De tijd van het genie - gecodeerd voor

advertisement
de ti j d van h et ge n ie
A.C. Grayling
De tijd van het
genie
De zeventiende eeuw en de geboorte van het
moderne denken
Vertaald uit het Engels door Het Vertaalcollectief
Hollands Diep
Oorspronkelijke titel: The Age of Genius, The Seventeenth Century and the Birth of
the Modern Mind
© A.C. Grayling, 2016
© Vertaling uit het Engels: Het Vertaalcollectief, 2016
© Nederlandse uitgave: Hollands Diep, Amsterdam 2016
© Omslagbeeld: Holly Ovenden
Omslagontwerp: Studio Jan de Boer, Amsterdam
Typografie: Crius Group, Hulshout
Foto auteur: © Kalory.co.uk
isbn 978 90 488 3275 0
isbn 978 90 488 3276 7 (e-book)
nur 680
www.hollandsdiep.nl
www.overamstel.com
Hollands Diep is een imprint van Overamstel Uitgevers bv
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd
en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Aan de eerste lichting afgestudeerden van the New College of the Humanities: anima cultura gaudere
Geschiedenis is filosofie, bewijst met voorbeelden.
— Thucydides
Non est ad astra mollis e terries via.
— Seneca
Inhoud
Kaart
14
Deel i: Introductie
1. Naar het universum kijken
2. Het tijdvak in de geschiedenis van de mens
17
19
24
Deel ii: Oorlogstijden
3. De oorsprong van de oorlogen
4. Het verlies van de Palts
5. De huurlingkapiteins
6. Het Restitutie-edict, 1629
7. Het Zweedse zenit
8. Van Wallenstein naar Breisach
9. Naar Westfalen
10. Op de puinhopen van Europa
11. De strijd om de zee
43
45
64
75
87
97
108
119
135
138
Deel iii: De samenkomst van ideeën
12. De informatieverstrekkers
13. De korte wegen naar kennis
14. Dr. Dee en de krachtige kunst
15 . De paniek om de Rozenkruisers
147
149
177
205
228
11
Deel iv: Van magie naar wetenschap
16. Van magie naar methode
17. De geboorte van de wetenschap
18. Oorlog en wetenschap
257
259
287
330
Deel v: De sociale orde
19. De Maatschappij en politiek
20. Taal en geloof
339
341
374
Deel vi: Conclusie
21. Is het een mythe?
391
393
Bibliografie
Dankwoord
Register
Noten
400
407
408
425
12
Het Heilige Roomse Rijk
Bergen
NO ORWEGE
Christiania
Habsburgse monarchie
Paltsgraafschap aan de Rijn
SCHOTLAND
Huis Habsburg (Spaanse tak)
G
N o o r d
Z e e
Edinburgh
D E N EMMAA RRKKE N
IERLAND
Dublin
Cork
VERENIGD
KONINKRIJK
DESN
ANND
ERRLLA
TDHE
E
E
N
N
Keulen
ISSHE
NN
A
Brussels
Brussel
SPA
A t l a n t ische
O c e aa n
Frankfurt
Rouen
Parijs
BO
Rheims
Neurenberg
B
Orléans
Nantes
Tours
E
München
Bern
Limoges
Lyons
Bordeaux
Genève
Coruña
Corunna
Milaan
Bilbao
Toulouse
GA
L
Nice
Florence
Marseille
PO
RT
U
Lissabon
EI
REN
FRANKRIJK
Baai van
Biskaje
Porto
PO
MERA
Amsterdam
Londen
Bristol
Hamburg
VERENIGDE
NEDERLANDEN
Saragossa
Madrid
Barcelona
Rome
SSPPAANI JNE
Nap
Valencia
SARDINIË
Cordoba
Cordova
Cadiz
Tanger
Malaga
Cartegena
Cagliari
M i d d e l l a
n d s
e
Algiers
Z e e
Tunis
Palermo
Pa
SICILY
Z
W
E
D
E
N
Europa in de vroege
zeventiende eeuw
Helsingborg
WEGEN
Stockholm
Tallinn
Novgorod
Pskov
Göteborg
Moskou
Riga
A R KE N
Kopenhagen
B
sc
alti
he
Ze
R U S L A N D
e
Smolensk
Vilnius
Königsberg
Minsk
Danzig
PO
E INA
MREARN
ME
Koersk
Stettin
P O L E N
Berlijn
Warschau
Charkov
Kiev
Praag
B OH EMEN
Lviv
Krakow
N
Wenen
Boeda
Cluj Napoca
O
T
Spalato
A
dr
T
Mostar
ia
Naples
Napels
ti
sc
he
Ze
Bari
Boekarest
Belgrado
O
Z w a r t e Z e e
Varna
M
A
Boergas
Sofia
A
e
N
Adrianopel
S E
Konstantinopel
Ankara
R
Salonica
Janina
Smyrna
Messina
Palermo
SICILIË
SICILY
Athene
I
J
K
Deel i
Introductie
1
Naar het universum kijken
Als je naar buiten loopt, op een warme heldere avond, en omhoogkijkt, wat zie je dan?
Stel je eens voor hoe je die vraag vierhonderd jaar geleden zou
hebben beantwoord. Wat zagen de mensen toen, starend naar de
sterren? Het is opmerkelijk dat, terwijl ze dezelfde dingen bekeken,
ze toch een ander universum zagen, met volledig andere betekenissen, zowel op zichzelf als voor hen persoonlijk. Dit kenmerkt een
veelbetekenend feit: dat het denken – de tijdgeest, het wereldbeeld
– van onze meest hoogopgeleide en weldenkende voorvaderen aan
het begin van de zeventiende eeuw nog altijd fundamenteel in lijn
stond met dat van hun eigen klassieke en middeleeuwse voorgangers; maar aan het einde van de eeuw was het modern geworden.
Dit opvallende feit toont aan dat de zeventiende eeuw een zeer
bijzondere periode in de menselijke geschiedenis is. Het is in feite
hét tijdvak in de geschiedenis van het menselijk denken. Op de
volgende pagina’s zal ik deze grote bewering pogen te staven.
De zeventiende eeuw is een van de meest uitgebreid bestudeerde
eeuwen in de historische wetenschap. Ik betreed dit vakgebied dan
ook met passende terughoudendheid. Mijn interessegebied ligt bij
de vraag hoe, in meest algemene zin, de manier van denken van de
best geïnformeerde mensen uit die eeuw in zo’n korte en tumultueuze tijd veranderde van middeleeuws naar modern. Om dit in een
enkel boek te bewerkstelligen moet er worden geselecteerd, geëxperimenteerd en onderzocht; alomvattendheid is onmogelijk. Maar
een patroon ontwaren in een grote beweging van het denken is als
vanuit de lucht naar een landschap kijken: je zoekt eerst de grove
19
contouren. Omdat in het doorgronden van de zeventiende eeuw de
belangrijkste thema’s wetenschap, filosofie en ideeën zijn, is het een
arena die de filosoof en historicus van ideeën met eerbied betreedt.
