de ecologische schuld.

advertisement
Faculteit Rechtsgeleerdheid
DE ECOLOGISCHE SCHULD.
ERKENNING EN TOEPASSING VAN HET BEGRIP IN HET RAAMVERDRAG VAN DE
VERENIGDE NATIES INZAKE KLIMAATVERANDERING EN HET VERDRAG INZAKE DE
BIOLOGISCHE DIVERSITEIT.
Masterproef van de opleiding
„Master in de Rechten‟
ingediend door
Stéphanie Seeuws
(00706059)
Major Nationaal en Internationaal Publiekrecht en Milieurecht
Promotor: Prof. Dr. An Cliquet
2
DANKWOORD
In eerste instantie zou ik graag mijn promotor, Prof. Dr. An Cliquet, willen bedanken voor de
steun en begeleiding bij het schrijven van deze Masterproef. Bovendien inspireerden haar
lessen mij om mij verder te verdiepen in het Internationaal Publiekrecht en Milieurecht.
Vervolgens zou ik eveneens graag mijn ouders bedanken. Zij waren een motivatie gedurende
mijn hele opleiding Rechten.
Ten slotte zou ik graag mijn vrienden bedanken. In het bijzonder zou ik graag Pauline
Mensaert willen bedanken voor nalezen en verbeteren van deze Masterproef en het geven van
haar persoonlijke inbreng. Zij betekende voor mij een uitzonderlijke motivatie en steun.
3
INHOUDSTAFEL
INLEIDING...................................................................................................................................8
HOOFDSTUK 1. KLIMAATVERANDERING.................................................................................10
A. Algemeen..................................................................................................................10
B. Gevolgen...................................................................................................................11
B.1. Afrika..........................................................................................................14
B.2. Azië.............................................................................................................15
B.3. Zuid-Amerika.............................................................................................16
B.4. Oceanië......................................................................................................18
B.5. Europa........................................................................................................18
B.6. Noord-Amerika...........................................................................................19
B.7. De kleine eilandstaten................................................................................19
B.8. De poolgebieden........................................................................................21
C. Conclusie..................................................................................................................21
HOOFDSTUK 2. DE ECOLOGISCHE SCHULD.............................................................................23
A. De oorsprong van het begrip van de ecologische schuld.........................................23
B. Een definitie van het begrip van de ecologische schuld...........................................24
B.1. Een definitie in de rechtsleer.....................................................................24
B.2. Een definitie in de rechtspraak..................................................................28
B.3. Het belang van een internationaal aanvaarde definitie.............................28
B.4. Het formuleren van een eigen definitie......................................................29
C. Het beginsel van de staatsaansprakelijkheid............................................................32
C.1. Algemeen....................................................................................................32
1) De Chorzów Factory Case (1928).....................................................33
2) De Trail Smelter Arbitration (1941)..................................................34
3) De Corfu Channel Case (1949).........................................................34
4) De Lac Lanoux Arbitration (1957)....................................................34
5) De Gabcikovo-Nagymaros Case (1997)............................................35
6) Het preventiebeginsel en de staatsaansprakelijkheid........................36
C.2. Het verband tussen de staatsaansprakelijkheid en de ecologische schuld36
4
1) De schadeverwekkende activiteit en de toerekenbaarheid................37
2) Het causaal verband...........................................................................38
3) Inbreuk op een internationaalrechtelijke regel..................................39
C.3. Conclusie...................................................................................................40
D. De ecologische schuld: algemene conclusie............................................................41
HOOFDSTUK 3. HET KLIMAATVERDRAG EN HET DAARBIJ BEHORENDE KYOTO
PROTOCOL................................................................................................................................43
A. Algemeen..................................................................................................................43
A.1. De klimaatonderhandelingen.....................................................................43
A.2. De structuur van het Verdrag en Protocol.................................................46
A.3. Evaluatie van het Verdrag en Protocol......................................................48
B. De erkenning van het concept van de ecologische schuld........................................50
B.1. Algemeen....................................................................................................50
B.2. De ecologische schuld in de praktijk: het Financieel Mechanisme...........55
1) Het Global Environment Facility (GEF)...........................................55
2) Het Special Climate Change Fund (SCCF).......................................57
3) Het Least Developed Countries Fund (LDCF)..................................58
4) Het Green Climate Fund (GCF)........................................................60
5) Het Adaptation Fund (AF)................................................................61
B.3. Conclusie....................................................................................................64
C. Het verband tussen de staatsaansprakelijkheid en de ecologische schuld in het kader
van het Klimaatverdrag en het Kyotoprotocol..................................................65
D. Het Klimaatverdrag: algemene conclusie.................................................................68
HOOFDSTUK 4. HET BIODIVERSITEITSVERDRAG....................................................................70
A. Algemeen..................................................................................................................70
A.1. De structuur van het Biodiversiteitsverdrag..............................................70
A.2. Evaluatie van het Biodiversiteitsverdrag...................................................72
B. De erkenning van het concept van de ecologische schuld........................................73
B.1. Algemeen....................................................................................................73
5
B.2. De ecologische schuld in de praktijk: het Financieel Mechanisme...........76
B.3. Conclusie....................................................................................................79
C. Het verband tussen de staatsaansprakelijkheid en de ecologische schuld in het kader
van het Biodiversiteitsverdrag...........................................................................80
D. Het Biodiversiteitsverdrag: algemene conclusie......................................................81
CONCLUSIE...............................................................................................................................83
BIBLIOGRAFIE...........................................................................................................................85
6
AFKORTINGENLIJST
AA
AF
BAT
CDM
CER
COP
COP/MOP
CO2
CH4
EEZ
ENRED
GEF
GCF
IEP
ILC
IPCC
JI
JADES
LDCF
MOP
OESO
SCCF
SIDS
SPEDCA
UNEP
UNFCCC
VODO
WMO
Assigned Amount
Adaptation Fund
Best Available Techniques
Clean Development Mechanism
Certified Emission Reduction Credit
Conferentie van de Partijen
Conferentie van de Partijen waarin de Partijen van het Protocol bijeenkomen
Koolstofdioxide
Methaangas
Exclusieve Economische Zone
European Network for the Recognition of Ecological Debt
Global Environment Facility
Green Climate Fund
Instituto de Ecología Política
International Law Commission
Intergovernmental Panel on Climate Change
Joint Implementation
Justicia Ambiental, Deuda Ecológica y Sustentabilidad
Least Developed Countries Fund
Meeting of the Parties
Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling
Special Climate Change Fund
Small Island Developing States
Southern Peoples‟ Ecological Debt Creditors Alliance
United Nations Environment Programme
United Nations Framework Convention on Climate Change
Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling
World Meteorological Organization
7
INLEIDING
De wereld staat op het punt grote veranderingen te ondergaan. De klimaatverandering wordt
erkend als een uitermate dringend en ernstig probleem, hoewel er door de internationale
gemeenschap nog steeds niet voldoende stappen worden ondernomen om dit op een ernstige
wijze aan te pakken. Tal van wetenschappelijke studies hebben inmiddels bevestigd dat de
uitstoot van de antropogene broeikasgassen de oorzaak vormt van de opwarming van de
aarde. De opwarming van de aarde zorgde vervolgens voor de verandering van het klimaat op
aarde. Eveneens wordt door de internationale gemeenschap erkend dat de ontwikkelde landen
in grote mate de antropogene broeikasgassen hebben uitgestoot, die aan de basis liggen van de
klimaatverandering. Men zou met andere woorden kunnen stellen dat de geïndustrialiseerde
wereld aan de basis ligt van de huidige klimaatveranderingen. Zij heeft jarenlang de
mogelijkheid gehad industrie en economie te ontwikkelen zonder dat er ook maar enige
aandacht werd besteed aan de gevolgen voor de aarde op lange termijn, zoals de opwarming
van de aarde. De gevolgen ervan worden echter door de gehele wereld gedragen, zo ook de
ontwikkelingslanden. Meer nog, op de ontwikkelingslanden zullen de gevolgen van
klimaatverandering zwaarder doorwegen dan op de ontwikkelde landen. Ontwikkelingslanden
hebben immers niet dezelfde financiële middelen, noch technologie en kennis om met deze
problematiek om te gaan. Bovendien zijn hun regio‟s en klimatologische zone‟s kwetsbaarder
en vatbaarder voor de gevolgen van klimaatverandering. Een actueel voorbeeld van dit
onevenwicht is de problematiek van de ecologische vluchtelingen. Er kan dus worden gesteld
dat de ontwikkelde wereld verantwoordelijk is voor de klimaatverandering. Deze
verantwoordelijk van de geïndustrialiseerde wereld ten opzichte van de ontwikkelingslanden
wordt ook wel genoemd: „de ecologische schuld‟. Dit concept kreeg de laatste decennia meer
aandacht, hoewel het (nog) geen internationaal erkend beginsel is. De verantwoordelijkheid
van de ontwikkelde wereld komt reeds tot uiting in het Kaderverdrag Klimaatverandering en
het Biodiversiteitsverdrag, waar de ontwikkelde landen de verplichting wordt opgelegd om de
ontwikkelingslanden te steunen in het omgaan met de klimaatverandering. De term zelf werd
echter (nog) niet opgenomen in een multilateraal verdrag.
