Stercollectie aardrijkskunde hv123 Thema Burgerschap A INLEIDING Het thema burgerschap gaat over: De leefbaarheid van gebieden. De gevolgen van de aanwezigheid van verschillende bevolkingsgroepen in een samenleving (multiculturele samenleving). De verbondenheid met de (internationale) samenleving (wereldburgerschap). B OPDRACHTEN BUURTINITIATIEF EN BUURTVOORZIENINGEN Leerdoelen: Je kunt het belang van voorzieningen en activiteiten in een dorp uitleggen. Je kunt uitleggen wat een spookdorp is en uitleggen hoe een spookdorp ontstaat. De meeste mensen wonen in (grote) steden en dat aantal groeit nog steeds, zo ook in Nederland. Steeds meer mensen trekken van de dorpen op het platteland naar de steden. Over 30 jaar zullen er dorpen in Nederland zijn waar bijna geen mensen wonen: spookdorpen. Spookdorpen zul je vooral vinden aan de rand van Nederland, met name de provincies Groningen, Limburg en Zeeland. Daar vind je de krimpgemeenten. Mensen trekken hier weg naar omgelegen grote steden of naar de Randstad. Vooral de jongeren verhuizen van de dorpen naar de steden, voor school en werk. De ouderen blijven achter in de dorpen. Het dorp vergrijst. Dit betekent dat het aandeel van ouderen onder de inwoners toeneemt. De gemiddelde leeftijd in de dorpen wordt steeds hoger. Dorpen en steden zijn niet hetzelfde. In dorpen zijn over het algemeen veel minder voorzieningen, zoals winkels, scholen, restaurants, etc. Als meer mensen naar de stad trekken, zullen de winkels in de dorpen verdwijnen. Simpelweg zijn er te weinig klanten om te kunnen blijven bestaan. Het dorp wordt minder aantrekkelijk en nog meer mensen zullen wegtrekken. En op den duur zal het dorp veranderen in een ‘spookdorp’. Aardrijkskunde | hv123 | Thema Burgerschap | Samenvatting 1 Stercollectie aardrijkskunde hv123 MULTICULTUREEL EN ALS MENSEN KONDEN PRATEN Leerdoelen: Je kent de begrippen etniciteit en segregatie. Je kunt beschrijven waardoor en hoe de bevolkingssamenstelling in een wijk kan veranderen. Je kunt met voorbeelden uitleggen wat wordt bedoeld met stadsvernieuwing. Een etniciteit is een sociaal-culturele identiteit die een bepaalde groep mensen verbindt. Een etnische minderheid is een benaming voor een duidelijk onderscheiden bevolkingsgroep die een minderheid vormt in het land waarin ze verblijft. Een etnische minderheid kan een autochtone bevolkingsgroep zijn, die soms zelfs langer in het land woont dan de huidige meerderheid. Denk bijvoorbeeld aan de oorspronkelijke bewoners van Amerika (Indianen) of Australië (Aboriginals). In Nederland wordt met de term etnische minderheid doorgaans verwezen naar recente immigranten, zoals de Surinamers, Molukkers, Marokkanen, Turken en Antillianen. De term etnische minderheid is dan in hoge mate gelijk aan de term allochtonen. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw verhuisden veel mensen met middenen hogere inkomens uit de stad naar de omringende omgeving. Dit verschijnsel wordt wel suburbanisatie genoemd. Een van de gevolgen van de suburbanisatie is segregatie: bevolkingsgroepen met vergelijkbare afkomst, opleiding en inkomen komen bij elkaar te wonen. De rijken bij de rijken, in wijken met dure huizen. De minder rijken in wijken met minder dure huizen. Door verhuizingen verandert de samenstelling van de bevolking in een wijk voortdurend. Soms leidt dit tot problemen in bepaalde wijken. Dan moet de overheid ingrijpen. Zo heeft bijvoorbeeld de regering in 2007 veertig wijken aangewezen die extra aandacht nodig hadden. Deze ‘aandachtwijken’ werden ook wel Vogelaarswijken genoemd, vernoemd naar toenmalige minister van Wonen, Wijken en Integratie, Ella Vogelaar. Bij problemen in een wijk moet je vooral denken aan overlast, onveiligheid en verloedering. Met gerichte maatregelen wordt geprobeerd de leefsituatie in de wijken te verbeteren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan onderhoud van huizen en het bouwen van nieuwe, duurdere huizen. Op deze manier komen er weer andere mensen wonen in de buurt, een andere ‘mix’ mensen, waardoor de wijk verbetert. Stadsvernieuwing is de term die wordt gebruikt voor het proces van renovatie en/of nieuwbouw van stedelijke gebieden om de leefbaarheid van het gebied te verbeteren. Aardrijkskunde | hv123 | Thema Burgerschap | Samenvatting 2 Stercollectie aardrijkskunde hv123 WERELDPLAATS EN DEBAT DERDE WERELD Leerdoelen: Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met de termen multiculturele samenleving en een open economie. Je kunt omschrijven wat wordt bedoeld met ontwikkelingssamenwerking. Je kunt ontwikkelingssamenwerking op verschillende manieren indelen (incidenteel versus structureel, gebonden versus ongebonden en bilateraal versus multilateraal). In Nederland wonen mensen uit (bijna) alle landen van de wereld. Deze mensen hebben allemaal stukjes van hun eigen cultuur meegenomen naar Nederland. Daarom is de Nederlandse samenleving een multiculturele samenleving. Nederland heeft een open economie, dat betekent dat Nederland veel handelt met het buitenland. In Nederland kom je daarom allerlei buitenlands producten tegen, veelal afkomstig uit andere Europese landen, maar vaak ook uit derde wereld landen of ontwikkelingslanden. Ontwikkelingssamenwerking is de samenwerking tussen de rijke westerse landen en de ontwikkelingslanden. Het doel van de samenwerking is de leefsituatie van de bevolking in ontwikkelingslanden verbeteren. Je kunt ontwikkelingssamenwerking op verschillende manieren indelen: Incidentele samenwerking versus structurele samenwerking Incidentele ontwikkelingssamenwerking of noodhulp is samenwerking die het helpen overleven van een noodsituatie ten doel heeft. Voorbeelden: - het geven van voedsel, kleding en medicijnen. - het uitzenden van artsen. Structurele ontwikkelingssamenwerking is samenwerking die tot doel heeft het ontwikkelingsland economisch zelfstandig te maken. Voorbeelden: - het geven van geld voor het bouwen van scholen. - het verstrekken van microkredieten. Gebonden samenwerking versus ongebonden samenwerking Bij gebonden hulp stelt het land dat geld geeft eisen aan de besteding van het geld. Bij ongebonden hulp mag het land het geld vrij besteden. Bilaterale samenwerking versus multilaterale samenwerking Bilaterale hulp is hulp van land tot land. Multilaterale hulp is hulp via een internationale ontwikkelingsorganisatie, zoals de Verenigde Naties of de Wereldbank. Aardrijkskunde | hv123 | Thema Burgerschap | Samenvatting 3 Stercollectie aardrijkskunde hv123 Thema Grenzen en Identiteit A INLEIDING Het thema Grenzen en Identiteit gaat over: De verschillende culturen die op aarde voorkomen. De grenzen en verschillen tussen landen/ regio’s. Je leert over de betekenis van Europa en de Europese Unie. B OPDRACHTEN WESTERS CULTUURGEBIED Leerdoelen: Je kunt de begrippen cultuur en cultuurgebied omschrijven. Je kunt een aantal belangrijke kenmerken van het Westers cultuurgebied noemen. Je kunt uitleggen waarom cultuurgebieden constant veranderen. Een cultuur is een geheel van gedragsregels, omgangsvormen, normen en waarden, tradities, taal, religie, mode, muziek, eten, etc. Als je de wereld over gaat, zie je vele overeenkomsten en verschillen tussen landen en mensen. Zo kan je de hele wereld onderverdelen in cultuurgebieden. In een cultuurgebied delen de mensen dezelfde dominante cultuur. Deze dominante culturen bevatten dezelfde kenmerken. Kenmerkend van het westerse cultuurgebied is de waarde die gehecht wordt aan democratie, de vrijheid van meningsuiting, de gelijkheid en het individualisme. Een ander belangrijk kenmerk van het westerse cultuurgebied is de mogelijkheid tot snel aanpassen en het openstaan voor veranderingen van buitenaf. De westerse wereld is het dominantste cultuurgebied sinds de West-Europese landen een groot deel van de wereld hadden gekoloniseerd. Hierdoor zijn de westerse sporen op vele plaatsen terug te vinden. Er werden ook kenmerken van andere cultuurgebieden mee terug genomen. Steeds meer mensen emigreren van het ene cultuurgebied naar een andere en nemen hun eigen cultuur mee. Hierdoor veranderen de cultuurgebieden constant en vervagen de grenzen van de cultuurgebieden langzaam. Aardrijkskunde | hv123 | Thema Grenzen en Identiteit | Samenvatting 4 Stercollectie aardrijkskunde hv123 CULTUUR EN IDENTITEIT EN CULTUUR EN GELOOF Leerdoelen: Je kunt de verschillende cultuurgebieden van de wereld benoemen. Je kunt de begrippen allochtoon en immigrant beschrijven. Je kunt vertellen waarom er niet gesproken kan worden van één Nederlandse identiteit. Een cultuurgebied is een gebied waar mensen kenmerken met elkaar gemeen hebben op het gebied van geloof, muziek, kleding, taal en andere zaken. De wereld wordt vaak in acht verschillende cultuurgebieden verdeeld: - Westers cultuurgebied: Noord-Amerika, Europa en Australië - Latijns Amerika: Midden- en Zuid-Amerika - Islamitische wereld: Noord-Afrika en Midden- Oosten - Zwart Afrika: Afrika ten zuiden van de Sahara - Voormalige Sovjet-Unie: delen van Oost-Europa en het noorden van Azië - Zuid-Azië: o.a. India - Oost-Azië: o.a. China en Japan - Zuidoost-Azië: o.a. Filipijnen en Indonesië In Nederland wonen veel mensen uit verschillende landen en cultuurgebieden. Ongeveer één op de vijf Nederlanders heeft wortels buiten Nederland. Het kan zijn dat zij zelf immigrant of allochtoon zijn of dat hun ouders naar Nederland zijn gekomen. Een immigrant of allochtoon is iemand die afkomstig is uit het buitenland, maar in Nederland woont. Er is daarom niet één Nederlandse identiteit; er zijn verschillen in geloof, kleding, omgangsvormen, normen en waarden, taal, eten, etc. Aardrijkskunde | hv123 | Thema Grenzen en Identiteit | Samenvatting 5 Stercollectie aardrijkskunde hv123 GRENZEN EN EUROPA Leerdoelen: Je kunt uitleggen wat een natuurlijke grens en wat een kunstmatige grens is. Je kunt omschrijven wat wordt bedoeld met een volk en met een