Er valt een polemisch punt aan te stippen. De industrie van de
historische wetenschap heeft periodiek revisionisme nodig voor
haar voortbestaan. Dit is een goede zaak, want het houdt het debat actueel en zorgt voor nieuwe uitdagingen van ons begrip van
het verleden en dus ook van het heden. Een van de aangebrachte
herzieningen in de veronderstelling dat de zeventiende eeuw de
smeltkroes van de moderne tijd was, is dat het níét de smeltkroes
van de moderne tijd was. ‘De wetenschappelijke revolutie en de
Verlichting worden niet langer beschouwd als omslagpunten in de
triomfantelijke vooruitgang van het wetenschappelijke denken, en
deze ontwikkelingen worden niet langer gezien als kenmerkend voor
de afname van geloof in het bovennatuurlijke en de oorsprong van
de “onttovering” van de wereld,’ schrijft een recensent van een boek
over hoe geloof in occultisme tot in de achttiende eeuw in zwang
bleef.1
Zowel recensent als gerecenseerde, en wie dan ook die deze periode niet langer als omslagpunt ziet, slaagt er niet in een fundamenteel
punt te begrijpen: ja, natuurlijk bleven de oude geloven en bijgeloof
bestaan – ze bestaan nog steeds op vele plaatsen – maar de revolutie
van het wereldbeeld die in de zeventiende eeuw plaatsvond, maakte hen in functionele zin marginaal; waar zij eerst het centrale en
dominante uitgangspunt van ieders denken bepaalden, begonnen
ze nu meer richting de zijlijn van de metafysica en ethiek, politiek
en internationale betrekkingen te bewegen, terwijl zij ook meer het
domein van de individuele privésfeer betrokken.
Mijn interesse in de intellectuele geschiedenis van de zeventiende
eeuw bestaat al lange tijd. In de afgelopen vijfentwintig jaar heb ik
me hiermee beziggehouden; in een academisch onderzoek naar het
denken van George Berkeley (1685-1753), in een biografie van René
20
Descartes (1598-1650), een boek over opvattingen over vrijheid zoals
die ontstonden uit debatten over vrijheid in denken en onderzoek
in de zestiende en zeventiende eeuw, alsmede in een aantal essays
over Locke, de wetenschappelijke revolutie en de daaropvolgende
Verlichting. In die vijfentwintig jaar ben ik de zeventiende eeuw
als zeer opmerkelijk gaan zien. Ik durf te beweren dat dit daadwerkelijk hét tijdvak is in het verhaal van het menselijke denken.2
Vanzelfsprekend zijn er meerdere tijdvakken geweest – erg veel zelfs
– maar geen van alle heeft de kijk van de mens op het universum zo
dramatisch veranderd. Omdat deze verandering plaatsvond terwijl
Europa zichzelf verscheurde door eindeloze oorlogen, in onzekerheid en onderdrukking, met duizelingwekkende nieuwe denkramen
die oude zekerheden uitdaagden, is het toch zeker een fascinerend
en intrigerend spektakel te noemen. En zoals altijd met belangrijke
geschiedenis: je leert er veel van over je eigen tijd en tijdgeest.
De puzzel, het vraagstuk, van de zeventiende eeuw is hoe de
grootste verandering ooit in onze geestelijke blik op de mensheid
heeft kunnen plaatsvinden in de chaos van die tijd. Of is de oplossing van de puzzel te vinden in de puzzel zelf? Een doel van dit
onderzoek naar die tijd vol conflict en genialiteit, is een antwoord
te bieden.
Een tijdgeest wordt gevormd door de gezamenlijke opbrengst van
vooraanstaande denkers uit die tijd, middels hun debatten, ideeën
en ontdekkingen. Het verhaal van het zeventiende-eeuwse denken
is derhalve het verhaal van de vooraanstaande denkers en hun interacties.
Het is ook een onderzoek naar wat die interacties mogelijk en
vaak urgent maakte. Met terugwerkende kracht stoppen we zaken
voor ons eigen gemak in hokjes, en zien we belangrijke details over
het hoofd. We spreken nu over de wetenschappelijke revolutie,
en spreken op een andere manier over de filosofie uit die tijd als
vormend voor het daaropvolgende debat in de epistemologie, me21
tafysica en politieke studies, en dus gaan we verder alsof de wetenschappelijke en filosofische revoluties niet een en dezelfde waren – of
anders gezegd, losse delen van een groter geheel. Maar ze maakten
wel degelijk deel uit van elkaar en waren samen deel van de grote
geestelijke revolutie van het tijdperk.
Bovendien, de revolutie in kwestie zou niet hebben kunnen
plaatsvinden als ideeën niet vrijelijk hadden kunnen circuleren, in
elk geval vrijer dan mensen dat konden. Dus om te begrijpen hoe
het denken zich ontwikkelde in deze periode, moeten we kennis
opdoen over iets wat op het eerste gezicht nogal alledaags overkomt:
de postdienst van toen. Opmerkelijk genoeg waren er verscheidene
individuen die functioneerden als – om het zo maar te zeggen –
internetservers die de geleerden van Europa met elkaar verbonden,
en die de informatiestroom en uitwisseling van ideeën onder hen
mogelijk maakten. Een van die geleerden was Marin Mersenne.
Zijn eigen gevarieerde werk representeert een van de buitengewone
toonbeelden van de geestelijke revolutie van die tijd. In zijn werk
poogde hij het werkelijk productieve onderzoek los te koppelen van
de verstrengeling met de mystiek, het occulte, magie, rozenkruisers
en natuurlijk van de voorschriften van religie. Kerkelijke religie werd
bedreigd door het sceptisch bevragen van haar autoriteit en stelde
zich daarom vijandig op jegens de groei van seculiere kennis en
geletterdheid.
Andere commentatoren van de zeventiende eeuw wezen op de
groei aan publicaties in vaderlandse talen en de snelle toename van
protestantse afsplitsingen – waarvan enkele een nogal aardse nadruk
op de zegeningen van materieel succes kenden (De protestantse ethiek
en de geest van het kapitalisme van Max Weber combineert twee
bekende stellingen omtrent dit onderwerp) – als ook hun transformatieve eigenschappen, en dat zijn zinnige punten. Maar het is van
belang om deze punten in een bredere context te plaatsen. Houdingen jegens materiële omstandigheden van het leven zijn een gevolg
van een verandering in denken over wat belangrijk is; toegenomen
22
geletterdheid en de snelle groei van vaderlandse publicaties – in
het bijzonder die van pamfletten, satires, politieke verhandelingen
en nieuws – zijn enkele van de oorzaken. Zij zijn op hun beurt de
transportmiddelen waarmee de ideeën van geest tot geest kunnen
reizen, en ideeën zijn de brandstof van verandering.
Het zou encyclopedische proporties verlangen om al die geesten,
hun werk en hun verbindingen onderling ook maar enigszins bevredigend te onderzoeken. Maar ik hoop dat de schetsen die ik hier
bied de stelling zullen illustreren dat de zeventiende eeuw werkelijk
het moment is waarop de koers van de geschiedenis is veranderd,
dusdanig grondig zelfs dat alles ervoor een andere wereld is, en alles
in die tijd en vanaf toen onze wereld.3
In deel ii behandel ik de Dertigjarige Oorlog en de beknopte geschiedenis van de Engels-Nederlandse zeeslagen. Latere hoofdstukken over de Dertigjarige Oorlog zijn – alleen al vanwege de duur
van de oorlog – samenvattend en niet afdoend. Ik denk echter dat
de zinloosheid van het laten voortduren van het destructieve conflict
voldoende wordt aangetoond. Het is desalniettemin belangrijk om
de oorlog tot het uitputtende einde te volgen, omdat deze de omslag
in de geschiedenis zo aantoont. In deel iii beschrijf ik de intellectuele achtergrond van de revolutie in het denken die in dezelfde eeuw
plaatsvond – niet in het minst de occulte ambities van hen die magische routes naar kennis zochten. Deel iv gaat over de opkomst van
verantwoorder manieren van onderzoeken en denken, terwijl deel
v de toepassing daarvan in de maatschappij beschrijft. Het korte en
besluitende deel vi bevat mijn verklaring voor hoe en waarom de
zeventiende eeuw de basis voor de moderne wereld vormde.
