FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE 21 DECEMBER 2006. - Koninklijk besluit betreffende de beroepsbekwaamheid voor de uitoefening van zelfstandige activiteiten op het gebied van lichaamsverzorging, van opticien, dentaaltechnicus en begrafenisondernemer ( B.S. 2007-03-23) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, inzonderheid de artikelen 3 en 5, gewijzigd bij de wetten van 16 januari 2003, 11 mei 2003 en 22 december 2003; Gelet op het koninklijk besluit van 28 februari 1962 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van het beroep van kapper in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen, gewijzigd op 19 december 1966, 28 november 1972, 3 oktober 1978 en 9 april 1980; Gelet op het koninklijk besluit van 30 oktober 1964 tot bepaling van de voorwaarden tot utoefening van het beroep van opticien-brillenmaker in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen, gewijzigd op 16 september 1966, 3 oktober 1978, 14 januari 1975 en 2 maart 1988; Gelet op het koninklijk besluit van 24 december 1973 tot bepaling van de eisen tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van technicus in tandprothese in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen, gewijzigd op 3 oktober 1978; Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 1982 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van begrafenisondernemer in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen; Gelet op het koninklijk besluit van 14 januari 1993 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van schoonheidsspecialist(e) in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen; Gelet op het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, gegeven op 14 september 2006; Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 22 september 2006; Gelet op advies 41.567/1, 41.568/1, 41.569/1 van de Raad van State, gegeven op 16 november 2006; Op de voordracht van Onze Minister van Middenstand en Landbouw, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Titel I. - Definities en algemene bepalingen Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit worden als akten beschouwd, ieder document dat wordt gebruikt om het slagen in een proef of het beëindigen met vrucht van gevolgde studies of een opleiding gedurende een door de akte vermelde periode te bevestigen. Voor de toepassing van dit besluit zijn geen akten, de documenten uitgereikt in : 1° het buitengewoon onderwijs van de opleidingsvormen 1 en 2, in de Vlaamse Gemeenschap; 2° « l'enseignement spécialisé » van de opleidingsvormen 1 en 2, in de Franse Gemeenschap; 1/12 3° « die Sonderbildung » van de opleidingsvormen 1 en 2, in de Duitstalige Gemeenschap. Art. 2. Iedere kleine en middelgrote onderneming, natuurlijke persoon of rechtspersoon, die door dit besluit beoogde activiteiten gewoonlijk en zelfstandig als hoofd- of als nevenberoep wil uitoefenen, moet bewijzen te beschikken over de in dit besluit vastgestelde beroepsbekwaamheid. Art. 3. § 1. De beroepsbekwaamheid wordt bewezen met : 1° de akten vermeld in dit besluit; 2° of met een niet in dit besluit vermelde akte wanneer de Minister bevoegd voor de Middenstand, na onderzoek van de leerinhoud, vaststelt dat de bevestigde opleiding overeenstemt met de eisen van dit besluit; 3° of met een verklaring van verrichte werkzaamheden en opleiding, uitgereikt door een andere lidstaat van de Europese Unie, in overeenstemming met de richtlijnen van de Raad en het Parlement van de Europese Unie; 4° of met een praktijkervaring in de betrokken activiteit in volgende hoedanigheden of combinaties : a) geschoolde arbeider in de zin van de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst, bediende in een leidende of technische functie of zelfstandige helper in de zin van de regelingen inzake het sociaal statuut van de zelfstandigen; b) zelfstandig ondernemingshoofd; c) bedrijfsleider zonder arbeidsovereenkomst. § 2. Indien de praktijkervaring als hoofdberoep werd verworven of voltijds en effectief werd gepresteerd, duurt ze : 1° vijf jaar voor wat betreft de beroepswerkzaamheden van