staat. Je kunt aan de hand van voorbeelden duidelijk maken dat een volk in verschillende staten kan wonen en dat in een staat verschillende volken kunnen wonen. Je kunt het begrip etnische minderheid omschrijven. Een grens is een zichtbare of onzichtbare lijn in een landschap. Deze lijn scheidt fysiek, dan wel denkbeeldig, groepen mensen van elkaar. Een zichtbare grens is bijvoorbeeld een rivier, een zee, een bergketen of een woestijn. Dit heet ook wel een natuurlijke grens. Een gren sdie niet gezien kan worden, noem jel een kunstmatige grens. Een voorbeeld van een kunstmatige grens zie je in België, namelijk een taalgrens. Politieke grenzen zijn vaak ook kunstmatige grenzen. Een voorbeeld van een politieke grens een de grens tussen twee provincies. Een volk is een groep mensen die al eeuwenlang samenwoont: ze hebben dezelfde cultuur. Een staat is een gebied dat door landsgrenzen is afgebakend. Een ander woord voor staat is land. In een staat kunnen verschillende volken wonen. In Kosovo wonen bijvoorbeeld Albanezen en Serviërs. Een volk kan over verschillende landen wonen; het woongebied van de Lappen strekct zich uit over de landsgrenzen van Noorwegen, Zweden, Finland en Rusland. Een duidelijk te onderscheiden bevolkingsgroep die een minderheid vormt in een land noem je een etnische minderheid. Een voorbeeld van een etnische minderheid vormen de Surinamers in Nederland. EUROPA Leerdoelen: Je kunt de redenen waarom landen na de Tweede Wereldoorlog gingen samenwerken noemen. Je kent de betekenis afkortingen EGKS, EEG, EG en EU en weet je in welke volgorde de organisaties zijn opgericht. Je kunt een aantal landen noemen die lid zijn van de EU. Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met ‘de EU is een vrijhandelsgebied’. Je kunt uitleggen waarom de EU weerstand oproept. Na de Tweede Wereldoorlog gingen Europese landen op economisch en militair gebied samenwerken om nieuwe oorlogen voorkomen. De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) was de eerste vorm van samenwerking. Toen deze samenwerking succesvol bleek, werd de Europese Economische Gemeenschappen (EEG) opgericht. Er werden ook steeds meer gezamenlijke beslissingen genomen op politiek, juridisch en economisch vlak. De volgende stap was de oprichting van de Aardrijkskunde | hv123 | Thema Grenzen en Identiteit | Samenvatting 6 Stercollectie aardrijkskunde hv123 Europese Gemeenschap (EG). Vanaf 1993 ging de Europese Gemeenschap de Europese Unie (EU) heten. De samenwerking tussen de lidstaten nam verder toe en onder andere werd de euro aangekondigd. De EU is een vrijhandelsgebied. Dit houdt in dat er tussen de landen van de EU geen handelsbelemmeringen zijn. Er is een vrij verkeer van producten en personen: goederen kunnen ongehinderd worden geëxporteerd of geïmporteerd. Inwoners van de EU kunnen vrij reizen en mogen overal binnen de EU werken. Ook is er sprake van een vrij verkeerd van personen tussen landen binnen de EU. De EU is economisch gezien een succes, maar toch roept de samenwerking ook veel weerstand op. Veel mensen vinden het niet goed dat veel besluiten op Europees niveau worden genomen. Ze willen ‘baas’ zijn in hun eigen land. Deze onvrede heeft er in het voorjaar 2016 toe geleid dat de Britten na een referendum hebben besloten de EU te verlaten, de zogenaamde Brexit. In de loop van 2018 zal het vertrek van Groot-Brittannië uit de EU een feit zijn. OMGAAN MET GRENZEN EN POLEN IN NEDERLAND Leerdoelen: Je kunt uitleggen waarom reizen naar het landen als Polen voor de val van de Berlijnse muur in 1989 heel moeilijk was. Je kunt minimaal twee voorbeelden noemen van Oost Europese landen die in 2004 lid zijn geworden van de EU. Je kunt een voordeel en een nadeel noemen van het gegeven dat Poolse werknemers zonder werkvergunning in Nederland mogen werken. Tussen 1945 en 1989 liep een grens door Europa, het IJzeren Gordijn. Dit was de grens tussen West- en Oost-Europa. Voor West-Europeanen was het moeilijk om deze grens te overschrijden, maar voor Oost-Europeanen was dit onmogelijk. Polen was één van de landen die behoorde tot Oost-Europa en onder invloed van Rusland communistisch was geworden. In 1989 kwam er, na de val van de Berlijnse Muur, een einde aan de communistische tijd in Polen. Vanaf dat moment ging Polen zich steeds meer richten op West-Europa en Polen, samen met landen als Tsjechië, Hongarije, Slowakije, Letland, Estland en Litouwen, werd in 2004 toegelaten tot de Europese Unie. Omdat er vrij verkeer van personen is tussen de landen van EU is het nu geen enkel probleem meer om naar Polen te reizen. En ook is het voor Poolse werknemers is nu mogelijk om werk te zoeken in andere EU landen. En omdat er in westerse landen meer te verdienen is dan in Polen is dat is op grote schaal gedaan. In Nederland werken veel Polen, vooral in de bouw, transportsector en land- en tuinbouw. Aardrijkskunde | hv123 | Thema Grenzen en Identiteit | Samenvatting 7 Stercollectie aardrijkskunde hv123 De meningen over de Polen in Nederland verschillen veel. Werkgevers in de land- en tuinbouw en in de transportsector zijn meestal erg blij met de komst van het goedkope personeel uit Polen. Nederlanders in die sector zijn er echter minder blij mee: ‘De Polen pikken onze banen in’. De gevolgen voor het land Polen zijn ook groot. Fijn is dat de werkloosheid daalt, maar dat gaat soms te snel. Er is een tekort aan bouwvakkers en dit tekort wordt dan weer aangevuld met werknemers uit Bulgarije en Roemenië. EXTRA: WERELDGODSDIENSTEN Leerdoelen: Je kunt de vijf grootste en bekendste wereldgodsdiensten noemen. Je kunt op een kaart aangeven hoe de wereldgodsdiensten over de wereld verdeeld zijn. Je kunt uitleggen hoe wereldgodsdiensten worden verspreid en waarom migratie en bekering hier invloed op hebben gehad. Je kunt uitleggen dat het geloof een belangrijk onderdeel is van de cultuur van een land, bijvoorbeeld door het vieren van feestdagen. Religie speelt in samenlevingen een belangrijke rol. De vijf grootste en bekendste georganiseerde wereldreligies gerangschikt naar grootte zijn: - Christendom (Rooms-katholiek, Protestants, Orthodox) - Islam - Hindoeïsme (Brahmanisme) - Boeddhisme Jodendom De vijf wereldgodsdiensten zijn in verschillende perioden van de geschiedenis ontstaan en zijn te vinden op verschillende plaatsen op de aarde: Aardrijkskunde | hv123 | Thema Grenzen en Identiteit | Samenvatting 8 Stercollectie aardrijkskunde hv123 Elke godsdienst begint met een kleine groep van volgelingen die geloven in de ideeën of openbaringen die de stichters van de godsdienst met hen deelden. In de afgelopen eeuwen zijn de wereldgodsdiensten – met uitzondering van het jodendom - erg gegroeid in het aantal gelovigen en verspreid over grote gebieden. Deze verspreiding heeft op verschillende manieren plaatsgevonden, door middel van bekering van niet-gelovigen en andersgelovigen en door migratie van gelovigen. Een belangrijke overeenkomst tussen mensen die tot dezelfde cultuur of tot hetzelfde volk behoren is dat de mensen vaak dezelfde godsdienst aanhangen. Veel culturele uitingen zijn religieuze uitingen. De meest zichtbare zijn vaak de feestdagen. In Nederland hebben we acht erkende feestdagen waarvan het grootste deel samenhangt met het christendom (Goede Vrijdag, Pasen, Hemelvaart, Pinksteren, Kerstmis). Belangrijke feestdagen in de andere wereldreligies zijn onder andere: - Jodendom: Grote verzoendag, het Loofhuttenfeest en Chanoeka - Islam: het Suikerfeest, het Offerfeest en de Bedenvaart naar Mekka. - Hindoeïsme: het Holifeest en het Lichtfeest - Boeddhisme: Boeddha-dag en het Feest van de Tand Aardrijkskunde | hv123 | Thema Grenzen en Identiteit | Samenvatting 9 Stercollectie Biologie hv123 Thema Omgeving A INLEIDING Biologie betekent leer van het leven. Biologen bestuderen levende wezens in de omgeving waarin ze wonen. In dit eerste thema leer je eerst wat biologen bedoelen met leven. Dan leer je wat een ecosysteem is en je kijkt naar de relaties tussen planten en dieren en dieren onderling. Tenslotte kijk je naar de invloed van zwerfafval op de omgeving. B OPDRACHTEN LEVEND DOOD LEVENLOOS Leerdoelen: Je kent de negen levenskenmerken en je kunt met een voorbeeld duidelijk maken wat met het levenskenmerk wordt bedoeld. Je kunt aangeven wanneer iets dood, levend of levenloos is. Je kunt voorbeelden geven van dode voorwerpen, levende organismen en voorwerpen die levenloos zijn. De negen levenskenmerken zijn: - bewegen Als je loopt, vliegt of kruipt, ben je aan het bewegen. - waarnemen Als je iets ziet, ruikt, proeft, hoort of voelt, neem je iets waar. - reageren Je kunt reageren op iets dat je ziet, ruikt, proeft, hoort of voelt. - voortplanten Door zich voort te planten zorg je ervoor dat je soort blijft bestaan. - groeien Het groter en zwaarder worden van een organisme noem je groeien. - ontwikkelen Bij ontwikkelen is er sprake van een lichamelijke, geestelijke of sociale verandering. - eten en voeden Je hebt voedsel en water nodig om te kunnen groeien. - ademhalen Door te ademen neem je zuurstof op. Planten ademen om koolstofdioxide op te nemen. - uitscheiden Het verwijderen van afvalstoffen uit je lichaam noem je uitscheiden. Biologie | hv123 | Thema Omgeving | Samenvatting 10 Stercollectie Biologie hv123 Iets is levend als het één van de negen levenskenmerken vertoont. Planten en dieren, maar bijvoorbeeld ook bacteriën en schimmels zijn levend. Iets is dood als het geen enkel lichaamskenmerk meer vertoont. Het hout van een houtentafel is dood. De augurken in een pot augurken zijn dood. Iets is levenloos als het nooit geleefd heeft. Een steen en een stuk ijzer hebben nooit levenskenmerken vertoond en zijn door levenloos. ECOSYSTEEM Leerdoelen: Je kunt omschrijven wat een ecosysteem is. Je kunt aangeven wat het verschil is tussen biotische en abiotische factoren. Je kunt voorbeelden noemen van abiotische factoren en kunt het begrip