23
2
Het tijdvak in de geschiedenis van de mens
Vele duizenden jaren lang zagen de meeste mensen de wereld als
middelpunt van het universum, en zichzelf als het centrum van dat
middelpunt, een beetje zoals een kind denkt. Maar gezien het feit dat
dit denkbeeld in Europa rondom een specifiek moment spectaculair
veranderde, wordt het van belang om de vraag te stellen hoe en waarom dit gebeurde. Een antwoord – het juiste maar weinig nuttige – is
natuurlijk: alle geschiedenis leidde tot dat punt. Maar het belangrijke
punt van dit goede antwoord is dat de verandering in essentie een theoretische was, die een verschuiving van honderdtachtig graden in ons
perspectief veroorzaakte die een volledig nieuwe blik – ons beeld, het
hedendaagse beeld – op de wereld gaf; en het was een verandering die
met ongelooflijke snelheid plaatshad. Er was een omslagpunt, en een
daaropvolgend domino-effect, op een manier die vaker voorkomt in
menselijke aangelegenheden. Maar dit was geen gewoon omslagpunt.
We spreken en schrijven nu over deze revolutie in het denken alsof het een onvermijdelijke gebeurtenis was, een waarvan de essentiele eigenschappen gemeengoed zijn geworden in onze eigen manier
van denken. We lopen dan echter de belangrijke betekenis mis van
wat er op het spel stond voor hen die de verandering in gang zetten
en voor die vele anderen die ermee geconfronteerd werden, soms
verontrust en ongemakkelijk. Andere momenten van verandering
zijn opgeëist door andere denktradities, meestal religieuze – een
uittocht van een slavenvolk op zoek naar vrijheid, een openbaring
op een bergtop, de geboorte van een verlosser, de overlevering van
een profeet –, maar deze gebeurtenissen of vermeende gebeurtenissen horen alle bij de onvolwassenheid van de menselijke geest.
24
Hulton Archive
De Agostini Picture Library
Schematische weergave van
een geocentrisch universum,
afgebeeld in Liber chronicarum
mundi, 1493.
Titelblad van
de Prognosticatie
van Paracelsus,
gepubliceerd in 1536.
De tijd van het genie ill.indd 1
9-3-2016 15:19:11
Hulton Archive
Apic, Hulton Fine Art Collection
Een anoniem portret van John Dee, circa 1590.
Maximiliaan I, kiesman en keurvorst van
Leemage, Universal Images Group
DEA / A. Dagli Orti, De Agostini
Beieren. Hij volgde zijn vader op in 1598.
Een door Galileo Galilei ontworpen telescoop.
Portret van Ferdinand II van Oostenrijk,
geschilderd door Josef Kiss en Friedrich
Mayrhofer. Ferdinand II was keizer van het
Heilige Roomse Rijk van 1619 tot zijn dood
in 1637.
De tijd van het genie ill.indd 2
9-3-2016 15:19:14
Hulton Archive
Een ets van Frederick V
door Richard Earlom,
Charles Turner en R.
Dunkarton.
A. Dagli Orti, De Agostini
De aankomst van het keizerlijke leger
– detail uit een schilderij van Pieter
Snayers, over de eerste fase van de
Slag op de Witte Berg. De getoonde
slag werd geleverd in de buurt van
Praag in november 1620, gedurende de
Dertigjarige Oorlog.
A. Dagli Orti, De Agostini
Het artilleriebombardement
van de keizerlijke en Beierse
troepen vlak voor de veldslag,
in de tweede fase van de Slag
op de Witte Berg – detail uit
een ander schilderij van Pieter
Snayers.
De tijd van het genie ill.indd 3
9-3-2016 15:19:18
Veneranda Biblioteca Ambrosiana, De Agostini
Universal History Archive, Universal Images Group
Gustaaf II Adolf van
Zweden leidt zijn leger
naar de overwinning
tijdens de Slag bij
Breitenfeld (1631),
afgebeeld op een
schilderij van Johann
Walter.
Portret van Kardinaal
Roberto Bellarmino,
door Carlo Perotti.
De tijd van het genie ill.indd 4
9-3-2016 15:19:21
DEA / A. Dagli Orti
DEA Picture Library, De Agostini
Gustaaf II Adolf van Zweden dwingt in de Staten-Generaal een eed van trouw af aan zijn
dochter Cristina.
Galilei voor de kerkelijke rechtbank in Rome, geschilderd door Cristiano Banti.
De tijd van het genie ill.indd 5
9-3-2016 15:19:22
van René Descartes.
DEA / G. Dagli Orti, De Agostini
Een anoniem portret
Koningin Christina
van Zweden met haar
hofhouding, afgebeeld
op een schilderij uit de
collectie van het Musée
Heritage Images, Hulton Fine Art Collection
de l’Histoire de France.
De tijd van het genie ill.indd 6
9-3-2016 15:19:24
Apic, Hulton Archive
Een gravure van
De Agostini Picture Library
Time Life Pictures, The Life Picture Collection
Marin Mersenne.
Portret van Thomas Hobbes, door John
Titelblad van Hobbes’ Leviathan (1651).
Michael Wright.
De tijd van het genie ill.indd 7
9-3-2016 15:19:25
Heritage Images, Hulton Archive
DEA Picture Library, De Agostini
Portret van Isaac Newton, door Godfrey
Portret van John Locke, door Godfrey Kneller.
Heritage Images, Hulton Fine Art Collection
Kneller.
Lodewijk XIV, koning
van Frankrijk (1638-1715),
schilderij uit de collectie
van het Musée de
l‘Histoire de France.
De tijd van het genie ill.indd 8
9-3-2016 15:19:27
Geschiktere kandidaten zijn wellicht de genialiteit van de klassieke
tijd en de volwassen staat van delen van de wereld ten tijde van de
Romeinen of, in China, de Tang-dynastie. Maar de geschiedenis van
de manier waarop de wereld eruitziet voor de gemiddeld opgeleide
en nadenkende mens, en waarom de wereld er zo uitziet, was van
een volledig andere orde na de zeventiende eeuw.
Deze verandering droeg dramatische implicaties met zich mee gegeven het feit dat de inrichting van de maatschappij, de moraliteit,
het onderwijs en eigenlijk het dagelijks leven van miljoenen mensen,
werd beheerst door de vroegmoderne manier van denken op een
manier die duizenden jaren lang de grondslagen van het menselijke
bestaan en hun uitgangspunten hetzelfde hield. In de vierhonderd
jaar sinds de revolutie plaatsvond, is de wereld meer veranderd dan
in al haar geschiedenis daarvoor. Dat geeft aan dat het om een belangrijke periode gaat, en waarom de periode in kwestie hét tijdvak
in menselijke ontwikkeling is.