opticien en dentaaltechnicus; 2° drie jaar voor wat betreft de beroepswerkzaamheid van schoonheidsspecialist(e); 3° twee jaar voor wat betreft de beroepswerkzaamheden van kapper/kapster en begrafenisondernemer; 4° één jaar voor wat betreft de beroepswerkzaamheden van voetverzorg(st)er en masseur/masseuse. Indien ze als nevenberoep of deeltijds werd verworven, duurt ze : 1° acht jaar voor wat betreft de beroepswerkzaamheden van opticien en dentaaltechnicus; 2° vijf jaar voor wat betreft de beroepswerkzaamheid van schoonheidsspecialist(e); 3° drie jaar voor wat betreft de beroepswerkzaamheden van kapper/kapster en begrafenisondernemer; 4° twee jaar voor wat betreft de beroepswerkzaamheden van voetverzorg(st)er en masseur/masseuse. § 3. Een praktijkervaring kan in de volgende omstandigheden niet in aanmerking worden genomen : 1° wanneer ze werd verworven met overtreding van de bepalingen van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap; 2° wanneer ze werd verricht vóór de achttiende verjaardag; 2/12 3° wanneer ze buiten de periode van vijftien jaar valt, die de aanvraag om inschrijving als handelaar of ambachtsman in de Kruispuntbank van Ondernemingen, voorafgaat. § 4. Een loontrekkende praktijkervaring wordt bewezen met volgende documenten of registraties : 1° ieder document of registratie, gedaan in het kader van de regelingen inzake de sociale zekerheid, en uitgereikt of meegedeeld door een openbare dienst, of een instelling die werd belast met een openbare dienst, waarmee worden bevestigd : a) de identiteit van de werkgever en van de werknemer; b) de begin- en de einddatum van de praktijkervaring; c) eventueel de aard van de praktijkervaring; d) het tewerkstellingspercentage; 2° wanneer het in 1° bedoelde document of de registratie onvoldoende gegevens bevat over de aard van de activiteit : een getuigschrift van de werkgever dat nauwkeurig de uitgevoerde taken en de bevoegdheden vermeldt. § 5. Een praktijkervaring van zelfstandig ondernemingshoofd wordt bewezen met volgende documenten of registraties : 1° de inschrijving als handelaar of ambachtsman in de Kruispuntbank van Ondernemingen; 2° samen met een bewijs van aansluiting bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen dat de begin- en einddatum en de uitoefening als hoofd- of als nevenberoep bevestigt. § 6. Een praktijkervaring van bedrijfsleider zonder arbeidsovereenkomst, wordt bewezen met volgende documenten of registraties : 1° de benoeming, zoals bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad ; 2° samen met een bewijs van aansluiting bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen dat de begin- en einddatum en de uitoefening als hoofd- of als nevenberoep bevestigt. § 7. Een praktijkervaring van zelfstandig helper wordt bewezen met volgende documenten of registraties : 1° een getuigschrift van het zelfstandig ondernemingshoofd, dat nauwkeurig de uitgevoerde taken, de bevoegdheden en de begin- en einddatum ervan bevestigt; 2° samen met een bewijs van aansluiting bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen dat de begin- en de einddatum en de uitoefening als hoofd- of als nevenberoep bevestigt. TITEL II. - De activiteiten en de beroepsbekwaamheden HOOFDSTUK I. - Kapper/kapster Art. 4. Onder activiteiten van kapper/kapster moet voor de toepassing van dit besluit het verzorgen van het hoofdhaar worden verstaan, alleen om het uiterlijk van de mens in stand te houden of mooier te maken. Art. 5. De beroepsbekwaamheid voor het uitoefenen van de activiteiten van kapper/kapster bestaat uit het volgende : 1° goede kennis van hygiënemaatregelen, de structuur van de hoofdhuid, de vorm, het pigment en het gedrag van het hoofdhaar, de allergieën en het gebruik van in een kapsalon gebruikelijke chemische producten en de te nemen voorzorgen; 3/12 2° het kunnen toepassen van alle gebruikelijke technieken voor het behandelen van heren- en dameskapsels. Art. 6. De volgende akten worden aanvaard voor het bewijs van de beroepsbekwaamheid van kapper of kapster : 1° de akten met betrekking op haarverzorging, uitgereikt door : a) het voltijds