biotoop omschrijven. Je kunt met een voorbeeld uitleggen hoe organismen binnen een ecosysteem elkaar kunnen beïnvloeden. Je kunt met een voorbeeld uitleggen hoe abiotische factoren het leven van organismen kunnen beïnvloeden. Een ecosysteem is een min of meer afgebakend gebied. Dit kan een oceaan zijn, maar ook een sloot of een bos. De levensomstandigheden in een ecosysteem worden bepaald door de levende (biotische) en niet-levende (abiotische) factoren in het systeem. De biotische factoren zijn de levende organismen die in het gebied voorkomen. Voorbeelden van abiotische factoren zijn de temperatuur, de hoeveelheid licht, de aanwezigheid van water, de samenstelling van de bodem, enzovoorts. Het abiotische deel van het ecosysteem wordt ook wel een biotoop genoemd. Organismen binnen een ecosysteem hebben met elkaar te maken. In een bos bijvoorbeeld nemen bomen een deel van het licht weg voor de bodemplanten. En de planten binnen een ecosysteem worden gegeten door de dieren. En op hun beurt worden dieren soms gegeven door andere dieren in het ecosysteem. De niet-levende factoren beïnvloeden hebben ook veel invloed op het leven van de organismen binnen het ecosysteem. Een verlaging van de temperatuur kan bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat de vogels (tijdelijk) uit het ecosysteem vertrekken. Organismen kunnen zich ook aanpassen aan de abiotische factoren in een ecosysteem. Woestijnplanten hebben zich aangepast om te kunnen overleven in een omgeving met weinig water en veel zon. Biologie | hv123 | Thema Omgeving | Samenvatting 11 Stercollectie Biologie hv123 VOEDSELWEB EN VOEDSELKETEN Leerdoelen: Je kunt de begrippen voedselketen en voedselweb omschrijven. Je kent de begrippen producenten, consumenten en reducenten. Je kunt aangeven welke rol producenten, consumenten en reducenten in een voedselketen spelen en kun je twee voorbeelden van reducenten noemen. Een voedselketen is een reeks organismen waarbij elk organisme gegeten wordt door de volgende soort in de keten. De eerste soort in de keten is altijd een plant. In een ecosysteem komen vaak meerdere voedselketens voor. Alle voedselketens binnen een ecosysteem noem je een voedselweb. Een voedselweb laat dus zien welke voedselrelaties er bestaan tussen de organismen in het ecosysteem. Planten maken hun eigen voedingsstoffen. Ze worden daarom producenten genoemd. Ze staan daarom altijd aan het begin van een voedselketen. De volgende soort in de voedselketen is een planteneter. De planteneter kan op zijn beurt worden gegeten door een vleeseter. Planteneters en vleeseters noem je consumenten. Reducenten zijn organismen die leven van dode planten en dieren. Zij staan aan het einde en aan het begin van de voedselketen. Ze breken planten en dieren af en de stoffen die daarbij ontstaan worden door producenten weer gebruik om te groeien. Veel bodemdiertjes, zoals wormen en pissebedden, zijn reducenten. ZWERFAFVAL Leerdoelen: Je kunt omschrijven wat wordt bedoeld met zwerfaval. Je kunt omschrijven wat het belang is van het goed sorteren van afval over verschillende afvalbakken. Je kunt het begrip recyclen omschrijven. Zwerfafval of zwerfvuil is al het afval dat rondslingert op plekken die daar niet voor bestemd zijn. Zwerfafval kom je tegen op straat, in de berm, op het strand of in natuurparken. Zwerfafval zorgt voor ergernis en het opruimen kost veel geld. Bovendien is het slecht voor het milieu. De afbreektijden van afval variëren van enkele weken tot een eeuwigheid. Niet-natuurlijke materialen, zoals plastic, vergaan nooit. Het is daarom belangrijk om al je afval op te ruimen en het liefst je afval goed te scheiden. Door afval goed te scheiden sparen we grondstoffen en energie. Glas, papier, karton, gft, klein chemisch afval, textiel en restafval worden allemaal apart verwerkt met als uitgangspunt dat afval waardevolle materialen bevat die opnieuw bruikbaar zijn. Het opnieuw gebruiken van afval noem je recyclen. Biologie | hv123 | Thema Omgeving | Samenvatting 12 Stercollectie Biologie hv123 Thema Planten A INLEIDING In dit thema staan de zaadplanten centraal. Zaadplanten heten zaadplanten omdat het planten zijn die zaadknoppen hebben. Deze zaadknopen spelen een belangrijke rol van bij de voortplanting van zaadplanten. B OPDRACHTEN CELLEN NADER BEKEKEN Leerdoelen: Je kent de verschillende celonderdelen van plantaardige cellen en van dierlijke cellen. Je kunt uitleggen wat de functie is van de verschillende celonderdelen. Een levend wezen (een bacterie, schimmel, plant of dier) bestaat uit cellen. Een cel is de kleinste organisatie-eenheid van een organisme. In het schema zie je een aantal delen van een cel (= organellen). Per organel is de functie weergegeven en is met een plusje of minnetje aangegeven of het onderdeel wel of niet in een plantencel of dierencel voorkomt. Organellen Cytoplasma: stroperige substantie waarin de organellen drijven. Celmembraam: buitenste laag van het cytoplasma. Celwand: stevig laagje om de cel heen. Celkern: regelt allerlei processen in de cel. Kernmembraam: buitenste laag van de celkern. Bladgroenkorrels of choloroplasten. Biologie | hv123 | Thema Planten | Samenvatting Planten + + + + + + Dieren + + + + - 13 Stercollectie Biologie hv123 FOTOSYNTHESE Leerdoelen: Je kunt uitleggen wat de fotosynthese is door aan te geven welke stoffen nodig zijn voor de fotosynthese en welke stoffen ontstaan bij de fotosynthese. Je kunt aangeven in welke delen van een plant fotosynthese plaatsvindt. Je kunt ook aangeven waarom de fotosynthese in die delen plaatsvindt. Je kunt vertellen waarom de fotosynthese zo belangrijk is. Om te kunnen leven hebben planten drie dingen nodig: (zon)licht, water en koolstofdioxide. Licht kan worden opgevangen door de bladeren omdat er bladgroenkorrels in de bladeren zitten. Koolstofdioxide neemt de plant op met behulp van de huidmondjes. En water haalt de plant met behulp van zijn wortels uit de grond. Met behulp van deze drie ingrediënten kan een plant zijn eigen voedsel maken. Dat proces heet fotosynthese. Bij de fotosynthese ontstaan koolhydraten (o.a. glucose) en zuustof. Om te leven gebruikt de plant een deel van de koolhydraten en de zuurstof. De rest van de koolhydraten worden opgeslagen; de rest van de zuurstof wordt via de huidmondjes afgegeven aan de lucht. Fotosynthese is nodig om andere organismen te voorzien van voedsel en van zuurstof. BOUW VAN PLANTEN Leerdoelen: Je kent de drie hoofdorganen van een zaadplant. Je kunt van de drie hoofdorganen aangeven wat de functie is. Je kent vijf verschillende soorten plantenweefsels. Alle zaadplanten hebben een bouwplan met drie hoofdorganen: blad, stengel en wortel. Bladeren Bladeren spelen een belangrijke rol bij de fotosynthese en de verdamping van water. Bladeren bestaan voor het grootste deel uit bladmoes. Het bladmoes bevindt zich tussen de bladnerven. Deze bladnerven zorgen voor aan- en afvoer van water en opgeloste stoffen. In de nerven bevinden zich daarvoor kleine buisjes ofwel vaten. Biologie | hv123 | Thema Planten | Samenvatting 14 Stercollectie Biologie hv123 De manier waarop de nerven lopen, heeft invloed op de vorm van de bladeren. Bij handvormige bladeren vertakt de hoofdnerf zich aan het begin van het blad in een aantal hoofdnerven. Bij veervormige bladeren is er één hoofdnerf waarvan zijnerven naar de bladrand gaan. Bladeren zien er ook verschillend uit doordat ze een verschillende bladrand kunnen hebben, denk aan glad getand, gezaagd, gegolfd en gekarteld. Stengel De stengel van een plant zorgt voor de stevigheid en voor het transport van stoffen door de plant. Stengels dragen de bladeren (en de bloemen) van een plant. Stengels kunnen kruidachtig of verhout zijn. Bij bomen is de stam eigenlijk een sterk verhoute stengel. Het vervoer van stoffen gebeurt via de houtvaten en bastvaten in de vaatbundels. Houtvaten zorgen voor transport van water en voedingszouten vanuit de wortel naar de stengel en bladeren. Bastvaten zorgen voor transport van glucose/koolhydraten vanuit de bladeren naar de wortel. Wortel De wortel is het ondergrondse deel van de plant. Zaadplanten hebben meestal wortels in de vorm van een hoofdwortel met zijwortels. De wortelharen op de wortel nemen water en opgeloste voedingsstoffen uit de bodem op. Behalve voor het opnemen van stoffen uit de bodem worden wortels ook gebruikt voor de opslag van reservevoedsel. Plantenweefsels Een weefsel is een groep cellen met dezelfde functie. Er zijn verschillende soorten plantenweefsels te onderscheiden: - vulweefsel: heeft als functie opslag van reservevoedsel. steunweefsel: cellen met dikke celwand, zorgt voor extra stevigheid. transportweefsel: betrokken bij het vervoer van stoffen. deelweefsel of groeiweefsel: voor de groei in de lengte en in de breedte. opperhuidweefsel: beschermt de onderliggende lagen tegen uitdroging en beschadiging. Biologie | hv123 | Thema Planten | Samenvatting 15 Stercollectie Biologie hv123 BLOEMETJES EN BIJTJES EN KIEMEN EN LEVENSCYCLUS Leerdoelen: Je weet dat bloemen dienen voor de geslachtelijk voorplanting van zaadplanten. Je kunt de verschillende onderdelen van bloem benoemen. Je kent de functie van de verschillende onderdelen van een bloem. Je kunt aangeven wat het verschil is tussen insectenbloemen en windbloemen. Je kunt het proces van de bevruchting beschrijven. Je kunt beschrijven wat wordt bedoeld met (natuurlijke en kunstmatige) ongeslachtelijke voortplanting. Bloem Een bloem is het deel van een plant waarin de organen voor de geslachtelijke voortplanting bij elkaar staan. De onderdelen van een bloem kunnen zijn: Meeldraden: mannelijke voortplantingsorgaan, bestaat uit helmdraad en helmknop. In de helmknop wordt stuifmeel gevormd. Stamper: vrouwelijke voortplantingsorgaan, bestaat uit stempel, stijl en vruchtbeginsel. De stempel is plakkerig en kan stuifmeel opvangen. Kroonbladeren: vaak gekleurde bladeren voor het