Mocht deze stelling overdreven lijken, neem dan de volgende
twee voorbeelden ter overweging. In 1606 werd Macbeth voor het
eerst opgevoerd. Shakespeare kon uitgaan van de overtuigingen van
zijn publiek in de Banqueting Hall te Whitehall, waar de première
plaatsvond, zodat hij de dood van een koning kon ensceneren als
ondermijning van de natuurlijke orde, zodanig dat paarden elkaar
opaten en uilen in de lucht op valken vielen en hen doodden. In
1649, slechts één generatie later, werd een koning publiekelijk vermoord, geëxecuteerd in Whitehall te Londen in bijzijn van een grote
groep toeschouwers. Wellicht waren enkelen van dezelfde toeschouwers aanwezig bij zowel de eerste uitvoering van Macbeth als de
onthoofding van Charles i. Het idee van de heilige aard van het koningschap, dat als vanzelfsprekend werd neergezet in Macbeth, was
tegen de tijd van de Burgeroorlog verworpen en had plaatsgemaakt
voor nieuwe ideeën over de aard en uitvoering van politiek gezag.
Alhoewel het nog een generatie duurde tot deze ideeën volledig waren doorgesijpeld in de georganiseerde praktijk (in Engeland in elk
25
geval – tijdens de ‘Glorieuze Revolutie’ van 1688 toen het parlement
een koning afzette en een eigen gekozen vervanging aanstelde), was
het verschil al voelbaar.
Dat is een voorbeeld van één soort verandering van perspectief in
een land, hoewel het er een was met veel consequenties voor grote
delen van de wereld, vanwege de mondiale verspreiding van de opkomende politieke ideologie die hier werd gerepresenteerd. Een nog
verstrekkendere verandering wordt geïllustreerd door het volgende
voorbeeld, voortkomend uit een zonniger klimaat.
In 1615 stuurde Paolo Antonio Foscarini, een karmelietenbroeder,
een memorandum aan de Vaticaanse kardinaal Bellarmino waarin
hij verdedigde dat het copernicaanse heliocentrische model van het
universum niet in strijd was met de Heilige Schrift. Bellarmino
antwoordde, met ijskoude ironie, dat ‘als er een echt bewijs zou zijn
dat de zon in het midden van het universum staat, dat de aarde in de
derde hemel is, en dat de zon niet rond de aarde draait maar de aarde
rond de zon, we dan met grote omzichtigheid te werk moeten gaan
in het toelichten van passages uit de Schrift die het tegendeel lijken
te beweren’. Eerder in de brief had Bellarmino Foscarini herinnerd:
Zoals u weet verbiedt het Concilie van Trente ons de Heilige
Schrift zo te interpreteren dat zij in strijd is met de algemene
mening van de Kerkvaders. Als u, eerwaarde broeder, niet enkel commentaar van de Vaders wil lezen, maar ook de moderne
critici van Genesis, de Psalmen, Prediker en Jozua, dan zult
u ontdekken dat zij allen instemmen met de letterlijke interpretatie, dat de zon in de hemelen is en met grote snelheid
rond de aarde draait, dat de aarde zeer ver van de hemelen af
staat en bewegingloos in het centrum van het universum staat.
Overweeg dan, in uw inzicht, of de Kerk het zou kunnen tolereren dat de Schrift geïnterpreteerd zou moeten worden op
een wijze die tegengesteld is aan die van de heilige Vaders en
van alle moderne critici, zowel in het Latijn als in het Grieks.
26
Bellarmino’s waarschuwing – ‘in uw inzicht’ – kon niet explicieter.
Zestien jaar voor deze briefwisseling was Giordano Bruno op de
brandstapel gezet op de Campo dei Fiori in Rome voor – onder
andere – het verdedigen van het copernicaanse perspectief; zestien
jaar na deze briefwisseling werd Galilei gearresteerd en berecht voor
hetzelfde. Als hij zijn woorden niet terug had genomen, zou hij ter
dood zijn veroordeeld. Ondertussen, in 1619, was Giulio Vanini
op de brandstapel gezet in Toulouse voor het aannemen van een
naturalistische opvatting over de wereld. Het was levensgevaarlijk
om zulke ideeën openlijk aan te hangen.
Maar neem nu de publicatie in 1686 ter overweging – iets meer
dan vijftig jaar na de berechting van Galilei – van de geweldige
en indrukwekkende Gesprekken over de menigte der werelden van
Bernard le Bovier de Fontenelle, cartesiaans filosoof en begaafd
schrijver. Voorgedaan als gesprekken die hij voerde tijdens een reeks
avondlijke wandelingen met een aristocratische dame die anoniem
blijft, introduceert en verklaart Fontenelle de aard van het universum zoals voorgesteld door de zeventiende-eeuwse ‘nieuwe filosofie’,
die hij afzet tegen de geocentrische blik die zij verving, en hij zet de
implicaties uiteen voor het zelfbegrip van de mensheid. De uitleg
die hij geeft aan de copernicaanse blik was bedoeld als inleiding op
zijn betoog waarin hij stelt dat, omdat dat alle sterren zonnen zijn,
het waarschijnlijk is dat er vele planeten om hen heen draaien die
leven huisvesten – een kijk die de laatste jaren is gesteund door niet
alleen de kansberekening maar ook door daadwerkelijke observatie
van andere planetaire systemen dan de onze en planeten als de onze.
‘Het universum,’ schreef Fontenelle,
... is als een horloge op grotere schaal; alle bewegingen zijn
afhankelijk van vaste wetten en de wederzijdse relatie tussen
de delen. (...) Het is nu met zekerheid te zeggen (...) dat Venus
en Mercurius om de zon draaien, en niet om de aarde; op dit
gebied is het klassieke systeem volledig uit elkaar gespat. (...)
27
Door het verschijnen van een zekere Duitser genaamd Copernicus vereenvoudigde de astronomie; hij vernietigde alle
onnodige cirkels, en verbrijzelde de kristallen hemelbollen.
Bezield door filosofisch enthousiasme verdreef hij de aarde van
de haar toegewezen centrale positie en plaatste de zon, die zo’n
voorname plek meer waardig is, in haar plaats. De planeten
hoefden niet langer hun omwentelingen rond de aarde te maken, en haar in het midden van hun banen te omsluiten. (...)
Ze draaien allemaal om de zon, ook de aarde.
Als Fontenelle zeventig jaar eerder had geleefd, ten tijde van Bellarmino’s brief aan Foscarini, of vijftig jaar eerder ten tijde van Galilei’s arrestatie, dan zou hij deze denkbeelden niet zo vrijelijk hebben kunnen publiceren, zonder kans op vervolging of verbanning.
Vijftig jaar is een korte tijd in de menselijke geschiedenis, maar
niet altijd in menselijke aangelegenheden. De wereld had zeker veel
vooruitgang geboekt in die vijftig jaar.
Men zou een veelvoud aan voorbeelden kunnen geven van het
contrast tussen het wereldbeeld dat door iedereen werd aangehouden aan het begin van de zeventiende eeuw – en de risico’s die anders
denken met zich meebracht – en het wereldbeeld dat algemeen geaccepteerd was, in elk geval onder geschoolde mensen aan het einde
van de eeuw – samen met het volledig verdwijnen van die risico’s.
Het valt te verdedigen dat bijna elke eeuw in de geschreven geschiedenis interessant is vanwege de ideeën die eruit voort zijn gekomen, maar de zeventiende eeuw in Europa – zonder twijfel een
tijd van het genie – is dit in het bijzonder.