In deze masterproef wordt onderzocht wat er kan worden verstaan onder „de ecologische
schuld‟. Dit concept omvat meer dan enkel de gevolgen van klimaatverandering door de
ontwikkelde industrie. De ontwikkelingslanden zullen bijvoorbeeld niet de kans krijgen om
zich te ontwikkelen zonder rekening te hoeven houden met eventuele gevolgen voor de aarde
en beperkingen om deze gevolgen te minimaliseren, zoals beperkingen inzake de
broeikasgasuitstoot. Als tweede aspect wordt onderzocht op welke manier de ecologische
schuld tot uiting komt in enkele multilaterale verdragen, zoals het Kaderverdrag
Klimaatverandering en het Biodiversiteitsverdrag. Vormt de ecologische schuld een
voldoende juridische grondslag voor ontwikkelingslanden om de ontwikkelde landen
aansprakelijk te kunnen stellen voor de klimaatverandering? Mijn keuze voor deze twee
internationale verdragen is gebaseerd op het verband met het internationaal milieurecht. Beide
verdragen kaarten een problematiek aan dat rechtstreeks in verband kan worden gebracht met
de klimaatverandering. Immers, het Klimaatverdrag handelt rechtstreeks over het tegengaan
van de klimaatverandering. De doelstelling van het Biodiversiteitsverdrag is het beschermen
van de biologische diversiteit op aarde. Op dit ogenblik is de klimaatverandering de grootste
oorzaak van het verlies aan biologische diversiteit.
In Hoofdstuk 1 wordt aandacht besteedt aan het begrip van de klimaatverandering en de
gevolgen van de klimaatverandering voor de verschillende regio‟s. In Hoofdstuk 2 wordt er
vervolgens dieper ingegaan op het begrip „de ecologische schuld‟. Wat kan men hieronder
verstaan? Dit wordt onderzocht aan de hand van internationale rechtsleer en rechtspraak.
8
Eveneens wordt in dit hoofdstuk het verband onderzocht tussen het beginsel van de
staatsaansprakelijkheid en het concept van de ecologische schuld. In Hoofdstuk 3 wordt het
Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol onderzocht. In welke mate erkent dit
verdrag het concept van de ecologische schuld? Vormt dit Verdrag bovendien een voldoende
basis om het concept van de ecologische schuld af te dwingen? In Hoofdstuk 4 wordt de
aandacht gevestigd om het Biodiversiteitsverdrag. In welke mate wordt het concept van de
ecologische schuld erkend door dit Verdrag? Vormt dit Verdrag eveneens een voldoende
basis om het concept van de ecologische schuld af te dwingen? Ten slotte omvat Hoofdstuk 5
de conclusie van mijn onderzoek.
De gebruikte methodologie van deze masterproef is een bronnen- en literatuurstudie.
9
HOOFDSTUK 1. KLIMAATVERANDERING
A. Algemeen
De problematiek van de klimaatverandering heeft vooral in de 20e en 21e eeuw aan belang
gewonnen naarmate klimaatverandering ook in de internationale politiek onder de loep werd
genomen. Een overweldigende hoeveelheid aan wetenschappelijke bewijsmiddelen geeft aan
dat klimaatverandering vandaag een ernstig en dringend probleem vormt. In dit deel van de
uiteenzetting zal vooreerst in algemene bewoordingen het begrip “klimaatverandering”
worden geschetst. Vervolgens wordt er aandacht besteed aan de gevolgen van
klimaatverandering waarbij de nadruk wordt gelegd op de gevolgen van klimaatverandering
voor ontwikkelingslanden. Ten slotte wordt het verband gelegd tussen de klimaatverandering
en het concept van de ecologische schuld.
Het fenomeen van de klimaatverandering kan op verscheidene wijzen worden gedefinieerd.
Het opzet van dit onderzoek is het kaderen van het concept van de ecologische schuld in het
internationaal recht, meer specifiek in relatie tot het Raamverdrag van de Verenigde Naties
inzake Klimaatverandering1 en het Verdrag inzake de Biologische Diversiteit2. Om deze
reden verwijs ik voor het duiden van het begrip “klimaatverandering” in de eerste plaats naar
de definitie in het Klimaatverdrag.
Het begrip “klimaatverandering” wordt door het Klimaatverdrag als volgt gedefinieerd:
“Climate change means a change of climate which is attributed directly or indirectly to
human activity that alters the composition of the global atmosphere and which is in addition
to natural climate variability observed over comparable periods of time.”
In 1988 werd door het United Nations Environment Programme (UNEP) en het World
Meteorological Organization (WMO) het Intergovermental Panel on Climate Change (IPCC)
opgericht met het oog op het toetsen van het beschikbaar wetenschappelijk onderzoek omtrent
de verschillende aspecten van klimaatverandering, met inbegrip van de wetenschappelijke,
ecologische en socio-economische gevolgen3. Het belang van het IPCC op het vlak van de
klimaatverandering is aanzienlijk. Bovendien heeft het IPCC een grote rol gespeeld tijdens de
onderhandelingen omtrent het Klimaatverdrag van 1992 en het daaropvolgende Kyoto
Protocol4. Om deze redenen wordt ook de definitie van het begrip klimaatverandering van het
IPCC in rekening genomen.
Het IPCC heeft “klimaatverandering” als volgt gedefinieerd5:
“Climate change as referred to in the observational record of climate occurs because of
internal changes within the climate system or in the interaction between its components, or
because of changes in external forcing either for natural reasons or because of human
activities. It is generally not possible clearly to make attribution between these causes.