secundair onderwijs na het beëindigen van het tweede jaar van de derde graad alsook het buitengewoon onderwijs van de opleidingsvorm 4 dat hiermee gelijkwaardig is; b) het onderwijs voor sociale promotie en het volwassenenonderwijs, waarvan het niveau minstens gelijkwaardig is met de derde graad van het voltijds secundair onderwijs; c) het deeltijds beroepsonderwijs, in het kader van een voltijds engagement en op voorwaarde dat de lessen en de werkervaring met succes werden doorlopen; d) het middenstandsonderwijs, met name de leertijd en de opleiding tot ondernemingshoofd; e) het hoger onderwijs; 2° het getuigschrift van de centrale examencommissie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, over de beroepsbekwaamheid bepaald in artikel 5; 3° een of meer titels van beroepsbekwaamheid met betrekking op de beroepsbekwaamheid van kapper/kapster, uitgereikt in overeenstemming met de regelingen van een Gemeenschap of een Gewest. HOOFDSTUK II. - Diverse verzorging Afdeling I. - Schoonheidsspecialist(e) Art. 7. § 1. Onder activiteiten van schoonheidsspecialist(e) moet voor de toepassing van dit besluit het verzorgen van het menselijk lichaam worden verstaan, alleen om het uiterlijk van de mens in stand te houden of mooier te maken. Deze zorgen omvatten ook het epileren en de semi-permanente make-up. § 2. De volgende activiteiten vallen buiten de toepassing van deze afdeling : 1° het aanbrengen van permanente tatoeëring, en het wijzigen of verwijderen daarvan; 2° het piercen; 3° het versieren, verlengen of modelleren van teen- of vingernagels; 4° het plaatsen van kunstnagels; 5° het grimeren; 6° het verzorgen van het hoofdhaar, zoals dit onder andere wordt bedoeld in hoofdstuk I; 7° de dentaaltechnische verzorging, zoals ze onder andere wordt bedoeld in hoofdstuk IV; 8° de voetverzorging, zoals ze onder andere wordt bedoeld in afdeling II van dit hoofdstuk; 9° het masseren, zoals dit onder andere wordt bedoeld in afdeling III van dit hoofdstuk. Art. 8. De beroepsbekwaamheid voor het uitoefenen van de activiteiten van schoonheidsspecialist(e) bestaat uit het volgende : 1° basiskennis van het lichaamsweefsel, beenderenweefsel, morfologie, skelet, gewrichten, spieren, lichaamscellen, organen en vitale functies; 2° goede kennis van de huid : structuur, functie, ontwikkeling, rol, natuurlijke beschermers, klieren en afscheiding, de haren, de hydro-lipidenfilm, pH, textuur, verschillende types, anomalieën en huidziekten, het principe van het bruinen, rimpels en hun ontstaan; 4/12 3° goede kennis van de nagels, de hygiënemaatregelen en het gebruik van in een schoonheidssalon gebruikelijke chemische en andere producten en de te nemen voorzorgen; 4° het kunnen : a) onderzoeken en analyseren van de opperhuid en het opmaken van een onderzoeks- en schoonheidsverzorgingsfiche; b) toepassen van alle gebruikelijke schoonheidstechnieken en de nodige niet-medische apparaten, voor dames en heren. Art. 9. De volgende akten worden aanvaard voor het bewijs van de beroepsbekwaamheid voor schoonheidsspecialist(e) : 1° de akten met betrekking op schoonheidszorgen, uitgereikt door : a) het voltijds secundair onderwijs na het beëindigen van het tweede jaar van de derde graad alsook het buitengewoon onderwijs van de opleidingsvorm 4 dat hiermee gelijkwaardig is; b) het onderwijs voor sociale promotie en het volwassenenonderwijs, waarvan het niveau minstens gelijkwaardig is met de derde graad van het voltijds secundair onderwijs; c) het deeltijds beroepsonderwijs, in het kader van een voltijds engagement en op voorwaarde dat de lessen en de werkervaring met succes werden doorlopen; d) het middenstandsonderwijs, met name de leertijd en de opleiding tot ondernemingshoofd; e) het hoger onderwijs; 2° het getuigschrift van de centrale examencommissie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, over de beroepsbekwaamheid bepaald in artikel 8; 3° een of meer titels van beroepsbekwaamheid met betrekking op de beroepsbekwaamheid van schoonheidsspecialist(e), uitgereikt in overeenstemming met de regelingen van een Gemeenschap of een Gewest. Afdeling