Het is een raadsel, of dat zou het moeten zijn, dat deze explosie
van genialiteit plaatsvond in zo’n tumultueuze eeuw – een tijd van
oorlogen, burgerstrijd en de voortzetting van postreformatorische
religieuze ellende, ontwrichtender en destructiever dan in de geschiedenis van Europa tot dan toe. Hoe verklaart men het opbloeien
van de genialiteit te midden van zo’n strijd? Zou het tumult van
28
de eeuw op de een of andere manier haar genialiteit en de veranderingen verklaren, of veroorzaken, of zou er in vredige tijden een
nog grotere vernieuwing hebben plaatsgevonden? Is het slechts een
mysterie dat hét tijdvak in de menselijke geschiedenis in zulke omstandigheden plaatsvond, of zou het zo zijn – helaas deprimerend,
wanneer je de implicaties beschouwt – dat er rampspoed voor nodig
is om de mens zich zo snel te laten ontwikkelen?
Het is niet enkel vanuit ons perspectief dat de zeventiende eeuw
een revolutionaire tijd lijkt. Zoals het voorbeeld van Fontenelle laat
zien, kwam het voor haar inwoners ook zo over. Beeld je de opwinding in van Jeremiah Horrocks en zijn vriend William Crabtree op
24 november 1639 toen zij, afgezonderd op Crabtrees zolder, een
spectaculaire wetenschappelijke observatie deden: een overgang van
Venus – dat wil zeggen, de zichtbare passage van de planeet Venus
langs het oppervlak van de zon. Horrocks had de datum van de
overgang uitgewerkt door het bestuderen van Keplers Rudolfinische
Tafels van de planetaire baanbewegingen, die twaalf jaar daarvoor
waren gepubliceerd. Het was een klassiek voorbeeld van het testen
van een theorie door observatie. Stel je de gevoelens van de twee
amateurs voor toen zij herhaald bewijs van Copernicus’ systeem
afwachtten – en met grote gevolgen, van een heel ander universum
dan hoe het in het traditionele geloof werd geportretteerd. Zij zagen
wat ze verwachtten te zien, en konden toch haast niet geloven dat
ze het zagen: de zwarte stip van Venus die langzaam maar zeker
over het schitterende beeld van de zon wordt geprojecteerd op een
kaart op Crabtrees zolder. Horrocks beschreef zijn vriend als aan
de grond genageld, lange tijd ‘verzonken in gedachten’, ‘amper zijn
zintuigen vertrouwend door een overdaad aan vreugde’. De emotie
die hij en Crabtree voelden is er een die de wetenschap goed kent: de
blijdschap bij het zien van empirische bevestiging van een theorie.1
Horrocks en Crabtree wisten natuurlijk dat zij geen ontdekking
hadden gedaan. Copernicus’ werk en Galilei’s telescopen hadden
29
onderling al de bewering in Psalm 104 vers 5 weerlegd, geciteerd
door Bellarmino aan Foscarini, dat de aarde was ‘vastgezet op haar
fundamenten, zodat zij nooit zal kunnen bewegen’. Wat nieuw was
aan dit alles was dat Horrocks en Crabtree interpreteerden wat zij
hadden waargenomen – een planeet die zich verplaatst langs een
binnenbaan tussen de aarde en de zon – volgens een verklaringsmodel van de structuur van het universum dat radicaal anders was dan
voorgaande verklaringsmodellen; en met een bijbehorende compleet andere reeks implicaties voor alles wat de mensheid dacht,
hoopte en wenste te geloven.
Hoe radicaal dit verschil precies was, wordt duidelijk als we ons
gedetailleerder het wereldbeeld voorstellen dat op zijn kant gezet
werd. De bewondering van de mensheid voor de sterren en de hemelse ‘zwervers’ (hun Griekse naam is de oorsprong van het woord
‘planeten’)2 waar er toen zeven van geteld werden – zon, maan,
Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus – is zeer oud. Het
vroegste bewijs voor systematische astronomie is het 25000 jaar
oude Ishango-bot, dat bij de bron van de Nijl is gevonden, gegraveerd met markeringen die corresponderen met de standen van de
maan. Babylonische sterrenkaarten waren 22000 jaar later al zeer
gedetailleerd, met daarin opgenomen de eeuwenlange inspanningen
van het hemelstaren en het nauwkeurig maken van aantekeningen.
De Mesopotamische kaarten waren zo uitgebreid omdat ze de basis
vormden voor astrologische waarzeggerij, maar toen Thales in de
zesde eeuw v.Chr., en een half millennium na hem de astronoom
Claudius Ptolemaeus van Alexandrië, de bewaarde informatie in
die kaarten gebruikte, was het eerder voor de ontluikende echte
wetenschap dan voor profetieën. Net als Horrocks zoveel eeuwen
later gebruikte Thales de data om een voorspelling te doen, in zijn
geval een zonsverduistering die plaatsvond op 28 mei 585 v.Chr.,
die zichtbaar was in Klein-Azië.3 Het was een gebeurtenis die de
vijandige Medense en Lydische legers, die op die dag de Slag bij
de Halys uitvochten, zo bang maakte dat ze hun wapens neerleg30
den – zo vertelt Herodotus – en een wapenstilstand afkondigden.4
Ze dachten dat de goden hun een vreselijke boodschap stuurden.
Thales dacht dat de maan tussen de zon en dat deel van de wereld
passeerde en zo een schaduw wierp. Thales’ manier van denken heeft
(bijna) gezegevierd.
Zo’n 2.500 jaar later vormde het werk van Copernicus en Kepler
de start voor de werkelijk grote moderne revolutie in het menselijke zelfinzicht, door de aarde definitief uit het centrum van het
universum te verwijderen en de planeten op de juiste manier te
rangschikken – eerst in hun juiste volgorde rond de zon, vervolgens in de elliptische patronen van hun banen. Drie eeuwen na
hen paste Darwin de menselijke egogeografie aan door de mens
niet langer als kroonstuk van de schepping neer te zetten. Wat
een verandering had er dus plaatsgevonden in de periode tussen
Copernicus en Darwin! – het verplaatsen van de mensheid uit het
centrum van het universum én weg van het toppunt van de schepping,
naar een kleine steen in de buitenwijken van een doodgewoon
melkwegstelsel te midden van miljarden sterrenstelsels, en naar
een plek achteraan in de rij van het biologische gezelschap op die
steen. Dit is een wonderbaarlijke heroriëntatie. Het is waar dat
zelfs tegenwoordig honderden miljoenen deze denkomslag nog
niet helemaal hebben bevat, en de implicaties ervan des te minder;
maar wat zich nu uitsluitend tot religieuze fundamentalisten en
onwetenden beperkt, was ooit de officiële doctrine, en dat is een
radicale verandering.
Toen Horrocks en Crabtree de stip van Venus over het oppervlak van de zon zagen kruipen, was de telescoop al uitgevonden,
maar het was niet, zoals gezegd, de telescoop waar zij afhankelijk
van waren. Naast Keplers berekeningen waren ze afhankelijk van
de enige twee instrumenten waar mensen vanaf het begin van de
evolutie over beschikten: het blote oog – het eerste astronomische
instrument van de mens – en de rede – het eerste en nog altijd
beste wetenschappelijke instrument van de mens, en het instru31
ment dat in de zeventiende eeuw opnieuw gebruikt kon worden
door mensen die vrij waren van de beperkende en te vaak gevaarlijke oplegging van religieuze orthodoxie. ‘Orthodoxie’ betekent
‘juist geloof ’: het probleem van de mensheid toen was, en voor
sommigen is het dat nog steeds, haar neiging om te denken dat
hoe ouderwetser een overtuiging is, des te meer waarheid deze
bevat.5
Om nadruk te leggen op hoe dramatisch deze verandering van
perspectief was, kan men denken aan de verstrekkende gevolgen van
wat de zeventiende-eeuwse denkrevolutie mogelijk heeft gemaakt
voor ons hedendaagse wetenschappelijke wereldbeeld. Dit is het
beste te zien aan de hand van twee voorbeelden van wat onmogelijk
zou zijn geweest om te denken – het is onmogelijk om zelfs maar te
beginnen je dit voor te stellen – in het beperkte antropocentrische
beeld dat is overgeleverd door de lange geschiedenis van de menselijke onwetendheid – onwetendheid die scheppingsverhalen heeft
gecreëerd en enorme hoeveelheden legendarische geloofssystemen
heeft geschapen.