1
Artikel 1 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf.
(Hierna verkort: het Klimaatverdrag).
2
Het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty Series, vol. 1760, 79. Te
raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf. (Hierna verkort: het Biodiversiteitsverdrag).
3
http://www.ipcc.ch/
4
Het Kyoto Protocol bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 11 december
1997, International Legal Materials, vol. 37, 22. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/convkp/kpeng.pdf. (Hierna verkort: Kyoto Protocol).
5
IPCC Climate Change Glossary. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/pdf/glossary/ipcc-glossary.pdf
10
Projections of future climate change reported by IPCC generally consider only the influence
on climate of anthropogenic increases in greenhouse gases and other human-related factors.”
Veranderingen aan het klimaat zijn het gevolg van zowel natuurlijke fenomenen, zoals
vulkaanuitbarstingen, als van menselijke activiteiten. Klimaatverandering in de zin van het
IPCC sluit een natuurlijke oorzaak niet uit. Dit in tegenstelling tot de definitie gebruikt in het
Klimaatverdrag, waarin enkel wordt verwezen naar klimaatverandering als een direct of
indirect gevolg van menselijke activiteiten. Echter, het zijn de menselijke activiteiten die
bijdragen tot het uit evenwicht brengen van het natuurlijke broeikaseffect door de toenemende
uitstoot van broeikasgassen, zoals onder meer koolstofdioxide. Het broeikaseffect verwijst
naar het opwarmend effect dat ontstaat ten gevolge van de aanwezigheid van broeikasgassen
in onze atmosfeer. De aarde wordt verwarmd door zowel de zon als door een interne
aardwarmte en deze warmte wordt door broeikasgassen vastgehouden waardoor een ijskoud
klimaat op aarde wordt vermeden. Echter, door de antropogene uitstoot van broeikasgassen
stijgt de absorptie van de warmte en wordt aldus het klimatologisch evenwicht verstoord
tussen de energie dat onze atmosfeer binnendringt en de energie dat opnieuw in de ruimte
verloren gaat6. De stijgende hoeveelheid van de aanwezige broeikasgassen in onze atmosfeer
houdt de stralingswarmte beter vast in onze atmosfeer met als gevolg, de opwarming van de
aarde7. Volgens de experten van het IPCC is de gemiddelde temperatuur van het
aardoppervlak tussen 1906 en 2005 gestegen met 0,74 °C8. Klimatologisch gezien is deze
temperatuurstijging van 0,74 °C een uitermate snelle en belangrijke wijziging aangezien dit
de grootste vastgestelde temperatuurstijging is in de voorbije 10.000 jaren. Hier moet echter
worden opgemerkt dat er geen directe metingen beschikbaar zijn over de afgelopen 10.000
jaren. Men moet gebruik maken van proxy-data, zoals boomringen, schriftelijke bronnen,
koralen en ijskernen9, om inzicht te verkrijgen in de evolutie van de temperatuur van de aarde
in het verre verleden. Uit de rapporten van het IPCC kan worden afgeleid dat een gemiddelde
temperatuurstijging van 0,2 °C voor de volgende twee decennia wordt verwacht. De
verwachtingen omtrent de gemiddelde wereldwijde opwarming tegen 2100 zijn sterk
afhankelijk van de verschillende emissiescenario‟s, hoewel in ieder geval een
temperatuurstijging tussen 1,8 °C en 4 °C wordt verwacht. De temperatuurstijging zal
vanzelfsprekend niet over de gehele wereld hetzelfde zijn. Men verwacht de grootste
temperatuurstijging op het vasteland en de poolstreken van het noordelijke halfrond10.
B. Gevolgen
De waarnemingen van het IPCC bewijzen dat vele natuurlijke systemen op alle continenten
en in de meeste oceanen worden beïnvloed door regionale klimaatveranderingen, in het
bijzonder de temperatuurverandering. De gevolgen van klimaatverandering, veroorzaakt door
de opwarming van de aarde, zijn niet alleen globaal, maar ook heel divers van aard, gaande
van extreme weersomstandigheden tot een stijging van het zeeniveau en de afname van de
biologische diversiteit op onze planeet. Het Vierde Evaluatierapport van het IPCC van 2007
vermeldt dat er meer neerslag wordt vastgesteld aan de oostkant van het gehele Amerikaanse
6
Volgens het IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007 is de waarschijnlijkheid dat de mens
bijdraagt aan de opwarming van de aarde te schatten op 90%.
7
F. MAES, Internationaal en Europees Milieurecht, Cursus Universiteit Gent, Gent, oktober 2009, 382.
8
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
9
Een ijskern is een cilindervormig monster van ijs, afkomstig van een gletsjer of ijskap. Ijskernen vormen
binnen de aardwetenschap een belangrijke bron van gegevens.
10
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
11
continent, in Noord-Europa en in Centraal- en Noord-Azië. Anderzijds worden er ten gevolge
van de temperatuurstijging en minder hevige neerslag ook intensere en langere periodes van
droogte vastgesteld in onder meer de tropische en subtropische zones, zoals Zuid-Azië.
Bovendien wijzen de voorspellingen van het IPCC op een verhoging van de intensiteit van
tropische cyclonen. Het is tevens mogelijk dat de stormtrajecten zich zouden verplaatsen naar
de polen, met de nodige gevolgen voor de wind-, neerslag- en temperatuurregimes buiten de
tropische gebieden. De temperatuurstijging brengt eveneens grote gevolgen met zich mee
voor de ijskappen en gletsjers. De wetenschappers van het IPCC hebben vastgesteld dat het
noordelijk pakijs afneemt met ongeveer 2,7% per decennium en men verwacht dat dit pakijs
zowel in het noordpool- als in het zuidpoolgebied in de toekomst sterk zal inkrimpen.
Gletsjers zijn bijzonder gevoelig voor temperatuurwijzigingen omdat het
oppervlaktetemperatuur van een gletsjer zich dicht tegen het vries- en smeltpunt bevindt. Om
deze reden kunnen veranderingen doorheen de tijd van de dikte, het oppervlak of de lengte
van een gletsjer als duidelijke signalen van wijzigingen van het klimaat worden opgevat.
Vergelijkend onderzoek tussen historische gegevens over gletsjers en satellietbeelden van
NASA heeft een belangrijke inkrimping van gletsjers in zowel de Andes, de Himalaya, de
Alpen als de Pyreneëen gedurende het laatste decennium aangetoond11. Bovendien hebben het
smelten van de gletsjers in Groenland en in het Arctisch schiereiland volgens het Vierde
Evaluatierapport van het IPCC van 2007 hoogstwaarschijnlijk bijgedragen tot de stijging van
het zeeniveau in het afgelopen decennium. De verregaande ontdooiing van berggletsjers kan
op korte termijn niet alleen aanleiding geven tot vallend ijs, maar ook het doorbreken van
gletsjermeren, grondverschuivingen, modderstromen en overstromingen bij hevige regenval.
