurt calyptra (gefuseerde sepalen) open (omhult antheren en nectar): – eet calyptra en nectar • Blootstelling insecten: pollinatie Interactie hagedis & plant • Zoöchorie (dier gemedieerde dispersie) lang aanschouwd als exclusief domein van: – Vogels – Zoogdieren • Frugivorie relatief algemeen – Oude groepen; belangrijke dispersers eerste gymnospermen en angiospermen – Moderne reptielen: enkel landschildpadden (25%) – Rol hagedissen belangrijk! (Borzi, 1911) – Hagedissen Nieuw Zeeland (Whittaker, 1980) Interactie hagedis & plant • Dus: hagedis als mutualistische factor genegeerd – Fruitetend: 202 hagedissoorten in 19 families – 68 % Eilandsoorten • Aanschouwd als: ware carnivoor met slechts 1 % ware herbivoor Interactie hagedis & plant • Herbivorie komt voor op vasteland, maar voornamelijk op eilanden – Insulaire hagedissen drinken nectar, eten fruitpulp, ondanks lage hoeveelheid proteïne • Waarom ? – Densiteits compensatie – Dieet expansie – Lage predatiedruk – Algemeen: geen coëvolutie (breed trofisch spectrum) Oorzaken herbivorie • • Eilandfenomeen: waarom meer mutualistische hagedissen? 4 Potentiële redenen meer florale hulpbronnen en fruit in dieet : 1. Surplus floraal voedsel & fruit 2. Schaarste arthropoden 3. Grotere hagedissen gepreadapteerd voor herbivoor dieet 4. Gereduceerd predatierisico 1. Surplus floraal voedsel & fruit • Productie nectar / fruit niet toegenomen • Minder geoogst – Meeste pollinators: insecten – Meeste frugivoren: vogels & zoogdieren – Hebben lagere densiteit 2. Schaarste arthropoden • Klassieke nichetheorie: – Lagere soortendensiteit (MacArthur & Wilson, 1967) • Zwakkere interspecifieke competitie – Niche - expansie – Toename in densiteit » Fenomeen: densiteits – compensatie • Eilanden armer in soortenrijkdom insecten & abundantie (Janzen, 1973; Case, 1983) – Biomassa arthropoden 4 keer lager » Arthropoden doen niet aan densiteits - compensatie 3. Grotere hagedissen gepreadapteerd herbivoor dieet • Vegetatieve delen (bladeren en stengels) – Veel cellulose » Moeilijker te verteren dan pollen / nectar » Het digestief systeem van herbivore hagedissen is dikwijls gespecialiseerd • Voor digestieve & antipredator – redenen: – Evolutie herbivorie gecorreleerd toename lichaamsgrootte • Enkel hagedissen > 100 g succesvolle vegetariërs – Vb. leguaan (uitz. varanen) 3. Grotere hagedissen gepreadapteerd herbivoor dieet • Hagedissen < 100 g eten arthropoden – Makkelijk verteerbaar voedsel (pollen & nectar): geen specifieke adaptaties spijsverteringsapparaat • Kleine hagedissen op eilanden ≠ klassieke dichotomie (Pough) – Kleine artropodeneters versus grote herbivoren Voorbeelden afwijkingen dichotomie van Pough • Canarische lacertide hagedis: Gallotia galloti – 55 g maar fruit belangrijkste component van het dieet • Lepidophyma smithii (Midden – Amerika) – 25 g – Dieet: 91 % fruit 4. Gereduceerd predatierisico • Lager predatierisico (Szarski, 1962) – Zoektijd – Verteertijd • Maar ook fruitetende hagedissen in predatorrijke habitats – Vb. Platysaurus capensis • Habitat extreem weinig arthropoden » Beschikbaarheid belangrijker dan predatierisico (Olesen & Valido, 2003) Variatie in fenotype • Morfologie, gedrag, ecologie, life history – Lichaamsgrootte • Gigantisme • Nanisme – – – – – Herbivorie Tamheid Vleugelloosheid Tweehuizigheid … Tamheid • Mogelijke oorzaak: verlies aan predatoren – Grote vogels: • Gewicht derde macht! • Vleugels gigantisch groot – vleugelloos Studie van evolutie • Voorgaande voorbeelden spectaculair, maar veranderingen in fenotype meestal subtieler • Systeem = monofyletische groep van soorten beperkt klein, geïsoleerd habitat – Oceanische eilanden • Hamvraag: welke evolutionaire processen speelden een rol in de divergentie die bestaat tussen eilandpopulaties? Studie van evolutie • Oorzaken: – Genetische divergentie? • • • • Founder effect Genetische drift Natuurlijke selectie Introgressie – Fenotypische plasticiteit (omgeving)? – Combinatie Oorzaak van divergentie: Genetische drift • Belangrijk lange duur (effectieve) populatiegrootte (Berry et al., 1992) – Verlies / fixatie allelen • Afname heterozygositeit • Toename genetische populatiedifferentiatie Oorzaak van divergentie: Genetische drift • Drift basis fenotypische divergentie – Morfologie/prestatie en ‘fitness’ geen biologisch significant verband → Random walks Oorzaak van divergentie: Natuurlijke selectie - Differentiële selectie tgv verschillen abiotische en biotische condities Oorzaak van divergentie: Hybridisatie/introgressie • Evolutie moleculaire technieken: komt meer voor dan aanvankelijk gedacht • Soortvreemde allelen van sym- of parapatrische soorten – Hagedissen Middelands zeegebied: • Podarcis sicula & Podarcis tiliguerta (Capula, 2002) • Podarcis sicula & Podarcis melisellensis (Gorman et al., 1975) • Podarcis sicula & Podarcis raffonei (Capula, 1993) • Podarcis sicula & Podarcis wagleriana (Capula, 1993) Evolutie op eilanden • Anagenese (evolutionaire verandering binnen een lijn) is basis cladogenese – Soort drukt relatie uit tot andere ‘individuen’ welke de nazaten zijn van dezelfde ‘ouders’ Besluit: evolutie op eilanden • Waargenomen spectaculaire fenotypes (vb. gigantisme) niet exclusief voor eilanden – Voorkomen wel frequenter Besluit: evolutie op eilanden • Eilanden ideale systemen voor studie fundamenteel ecologische problemen – – – – Nicheverschuiving Ecological release Competitie Predatie • Eilanden ‘natuurlijke laboratoria’ testen algemene theoriën evolutie