lokken van insecten. Kelk(bladeren): vaak groen, beschermt de onderdelen als de bloem in de knop zit. De bloemsteel is de stengel waar de bloem op staat. Het vruchtbeginsel staat op de bloembodem. Sommige bloemen hebben zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen. Ze zijn dan tweeslachtig. Heeft een bloem alleen een stamper of alleen meeldraden dan is de bloem éénslachtig. Er bestaan ook bloemen die geen meeldraden en ook geen stampers hebben. Bij deze bloemen is er sprake van ongeslachtelijke voortplanting. Biologie | hv123 | Thema Planten | Samenvatting 16 Stercollectie Biologie hv123 Bestuiving Als stuifmeel afkomstig van een meeldraad op de stempel van een stamper van dezelfde soort terechtkomt, is er sprake van bestuiving. Je spreekt van zelfbestuiving als het stuifmeel van een meeldraad op de stempel van dezelfde bloem komt. Als het stuifmeel van de ene bloem wordt opgevangen door een andere bloem (van dezelfde soort) spreek je van kruisbestuiving. Als voor de bestuiving gebruik wordt gemaakt van insecten spreek je van insectenbestuiving. Insecten nemen bij een bezoek aan een bloem, stuifmeelkorrels mee naar een andere bloem van dezelfde soort. Bloemen die afhankelijk zijn van insectenbestuiving hebben vaak mooie kleuren, grote kroonbladeren, ruiken sterk en hebben vaak nectar. Bij windbloemen zorgt de wind voor de bestuiving. Bloemen die afhankelijk zijn van windbestuiving hebben vaak kleine kroonbladen. Bevruchting Na bestuiving kan er bevruchting plaatsvinden. Een stuifmeelkorrel die op de stempel van een stamper terecht is gekomen, kan uitgroeien tot een stuifmeelbuis. De stuifmeelbuis baant zich een weg door het vruchtbeginsel en komt bij een zaadbeginsel. Als de kern van de stuifmeelkorrel samengaat met de kern van het zaadbeginsel is er sprake van bevruchting. De bevruchte eicel groeit uit tot de kiem van het zaad. Uit de kiem kan later een nieuw plantje groeien. Voor ieder zaad is een stuifmeelkorrel en een eicel nodig. Elke bloemsoort maakt zijn eigen type zaad. Elke bloemsoort maakt ook zijn eigen type vrucht: het orgaan waar de zaden in worden vervoerd. Verspreiding – kiemen – levenscyclus Vruchten zijn belangrijk voor de verspreiding van het zaad. Verspreiding kan bijvoorbeeld plaatsvinden door dieren of door de mensen. Als een zaad op een goede plek terecht komt, kan de kiem uitgroeien tot een nieuwe plant. De nieuwe plant kan weer nieuwe zaden en vruchten maken en er zo voor zorgen dat de soort in stand blijft. Ongeslachtelijke voortplanting Naast geslachtelijke voortplanting is er ook ongeslachtelijke voortplanting. Er is sprake van natuurlijke ongeslachtelijke voortplanting als er uit een ouderplant zonder bevruchting een nieuwe plant ontstaat. Natuurlijke ongeslachtelijke voortplanting kan plaatsvinden doordat er uit bijvoorbeeld een stengel, een wortel of een bol van een plant een nieuwe plant groeit. In de land- en tuinbouw wordt er veel gewerkt met kunstmatige ongeslachtelijke voortplanting. Door te stekken of te klonen worden nieuwe planten gekweekt. Biologie | hv123 | Thema Planten | Samenvatting 17 Stercollectie Biologie hv123 PLANTEN EN DE MENS Leerdoel: Je kunt uitleggen waarom planten belangrijk zijn voor mensen. Planten zijn zeer belangrijk voor de mens. Allereerst omdat de planten tijdens de fotosynthese zuurstof maken en zonder zuurstof is er geen leven mogelijk. Planten voorzien ons ook van voedsel. Planten maken van glucose belangrijke voedingsstoffen, zoals eiwitten, zetmeel, suiker, vetten en vitaminen. Planten voorzien ons zowel direct als indirect van voedsel. We eten groenten en fruit en we eten dieren die voor hun voedsel ook weer afhankelijk zijn van planten. Tenslotte zijn planten voor ons belangrijk als natuurlijk grondstof. Voorbeelden van grondstoffen zijn hout, olie en katoen. Biologie | hv123 | Thema Planten | Samenvatting 18 Stercollectie Geschiedenis hv123 Tijdvak 1 Tijd van jagers en boeren A INLEIDING Tijdvak 1 begint ongeveer 2,5 miljoen jaar geleden en duurt tot 3000 v. Chr. Daarmee is tijdvak 1 het langste tijdvak van de tien tijdvakken. Aan het eind van dit thema kun je: uitleggen waarom jagers-verzamelaars nomaden waren. uitleggen dat het ontbreken van schriftelijke bronnen in de prehistorie van belang is voor onze kennis van deze tijd. vertellen welke veranderingen het gevolg waren van de agrarische revolutie. beschrijven hoe de boeren dachten over het leven na de dood. beschrijven welke politieke, economische en sociale veranderingen het gevolg waren van stedelijke gemeenschappen. B OPDRACHTEN JAGERS EN VERZAMELAARS Leerdoelen: Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met de prehistorie. Je kunt vertellen dat de eerste mensen leefden in Afrika. Je kunt op een kaart aangeven hoe de mensen zich verspreid hebben over de wereld. Je kunt beschrijven wat de nomadische levenswijze van jagers-verzamelaars inhield. Prehistorie ‘Prehistorie’ betekent: vóór de geschiedenis. Het is de tijd vóórdat mensen geschreven bronnen nalieten. Ongeveer 2,5 miljoen jaar geleden begon de prehistorie. Door archeologisch onderzoek van niet-geschreven bronnen weten we toch veel over deze tijd. De prehistorie eindigde met de uitvinding van het schrift, rond 3000 v. Chr. De verspreiding van de eerste mensen In het begin van de prehistorie, 2,5 miljoen jaar geleden, leefden de eerste mensen, genaamd Homo Habilis, in Afrika. Vanaf 1,9 miljoen jaar geleden trok de soort Homo Erectus vanuit Afrika naar Zuid-Europa, het Midden-Oosten en Zuid-Oost Azië. Door de uitvinding van het vuur waren ze minder afhankelijk van het klimaat en konden ze zich over grote afstanden verplaatsen. De Neanderthalers woonden vanaf 230.000 jaar geleden in Europa. Geschiedenis | hv123 | Tijdvak1 | Samenvatting 19 Stercollectie Geschiedenis hv123 De slimste mensensoort, de Homo Sapiens, trok ongeveer 137.000 jaar geleden vanuit Afrika de hele wereld over, naar Azië, Europa en Noord- en Zuid-Amerika. Hoe de mensen zich hebben verspreid zie je op dit kaartje: De nomadisch levende jagers-verzamelaars De eerste mensen waren jagers-verzamelaars. Ze trokken rond en leefden van de jacht en van alles wat ze onderweg aan eetbaars vonden. Ze woonden in gemakkelijk verplaatsbare hutten of tenten en soms in grotten. Deze levenswijze noem je een nomadische levenswijze. Ongeveer 7000 jaar geleden gingen de mensen in Nederland leven als boeren op één plek. LANDBOUWSAMENLEVINGEN Leerdoelen: Je kunt vertellen wanneer de eerste landbouwgemeenschappen ontstonden. Je kunt vertellen waar de eerste landbouwgemeenschappen ontstonden. Je kunt uitleggen waarom de eerste landbouwgemeenschappen juist daar ontstonden. Je kunt uitleggen wat de gevolgen waren van het ontstaan van landbouwgemeenschappen als je kijkt naar de manier waarop mensen leefden. Je kunt vertellen wanneer de eerste boeren zich vestigden in Nederland. Agrarische revolutie De agrarische revolutie is de overgang van een nomadische levenswijze naar een leven als landbouwer. Deze revolutie begon 11.000 jaar v. Chr. in het Midden-Oosten omdat het klimaat daar gunstig was en er vruchtbare rivieroevers waren. Landbouwers konden zich daardoor voor lange tijd op dezelfde grond vestigen. De agrarische revolutie duurde tot 3000 v. Chr. Geschiedenis | hv123 | Tijdvak1 | Samenvatting 20 Stercollectie Geschiedenis hv123 Levenswijze van de landbouwers Landbouwers leefden anders dan de nomadisch levende jagersverzamelaars. Een boer bouwde een stevig huis waar hij het hele jaar in kon wonen. De eerste boeren begonnen ook met veeteelt en gebruikten dieren bij het werk. Verspreiding van de landbouwers De bevolking groeide en daarom moesten de mensen telkens op zoek naar nieuwe landbouwgronden. Vanaf ongeveer 5500 jaar v. Chr. gingen ook in Nederland de jager-verzamelaars op een vaste plek wonen. Rond 3000 v. Chr. had de ararische revolutie geheel West-Europa bereikt. DE EERSTE STEDEN Leerdoelen: Je kunt vertellen hoe de eerste steden zich ontwikkelden. Je kunt uitleggen waarom steden konden ontstaan dankzij landbouwoverschotten en specialisatie. Je kunt uitleggen hoe het bestuur zich kon ontwikkelen dankzij de tempels en het schrift. Je kunt uitleggen waarom er meer ongelijkheid ontstond tussen mensen in de stedelijke samenleving. Landbouwoverschotten en specialisatie De vruchtbare Sikkel was een welvarend landbouwgebied in Mesopotamië. Door het succes van de landbouw werd daar de opkomst van steden mogelijk. Door de landbouwoverschotten hoefde niet iedereen zich bezig te houden met de productie van voedsel. Mensen specialiseerden zich. Er kwamen ambachtelijke beroepen waardoor mensen afhankelijker van elkaar werden. Dicht bij elkaar wonen in de stad werd daarom aantrekkelijker. Hiërarchie De maatschappij in de eerste steden was hiërarchisch: Hogere klassen hadden macht over de lagere. De machtsvolgorde was: Vorst of koning – priesters – ambtenaren - boeren en ambachtslieden - slaven. Tempels De tempels, ‘ziggoerats’, waren erg belangrijk in de steden, want godsdienst en godenverering bepaalden het dagelijks leven. De priesters organiseerden godsdienstige plechtigheden. Ze hadden ook bestuurlijke taken. Ze waren bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de watervoorziening en de verdediging van de stad. Een gedeelte van de oogst, die boeren betaalden als belasting, werd als voorraad opgeslagen bij de tempels en ook als handelswaar gebruikt. Uit verre streken importeerde men producten die men zelf niet had. Geschiedenis | hv123 | Tijdvak1 | Samenvatting 21 Stercollectie Geschiedenis hv123 Het schrift Rond 3000 v. Chr. werd in Mesopotamië het schrift uitgevonden. De ambtenaren noteerden de belasting op kleitabletten. SOORTEN BRONNEN Leerdoelen: Je kunt vertellen welke soorten bronnen er zijn voor onze kennis over vroeger. Je kunt uitleggen waarom het belangrijk is om bronnen goed en kritisch te onderzoeken. Bronnen als bewijs Om te kunnen