Op langere termijn kan het afsmelten van een gletsjer bovendien ook aanleiding geven tot
hevige droogte aangezien het bestaan van bergrivieren vaak afhangt van het bestaan van
gletsjers in de bergen12. De huidige klimaatmodellen, ontwikkeld door het IPCC, tonen aan
dat het erg waarschijnlijk is dat de tendens van het wegsmelten van gletsjers zich zal blijven
verderzetten13. Ook de gebieden van permafrost worden beïnvloed door de
temperatuurstijging. Permafrost is het verschijnsel dat in bepaalde gebieden nabij de polen,
zoals Siberië, en in het hooggebergte de ondergrond nooit volledig ontdooit. Er werd door het
IPCC vastgesteld dat de oppervlaktetemperaturen van de permafrostgebieden in de afgelopen
twee decennia is gestegen tot ongeveer 3 °C14. Wetenschappers waarschuwen voor de
ontdooiing van de hoogveengebieden in West-Siberië15 met als gevolg het vrijkomen van
miljarden tonnen methaangas (CH4). Methaangas (CH4) is één van de krachtigste
broeikasgassen – tot 25 maal krachtiger dan koolstofdioxide (CO2) – en het vrijkomen van
een dergelijke grote hoeveelheid methaangas (CH4) zou het proces van de klimaatverandering
aanzienlijk versnellen. Er worden eveneens talrijke veranderingen ten gevolge van de
temperatuurstijging vastgesteld met betrekking tot de oceanen. Als een gevolg van de stijging
van de luchttemperatuur is de oceaantemperatuur in alle grote oceaanbekkens gestegen. De
oceanen hebben immers het grootste deel van de warmte, dat aan het klimaatsysteem werd
toegevoegd, geabsorbeerd waardoor de oceanen reeds tot op een diepte van 3000 m zijn
11
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
12
Bijvoorbeeld: de Colorado rivier in California ontspringt in de Rocky Mountains, waar zich een aantal
gletsjers bevinden zoals de Arapaho gletsjer, de Andrews gletsjer, de Tyndall gletsjer en de Sprague gletsjer, die
van belang zijn voor het waterbevoorrading van de Colorado rivier.
13
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
14
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
15
Het oppervlakte van de hoogveengebieden in West-Siberië bedraagt zo‟n miljoen km² en heeft de grootte van
Duitsland en Frankrijk samen.
12
opgewarmd. Een stijging van het zeeniveau, een verlaagde aanwezigheid van ijs in de Poolzee
en verhoogde gezondheidsrisico‟s wegens een sterkere groei van bacteriën en toxische algen
zijn slechts enkele van de consequenties van de opwarming van de oceanen16. Tot op heden
fungeerden de oceanen als een buffer wat betreft de opwarming van de aarde aangezien
oceanen niet alleen een deel van de warmte, ontstaan als gevolg van het broeikaseffect, maar
tevens de vrijgekomen emissies van CO2 absorbeerden. Echter, door het stijgen van de
temperatuur van de oceanen, daalt de capaciteit van oceanen om CO2 op te nemen met het
versnellen van het proces van de klimaatverandering tot gevolg. De stijging van de
hoeveelheid CO2-concentratie in onze atmosfeer leidt tevens tot een verhoging van het
bicarbonaatgehalte in het water, wat een verzuring van de oceanen veroorzaakt. Metingen
hebben aangetoond dat door het massaal afsmelten van het noordelijk pakijs de Gofstroom17,
die een sterk milderend effect heeft op het klimaat in West- Europa, vertraagt. Volgens het
Vierde Evaluatierapport van het IPCC van 2007 is het zeer waarschijnlijk dat de intensiteit
van de Golfstroom ook in de 21e eeuw zal blijven afnemen, hoewel het volledig stilvallen van
de stroom niet zal voorkomen in de nabije toekomst. Ten slotte heeft de temperatuurstijging
ook een invloed op de biodiversiteit van onze planeet. Het klimaat bepaalt in grote mate het
verspreidingsgebied van soorten, het voorkomen van natuurlijke verstoringen, zoals
bosbranden, en de beschikbaarheid van voedsel. Over de gehele wereld hebben er
veranderingen plaatsgevonden in de soortensamenstelling en sterven verschillende soorten uit
aan een snelheid die 100 tot 1000 maal hoger ligt dan normaal. Waar in het verleden
voornamelijk de inkrimping, de versnippering en vernieling van de natuurlijke leefgebieden
en de vervuiling de voornaamste oorzaken vertegenwoordigden van de achteruitgang van de
biodiversiteit, is het waarschijnlijk dat tegen het einde van de 21e eeuw de opwarming van de
aarde de voornaamste oorzaak zal zijn18. De impact van klimaatverandering is het grootst in
de berggebieden. Door de temperatuurstijging zullen verschillende vegetatiegordels langzaam
naar hoger gelegen, koelere gebieden verschuiven, maar voor de soorten die in de hoogst
geleden gebieden voorkomen, betekent de opwarming een ernstige bedreiging. Het IPCC
voorspelt dat in de komende decennia de impact van klimaatverandering op de samenstelling
van de plantengemeenschappen voortdurend zal toenemen19.
De opsomming in de vorige alinea geeft slechts een fractie weer van de nakende gevolgen van
de klimaatverandering door een verdere opwarming van de aarde. Echter, deze gevolgen
zullen over de hele wereld helemaal niet in dezelfde mate merkbaar zijn. Wetenschappers
hebben reeds vastgesteld dat de gevolgen van klimaatverandering niet alleen nu, maar ook in
de toekomst in ontwikkelingslanden het grootst zullen zijn. Bovendien zijn
ontwikkelingslanden minder goed in staat zich aan te passen aan de gevolgen van
klimaatverandering. Om deze redenen worden ontwikkelingslanden het hardst getroffen door
de opwarming van de aarde. In de volgende paragrafen zal er worden aangetoond wat de aard
is van de huidige en toekomstige effecten van klimaatverandering per regio.
16
http://www.klimaat.be/
De Golfstroom of Noord-Atlantische Drift is een snelle en krachtige warme stroming in de oceaan. De
Golfstroom vind haar oorsprong in de Golf van Mexico, volgt de oostelijke kust van de Verenigde Staten, steekt
de noordelijke Atlantische Oceaan over en bereikt vervolgens Europa ter hoogte van de Golf van Biskaje.