II. - Voetverzorg(st)er Art. 10. Onder activiteiten van voetverzorg(st)er moet voor de toepassing van dit besluit, het verzorgen van de voeten worden verstaan, alleen om het uiterlijk van de mens in stand te houden of mooier te maken of wanneer voor de verzorging geen tussenkomst of voorschrift nodig is van een arts of een beoefenaar van een paramedisch beroep bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen. Art. 11. De beroepsbekwaamheid voor het uitoefenen van de activiteiten van voetverzorg(st)er bestaat uit het volgende : 1° basiskennis van het lichaamsweefsel, beenderenweefsel, morfologie, skelet, gewrichten, spieren, anomalieën en huidziekten, en beendermisvormingen en -vervormingen, met betrekking op de voeten, en van de voeten van diabetici; 2° basiskennis van de lichaamscellen, organen en vitale functies; 3° goede kennis van de teennagels, de hygiënemaatregelen en het gebruik van door een voetverzorg(st)er te gebruiken chemische en andere producten en de te nemen voorzorgen; 4° het kunnen toepassen van alle gebruikelijke verzorgingstechnieken en de nodige nietmedische apparaten, met betrekking op de voeten. Art. 12. De volgende akten worden aanvaard voor het bewijs van de beroepsbekwaamheid voor voetverzorg(st)er : 1° de akten met betrekking op voetverzorging, uitgereikt door : 5/12 a) het voltijds secundair onderwijs na het beëindigen van het tweede jaar van de derde graad, alsook het buitengewoon onderwijs van de opleidingsvorm 4 dat hiermee gelijkwaardig is; b) het onderwijs voor sociale promotie en het volwassenenonderwijs, waarvan het niveau minstens gelijkwaardig is met de derde graad van het voltijds secundair onderwijs; c) het deeltijds beroepsonderwijs, in het kader van een voltijds engagement en op voorwaarde dat de lessen en de werkervaring met succes werden doorlopen; d) het middenstandsonderwijs, met name de leertijd en de opleiding tot ondernemingshoofd; e) het hoger onderwijs. 2° het getuigschrift van de centrale examencommissie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, over de beroepsbekwaamheid van artikel 11; 3° een of meer titels van beroepsbekwaamheid met betrekking op de beroepsbekwaamheid van voetverzorg(st)er uitgereikt in overeenstemming met de regelingen van een Gemeenschap of een Gewest; 4° iedere akte die in overeenstemming met dit besluit wordt aanvaard voor het bewijs van de beroepsbekwaamheid van schoonheidsspecialist(e). Afdeling III. - Masseur/masseuse Art. 13. Onder activiteiten van masseur/masseuse moet voor de toepassing van dit besluit het masseren van het menselijk lichaam worden verstaan, met het oog op het in stand houden of mooier maken van het menselijk lichaam, cosmetische massage en het masseren dat gebruikelijk is in een schoonheidssalon in de normale betekenis van het woord. Art. 14. De beroepsbekwaamheid voor het uitoefenen van de activiteiten van masseur/masseuse bestaat uit het volgende : 1° elementaire kennis van hygiëne, preventieve behandeling tegen infectieziekten, anatomie en fysiologie, anomalieën van de huid en huidziekten; 2° goede kennis van de gepaste cosmetische producten; 3° het kunnen beschrijven van de verschillende handelingen en hun uitwerkingen; 4° de plaats kunnen bepalen van de te masseren spieren. Art. 15. De volgende akten worden aanvaard voor het bewijs van de beroepsbekwaamheid van masseur/masseuse : 1° de akten met betrekking op masseren, uitgereikt door : a) het voltijds secundair onderwijs na het beëindigen van het tweede jaar van de derde graad, alsook het buitengewoon onderwijs van de opleidingsvorm 4 dat hiermee gelijkwaardig is; b) het onderwijs voor sociale promotie en het volwassenenonderwijs, waarvan het niveau minstens gelijkwaardig is met de derde graad van het voltijds secundair onderwijs; c) het deeltijds beroepsonderwijs, in het kader van een voltijds engagement en op voorwaarde dat de lessen en de werkervaring met succes werden doorlopen; d) het middenstandsonderwijs, met name de leertijd en de opleiding tot ondernemingshoofd; e) het hoger onderwijs; 2° het getuigschrift van de centrale