bewijzen dat gebeurtenissen op een bepaalde manier hebben plaatsgevonden moeten bronnen uit of over het verleden goed en kritisch onderzocht worden. Soorten bronnen De bronnen worden ingedeeld in primaire of secundaire bronnen: o Primaire bronnen komen uit de tijd waarover onderzoek gedaan wordt. o Secundaire bronnen zijn in een latere tijd gemaakt of geschreven dan de tijd die bestudeerd wordt. Primaire en secundaire bronnen kunnen ongeschreven of geschreven zijn: o Ongeschreven bronnen zijn alle bronnen die niet-geschreven zijn. o Geschreven bronnen zijn alle bronnen met teksten die we kunnen lezen. HET EERSTE SCHRIFT Leerdoelen: Je kunt vertellen hoe verschillende schriftsoorten zijn ontstaan. Je kunt uitleggen hoe het schrift zich kon ontwikkelen tot een alfabetsysteem. Spijkerschrift Het eerste schrift was het spijkerschrift. Dat werd ongeveer 3000 v. Chr. ontwikkeld in Mesopotamië. Het was een primitief beeldschrift dat in kleitabletten werd gekrast. Het schrift van de oude Egyptenaren De oude Egyptenaren beschreven vanaf 3000 v. Chr. tot 450 v. Chr. hun gebouwen met hiërogliefen, een beeld- en klankschrift. Ze gebruikten het voor officiële teksten. Daaruit ontstond het gemakkelijker te schrijven hiëratisch schrift en later het demotisch schrift. Van logogram tot alfabet. Het schrift ontwikkelde zich van pictografisch schrift (ieder begrip heeft een eigen schriftteken (logogram)) via lettergrepenschrift (vereenvoudigd beeldschrift) naar alfabetisch schrift (alleen klinkers en/of medeklinkers hebben een schriftteken). Geschiedenis | hv123 | Tijdvak1 | Samenvatting 22 Stercollectie Geschiedenis hv123 HUNEBEDDEN Leerdoelen: Je kunt vertellen waarom de hunebedbouwers hunebedden bouwden. Je kunt uitleggen wat de trechterbekercultuur en bandkeramiek is. Je kunt uitleggen wat de trechterbekercultuur en bandkeramische cultuur met elkaar te maken hebben. Hunebedbouwers Vanaf ongeveer 5500 jaar v. Chr. gingen ook in Nederland de rondtrekkende jagers-verzamelaars op een vaste plaats wonen. Het Trechterbekervolk woonde in Noord-Nederland. Het waren de voorlopers van de boeren. Ze bouwden hunebedden, grafmonumenten van grote zwerfkeien, waarin ze hun doden begroeven. Daarom noemen we ze ook wel hunebedbouwers. Ze gaven de overledenen grafgiften mee, want ze geloofden in een soort hiernamaals. Vaak waren dit trechterbekers van klei. Bandkeramische cultuur Rond 5000 v. Chr. vestigden zich boeren in Zuid-Limburg. Deze mensen noemen we bandkeramiekers, omdat ze potten van löss maakten waarin ze bandvormige versieringen krasten. Ook deze boeren geloofden waarschijnlijk in een hiernamaals en gaven daarom grafgiften mee aan overledenen. Geschiedenis | hv123 | Tijdvak1 | Samenvatting 23 Stercollectie Geschiedenis hv123 Tijdvak 2 Tijd van Grieken en Romeinen A INLEIDING Tijdvak 2 begint 3000 v. Chr. en duurt tot het begin van de Middeleeuwen, 550 na Chr. Het is de tijd van de Grieken en Romeinen. Je bestudeert de antieke Griekse beschaving en verschillende aspecten van het Romeinse Rijk. Daarnaast is er aandacht voor de verspreiding van het christendom en de Germaanse cultuur. Aan het eind van dit thema kun je: uitleggen wat het verschil is tussen een mythologische en een rationeelwetenschappelijke verklaring van de wereld. uitleggen wat de verschillen en overeenkomsten zijn tussen de Atheense democratie en de huidige vorm van democratie in Nederland. voorbeelden geven van de Griekse en Romeinse bouwkunst en beeldhouwkunst. voorbeelden herkennen van de uitwisseling van de Grieks-Romeinse bouwkunst en de Germaanse cultuur. beschrijven hoe het christendom ontstond. de leer van het christendom in hoofdlijnen beschrijven. uitleggen hoe het christendom zich in het Romeinse rijk kon verspreiden. voorbeelden geven van de manier waarop het christendom zich in Europa verspreidde. B OPDRACHTEN GRIEKSE BESCHAVING Leerdoelen: Je kunt uitleggen waarom Griekenland geen eenheidsstaat was. Je kunt uitleggen hoe en waarom de Grieken zich vanuit hun stadstaten hebben verspreid over een groot gebied. Je kunt vertellen wanneer en hoe een democratie ontstond in Athene. Je kunt vertellen wat de oorzaken en gevolgen waren van de spanningen tussen Sparta en Athene. Griekenland In het gebied dat nu Griekenland heet ontstonden tussen 800 en 500 jaar v. Chr. ongeveer 700 onafhankelijke stadstaten. (polis = stadstaat, poleis = stadstaten). Elke stad had een eigen bestuur en daarom was Griekenland geen eenheidsstaat. Athene en Sparta waren de machtigste stadstaten. Geschiedenis | hv123 | Tijdvak2 | Samenvatting 24 Stercollectie Geschiedenis hv123 Verspreiding Griekse cultuur Rondom de stadstaten was vruchtbare grond schaars. De bevolking groeide en daarom probeerde men voortdurend het grondgebied uit te breiden. Onderlinge oorlogen, maar ook emigratie waren het gevolg. Rond de Zwarte Zee en in Zuid-Italië werden koloniën gesticht. Tussen de koloniën en de oude Griekse poleis vond veel handel plaats. Door emigratie verspreidde de Griekse cultuur zich over het hele Middellandse Zeegebied. Van mythologie naar rationeel-wetenschappelijk onderzoek. De oude Grieken hadden eerst een mythologische kijk op de wereld. Ze dachten dat alle verschijnselen in de wereld werden bepaald door de goden. Uiteindelijk gingen knappe denkers de wereld rationeel-wetenschappelijk bestuderen door na te denken en te redeneren. Socrates, Plato en Aristoteles waren belangrijke filosofen. Ze hebben grote invloed gehad op de Westerse geschiedenis en het Westerse denken. Geboorte democratie In een stadstaat hadden meestal enkele adellijke families de macht. Zo’n regeringsvorm heet een aristocratie. In Athene wilden rijke handelaren meer politieke macht hebben. Ook de arme boeren en burgers eisten meer inspraak. Daarom werd in 509 v. Chr. een belangrijke politieke regel ingevoerd. Alle vrije mannen van 18 jaar en ouder mochten in ‘volksvergaderingen’ meebeslissen in de politiek. Ze kregen stemrecht. De democratie was geboren. Het bestuurlijke en godsdienstige centrum van de stad Athene was gevestigd in de Acropolis. Athene en Sparta De vloot van Athene versloeg in 480 v. Chr. de vloot van de Perzen. Daarna ontstond tussen Athene en Sparta, de andere machtige stadstaat, een hevige concurrentiestrijd. Sparta was bang om door Athene overheerst te worden. De vele verschillen tussen beide stadstaten waren daar de oorzaak van: Verschillen tussen Athene en Sparta Athene Sparta Democratie met volksvergadering. Olicharchie/aristocratie Stemrecht voor mannen van 18 jaar en Geen stemrecht voor het volk. ouder. Stichting van koloniën. Oorlogszuchtig en land willen veroveren (annexeren). Veel handel en handelsvloot. Veroverde volkeren werden tot slaaf gemaakt. Hoogontwikkelde kunst en cultuur. Minder ontwikkelde cultuur. Sterke militaire vloot. Zeer sterk leger. Alle mannen waren soldaat. Geschiedenis | hv123 | Tijdvak2 | Samenvatting 25 Stercollectie Geschiedenis hv123 Van 431 v. Chr. tot 404 v. Chr. voerden beide stadstaten oorlog met elkaar. Sparta won de oorlog. Niet lang daarna werd Sparta samen met de andere Griekse poleis veroverd door het machtige rijk van Macedonië onder leiding van Alexander de Grote. HET ROMEINSE RIJK -1: MYTHE EN KUNST Leerdoelen: Je kunt het mythische verhaal over het ontstaan van Rome vertellen. Je kunt uitleggen dat er in West-Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten gebouwen uit de Romeinse tijd voorkomen. Je kunt vertellen dat de Romeinen geïnspireerd werden door de kennis van de Grieken. In de 8e eeuw v. Chr. ontstond het dorpje Rome. Het zou gedurende de volgende eeuwen uitgroeien tot de grote en machtige hoofdstad van het Romeinse rijk. Romulus en Remus In een mythische Romeinse vertelling zijn de tweelingbroers Romulus en Remus de stichters van Rome in ongeveer 750 v. Chr. De broers dreven in een mandje in de rivier de Tiber en werden gered door een wolvin. Uiteindelijk kregen de stichters van Rome ruzie over de vraag wie koning mocht zijn. Romulus vermoordde zijn broer en werd alleenheerser over de stad die zijn naam zou dragen. Romeinse bouwstijl Van een kleine nederzetting groeide Rome uit tot een machtig rijk, het Romeinse rijk, dat het hele Middellandse Zeegebied, een groot deel van West-Europa en het Midden-Oosten besloeg. De Romeinen waren erg goed in het overnemen en vervolmaken van het waardevolle uit andere culturen. Ze bewonderden de Griekse beschaving en namen in hun bouwmethoden en bouwstijl veel van de Grieken over. Ze bouwden bijvoorbeeld amfitheaters, thermen, triomfbogen en aquaducten. Geschiedenis | hv123 | Tijdvak2 | Samenvatting 26 Stercollectie Geschiedenis hv123 HET ROMEINSE RIJK – 2: GROEI VAN HET IMPERIUM Leerdoelen: Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met het Romeinse imperium en hoe het groeide. Je kunt in je eigen woorden vertellen wat de Pax Romana is. Je kunt uitleggen hoe de politieke besluitvorming in de periode 509 v. Chr. tot 130 v. Chr. werkte. Groei van het Romeinse imperium Van een kleine nederzetting aan de Tiber groeide Rome rond 600 v. Chr. uit tot een stad. De Romeinen vochten met diverse stammen om schaarse landbouwgrond en macht over de handel. In 264 v. Chr. viel bijna heel Italië onder Romeinse heerschappij. Van 264 v. Chr. -146 v. Chr. voerde Rome de Punische oorlogen en veroverde Carthago en de Middellandse zeekust. Daarna riep Griekenland de hulp in van Rome tegen de Macedonische overheersing, waardoor de Griekse steden onder Romeins bestuur kwamen. Onder Julius Caesar (100 – 44 v. Chr.) groeide het Romeinse rijk verder uit tot een wereldrijk dat grote delen van Europa, het Midden-Oosten en Noord-Afrika besloeg. Grenspalen markeerden de grenzen van het grondgebied. Julius Caesar werd in 44 v. Chr. door tegenstanders vermoord. Zijn neef en adoptiezoon volgde hem als keizer op. Hij kreeg de naam Augustus. Pax Romana Onder keizer Augustus (27 v. Chr. – 14 n. Chr.) ontstond