18
J. SARUKHÁN .en A. WHYTE, Millennium Ecosystem Assessment, Ecosystems and Human Well-Being:
Biodiversity Synthesis, Washington D.C., World Resources Institute, 2005, 89 p. Te raadplegen op:
http://www.maweb.org/documents/document.354.aspx.pdf
19
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
17
13
B.1. Afrika
De opwarming van de aarde oefent een grote druk uit op het Afrikaanse continent, dat
uitzonderlijk gevoelig is voor de effecten van klimaatverandering. In Afrika kunnen vele
natuurlijke klimaatsystemen erg wispelturig zijn: in een periode van slechts enkele maanden
kunnen overstromingen en droogtes zich voordoen in eenzelfde gebied. De
temperatuurstijging zal deze natuurlijke gevoeligheid niet alleen versterken, maar ook
aanleiding geven tot een vermindering van de jaarlijkse hoeveelheid neerslag op het hele
continent. Deze gebeurtenissen leiden vervolgens tot hongersnood en een wijdverspreide
verstoring van de socio-economische welvaart. Verschillende factoren, zoals armoede,
ongeletterdheid, zwakke instituties, een magere infrastructuur, onvoldoende toegang tot de
gezondheidszorg en onderwijs en gewapende conflicten dragen bij tot een versterking van de
gevolgen van de klimaatverandering op het Afrikaanse continent en belemmeren bovendien
de nodige adaptatie van het continent aan de gevolgen van klimaatverandering. Een
overexploitatie van de natuurlijke bronnen, zoals de bossen en het visbestand, een toename
van de menselijke bevolking, desertificatie en een degradatie van het land verergeren deze
onhoudbare situatie. Onderzoek heeft aangetoond dat op dit moment een derde van de
Afrikaanse bevolking leeft in gebieden geteisterd door droogte en dat jaarlijks ongeveer 220
miljoen mensen lijden onder een tekort aan water20. Voornamelijk in het zuiden van Afrika en
het Saharagebied zal het watertekort nog aanzienlijk toenemen21. Dit in combinatie met de
toenemende druk op de bevolking verhoogt het risico op gewapende conflicten aangezien het
merendeel van de rivieren op het Afrikaanse continent grensoverschrijdend zijn22. Ook
hebben toenemende stof- en zandstormen in de gebieden rond de Sahara en de Sahel een
negatieve impact op de landbouw, de infrastructuur en de menselijke gezondheid. Op het
Afrikaanse continent is de landbouwproductie sterk afhankelijk van de hoeveelheid neerslag
voor irrigatie. Een vermindering van de jaarlijkse hoeveelheid neerslag als gevolg van de
temperatuurstijging en een vermindering van de voor landbouw beschikbare gebieden als
gevolg van desertificatie zal de voedselonzekerheid aanzienlijk verhogen. De lokale
voedselproductie zal eveneens negatief worden beïnvloed door een daling van de visvangst in
de grote meren, veroorzaakt door de stijging van de watertemperatuur en mogelijk nog
verergerd door overbevissing. Tal van klimaatgerelateerde ziekten, zoals malaria, tuberculose
en diarree, komen voor op het Afrikaanse continent. Een stijging van de temperatuur als
gevolg van de klimaatverandering zal het verspreidingsgebied van dergelijke ziekten
aanzienlijk verruimen. Bijvoorbeeld, een warmer klimaat maakt het voor de malariamug
mogelijk om te migreren naar hoger gelegen gebieden en aldus meer mensen bloot te stellen
aan malaria23. Klimaatverandering vormt een bijkomende druk op de reeds bedreigde habitats,
ecosystemen en soorten in Afrika. Bovendien is het waarschijnlijk dat klimaatverandering de
oorzaak zal zijn van een wijdverspreide migratie van soorten en een vermindering van
habitats op het Afrikaanse continent. Niet minder dan 50% van de Afrikaanse biodiversiteit
wordt ernstig bedreigd door klimaatverandering en andere menselijke activiteiten zoals onder
20
UNFCCC, Climate Change: Impacts, Vulnerabilities and Adaptation in Developing Countries, Bonn,
UNFCCC Climate Change Secretariat, 2007, 18. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/publications/impacts.pdf
21
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
22
P. J. ASHTON, “Avoiding Conflicts over Africa‟s Water Resources”, Ambio 2002, 238-239; M. DE WIT EN J.
STANKIEWICZ, “Changes in Surface Water Supply Across Africa with Predicted Climate Change”, Science 2006,
vol. 331, nr. 5769, 1917-1921.
23
V. GUERNIER, M. E. HOCHBERG EN J-F. GUÉGAN, “Ecology Drives the Worldwide Distribution of Human
Diseases”, PLoS Biology 2004, 740-746. Te raadplegen op:
http://www.plosbiology.org/article/info%3Adoi%2F10.1371%2Fjournal.pbio.0020141
14
meer vervuiling, gewapende conflicten en introductie van uitheemse soorten. De stijging van
de zeespiegel zal de grota delta‟s treffen zoals deze van de Niger en de Nijl, waar hele
populaties en grote steden gevestigd zijn. Ten slotte zullen ook koraalriffen, lagunes en
mangroves worden bedreigd door de stijging van de zeespiegel als gevolg van de opwarming
van de aarde. Het adaptatievermogen van het Afrikaanse continent is erg laag. Dit is te wijten
aan een waaier van factoren zoals onder meer de wijdverspreide armoede, een gemiddeld laag
bruto nationaal inkomen (BNI) per hoofd, zwakke instituties en gewapende conflicten24.
B.2. Azië
Azië is het grootste continent van de wereld en verspreidt zich over verschillende
uiteenlopende klimaatzones, gaande van een droog klimaat in het noorden van China tot een
tropisch klimaat in Maleisië. Deze regio wordt geconfronteerd door een waaier van zowel
ecologische als socio-economische uitdagingen met betrekking tot de bescherming van de
natuurlijke bronnen. De algemene kwaliteit van het land, het water, de lucht en de
ecosystemen gaat achteruit terwijl de consumptie en het hiermee gepaard gaande afval blijven
toenemen25. Bovendien is het Aziatische continent uiterst gevoelig voor natuurlijke rampen en
extreme weersomstandigheden26. In het Vierde Evaluatierapport van het IPCC van 2007 werd
een hogere intensiteit en frequentie van extreme weersomstandigheden zoals hittegolven,
tropische cyclonen, hevige stortregens, lawines en stof- en zandstormen vastgesteld in de
Aziatische regio27. Zulke natuurlijke rampen hebben een grote impact op het leven en de
welvaart van mensen onder meer door het veroorzaken van een tekort aan voedsel, het verlies
van inkomens en een groter risico op de verspreiding van ziekten. Klimaatverandering brengt
grote gevolgen met zich mee voor vele sectoren, met inbegrip van watervoorziening,
landbouw en voedselproductie, volksgezondheid, ecosystemen en de biodiversiteit. Het
stijgen van de temperatuur zorgt voor de afsmelting van de gletsjers in de Himalayas. Het
afsmelten van deze gletsjers zal op korte termijn een verhoogd risico op overstomingen,
lawines, grondverschuivingen en verstoringen in de watervoorraden met zich meebrengen. Op
lange termijn zal het verdwijnen van deze gletsjers een daling van het debiet van de rivieren
die afhankelijk zijn van het smeltwater van gletsjers veroorzaken 28. Wetenschappers van het
IPCC vrezen dat tegen 2050 in Azië meer dan één miljard mensen een tekort aan water zullen
hebben wegens droogte en landdegradatie29. In Azië zullen de voornaamste gevolgen van
klimaatverandering betrekking hebben op de menselijke gezondheid en het verspreiden van
24
UNFCCC, Climate Change: Impacts, Vulnerabilities and Adaptation in Developing Countries, Bonn,
UNFCCC Climate Change Secretariat, 2007, 19. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/publications/impacts.pdf
25
UNFCCC, Climate Change: Impacts, Vulnerabilities and Adaptation in Developing Countries, Bonn,
UNFCCC Climate Change Secretariat, 2007, 20. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/publications/impacts.pdf
26
Enkele voorbeelden: de Zeebeving in de Indische Oceaan en de daaropvolgende Tsunami van 2004, de zware
aardbeving in Noord-Pakistan en Noordwest-India in 2005, de modderstromen in de Filipijnen in 2006, de
hevige stortregens en overstromingen in China van 2011 en de tyfoon die Japan teisterde in 2011.