examencommissie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, over de beroepsbekwaamheid van artikel 14; 3° een of meer titels van beroepsbekwaamheid met betrekking op de beroepsbekwaamheid van masseur/masseuse, uitgereikt in overeenstemming met de regelingen van een Gemeenschap of een Gewest; 6/12 4° iedere akte die in overeenstemming met dit besluit moet worden aanvaard voor het bewijs van de beroepsbekwaamheid van schoonheidsspecialist(e). De in 1° bedoelde akten moeten het slagen bevestigen van een opleiding van minstens 60 uren. HOOFDSTUK III. – Opticien Art. 16. § 1. Onder activiteiten van opticien moet voor de toepassing van dit besluit één of meer van de volgende activiteiten worden verstaan : 1° het verkopen, het onderhouden en het herstellen van artikelen om het zicht van de mens te verbeteren of te compenseren; 2° het verkopen, het onderhouden en het herstellen van kunstogen. § 2. De volgende activiteiten vallen niet onder de toepassing van dit besluit : 1° het verkopen, het onderhouden en het herstellen van monoculaire vergrootglazen, verrekijkers, microscopen en telescopen, die niet bestemd zijn als visueel hulpmiddel voor slechtzienden, en zonnebrillen zonder incorporatie van gezichtsverbetering of compensatie van het gezichtsvermogen; 2° het verkopen van contactlenzen en voorgemonteerde loepbrillen. Art. 17. De beroepsbekwaamheid voor het uitoefenen van de activiteiten van opticien bestaat uit het volgende : 1° goede kennis toegepast op het beroep van opticien, van : a) wiskunde; b) fysica; c) scheikunde; d) biologie : cytologie, histologie, genetica; e) anatomie : vitale organen en functies; f) microbiologie; g) algemene en oculaire farmacologie; h) algemene en oculaire pathologie; i) oculaire anatomie en fysiologie; 2° goede kennis van : a) fysiologische, meetkundige, fysische en instrumentale optica : schematische modellen van het oog, accommodatie, convergentie, dioptrieën, entoptische fenomenen, kwaliteit van het retinaal beeld, stralingen en het oog, binoculair zicht, kleurenzicht, waarnemen van vormen en van licht, gezichtsveld, ontwikkeling van het zicht en zijn veranderingen, refractie doorheen een sferisch of een plano vlak, evenwijdige scheidingsvlakken, dunne lenzen, dikke lenzen en geconcentreerde systemen, gecentreerde afocale systemen en toepassingen, sferocilindrische glazen, dunne prisma's, spiegels, optiek van de golven, interactie tussen licht en stof, polarisatie, scheidingsvermogen en resolutiegrens, fotometrie, aberraties en diafragma; b) optometrie; c) « low vision »; d) visuele ergonomie; 3° goede kennis van de volgende fabricage-, aanpassings- en montagetechnieken : a) de glazen : - de fysische en optische kenmerken van oftalmische glazen en van glazen met additie; 7/12 - de verschillende types van glazen; - de oftalmische prisma's en de prismatische effecten van glazen; - de asferische oppervlakken; - de multifocale glazen; - de problemen inherent aan de fabricage van correctieglazen; - de filterglazen; - de ontspiegelde glazen en de ontspiegelingsbehandelingen; - de schokresistentie; - de montagenormen en -schema's; b) de contactlenzen : - de verschillende types en materialen; - de optische kenmerken; - onderhoud en onderhoudsproducten; - complicaties gedurende en na het aanpassen, en de allergische reacties; c) de monturen : - de fysische kenmerken en biocompatibiliteit van de materialen; - de specificaties en de nomenclatuur van montuuronderdelen; - de biometrie van het hoofd en het aangezicht; - de oppervlaktebehandelingen; - de meetsystemen; - esthetische aspecten die de keuze van het montuur bepalen; d) de visuele hulpmiddelen voor slechtzienden; 4° goede kennis van de gebruikelijke instrumenten; 5° het kunnen : a) uitvoeren van alle stadia voor het correct monteren van de glazen, met inbegrip van de voorafgaande metingen, de bestelbon, de montagefiche, het kiezen van de glazen en van het montuur, het controleren en centreren van de glazen met de frontofocometer, met sferocylindrometer en door observatie, met naleving van de geldende montagetechnieken en normen; b) symmetrisch uitrichten, passen en aanpassen van