de Pax Romana, ofwel Romeinse vrede. In deze twee eeuwen durende periode werd er bijna geen oorlog gevoerd. Daardoor kon de handel zich goed ontwikkelen. Wegen werden aangelegd en er werden grote bouwwerken gebouwd. Politieke besluitvorming Eerst was het Romeinse rijk een koninkrijk. Vanaf 509 v. Chr. werd het een republiek. In een republiek is de macht verdeeld over meerdere partijen. De macht lag vooral bij de consuls, de Senaat, de volksvergadering en de afgevaardigden daarvan: de Volkstribunen. Daarna werd het Romeinse rijk onder Augustus een keizerrijk. Geschiedenis | hv123 | Tijdvak2 | Samenvatting 27 Stercollectie Geschiedenis hv123 VERSPREIDING CHRISTENDOM Leerdoelen: Je kunt vertellen dat het christendom uit het Jodendom is ontstaan. Je kunt vertellen dat Jezus in het Romeinse rijk is geboren en dat zijn leerlingen zijn geloof in het Romeinse Rijk hebben verspreid. Je kunt uitleggen waarom het christendom juist armen en slaven aantrok. Je kunt uitleggen waarom christenen soms werden vervolgd door Romeinse keizers. Ontstaan van het christendom Het christendom ontstond in de tijd dat de Romeinen over een groot deel van Europa en het Midden-Oosten heersten. De Romeinen hadden vele goden. Alleen in de Joodse godsdienst hing men één God aan. De leer van Jezus Christus was een vervolg op de Joodse godsdienst, want ook de volgelingen van Jezus geloofden in één god en een eeuwig leven na de dood. Jezus en de verspreiding van zijn leer Jezus van Nazareth werd geboren in Bethlehem in Palestina tijdens de heerschappij van de Romeinse keizer Augustus. Volgens de christelijke leer is Jezus de zoon van God die op aarde kwam om de mensheid te verlossen van haar zonden. Toen hij 30 jaar was begon hij met prediken over het koninkrijk Gods dat in het verschiet lag voor mensen die een goed leven leidden. Jezus kreeg veel aanhangers en werd door Joodse religieuze leiders en de Romeinse gouverneur Pontius Pilatus als een gevaar gezien. Jezus werd beschuldigd van godslastering en ter dood veroordeeld. Volgens zijn volgelingen stond hij na 3 dagen weer op uit de dood en bewees hij daarmee de ware zoon van God te zijn. Zijn directe volgelingen, de apostelen, verspreidden zijn leer. Een deel van de Bijbel is door deze apostelen geschreven. Vooral de armen en onderdrukten (slaven) sprak het christendom aan. Gelijkheid voor God en het vooruitzicht van een beter leven na de dood maakte het leven voor hen wat dragelijker. Christenvervolgingen Christenen weigerden de Romeinse goden te aanbidden en werden daarom vervolgd door verschillende Romeinse keizers. Staatsgodsdienst Ondanks de vervolgingen groeide de aanhang van het christendom in het Romeinse Rijk. Uiteindelijk riep de Romeinse keizer Theodosius in 394 het christendom uit tot officiële staatsgodsdienst. Geschiedenis | hv123 | Tijdvak2 | Samenvatting 28 Stercollectie Geschiedenis hv123 GERMAANSE CULTUUR Leerdoelen: Je kunt vertellen dat in de tijd van de Grieken en Romeinen in Noord- en West-Europa Keltische en Germaanse stammen leefden. Je kunt vertellen dat de betrekkingen tussen de Germanen en Romeinen meestal een gewelddadig karakter hadden. Je kunt uitleggen waarom de Kelten en Germanen deels de Romeinse cultuur overnamen. Je kunt uitleggen waarom het Romeinse Rijk onder druk kwam te staan door de volksverhuizingen. Kelten en Germanen In de tijd van de Romeinen woonden in West- en Noord-Europa Keltische en Germaanse stammen. Sommige Germaanse stammen, zoals de Cananefaten en Bataven, werden bondgenoten. Later kwamen ze in opstand tegen machtsmisbruik door de Romeinen. De Bataafse opstand in 69 na Chr. was het gevolg. Andere stammen bleven zich juist voortdurend afzetten tegen de Romeinse overheersing en gingen de strijd aan. Bij de slag in het Teutoburgerwoud leden de Romeinen in het jaar 9 na Chr. een grote nederlaag tegen de Germanen. Vanaf dat moment vormden de Rijn en de Donau de grens tussen het Romeinse Rijk en het Germaanse territorium Romanisering De Romeinen beveiligden de grens van hun rijk door de limes aan te leggen. De limes was een militaire zone waarlangs verdedigingstorens en legerkampen werden gebouwd. De weg tussen de legerkampen was ook een handelsroute. Er ontstonden steden. Langs deze grens vond uitwisseling plaats tussen de Romeinse en de Germaanse cultuur. De Germanen namen de taal, de gewoonten en het christelijke geloof van de Romeinen over. Het overnemen van aspecten van de Romeinse cultuur door de Germanen heet ‘romanisering’. Volksverhuizingen Sommige Germaanse en Keltische stammen kwamen met toestemming binnen het Romeinse Rijk wonen. Ze moesten trouw aan Rome zweren, belasting betalen en legertroepen leveren. In tijden van Romeinse zwakte kregen ze steeds meer zelfbestuur. In de 3e eeuw rukten de Hunnen op vanuit het Oosten. Germaanse stammen sloegen op de vlucht en verspreidden zich over heel Europa. De Romeinen splitsten hun rijk in een oostelijk en een westelijk deel om de aanvallen van buitenaf beter te kunnen weerstaan. Geschiedenis | hv123 | Tijdvak2 | Samenvatting 29 Stercollectie Geschiedenis hv123 Het westelijke deel van het rijk eindigde in 476 toen het werd overgenomen door de Germanen. De Germanen stichtten daarna een aantal koninkrijken op het grondgebied. Het oostelijke deel was sterker en kon de aanvallen van de Hunnen wel afslaan. Pas toen de Turken of Ottomanen Constantinopel innamen hield in 1453 dit deel van het imperium op te bestaan. Geschiedenis | hv123 | Tijdvak2 | Samenvatting 30 Stercollectie Mens en Maatschappij vmbo12 Thema Arbeid A INLEIDING Het thema Arbeid past bij het vak economie. Je leert dat je afspraken moet maken als je gaat werken en dat je die afspraken moet vastleggen in een arbeidsovereenkomst. Je leert wat wordt bedoeld met de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid. Je kijkt naar verschillende soorten werk. En je kijkt naar de oorzaken en mogelijke oplossingen voor werkloosheid. B OPDRACHTEN ARBEIDSOVEREENKOMST Leerdoelen: Je kunt omschrijven wat een arbeidsovereenkomst is. Je kunt voorbeelden geven van primaire arbeidsvoorwaarden en voorbeelden van secundaire arbeidsvoorwaarden. Je kent de volgende begrippen: jaarcontract, arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en opzegtermijn. Je kunt drie redenen voor een werkgever noemen om een werknemer op staande voet te ontslaan. Je kunt een voorbeeld noemen van een regel die staat in de Arbeidstijdenwet. Je kunt het begrip minimumjeugdloon omschrijven. Iemand die voor een ander werkt, is een werknemer. Een werkgever heeft één of meer werknemers in dienst. Als een werknemer gaat werken bij een werkgever sluiten ze een individuele arbeidsovereenkomst. In deze overeenkomst staan de afspraken die de werknemer en de werkgever hebben gemaakt. Deze afspraken noem je arbeidsvoorwaarden. De arbeidsvoorwaarden verdeel je in: ▪ primaire arbeidsvoorwaarden: afspraken over lonen en werktijden. Voor iedere werknemer in Nederland geldt de Wet Minimumloon. De lonen mogen niet lager zijn dan een vastgesteld minimum. ▪ secundaire arbeidsvoorwaarden: afspraken over bijvoorbeeld het aantal vakantiedagen, studiemogelijkheden en reiskosten. In de meeste arbeidsovereenkomsten worden afspraken gemaakt over de duur van de overeenkomst en de manier van opzeggen. Je kunt de volgende begrippen tegenkomen: ▪ jaarcontract: een arbeidsovereenkomst voor één jaar. ▪ onbepaalde tijd: een arbeidsovereenkomst die duurt totdat de werknemer of werkgever de overeenkomst opzegt of tot de werknemer met pensioen gaat. Mens en Maatschappij | vmbo12 | Thema Arbeid | Samenvatting 31 Stercollectie Mens en Maatschappij vmbo12 ▪ ▪ ▪ Als een werkgever de arbeidsovereenkomst éénzijdig wil opzeggen moet hij toestemming hebben van het UWV. opzegtermijn: de periode tussen het moment van opzeggen en het moment van vertrekken. proeftijd: een periode waarin de werknemer en de werkgever de arbeidsovereenkomst zonder opzegtermijn kunnen beëindigen. In sommige gevallen kan een werkgever een werknemer zonder opzegtermijn en zonder toestemming van het UWV ontslaan. Je spreekt dan van ontslag op staande voet. Redenen voor een werkgever voor ontslag op staande voet zijn: ▪ de werknemer weigert het opgedragen werk. ▪ de werknemer steelt. ▪ de werknemer komt te vaak te laat. Ook een werknemer kan in sommige gevallen ontslag op staande voet nemen: ▪ de werkgever betaalt het loon niet op tijd. ▪ de werkgever maakt zich schuldig aan mishandeling. Veel jongeren werken, maar het soort werk dat zij mogen doen en het aantal uren dat zij mogen werken, is aan regels gebonden. Deze regels staan in de Arbeidstijdenwet (ATW). In de Arbeidstijdenwet, die geldt sinds 1996, staat dat kinderarbeid verboden is. Kinderen zijn in deze wet personen die jonger zijn dan 16 jaar. De Arbeidstijdenwet maakt voor kinderen vanaf 13 jaar een aantal uitzonderingen, maar wat kinderen wel en niet mogen is aan strenge regels gebonden. Zo mogen kinderen van 13 en 14 jaar maximaal 2 uur werken op dagen dat ze naar school moeten. En jongeren van 13 en 14 jaar mogen slechts in enkele gevallen (uitvoeringen) op zondagen werken. Ook over de hoogte van het loon dat jongeren moeten verdienen, zijn afspraken gemaakt. Voor iedere werknemer in Nederland geldt de Wet Minimumloon. De lonen mogen niet lager zijn dan een vastgesteld minimum. Voor jongeren jonger dan 23 jaar geldt het minimumjeugdloon. VRAAG EN AANBOD Leerdoelen: Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met de vraag naar arbeid. Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met het aanbod van arbeid. Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met een ruime arbeidsmarkt en met een krappe arbeidsmarkt. Je kunt een overeenkomst en een verschil noemen tussen het Werkbedrijf van het UWV en een uitzendbureau. Je kunt het begrip werkgelegenheid omschrijven. Je kunt aangeven wie de vragers van arbeid zijn. Je kunt het verschil tussen de begrippen beroepsgeschikte bevolking en beroepsbevolking beschrijven. Je kunt minimaal drie redenen noemen waardoor de omvang van de beroepsbevolking verandert. Mens en Maatschappij | vmbo12 | Thema Arbeid | Samenvatting 32 Stercollectie Mens en Maatschappij vmbo12 De arbeidsmarkt wordt gevormd door: ▪ de vraag naar arbeid. De vraag naar arbeid is het totaal aantal banen: de al bezette banen plus de nog niet bezette banen (de vacatures). De bedrijven en de overheid zijn de vragers naar arbeid. ▪ het aanbod van arbeid. mensen die graag een baan wil hebben. De werknemers en werkzoekenden bieden werk aan. De arbeidsmarkt is niet één grote markt, maar bestaat uit deelmarkten. Een deelmarkt van de arbeidsmarkt is de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid in één beroep. Als op een deelmarkt het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid dan spreek je van een ruime arbeidsmarkt. Is het aanbod van arbeid kleiner dan de vraag naar arbeid, dan spreek je van een krappe of gespannen arbeidsmarkt. Het Werkbedrijf van het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen) probeert aanbieders van arbeid (werknemers en werkzoekenden) in contact te brengen met de vragers van arbeid (overheid en bedrijven). Het Werkbedrijf is een niet-commercieel bedrijf: het bedrijf hoeft geen winst te maken. Ook uitzendbureaus proberen aanbieders van en vragers naar arbeid met elkaar in contact te brengen. Uitzendbureaus zijn wel commercieel; een uitzendbureau wil winst maken. De totale vraag naar arbeid is gelijk aan de werkgelegenheid. De werkgelegenheid is dus gelijk aan het totale aantal arbeidsplaatsen, de bezette arbeidsplaatsen (mensen met een baan) plus de niet bezette arbeidsplaatsen (vacatures). De overheid en de bedrijven zijn de vragers van arbeid. Particuliere bedrijven hebben als doel het maken van winst. Deze bedrijven zullen daarom alleen iemand in dienst nemen als hij/zij meer oplevert dan dat hij/zij kost. Wat een werknemer oplevert, hangt af van het aantal producten dat de werknemer maakt en de verkoopprijs van die producten. De kosten van de werknemer zijn vooral loonkosten. Alle personen van 16 tot 67 jaar behoren tot de beroepsgeschikte bevolking. De beroepsbevolking bestaat uit alle werkenden en werkzoekenden van 16 tot 67 jaar die minimaal 12 uur per week willen en kunnen werken. De beroepsbevolking is gelijk aan het totale aanbod van arbeid. (mensen met een baan en werkzoekenden). De omvang van de beroepsbevolking verandert voortdurend. De omvang wordt onder andere bepaald door: ▪ het aantal inwoners van Nederland. ▪ de leeftijdsopbouw van de bevolking. ▪ de leeftijd waarop mensen beginnen met werken. ▪ de leeftijd waarop mensen met pensioen gaan. ▪ het aantal vrouwen/mannen dat wil werken. Mens en Maatschappij | vmbo12 | Thema Arbeid | Samenvatting 33 Stercollectie Mens en Maatschappij vmbo12 SOORTEN WERK Leerdoelen: Je kunt voorbeelden geven van: - betaald werk en onbetaald werk. - geschoold werk en ongeschoold werk. - leidinggevend werk en uitvoerend werk. Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met vrijwilligerswerk en kunt minimaal twee voorbeelden van vrijwilligerswerk geven. Je kunt het begrip zwartwerken omschrijven en kunt minimaal twee voorbeelden van zwartwerken noemen. Werk kun je op verschillende manieren onderverdelen. Bijvoorbeeld in: - betaald werk en onbetaald werk. - geschoold werk en ongeschoold werk. - leidinggevend werk en uitvoerend werk. - wit werk en zwart werk. Veel mensen werken buitenshuis zonder dat ze ervoor betaald krijgen. De verzamelnaam voor onbetaald werk buitenshuis is vrijwilligerswerk. Voorbeelden van vrijwilligerswerk zijn: - leider bij de voetbalclub. - leesmoeder/vader op de basisschool. - collecteren voor een goed doel. Als iemand kiest voor vrijwilligerswerk is het arbeidsmotief dus niet geld verdienen. Mensen doen vrijwilligers werk om 'iets nuttigs' te doen of voor de sociale contacten (= het ontmoeten van andere mensen). Geschoold werk is werk waar een opleiding voor nodig is. Denk bijvoorbeeld aan een leraar economie, een doktersassistente of een elektricien. Werk waarvoor geen opleiding voor nodig is, noem je ongeschoold werk. Denk bijvoorbeeld aan een postbode, een vakkenvuller of een vuilnisman. Nederland is een kenniseconomie, dat betekent dat er een grote vraag is naar geschoold werk. De overheid wil daarom dat iedereen een opleiding volgt. Iemand met een leidinggevende functie moet het werk van anderen organiseren. Voorbeelden van leidinggevende functies zijn bedrijfsleider, directeur en voetbaltrainer. Heb je een uitvoerende functie dan voer je de opdrachten van een leidinggevende uit. Voorbeelden van uitvoerende functies zijn kassière, secretaresse en metselaar. Als je betaald werk doet, moet je belasting betalen. Met die belasting doet de overheid allerlei belangrijke dingen, zoals wegen aanleggen, onderwijs betalen en ook zorgen dat je een werkloosheidsuitkering krijgt als je even niet kunt werken. Als je betaald werk doet en toch geen belasting betaalt, noem je dat zwartwerken. Zwartwerken is verboden. Als je zwart werkt, heb je geen recht op een ziekte-uitkering als je ziek wordt of op een werkloosheidsuitkering als je wordt ontslagen. Mens en Maatschappij | vmbo12 | Thema Arbeid | Samenvatting 34 Stercollectie Mens en Maatschappij vmbo12 ZONDER WERK Leerdoelen: Je kunt het begrip werkloosheid omschrijven door gebruik te maken van de begrippen ‘vraag naar arbeid’ en ‘aanbod van arbeid’. Je kunt met een voorbeeld duidelijk maken dat niet iedereen die zonder werk is tot de geregistreerde werklozen behoort. Je kunt uitleggen wanneer iemand zonder werk een werkloosheidsuitkering kan krijgen. Je kunt met een voorbeeld duidelijk maken wat wordt bedoeld met verborgen werkloosheid of onzichtbare werkloosheid. Je kunt met behulp van voorbeelden uitleggen wat wordt bedoeld met conjuncturele werkloosheid. Je kunt met behulp van voorbeelden uitleggen wat wordt bedoeld met structurele werkloosheid. Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met seizoenswerkloosheid. Je kunt twee manieren noemen waarop de overheid de werkloosheid kan bestrijden. Je kunt uitleggen wat arbeidstijdverkorting is. Je kunt het verschil tussen bijscholing en omscholing uitleggen. De werkgelegenheid in personen is gelijk aan het totale aantal arbeidsplaatsen. Dat is het aantal mensen met een baan plus het aantal vacatures. De werkgelegenheid is gelijk aan de vraag naar arbeid. De beroepsbevolking bestaat uit alle werkenden en werkzoekenden tussen de 15 en 67 jaar die minimaal 12 uur per week willen en kunnen werken. De beroepsbevolking is gelijk aan het aanbod van arbeid. Als de vraag naar arbeid kleiner is dan het aanbod van arbeid is er werkloosheid. Als er mensen zijn die werk zoeken, maar geen baan kunnen vinden, is er sprake van werkloosheid. De overheid houdt bij hoeveel mensen er werkloos zijn in Nederland. Je behoort tot de geregistreerde werklozen als je: ▪ tussen de 15 en 67 bent. ▪ geen werk hebt en minimaal 12 uur per week wilt werken. ▪ staat ingeschreven bij het UWV. ▪ direct beschikbaar bent. Iemand die buiten zijn schuld om werkloos is geworden, kan een werkloosheidsuitkering van de overheid krijgen. Heb je geen werk, wil je wel werken, maar behoor je niet tot de geregistreerde werklozen, dan behoor je tot de verborgen werklozen. Verborgen werkloosheid wordt ook wel onzichtbare werkloosheid genoemd. De vraag naar Nederlandse producten bepaalt de werkgelegenheid. Als de vraag afneemt, worden er door de bedrijven minder producten gemaakt. De vraag naar werknemers neemt dan af. Hierdoor zal de werkloosheid toenemen. Als de vraag toeneemt, worden er meer producten gemaakt. Dat is goed voor de werkgelegenheid. Gezinnen zijn vragers van producten. Als zij veel Nederlandse producten kopen, is dat Mens en Maatschappij | vmbo12 | Thema Arbeid | Samenvatting 35 Stercollectie Mens en Maatschappij vmbo12 goed voor de werkgelegenheid in Nederland. Ook de bedrijven zelf, de overheid en het buitenland (export) zijn vragers Nederlandse producten. Werkloosheid die het gevolg is van te weinig vraag of te weinig bestedingen noem je conjuncturele werkloosheid. Het aantal arbeidsplaatsen bij bedrijven kan ook kleiner worden doordat: ▪ een bedrijf failliet gaat. ▪ een bedrijf verhuist naar het buitenland. ▪ een bedrijf mensen vervangt door machines. ▪ twee bedrijven fuseren. Als het aantal arbeidsplaatsen kleiner wordt, zijn er minder werknemers nodig. Dat is slecht voor de werkgelegenheid en kan een toename van de werkloosheid tot gevolg hebben. De werkloosheid die ontstaat als het aantal arbeidsplaatsen kleiner wordt, noem je structurele werkloosheid. Een bijzondere vorm van werkloosheid is de seizoenswerkloosheid. In bepaalde maanden van het jaar is er naar sommige producten minder vraag. De werkloosheid die daarvan het gevolg is, noem je seizoenswerkloosheid. Veel bedrijven die werken in de toerisme-industrie hebben te maken met seizoenswerkloosheid, denk maar aan campings en strandtenten. Maar ook bij agrarische bedrijven is de vraag naar arbeid in de zomer groter dan in de winter. Een manier waarop de overheid de werkloosheid kan bestrijden, is het nemen van maatregelen om de vraag naar Nederlandse producten te vergroten. De overheid kan bijvoorbeeld de belasting verlagen. Gezinnen houden dan meer geld over en zullen meer gaan consumeren. De vraag naar producten zal toenemen en dat is goed voor de werkgelegenheid. De overheid kan ook zelf meer gaan uitgeven. De overheidsbestedingen gaan dan omhoog. Als de overheid bijvoorbeeld meer wegen laat aanleggen is dat goed voor de werkgelegenheid. Een nadeel van meer overheidsbestedingen is dat de overheid meer geld nodig heeft en dat betekent hogere belastingen of een grotere staatsschuld. Een manier om de werkloosheid te bestrijden is arbeidstijdverkorting: werknemers gaan