27
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
28
Bijvoorbeeld: de Siachengletsjer bevindt zich in het zuidoosten van Karakoram, in betwist gebied tussen India
en Pakistan. De Siachengletsjer is de voornaamste bron van water voor de Nubra rivier, de Shyok rivier en de
Indus rivier. Andere gletsjers in de Himalayas zijn de Gangotri, de Yamunotri, de Nubra, de Biafo, de Baltoro,
de Zemu en de Khumbu.
29
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
15
ziekten zoals onder meer malaria30, dengue en diarree. In combinatie met de vaker
voorkomende hittegolven in de zomer zullen deze ziektes steeds meer slachtoffers opeisen,
voornamelijk in de arme verstedelijkte gebieden in de tropische klimaatzones van het
Aziatische continent. Ook de ecosystemen in Azië hebben te lijden onder de
klimaatverandering. De meest bedreigde gebieden zijn de kust- en mariene ecosystemen, de
bossen en de bergregio‟s. Wetenschappers verwachten een daling tot 90% van de hoeveelheid
graslanden in Azië bij een temperatuurstijging van 2 tot 3°C31. De achteruitgang van de
landbouw, veroorzaakt door de temperatuurstijging en een veranderd neerslagregime, zal het
risico op een tekort aan voedsel in de hand werken. De temperatuurstijging van de lucht zal
leiden tot een temperatuurstijging in het water en een vermindering van de hoeveelheid
zuurstof in het water, waardoor ook de visbestanden negatieve gevolgen zullen ondervinden.
Het is waarschijnlijk dat eveneens de stijging van de zeespiegel een negatieve impact zal
hebben op de bestaande vispopulaties in Azië met een stijging van de voedselonzekerheid tot
gevolg. Bovendien zal de stijging van de zeespiegel de overstroming van tal van laaggelegen
dichtbevolkte gebieden in Zuid-, Zuidoost- en Oost-Azië met zich meebrengen, zoals
Vietnam, Bangladesh, India en China32. Op het Aziatische continent varieert de capaciteit tot
adaptatie per land, afhankelijk van de bestaande sociale structuren, de cultuur, de economie,
de geografie en de huidige degradatie van het milieu. Aziatische landen zoals Bangladesh en
de Filipijnen hebben blijk gegeven van een bepaald aanpassingsvermogen door het succes van
de Early Warning Systems voor extreme weersomstandigheden. Echter, men kan vaststellen
dat de mogelijkheid tot adaptatie voor het gehele Aziatische continent, met inbegrip van
Bangladesh en de Filipijnen, nog steeds uitermate beperkt is. De voornaamste oorzaken
hiervan zijn zwakke instituties en de beperkte toegang tot technologie33.
B.3. Zuid-Amerika
Het merendeel van de biologische diversiteit op aarde is terug te vinden op het continent van
Zuid-Amerika. Bovendien bevat het continent ook een verscheidenheid aan ecosystemen en
klimaatzones. Echter, eveneens op dit continent zijn de gevolgen van de opwarming van de
aarde en klimaatverandering reeds voelbaar. Ook in Zuid-Amerika bestaat het gevaar op het
volledig afsmelten van de gletsjers in het Andes gebergte34. Dit zou vergaande gevolgen met
zich meebrengen voor de mensen die afhankelijk zijn van het smeltwater van deze gletsjers
voor de waterbevoorrading. Het smelten van de gletsjers zal op korte termijn zorgen voor een
grotere hoeveelheid smeltwater. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit kan gepaard gaan met
erosie, overstromingen, modderstromen, een achteruitgang van de kwaliteit van het water en
30
P. MARTENS, R. S. KOVATS, S. NIJHOF, P. DE VRIES, M. T. J. LIVERMORE, D. J. BRADLEY, J. COX EN A. J.
MCMICHAEL, “Climate Change and Future Populations at Risk of Malaria”, Global Environmental Change
(1999), vol. 9, 89-107.
31
UNFCCC, Climate Change: Impacts, Vulnerabilities and Adaptation in Developing Countries, Bonn,
UNFCCC Climate Change Secretariat, 2007, 22. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/publications/impacts.pdf
32
N. STERN, The Economics of Climate Change: The Stern Review, Cambridge, Cambridge University Press,
2007, 63-161; R. WASSMANN, N. XUAN HIEN, C. THAI HOANH EN T. PHUC TUONG, “Sea Level Rise Affecting
the Vietnamese Mekong Delta:Water Elevation in the Flood Season and Implications for Rise Production”,
Climate Change 2004, vol. 66, 89-107, te raadplegen op: http://www2.gtz.de/wbf/4tDx9kw63gma/enimplication_slr_mekong_rice_production-2004.pdf.
33
UNFCCC, Climate Change: Impacts, Vulnerabilities and Adaptation in Developing Countries, Bonn,
UNFCCC Climate Change Secretariat, 2007, 22. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/publications/impacts.pdf
34
Mensen in Bolivia, Chile, Ecuador en Peru zijn op dit ogenblik afhankelijk van het smeltwater van de
verscheidene gletsjers in het Andes gebergte, zoals onder meer de Chacatlaya gletsjer in Bolivia.
16
een economische recessie in het getroffen gebied35. Echter, op lange termijn zal het
verdwijnen van de gletsjers leiden tot lange periodes van droogte en een tekort aan water.
Wetenschappers hebben in het Vierde Evaluatierapport van het IPCC van 2007 vastgesteld
dat de hoeveelheid neerslag in de aride tot semi-aride klimaatzones in Zuid-Amerika36
drastisch zal verminderen als een gevolg van de opwarming van de aarde. In de meest dorre
gebieden kan de klimaatverandering een verzilting en een geleidelijke verwoestijning van
landbouwgebieden teweegbrengen, met aanzienlijke gevolgen voor de voedselzekerheid.
Bovendien zal een warmer en droger klimaat het risico op bosbranden aanzienlijk verhogen.
De temperatuurstijging zal voornamelijk in dichtbevolkte gebieden aanleiding geven tot een
stijging van warmtegerelateerde ziekten en besmettelijke ziekten zoals malaria, dengue en
cholera37. De grootste gevolgen van klimaatverandering op het Zuid-Amerikaanse continent
houden verband met het stroomgebied van de Amazone rivier en het Amazone regenwoud.
Het stroomgebied van de Amazone rivier of het Amazonebekken neemt ongeveer 40% van
het Zuid-Amerikaanse continent in beslag en omvat bovendien het grootste resterende
regenwoud op aarde, het Amazone regenwoud38. In het Amazone regenwoud leven duizenden
plantensoorten, miljoenen insectensoorten, meer dan vijfhonderd vissoorten, meer dan
duizend vogelsoorten en meer dan driehonderd soorten zoogdieren39. Deze regio bevat een
enorme hoeveelheid aan biologische diversiteit, maar het wordt bedreigd door tal van
menselijke activiteiten, zoals ontbossing en vervuiling. Door een combinatie van ontbossing
en de temperatuurstijging is er de laatste vijf jaren aanzienlijk minder neerslag gevallen in de
Amazone regio. Door de massale ontbossing, die voornamelijk plaatsvindt in Brazilië, wordt
er minder CO2 opgenomen en wordt het proces van de opwarming van de aarde versneld. De
stijging van de temperatuur van de lucht heeft het klimaat van de Amazone regio veranderd:
er heerst nu een warmer en droger klimaat. Als een gevolg van de aanzienlijke vermindering
van de neerslag, drogen de Amazone rivier en de duizenden kleinere zijrivieren geleidelijk uit,
waardoor het regenwoud geleidelijk verdwijnt. Dit leidt tot een massaal onomkeerbaar verlies
aan biodiversiteit in de regio. Bovendien werkt dit proces in een vicieuze cirkel. Het
uiteindelijke resultaat zal de onomkeerbare verdroging van de gehele Amazone regio tot een
savanne als gevolg hebben40. Wetenschappers van het IPCC hebben vastgesteld dat de
frequentie en intensiteit van extreme weersomstandigheden, zoals stormen, hittegolven,
orkanen en tropische cyclonen, de laatste jaren zijn toegenomen. Ook deze toename is een
gevolg van de klimaatverandering41. Ten slotte zal het risico op het overstromen van
voornamelijk de kustgebieden en andere laaggelegen gebieden toenemen door de stijging van
35
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
36
Bijvoorbeeld: de grasvlakten of “Pampas” die zich uitstrekken van de Atlantische Oceaan tot aan de Andes in
voornamelijk Argentinië, Paraguay, het zuiden van Brazilië en een deel van Uruguay.