de visuele uitrusting; c) adviseren van de klant inzake ametropie, alsmede over het gebruik, het dragen, de draagwijdte, de beperkingen en het onderhoud van de visuele uitrusting; d) onderhouden en herstellen van monturen; e) inzake slechtzienden : het meest aangewezen visuele hulpmiddel voor het probleem en het voorschrift selecteren, de metingen uitvoeren, de parameters van de uitrusting berekenen, controleren, monteren, passen, aanpassen en onderhouden van de visuele hulpmiddelen; f) de gebruikelijke apparatuur en uitrusting gebruiken; g) inzake kunstogen : alle noodzakelijke werken voor het maken, aanbrengen, onderhouden van kunstogen en het geven van instructies aan de klant; h) de klant informeren over de prijs en de voorwaarden voor tussenkomst van de organismen van sociale zekerheid en verzekeringen voor de verschillende uitrustingen; i) de Belgische en Europese richtlijnen inzake fabricage en montage (ISO-normen) toepassen; 6° goede kennis van de deontologie van het beroep, met name de relaties met de klanten, de medici en aanverwante beroepen, de confraters en de verzekeringsorganismen in de gezondheidszorg. Art. 18. De akten die worden aanvaard voor het bewijs van de beroepsbekwaamheid voor opticien zijn : 1° de akten met betrekking op optiek of optometrie, uitgereikt door : 8/12 a) het voltijds secundair onderwijs na het beëindigen van het derde jaar van de derde graad alsook het buitengewoon onderwijs van de opleidingsvorm 4 dat hiermee gelijkwaardig is; b) het onderwijs voor sociale promotie en het volwassenenonderwijs, waarvan het niveau minstens gelijkwaardig is met de derde graad van het voltijds secundair onderwijs; c) het deeltijds beroepsonderwijs, in het kader van een voltijds engagement en op voorwaarde dat de lessen en de werkervaring met succes werden doorlopen; d) het middenstandsonderwijs, met name de opleiding tot ondernemingshoofd; e) het hoger onderwijs; 2° het getuigschrift van de centrale examencommissie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, over de beroepsbekwaamheid bepaald in artikel 17; 3° het diploma van master in de geneeskunde. HOOFDSTUK IV. – Dentaaltechnicus Art. 19. Onder activiteiten van dentaaltechnicus moet, voor de toepassing van dit besluit, het vervaardigen of herstellen worden verstaan van tandprothesen of apparaten voor orthodontische verbeteringen en in het algemeen alle apparaten bestemd om de tanden, delen van tanden of naburige weefsels te verplaatsen, te vervangen of te behandelen. Art. 20. De beroepsbekwaamheid voor het uitoefenen van de activiteiten van dentaaltechnicus bestaat uit het volgende : 1° basiskennis toegepast op het beroep van dentaaltechnicus, van : a) wiskunde; b) fysica; c) scheikunde; d) biologie : histologie en embryologie; 2° goede theoretische kennis van de benodigde materialen, de tandheelkundige terminologie, het melkgebit en het blijvend gebit, de morfologie en de nomenclatuur van de tanden, beroepshygiëne en -veiligheid, het instrumentarium en de apparatuur en het inrichten van de werkruimte, orthodontie, maxillo-faciale orthopedie en maxillo-faciale chirurgie; 3° het kunnen : a) tekenen van alle tanden van het blijvend gebit, evenals de kleuren en kleurverdeling; b) ontwerpen en maken of het herstellen van afneembare, vaste en afneembare-vaste protheses; c) ontwerpen en maken of herstellen van apparaten voor orthodontie en maxillo-faciale orthopedie en maxillo-faciale chirurgie; 4° goede kennis van de deontologie van het beroep, met name de relaties met de klanten, de medici en aanverwante beroepen, en de confraters. Art. 21. De akten die worden aanvaard voor het bewijs van de beroepsbekwaamheid voor dentaaltechnicus zijn : 1° de akten met betrekking op dentaaltechniek, uitgereikt door : a) het voltijds secundair onderwijs na het beëindigen van het derde jaar van de derde graad alsook het buitengewoon onderwijs van de opleidingsvorm 4 dat hiermee gelijkwaardig is; b) het onderwijs voor sociale promotie en het volwassenenonderwijs, waarvan het niveau minstens gelijkwaardig is met de derde graad van het voltijds secundair onderwijs; 