minder werken. Door de arbeidstijdverkorting verandert de hoeveelheid werk niet, maar het werk wordt over meer mensen verdeeld. Er zijn verschillende manieren van arbeidstijdverkorting: ▪ minder uren werken per dag/week. ▪ minder dagen werken per jaar. ▪ minder jaren werken per arbeidsleven. Een manier om werklozen aan een baan te helpen, is bijscholing en omscholing van werknemers. ▪ Je spreekt van bijscholing als iemand een opleiding krijgt om zijn kennis op zijn vakgebied te vergroten. ▪ Je spreekt van omscholing als iemand een opleiding krijgt om een ander beroep te leren. Mens en Maatschappij | vmbo12 | Thema Arbeid | Samenvatting 36 Stercollectie M&M vmbo12 Thema Wonen A INLEIDING Het thema Wonen bestaat uit 9 opdrachten. In iedere opdracht ga je aan de slag met onderwerpen die te maken heeft met wonen. Sommige onderwerpen zijn geschiedenisonderwerpen, andere onderwerpen passen beter bij aardrijkskunde en er zijn onderwerpen die bij economie horen. B OPDRACHTEN ONTSTAAN LANDBOUW Leerdoelen: Je kunt het begrip nomade omschrijven. Je kunt aangeven wanneer de eerste landbouwgemeenschappen ontstonden. Je kunt aangeven waar de eerste landbouwgemeenschappen ontstonden. Je kunt beschrijven hoe de agrarische revolutie verlopen is. Je kunt uitleggen wat het verschil is in levenswijze tussen jagers-verzamelaars en boeren. Mensen hebben lange tijd geleefd als jagers en verzamelaars. De jagers en verzamelaars hadden geen vaste woonplaats. Zij waren nomaden. Tussen 11.000 jaar voor Chr. en 9000 jaar v. Chr. geleden veranderde dat. Toen gingen mensen het land bewerken en dieren houden. De eerste landbouwgemeenschappen ontstonden. De eerste landbouwgemeenschappen ontstonden in het Midden-Oosten (rode stippen). Daar was het klimaat gunstig voor de teelt van graangewassen. De overgang van jagers-verzamelaars naar landbouw wordt wel de agrarische revolutie genoemd. Het ontstaan van de landbouw had ook tot gevolg dat de bevolking groeide. Omdat de bevolking groeide moesten mensen op zoek naar nieuwe landbouwgrond. Rond 5000 v. Chr. bereikte de agrarische revolutie West-Europa (blauwe stippen). In het schema hieronder de belangrijkste verschillen tussen de levenswijze van jagersverzamelaars en de eerste boeren. Hoe komen ze aan eten? Hoe wonen ze? Jagers-verzamelaar Het jagen op dieren. Het verzamelen van vruchten en bladgroenten. Geen vaste woonplaats. Vooral tenten. M&M | vmbo12 | Thema Wonen | Samenvatting Eerste boeren Verbouwen van voedsel, vooral granen. Het houden van dieren. Vaste woonplaats. 37 Stercollectie M&M vmbo12 STEDELIJKE SAMENLEVINGEN Leerdoelen: Je kunt aangeven waar de eerste steden ontstonden. Je kunt voorbeelden geven van beroepen die ontstonden in de eerste steden. Je kunt beschrijven dat geloof een belangrijke rol speelde in de eerste steden. Je kunt beschrijven dat er ongelijkheid ontstond tussen de inwoners binnen een stad. Je kent het begrip klassenmaatschappij of hiërarchische maatschappij. Na het ontstaan van de landbouw ontstonden de eerste steden. De eerste steden werden gebouwd in het Midden-Oosten. De steden bloeiden doordat de boeren in het Midden-Oosten succesvol waren. Ze konden meer verbouwen dan ze zelf nodig hadden. Het voedsel dat ze over hadden konden ze verhandelen in de stad. Door de handel hoefde niet iedereen als boer te werken. Er ontstonden andere beroepen, denk bijvoorbeeld aan timmerlieden, steenhouwers en pottenbakkers. Deze mensen zijn ambachtslieden. Het geloof speelden een belangrijke rol in het dagelijkse leven. Mensen vereerden veel verschillende goden. Er was een god voor de oogst, een god voor de liefde, een god van het water, een god van de oorlog, enzovoorts. De goden werden vereerd in tempels. De plechtigheden in de tempels werden verzorgd door priesters. De priesters vormden daardoor een zeer belangrijke klasse in de steden. Maar de belangrijkste man in de stad was de vorst of de koning. De vorst en de priesters werden geholpen door ambtenaren. Ambtenaren zorgden er onder andere voor dat de boeren een deel van hun oogst als belasting afdroegen aan de koning en aan de tempels. Een samenleving waar grote verschillen tussen de mensen zijn noem je een klassensamenleving of een hiërarchische samenleving. WONEN ROMEINEN Leerdoel: Je kunt beschrijven hoe de arme en rijke Romeinen woonden. Ongeveer 2000 jaar geleden was Roma al een grote stad met ongeveer 1 miljoen inwoners. Er was in Rome een groot verschil tussen hoe de armste en rijkste inwoners van de stad woonden. De arme burgers woonden in flats van meerdere verdiepingen. Het was er donker en koud en er was gevaar voor instorting. Stromend water was er niet. Dat was beneden op straat bij een bron of een fontein. En om zich te wassen gingen de mensen naar openbare badhuizen. M&M | vmbo12 | Thema Wonen | Samenvatting 38 Stercollectie M&M vmbo12 De rijke Romeinen woonden in prachtige villa. Zo’n villa was mooi ingericht en had vaak een binnentuin met daarom heen de verschillende ruimtes: keuken, eetkamer, werkkamer en slaapkamers. De villa’s hadden stenen muren en in de ramen zat glas. In de villa was er vaak wel stromend water. Loden pijpen werden gebruikt als waterleiding. EERSTE STEDEN MIDDELEEUWEN Leerdoel: Je kunt minstens twee voorbeelden noemen van ontwikkelingen die er toe geleid hebben dat rond het jaar 1000 de oogsten in de landbouw groter werden. Je kunt uitleggen waarom er in de tweede helft van de middeleeuwen veel steden in Nederland gesticht zijn. De tijd van de Romeinen wordt gevolgd door de Middeleeuwen. De eerste helft van de Middeleeuwen (500 - 1000) speelden de steden nauwelijks een rol. Vanaf het jaar 1000 ging dat veranderen. Dat kwam door het gebruik van betere landbouwtechnieken. Bijvoorbeeld door het gebruik van de ijzeren ploeg en de inzet van het paard als trekdier. Maar ook doordat boeren overgingen op het drieslagstelsel. Door meer gewassen op een stuk grond te telen voorkwamen de boeren een snelle uitputting van de grond. Door successen in de landbouw werden de oogsten groter en hielden de boeren meer over om te verkopen. Er ontstond handel. De handel zorgde voor de opkomst van de steden. De steden werden vaak gesticht op een kruispunt van wegen en rivieren. Ook in Nederland zijn er in de tweede helft van de Middeleeuwen (1000 - 1500) veel nieuwe steden ontstaan. Door de handel kwam ook de geldeconomie weer op gang. En er ontstonden allerlei nieuwe beroepen, zoals meubelmaker, kleermaker, brouwer, visroker, enzovoorts. JE EIGEN BUURT – ONTWERP EEN WIJK – VAN PLAN TOT WONING Leerdoel: Je kunt minimaal vijf verschillende soorten woningen noemen. Je kunt uitleggen dat je een wijk kunt omschrijven aan de hand van de woningen die in de wijk voorkomen. Je kunt minimaal acht beroepen noemen van personen die betrokken zijn bij het bouwen van een huis. In een wijk kun je verschillende soorten woningen tegenkomen. Bijvoorbeeld rijtjeshuizen, villa’s, bungalows, flats, appartementen, bedrijfspanden, bejaardenhuizen, aanleunwoningen, enzovoorts. Niet in iedere wijk vind je dezelfde woningen. In sommige wijken vind je meer villa’s, in andere wijken bijvoorbeeld meer flats. Het soort woningen zegt vaak iets over de bewoners die in de wijk wonen. M&M | vmbo12 | Thema Wonen | Samenvatting 39 Stercollectie M&M vmbo12 Tegenwoordig worden vaak veel verschillende woningen in een wijk gebouwd. In de wijk komen dan verschillende groepen bewoners te wonen. Zo wordt voorkomen dat er bijvoorbeeld hele arme en hele rijke wijken in een stad ontstaan. Als er een nieuwe wijk wordt gebouwd, gaan er heel wat mensen aan het werk voordat de eerste bewoners in de wijk kunnen gaan wonen. Denk bijvoorbeeld aan de volgende beroepen: - de architect die de huizen ontwerpt. - de aannemer die zorgt voor de bouw van de huizen. - de bouwvakkers (metselaars, schilders, stukadoors, loodgieters, timmerlui, elektriciens, etc.) die het huis daadwerkelijk bouwen. - de makelaar die het huis verkoopt. HUIS TE KOOP Leerdoelen: Je kunt het begrip hypotheek omschrijven. Je kunt uitleggen waarom iemand met een hoog inkomen meer kan lenen dan iemand met een laag inkomen. Bijna niemand heeft genoeg geld op de bank om zomaar een huis te kopen. Daarom sluiten mensen vaak een hypotheek af als ze een huis kopen. Een hypotheek is een lening met het huis als onderpand. Dat betekent dat de bank het huis mag verkopen als de koper niet in staat is de hypotheek af te lossen. Als je van een bank een hypotheek wilt, dan zal de bank willen weten of je de maandelijkse lasten kunt betalen. De bank zal vragen naar de hoogte van je inkomen. Heb je een hoog inkomen dan kun je meer lenen dan iemand met een laag inkomen. Hoeveel je verdient hangt af van je beroep. De bank zal ook willen weten of je nog andere schulden hebt. Heb je veel andere schulden dan zal je minder kunnen lenen. EXTREME WOONPLEKKEN Leerdoel: Je kunt aan de hand van een voorbeeld uitleggen waarom mensen in gevaarlijke gebieden wonen. Er zijn gebieden op aarde waar de kans op een ramp groter is dan in andere gebieden. Bijvoorbeeld in een gebied waar veel vulkanen voorkomen. Toch zijn er mensen die in buurt van vulkanen wonen. De reden is de vruchtbare grond in de buurt van vulkanen. Vulkanische gesteenten zijn rijk aan mineralen en daarom goed voor het verbouwen van groenten en granen. De boeren die wonen en werken nemen het gevaar op de koop toe. Er zijn ook mensen die min of meer gedwongen blijven wonen in een gevaarlijk gebied. Stel je woont in een gebied waar aardbevingen voorkomen. Je wilt dan wel verhuizen, maar het lukt je niet om je huis te verkopen. Je blijft dan maar wonen waar je woont en hoopt dat de volgende aardbeving lang op zich laat wachten. M&M | vmbo12 | Thema Wonen | Samenvatting 40 Stercollectie Aantekeningen Aantekeningen 41 Stercollectie Aantekeningen Aantekeningen 42 Stercollectie Aantekeningen Aantekeningen 43 Stercollectie Aantekeningen Aantekeningen 44