37
A. J. MCMICHAEL, D. H. CAMPBELL-LENDRUM, C. F. CORVALÁN, K. L. EBI, A. K. GITHEKO, J. D. SCHERAGA
EN A. WOODWARD (eds.), Climate Change and Human Health: Risks and Responses, Genève, WHO, 2003, 54.
Te raadplegen op: http://www.who.int/globalchange/publications/climchange.pdf
38
Het Amazone regenwoud heeft een oppervlakte van ongeveer 7 miljoen km² en is verspreid over 9 landen:
Brazilië (60%), Peru (13%), Colombia (9%), Venezuela (5%), Bolivia (5%), Guyana (3%), Suriname (2%),
Ecuador (1,5%) en Frans-Guyana (1,5%).
39
UNFCCC, Climate Change: Impacts, Vulnerabilities and Adaptation in Developing Countries, Bonn,
UNFCCC Climate Change Secretariat, 2007, 24. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/publications/impacts.pdf
40
C. A. NOBRE, M. D. OYAMA, G. S. DE OLIVEIRA, J. A. MARENGO EN E. SALATI, Impacts of Climate Change
Scenarios for 2091-2100 on the Biomes of South America, First International CLIVAR Science Conference,
Baltimore, 2004. Te raadplegen op: http://mtcm15.sid.inpe.br/col/cptec.inpe.br/walmeida/2004/12.22.11.08/doc/Nobre_Impacts%20of%20climate.pdf
41
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
17
het zeeniveau. Dit zal niet alleen het voortbestaan van mangroves en koraalriffen beïnvloeden,
maar ook een verlies aan biodiversiteit en een verzilting van drinkwater in de regio met zich
meebrengen. De stijging van de temperatuur van het zeewater zal een nefaste invloed hebben
op de visbestanden, waardoor ook de voedselzekerheid in het gedrang zal komen. De
capaciteit van Zuid-Amerika om zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering
blijft beperkt door een gebrek aan moderne technologie voor weersvoorspellingen en de
observatie van het klimaat. Bovendien heeft deze regio nog steeds te kampen met een hoge
kindersterfte, een gebrek aan toegang tot secondair onderwijs en grote ongelijkheden met
betrekking tot inkomens, gender en de toegang tot proper water en de gezondheidszorg. Deze
factoren versterken de gevolgen van klimaatverandering op het continent van Zuid-Amerika
en belemmeren bovendien het vermogen om zich aan te passen.
B.4. Oceanië
Volgens de wetenschappers van het IPCC zullen de gevolgen van klimaatverandering
eveneens voelbaar zijn in Oceanië, hoewel in minder ernstige mate dan in de voorheen
besproken regio‟s42. Vanaf 2030 zullen er zich in het zuiden en het oosten van Australië,
alsook in bepaalde gebieden in het oosten van Nieuw-Zeeland, waterbevoorradingsproblemen
voordoen ten gevolge van een vermindering van de neerslag en overstromingen ten gevolge
van de stijging van het zeeniveau. Bovendien zal water ook sneller verdampen door het
stijgen van de temperatuur. Ook zal Oceanië te kampen krijgen met een toename van de
frequentie en intensiteit van extreme weersomstandigheden zoals stormen. Door een
combinatie van de temperatuurstijging, de vermindering van neerslag en de stijging van het
zeeniveau verwacht men bovendien in tal van ecologisch rijke gebieden een ernstig verlies
van biologische diversiteit. Tot 2050 verwacht men in bepaalde gebieden van Nieuw-Zeeland
en in het zuiden van Australië dat de klimaatverandering een aantal positieve gevolgen met
zich zal meebrengen, zoals een verlenging van de vegetatieperiode. Dit zal de
landbouwproductie ten goede komen. Ook zullen er zich minder dagen met vorst voordoen in
de winter. Dit zal niet alleen voor een daling van de mortaliteit ten gevolge van de kou
zorgen, maar ook een daling van de energievraag gedurende de winterperiode. Echter, op
lange termijn zullen deze baten worden overtroffen door de negatieve gevolgen van de
klimaatverandering. Oceanië beschikt op dit ogenblik over de nodige infrastructuur en
middelen om zich tot een bepaalde hoogte aan te passen aan de gevolgen van
klimaatverandering.
B.5. Europa
De klimaatmodellen van het IPCC43 voorspellen eveneens voor Europa zowel positieve als
negatieve gevolgen van klimaatverandering. In het zuiden van Europa verwacht men reeds bij
een geringe opwarming voornamelijk negatieve gevolgen, zoals de terugtrekking van
gletsjers, migratie van soorten en gezondheidsrisico‟s te wijten aan hittegolven van een
enorme omvang. Voor het noorden van Europa daarentegen duiden de voorspellingen op
bepaalde baten ten gevolge van de klimaatverandering zoals een daling van de energievraag
voor verwarming, een stijging van de landbouwproductie en een groeitoename van de bossen.
De oorzaak hiervan is het warmere en vochtigere klimaat dat in Noord-Europa zal heersen ten
gevolge van de opwarming van de aarde. Echter, naarmate deze opwarming zich verder
ontwikkelt, zullen de negatieve effecten deze baten overtreffen en zal het noorden van Europa
42
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
43
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
18
te kampen krijgen met meer overstromingen gedurende de winter en een stijging van
gezondheidsrisico‟s. Ook zullen een toenemend aantal ecosystemen worden bedreigd. Vanaf
2020 zal het risico op hevige overstromingen aanzienlijk toenemen in heel Europa en vanaf
2080 zouden kustoverstromingen jaarlijks miljoenen mensen bedreigen. Ten slotte zullen in
heel Europa de berggebieden worden geconfronteerd met een vermindering van het
sneeuwdek en een verlies aan biologische diversiteit. Het Europese continent beschikt over de
nodige middelen om zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering.