9/12 c) het deeltijds beroepsonderwijs, in het kader van een voltijds engagement en op voorwaarde dat de lessen en de werkervaring met succes werden doorlopen; d) het middenstandsonderwijs, met name de opleiding tot ondernemingshoofd; e) het hoger onderwijs; 2° het getuigschrift van de centrale examencommissie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, over de beroepsbekwaamheid bepaald in artikel 20; 3° een of meer titels van beroepsbekwaamheid met betrekking op de beroepsbekwaamheid van dentaaltechnicus, uitgereikt in overeenstemming met de regelingen van een Gemeenschap of een Gewest; 4° het diploma van master in de geneeskunde. HOOFDSTUK V. – Begrafenisondernemer Art. 22. Onder activiteiten van begrafenisondernemer moet voor de toepassing van dit besluit, het uitvoeren van één of meer van de volgende activiteiten worden verstaan, die betrekking hebben op het stoffelijk overschot : 1° het opbaren en verzorgen van de lijktooi en het uitvoeren van de bewaringszorgen; 2° het zorgen voor het vervoeren van het stoffelijk overschot; 3° het uitvoeren, verzorgen en organiseren van de begrafenisplechtigheid tot op de begraaf- of de crematieplaats, volgens de plaatselijke, godsdienstige en filosofische gebruiken en de wil van de overledene of de familie. Art. 23. De beroepsbekwaamheid voor het uitoefenen van de activiteiten van begrafenisondernemer bestaat uit het volgende : 1° goede kennis van de materialen, zoals doodkisten, capitonnering, rouwbekleding en grafartikelen, hun modellen en hun opslag; 2° goede kennis van wetgevingen en reglementen op : a) de begraafplaatsen, de graven, de identificatie van graven, opschriften en concessies; b) de begraving, ontgraving, lijkverbranding en crematie : formaliteiten en documenten, eventuele tussenkomst of inlichtingen van de politie, gerechtelijke tussenkomst of toelating, ministeriële vrijgeleide, en fiscale bepalingen; c) vervoer van het stoffelijk overschot; d) burgerlijke stand in verband met overlijden; e) beroepshygiëne; f) lijktooi; 3° basiskennis van het erfrecht, de diensten van de erkende erediensten, het protocol bij bijzondere begrafenissen, en de eretekens; 4° het kunnen : a) organiseren van de begrafenis rekening houdende met het akkoord met de familie en de religieuze overheid, het vereiste ceremonieel, liturgie, versiering; b) overlijdensberichten opstellen; c) nemen van alle maatregelen voor een goede bewaring van het stoffelijk overschot; d) versieren van de lijkkamer; e) uitvoeren van de lijktooi, afsluiten van de lichaamsopeningen, en van het kisten en de nodige veiligheidsmaatregelen. 10/12 Art. 24. De akten die worden aanvaard voor het bewijs van de beroepsbekwaamheid van begrafenisondernemer zijn : 1° de akten met betrekking op begrafenisonderneming, uitgereikt door het middenstandsonderwijs, met name de leertijd en de opleiding tot ondernemingshoofd; 2° het getuigschrift van de centrale examencommissie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, over de beroepsbekwaamheid bepaald in artikel 23; 3° een of meer titels van beroepsbekwaamheid met betrekking op de beroepsbekwaamheid van begrafenisondernemer, uitgereikt in overeenstemming met de regelingen van een Gemeenschap of een Gewest. TITEL III. – Opheffingsbepalingen Art. 25. De volgende besluiten worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 28 februari 1962 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van het beroep van kapper in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen, gewijzigd op 19 december 1966, 28 november 1972, 3 oktober 1978 en 9 april 1980; 2° het koninklijk besluit van 30 oktober 1964 tot bepaling van de voorwaarden tot utoefening van het beroep van opticien-brillenmaker in de ambachts-, de kleine en middelgrote handelsen de kleine nijverheidsondernemingen, gewijzigd op 16 september 1966, 3 oktober 1978, 14 januari 1975 en 2 maart 1988; 3° het koninklijk besluit van 24 december 1973 tot bepaling van de eisen tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van technicus in tandprothese in de kleine en middelgrote handelsen ambachtsondernemingen, gewijzigd