Het eerste voorbeeld is een gebeurtenis die in ons zonnestelsel bekendstaat als het ‘Late Hevige Bombardement’. Bijna vier
miljard jaar geleden werden de binnenste regionen van het zonnestelsel onderworpen aan een enorme stortregen aan meteoren en
asteroïden. Zovele ervan kwamen in botsing met de maan dat ze
het oppervlak ervan deden smelten. Ook Mercurius werd zwaar
getroffen; gigantische kraters zoals het Caloris-bassin werden na de
inslag omringd door vulkanen, en schokgolven creëerden vreemd
gevormde heuvels aan de andere kant van de planeet. Ook de
aarde lag op het pad van deze onthutsende stortvloed aan puin die
op de zon viel, waardoor zij ook werd getroffen. Het Late Hevige
Bombardement vormde op de maan meer dan 1700 kraters met
elk een diameter van meer dan twintig kilometer, dus berekeningen laten zien dat, omdat de aarde groter is, er hier tien keer meer
reusachtige kraters gevormd moeten zijn. Diepe sedimenten in
32
Canada en Groenland bevatten een overvloed aan buitenaardse
isotopen, die empirisch bewijs leveren voor de Bombardementhypothese; en bovendien voor het feit dat, aan de fossielen te zien,
er vlak na het Bombardement leven ontstond. Dat suggereert dat
het eerdere ontstaan van leven door het Bombardement vernietigd
was en opnieuw heeft moeten beginnen, of dat het leven op onze
planeet juist door de botsing met de enorme stenen geïntroduceerd is.
Deze fascinerende hypothese is volstrekt onbegrijpelijk in een
wereldbeeld dat gebaseerd is op een recentelijke – volgens de orthodoxie zesduizend jaar geleden – magische schepping die van het
universum een kleine, om de mens draaiende plek maakt. Dat was
het wereldbeeld dat aan het begin van de zeventiende eeuw niet
enkel geloofd werd, maar verplicht werd aangenomen (op het hoogtepunt op straffe van de dood).
Het tweede voorbeeld had nog meer dramatische gevolgen: de
ontdekking van exoplaneten – planeten die om andere sterren
draaien dan de onze. Fontenelle was erin geslaagd om op rationele gronden hun bestaan te veronderstellen, door ideeën nieuw
leven in te blazen die in de oudheid geopperd waren door Epicurus, Metrodorus, Zeno van Eleusis, Anaximenes, Anaximander,
Democritus, de pythagoreeërs en vele anderen. Maar de werkelijke
ontdekking van de eerste exoplaneet deed de Pools-Amerikaanse
astronoom Aleksander Wolszczan in 1992 tijdens het meten van de
omwenteling van een pulsar. Uit lichte maar regelmatige variaties in
de timing van de pulsen deduceerde hij dat de pulsar naar achteren
en naar voren bewoog door de aanwezigheid van drie planeten die
eromheen draaien.
Exoplaneten in een meer op ons zonnestelsel lijkend systeem
werden vervolgens ontdekt door astronomen van de sterrenwacht
in Genève, wederom door het meten van verstoringen bij een ster
veroorzaakt door de uitgeoefende zwaartekracht van een hemellichaam ter grootte van Jupiter dat eromheen draait. Om te begrij33
pen hoe zulke verstoringen worden opgespoord, moet opgemerkt
worden dat het niet helemaal accuraat is om te zeggen dat de planeten in ons zonnestelsel om de zon heen draaien, maar eerder dat
alle bewoners van ons zonnestelsel, inclusief de zon zelf, draaien
om het middelpunt van de massa, dat zich toevalligerwijs in de
zon bevindt omdat die zoveel zwaarder is dan al het andere in de
buurt. Zo weten astronomen waar ze naar moeten zoeken bij andere sterren, namelijk naar een trillende beweging of schommeling
die met een spectrografische analyse meetbaar is. Deze verstoringen
volgen precieze patronen, waardoor het uitgesloten kan worden
dat ze veroorzaakt worden door de aanwezigheid van een andere
ster waarmee die zich in een binair systeem bevindt (het is onwaarschijnlijk dat daarin planeten gevonden worden omdat een
achtvormige baan de neiging heeft tot instabiliteit, wat er weer
toe leidt dat de planeet uit het systeem wordt geslingerd; sommige observaties suggereren echter dat er wel degelijk zo’n systeem
zou kunnen zijn als de baan van de planeet de banen van de twee
sterren niet doorkruist).6
Door deze techniek te gebruiken ontdekten de astronomen in
Genève, binnen achttien maanden na de observaties van Wolszczan, een enorme planeet die om de ster 51 Pegasi heen draait met
de duizelingwekkende snelheid van een ronde per vier dagen. De
ster 51 Pegasi is een buurman van ons, want hij ligt slechts vijfenveertig lichtjaar bij de aarde vandaan. Om planeten te vinden
van aards formaat, veel kleiner dan Jupiter met mogelijkerwijs onmeetbare hoeveelheden aantrekkingskracht op hun sterren, zijn de
ogen nu gericht op ‘knipogende’ sterren. Hun licht wordt gedimd
door het passeren van een planeet – een overgang zoals Crabtree
en Horrocks die zagen. De meest aardeachtige planeet die was ontdekt toen de eerste versie van deze pagina’s werd geschreven, was
corot-Exo-7B (zo genoemd omdat hij ontdekt is met de Franse
satelliet Corot). corot-Exo-7B is een beetje groter dan de aarde
en hij draait elke twintig uur om de zon. Hij staat dus erg dichtbij
34
– zo dichtbij dat het oppervlak vrijwel zeker bestaat uit kokende
gesmolten lava van 1000 graden Celsius. Maar terwijl deze bladzijden voorbereid werden om te drukken kwam er nieuws over
Kepler 452b, een planeet die veel op de onze lijkt en die op ongeveer
dezelfde afstand rond een zon draait, met een omwentelingstijd van
385 dagen. Deze ‘aarde 2.0’ is 1400 lichtjaren van ons verwijderd en
valt in dezelfde categorie als andere planeten die geobserveerd zijn
door nasa’s Kepler-telescoop, in de veronderstelling dat we meer
planeten in de ‘Goudlokje-zones’ kunnen ontdekken – bewoonbare
zones met de juiste omstandigheden: zones die ‘precies geschikt’
zijn voor leven – rond de statistisch gezien vele andere sterren die
deze zullen hebben.
Het besef dat er andere werelden zijn, dat het universum wonderbaarlijk veel groter en complexer is dan premoderne ideeën konden
suggereren, gaf noodzaak tot een grote intellectuele revolutie. Het
woord ‘revolutie’ dekt de lading eigenlijk maar gedeeltelijk. Het was
een revolutie in het denken over het gehele scala aan onderzoek – en
het vereiste een bevrijding van de geest, een toestemming van de
geest aan zichzelf om zonder angst en vooronderstelling anders te
gaan denken.
Deze revolutie vond plaats tijdens de langere periode die de
zeventiende eeuw omvat – dat wil zeggen, tussen de zestiende
en achttiende eeuw; tussen de Reformatie en Copernicus in de
voorgaande periode en het Verdrag van de Rechten van de Mens
en de Franse Revolutie aan het einde van de laatste periode. De
puzzel, van hoe het allemaal mogelijk was, herhalen we hier. De
vraag over wat die revolutie mogelijk maakte, en wat die vervolgens werkelijkheid maakte, is intrigerend vanwege de omstandigheden waarin de revolutie plaatsvond. Het Europa van de eerste
helft van de zeventiende eeuw, toen de intellectuele revolutie goed
op dreef was, maakte de bloederigste periode in zijn geschiedenis
tot de twintigste eeuw mee. De Duitssprekende staten van Centraal-Europa kenden net zulke erbarmelijke omstandigheden in
35
1648, het jaar van het officiële einde van de Dertigjarige Oorlog,
als Duitsland aan het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945.
De impact en kosten van deze gigantische oorlog, samen met het
eeuwenlange woeden van burgeroorlogen en tweezijdige oorlogen
tussen Spanje en Frankrijk, Engeland en Nederland en Frankrijk
en Nederland – om maar enkele te noemen – waren enorm. Men
kan opnieuw de vraag stellen: hoe is het mogelijk dat het opbloeien van de genialiteit die onze moderne wereld creëerde, niet
alleen plaatsvond tijdens maar – wellicht – voor een deel vanwege
dit alles?
Zoals deze vraag laat zien, is het zeer juist om de zeventiende
eeuw te beschrijven als een tijd van ‘wereld veranderende instabiliteit’.7 Niet alleen is dit een referentie aan de politieke en militaire
omwentelingen van het continent en de westerse eilanden, maar,
nog belangrijker, ook aan de geestelijke – niet alleen intellectuele
– verwarring van die tijd, in die zin dat het denkkader dat volgde
uit de veranderingen die door het inzicht veroorzaakt waren, het
wereldbeeld van de mensen uit die tijd volledig ondersteboven had
gezet. Dit punt wordt geïllustreerd door de astronomische voorbeelden hierboven. Maar de verandering in het denken was niet
slechts voorbehouden aan intellectuelen. Men kan opnieuw vragen
naar het publiek van de eerste opvoering van Macbeth in 1606, en
naar de toeschouwers in Whitehall die aanwezig waren bij de executie van Charles i in 1649: welke verandering in de onbewuste
metafysische blik tijdens die drieënveertig jaar zorgde ervoor dat het
Whitehall-publiek niet geloofde – zoals van het Macbeth-kijkende
publiek door Shakespeare werd verwacht dat men dit wel of in elk
geval half geloofde – dat het doden van een koning een goddelijke
institutionele orde der dingen zou verstoren?
Gezien het feit dat de sleutel tot deze veranderingen in de hoofden van vooraanstaande personen ligt, moet het aandachtspunt
gelegd worden op de aard van het zeventiende-eeuwse intellectuele
milieu. Het opgeleide deel van Europa uit die tijd wordt vaak en
36
veelzeggend beschreven als een republiek van brieven. Hiermee
wordt gedoeld op een supranationale, onofficiële informele collegiale structuur, mogelijk gemaakt door de uitwisselingen – voornamelijk middels brieven – tussen geleerde en onderzoekende mannen
en vrouwen (ja: en vrouwen; het was een kansrijk moment voor
sommige vrouwen) met gedeelde interesses en een overeenkomst
in uitgangspunten. Ideeën en technieken circuleerden vrijelijk, inzichtelijk gemaakt door een gedeelde achtergrond in zaken als kennis van de klassieke talen, filosofie en theologie. Het was geenszins
een lieflijke omgangsvorm, in leven gehouden door broederlijke
affectie en samenwerking; de verschillen in geloofsopvattingen en
meningen resulteerden vaak in ruzies, soms erg genoeg om opstanden te veroorzaken, en zelfs moord; de republiek was constant in
controverse verwikkeld.8 Maar dit was op zichzelf een bron voor
nieuwe ideeën, als ook voor levendige uitwisselingen van informatie
en invloed.
Op de volgende pagina’s neem ik proeven van deze intellectuele
wereld, niet alomvattend maar selectief, om te laten zien hoe het
mogelijk was dat een tijd van het genie en een tijd vol opschudding
een periode deelden.
De honger om inzicht uit geschiedenis te verkrijgen, en in het
bijzonder uit het verhaal van ideeën in de geschiedenis, verklaart
waarom wij zo gretig zijn – wellicht te gretig – in het plakken van
etiketten op tijdvakken of op de bewegingen in die tijdvakken:
‘Renaissance’, ‘Reformatie’, ‘Verlichting’. We doen het als een gemakzuchtige samenvatting van de grote tendensen die hen karakteriseren en die de daaropvolgende periodes beïnvloed hebben, en
in die zin zijn ze handig. Maar het is ook handig om te beseffen
dat, vanzelfsprekend, het plakken van etiketten een bezigheid post
factum is. Niet iedereen die in een bepaalde periode leefde, kende
of waardeerde de eigenschappen van zijn tijd die later de daaropvolgende periode bleken te vormen en sturen op manieren waar wij in
37
retrospectief nadruk op leggen. Zouden de denkers en kunstenaars
van de zestiende eeuw in Florence hebben geweten dat zij leefden
in een tijd die door latere generaties aangeduid werd met die grote,
meervoudige, overinclusieve term ‘de Renaissance’? Het antwoord
is zowel ja (op een bepaalde manier) als nee – en de verklaring ligt
zowel in de zelfbewustheid als in de niet-zelfbewustheid van de
ervaring.
Maar natuurlijk – en dit is het echt interessante eraan – herkenden sommige mensen die deze gebeurtenissen meemaakten inderdaad het belang. Voorbeelden zijn Petrarca en Kant, die beiden
etiketten voor hun eigen tijd introduceerden, en in Petrarca’s geval
de voorafgaande tijd. Petrarca noemde de tijd voor zijn tijd ‘de
Middeleeuwen’ om die periode aan te duiden als de onderbreking
tussen de Klassieke Oudheid en de herontdekking van de interesses
en waarden van de klassieke beschaving in zijn eigen tijd. Kant
gebruikte in de achttiende eeuw de term ‘Verlichting’ – Aufklärung
– om de bijzondere aspiraties van zijn tijd over te brengen. Hij
beschouwde zijn tijd niet als een verlichte maar als een tijd waarin,
zoals hij het stelde, verlichting opkwam als de zon – en die de volle
middagzon zou meemaken als mensen zouden durven te weten door
opgelegde beperkingen in hun geloof en persoonlijke autonomie
van zich af te schudden.9
Maar natuurlijk weten we ook dat etiketten en nette ordening
van periodes even misleidend als informatief zijn. Ze veroorzaken
maar al te vaak de karikatuur dat geschiedenis een rommeligere
zaak is dan we vaak denken. Toch veroorloven we ons nog altijd de
etiketten, en we doen dat omdat we op zoek zijn naar thema’s, rode
draden, naar bewegingen en stromingen die verklaringen kunnen
bieden, en die zelf de verschillende soorten van verlichting geven
die je door onderzoek verkrijgt.