op 3 oktober 1978; 4° het koninklijk besluit van 22 december 1982 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van begrafenisondernemer in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen; 5° het koninklijk besluit van 14 januari 1993 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van schoonheidsspecialist(e) in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen. TITEL IV. - Overgangs- en uitvoeringsbepalingen Art. 26. § 1. De natuurlijke personen en de rechtspersonen die als handelaar of ambachtsman zijn ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit, kunnen zonder te voldoen aan de bepaling van artikel 2, hun activiteiten, bedoeld in de artikelen 4, 7, 16, 19 en 22 van dit besluit, voortzetten wanneer ze de ondernemersvaardigheden hebben bewezen of er definitief van vrijgesteld zijn, zoals die voor die activiteiten respectievelijk werden opgelegd door : 1° het koninklijk besluit van 28 februari 1962 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van het beroep van kapper in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen, gewijzigd op 19 december 1966, 28 november 1972, 3 oktober 1978 en 9 april 1980; 11/12 2° het koninklijk besluit van 14 januari 1993 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van schoonheidsspecialist(e) in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen; 3° het koninklijk besluit van 30 oktober 1964 tot bepaling van de voorwaarden tot utoefening van het beroep van opticien-brillenmaker in de ambachts-, de kleine en middelgrote handelsen de kleine nijverheidsondernemingen, gewijzigd op 16 september 1966, 3 oktober 1978, 14 januari 1975 en 2 maart 1988; 4° het koninklijk besluit van 24 december 1973 tot bepaling van de eisen tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van technicus in tandprothese in de kleine en middelgrote handelsen ambachtsondernemingen, gewijzigd op 3 oktober 1978; 5° het koninklijk besluit van 22 december 1982 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van begrafenisondernemer in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen. § 2. De natuurlijke personen en de rechtspersonen die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit, als handelaar of ambachtsman zijn ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen, kunnen zonder te voldoen aan de bepaling van artikel 2, hun activiteiten, bedoeld in artikel 10 van dit besluit, voortzetten : 1° indien ze de ondernemersvaardigheden hebben bewezen of er definitief van vrijgesteld zijn, die werden opgelegd door het koninklijk besluit van 14 januari 1993 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van schoonheidsspecialist(e) in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen; 2° of wanneer hun inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen de pedicure als handels- of ambachtsactiviteit omvat. § 3. De natuurlijke personen en de rechtspersonen die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit als handelaar of ambachtsman zijn ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen kunnen zonder te voldoen aan de bepaling van artikel 2, hun activiteiten, bedoeld in artikel 13 van dit besluit, voortzetten : 1° indien ze de ondernemersvaardigheden hebben bewezen of er definitief van vrijgesteld zijn, die werden opgelegd door het koninklijk besluit van 14 januari 1993 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van schoonheidsspecialist(e) in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen; 2° of wanneer hun inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen de volgende handels- of ambachtsactiviteiten omvat : de diensten in verband met het lichamelijk welzijn, zoals verleend in inrichtingen voor thalassotherapie, kuuroorden, Turkse baden, sauna's, stoombaden, solariums, massagesalons, enz. Art. 27. Dit besluit treedt in werking op 1 september 2007. Art. 28. Onze Minister van Middenstand en Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 21 december 2006. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Middenstand en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE 12/12