Als we het onszelf toestaan om voor nu enkele van deze vertrouwde etiketten te gebruiken, om een grove positionering te
maken van wat volgt, dan valt op dat in de buitengewone eeuw
38
tussen de Reformatie in de zestiende eeuw en de Verlichting in
de achttiende eeuw, er maar één etiket met enige algemeenheid
beklijft: ‘de late noordelijke Renaissance’ – en dit wordt voornamelijk gebruikt voor de eerste helft van de eeuw. De beschrijving
is bruikbaar, in het omschrijven van de bloei van kunst, literatuur
en wetenschap in Noord-Europa die wij associëren met de tijd van
Shakespeare en Molière, Galilei en Newton. Maar de ‘noordelijke Renaissance’ was zich precies toen ook aan het ontwikkelen
tot iets anders, iets wat dubbelzinniger was en complex, waarin
Noord- en West-Europa het voortouw zouden nemen. Daarom
verdient deze periode zeker haar eigen onderscheidende etiket,
want als je kijkt naar de aaneenschakeling van genialiteit en rumoer die deze eeuw karakteriseert, en de afstand die de Europese geest heeft afgelegd (zowel letterlijk als figuurlijk), dan is het
verbazingwekkend dat deze periode niet veel duidelijker erkend
is als het opvallendste tijdvak van de tweeduizend jaar die voorafgingen aan de twintigste eeuw. De laatste is voorlopig de enige
vergelijkbare eeuw.
De zeventiende-eeuwse fysieke conflicten, in tegenstelling tot de
intellectuele, veranderden de wereld op hun eigen manier. Er wordt
geschat dat één op de drie Duitssprekende mensen vroegtijdig stierf
als gevolg van alleen al de Dertigjarige Oorlog. De destructieve
gevolgen verzwakten de centrale en zuidelijke delen van Europa
zodanig dat het in sommige gevallen pas tot de volgende eeuw – of
zelfs die daarna – duurde voordat zij volledig hersteld waren.
In Engeland maakte de Burgeroorlog plaats voor dramatische
veranderingen die in de volgende eeuwen niet alleen dat land, maar
grote delen van de wereld beïnvloedden, omdat aspecten van de
organisatie van instituten in Engeland tegelijk met het mondialiserende rijk mee zouden reizen.
Het is een slecht gekend feit dat de tot dan toe onophoudelijke
poging van het Ottomaanse Rijk tot verdere expansie en overheersing van Europa uiteindelijk een halt toe werd geroepen na het twee39
de Beleg van Wenen, in 1686, en de nederlaag van de Ottomaanse
legers bij de Slag om Zenta in 1697. Maar voor het grootste deel
van de zeventiende eeuw daarvoor was het een dreiging die druk
uitoefende op een te ver uitgerekt en ingewikkeld Heilig Rooms
Rijk dat op alle grenzen evenveel druk uitoefende en zelf veel interne
problemen ondervond.
In feite kende de eeuw amper een jaar zonder oorlog ergens, van
Scandinavië tot Polen, van Rusland tot Turkije, van Kreta tot Italië,
van Spanje tot Nederland, van Engeland tot Ierland – en zelfs in de
oostelijke uithoeken van Noord-Amerika, waar inheemse Amerikanen de Engelse invasie van hun land probeerden tegen te houden
(de Powhatan-oorlogen). Dit alles kwam nog bij de verwoesting
van de Duitse gebieden van de Rijn tot streken voorbij de Elbe
en de Donau. Frankrijk, Spanje, Zweden, Nederland, Rusland,
Engeland, Turkije, het Heilige Roomse Rijk en het grootste deel
van de Duitse vorstendommen waren in een constante staat van
paraatheid, en vochten zo nu en dan te land of ter zee, gedurende
de hele eeuw.
Terugblikkend zou het je verbazen welke landen de grote spelers
waren en waar de oorsprong van hun invloed lag. Dit waren de
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, Zweden en de entiteit die bekendstond als het Heilige Roomse Rijk. De Dertigjarige
Oorlog eindigde met de Vrede van Westfalen in 1648, een slecht
compromis dat Europa blootstelde aan een nieuwe en soms vreselijke periode van problemen die tot de dag van vandaag bestaan;
maar dat verdrag maakte geen einde aan de gevechten. Hoe kunnen
de politiek en conflicten uit deze periode nou niet van levensbelang
zijn voor het begrijpen van onszelf in het hier en nu?
Maar tegen het achtergronddecor van destructie en oproer bestond een bloeiende genialiteit van het soort dat elke periode in
onze geschiedenis zou doen opscheppen. Bedenk – en hier benoemen we maar enkelen – dat we in de literatuur de volgende personen hadden: Cervantes, Shakespeare, Jonson, Donne, Milton,
40
Dryden, Pepys, Racine, Molière, Corneille, Cyrano de Bergerac,
Scarron, Malherbe, La Fontaine, Alcoforado, Grimmelshausen,
Grypius, Von Lohenstein; in de filosofie Descartes, Bacon, Grotius, Hobbes, Spinoza, Locke, Leibniz, Malebranche, Bayle; in de
wetenschap Mersenne, Pascal, Galilei, Gassendi, Huygens, Kepler,
Van Leeuwenhoek, Hooke, Wren, Boyle, Roche, Newton, Tradescant, Lyte; in de kunsten – maar hier krijg ik gebrek aan ruimte; ik begon met Poussin, Caravaggio, Rubens, El Greco, Rembrandt, Hals, Terbrugghen, Ruysdael, Avercamp, Lievens, Cuyp,
Jan Steen, Vermeer, Hobbema, maar toen realiseerde ik mij, terwijl
ik deze namen typte, dat de lijst van buitengewone kunstenaars in
één land, Nederland ten tijde van de Gouden Eeuw, al te lang is:
meer dan zevenhonderd individuele kunstenaars kwamen voort
uit deze tijd en plaats, en zijn nog altijd zeer goed vertegenwoordigd in de belangrijkste kunstverzamelingen, en ik was nog niet
eens begonnen met het goed ordenen van bijdragen van kunstenaars uit andere landen. In de muziek vinden we de echt grote
namen – Vivaldi, J.S. Bach, Händel –, allen nog vrij jong toen
de zeventiende eeuw eindigde, maar er waren ook Buxtehude,
Monteverdi, Purcell, Wilbye en anderen: de eeuw was in het geheel
niet geluidloos.
Deze lange lijst namen is glorieus voor wat betreft hun bijdrage
aan kunsten, literatuur, denken, politiek en wetenschap, maar vertelt op zichzelf nog weinig over een tijd waarin de vreugde van de
creativiteit veel meer betekende. De Italiaanse steden in de Hoogrenaissance waren ook schouwtonelen voor grote creativiteit, maar
het verschil is dat de zeventiende-eeuwse creativiteit een belangrijke
verandering in hoe mensen zichzelf en de wereld zagen zowel toonde als aanmoedigde, en daardoor definitief de koers van gebeurtenissen in de wereld wijzigde. Denk aan Frankrijk of Engeland
in de jaren negentig van de zestiende eeuw; vergelijk die landen
met hoe ze in het eerste decennium van de achttiende eeuw waren. Het contrast is veel groter dan in alle periodes ervoor of erna.
41
De bewering die denk ik gedaan kan worden over het publiek bij
Macbeth in 1606 en de toeschouwers bij de executie van Charles i
in 1649 is dat het eerste bestond uit premodernen, en de laatste uit
modernen of zij die de moderniteit snel aan het uitvinden waren;
en dit is een verandering die al zichtbaar is in het midden van de
zeventiende eeuw.
42
Download