B.6. Noord-Amerika
De gevolgen van klimaatverandering op het continent van Noord-Amerika zullen, net zoals in
Europa, in de nabije toekomst niet uitsluitend negatief zijn. De opwarming van de aarde
brengt slechts een matige klimaatverandering met zich mee: de regio wordt over het algemeen
vochtiger en warmer. Deze gematigde klimaatverandering zal de landbouwrendementen in
Noord-Amerika doen toenemen. De meeste studies hieromtrent simuleren een groei van 510% gedurende de eerste decennia van deze eeuw44. Men neemt aan dat deze globaal
genomen positieve klimaateffecten het grootste deel van deze eeuw zullen aanhouden. Net
zoals in elke regio zullen er echter ook negatieve gevolgen van de klimaatverandering
voelbaar zijn. De opwarming van de aarde en bijgevolg, de temperatuurstijging, zullen leiden
tot een dunner sneeuwdek in de westelijke gebergten45, een hoger risico op overstromingen
gedurende de winter en een daling van de watertoevoer uit de gebergten gedurende de zomer.
De temperatuurstijging zal bovendien erg nefaste gevolgen met zich meebrengen voor de
bossen: een verhoogd risico op bosbranden en een grotere aanwezigheid van parasieten en
ziekten. Ook zal de klimaatverandering de frequentie en intensiteit van extreme
weersomstandigheden verhogen zodat Noord-Amerika vaker zal moeten afrekenen met
hevige regenval, hittegolven, stormen, orkanen en tornado‟s. Ten gevolge van de
temperatuurstijging en de verhoogde frequentie van hittegolven zullen er meer slachtoffers
bezwijken aan warmtegerelateerde ziekten en worden gezondheidsrisico‟s vergroot. Ten slotte
zal eveneens de stijging van de zeespiegel het overstromingsgevaar aan de kusten en andere
laaggelegen gebieden in de hand werken. Dit in combinatie met de sterke ontwikkeling van de
kustgebieden en de grote demografische groei zal tot gevolg hebben dat Noord-Amerika in
deze gebieden zware economische verliezen zal lijden. Hoewel het continent van NoordAmerika zich in een bepaalde, maar beperkte mate, al heeft aangepast aan de gevolgen van
klimaatverandering, zijn de huidige aanpassingen niet voldoende. Dit continent beschikt wel
over de nodige middelen om zowel op dit moment als in de toekomst te voorzien in
verdergaande aanpassingen aan de gevolgen van de klimaatverandering.
B.7. De kleine eilandstaten
Hoewel de kleine eilandstaten geen continent vormen, in tegenstelling tot de regio‟s
besproken in de vorige paragrafen, lijkt het mij wel gepast om de gevolgen van de
klimaatverandering eveneens voor de kleine eilandstaten in dit deel van mijn uiteenzetting te
bespreken. De kleine eilandstaten vallen immers wel binnen eenzelfde categorie en zij worden
zonder twijfel bedreigd door de gevolgen van klimaatverandering. Met kleine eilandstaten
wordt voor deze uiteenzetting verwezen naar het Engelse begrip van Small Island Developing
44
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
45
Bijvoorbeeld: de Rocky Mountains is een hooggebergte in het westen van Noord-Amerika. Het omvat een
gebied van ongeveer 4800km vanaf New Mexico doorheen de Verenigde Staten tot aan Canada en Alaska.
Verschillende rivieren, zoals onder meer de Colorado rivier, de Arkansas rivier en de Missouri rivier hebben hun
bron in de Rocky Mountains en het watertoevoer van deze rivieren is bijgevolg afhankelijk van de sneeuw in het
gebergte.
19
States (SIDS)46. Deze kleine eilandstaten liggen verspreid in de Grote of Stille Oceaan, de
Indische Oceaan, de Atlantische Oceaan en de Caraïbische Zee en zij behoren tot de meest
kwetsbare groep van staten met betrekking tot de gevolgen van klimaatverandering. Deze
uitzonderlijke kwetsbaarheid is te wijten aan de combinatie van een veelvoud van factoren:
weinig natuurlijke bronnen, een sterke demografische groei, de afgelegen geografische
ligging van deze eilandstaten en een grote afhankelijkheid van de internationale handel en het
toerisme47. Bovendien worden deze kleine eilandstaten vaker dan andere regio‟s geteisterd
door natuurlijke rampen. Het klimaat van deze kleine eilandstaten wordt bepaald door de
fysische wisselwerking tussen de stromen in de oceanen en in de atmosfeer, zoals de
Passaat48, het El Niňo-La Niňa fenomeen49 en de Moesson50. Kleine eilandstaten worden vaak
gekenmerkt door een uitgebouwde infrastructuur in de kustgebieden. Bovendien zal de
economie van deze eilandstaten vaak in hoofdzaak afhangen van toerisme, dat voornamelijk
in de kustgebieden tot ontwikkeling komt51. Door het stijgen van het zeeniveau is het erg
waarschijnlijk dat deze kustgebieden op lange termijn volledig zullen verdwijnen.
Bijvoorbeeld, de eilanden van de Maldiven zullen volledig verdwenen zijn na een stijging van
het zeeniveau van één meter52. De aantasting van de kustgebieden zal de toeristische
aantrekkingskracht van deze eilanden drastisch verminderen. De schaarse vruchtbare
landbouwgebieden, de watervoorraden en de biologische diversiteit worden nu reeds bedreigd
door de gevolgen van klimaatverandering. De demografische groei en het uitputtend gebruik
van de natuurlijke bronnen op deze eilanden versterken het effect van de opwarming van de
aarde. Bovendien zijn tropische stormen en cyclonen geen zeldzaamheid en zijn deze de
oorzaak van overstromingen, bodemerosie en het tenietgaan van koraalriffen. Het is erg
waarschijnlijk dat de gevolgen van klimaatverandering de waterbevoorrading op zo goed als
alle kleine eilandstaten in het gedrang zal brengen53. Het watertekort zal ontstaan als gevolg
van een stijgende vraag naar water, een daling in de hoeveelheid neerslag en bijgevolg ook
langere periodes van droogte. Ook de stijging van het zeeniveau en het hoger risico op
46
Volgens de Verenigde Naties zijn er momenteel 52 Small Island Developing States. Voorbeelden: Antigua en
Barbuda, Bahamas, Cuba, Tuvalu en Vanuatu. Een volledige lijst van deze kleine eilandstaten is te raadplegen
op: http://www.un.org/special-rep/ohrlls/sid/list.htm
47
UNFCCC, Climate Change: Impacts, Vulnerabilities and Adaptation in Developing Countries, Bonn,
UNFCCC Climate Change Secretariat, 2007, 24. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/publications/impacts.pdf
48
De Passaat is een sterke oostelijke wind en maakt deel uit van de atmosferische circulatie of de algemene
circulatie. Hieronder verstaat men in de meteorologie de verplaatsing van lucht op een grote schaal in de
atmosfeer. De atmosferische circulatie en de oceanische circulatie zorgen er samen voor dat warmte zich
verspreid over het aardoppervlakte. De Passaat is verantwoordelijk voor de driftstromen die in de oceanen
ontstaan.
49
El Nino is een fenomeen waardoor zich ter hoogte van de evenaar een sterke opwarming van het normaal
koele water voordoet. Het warmere water strekt zich gedurende dit verschijnsel uit over een groot deel van de
oostelijke Stille Oceaan (het fenomeen is sterk voelbaar langs de kusten van Peru). La Nina is fysisch gezien het
tegengestelde effect. Deze golfstroom zorgt voor ongewoon koud water ter hoogte van de evenaar. La Nina
bereikt doorgaans niet Peru, maar wel het Caraïbisch gebied. Zowel de hoeveelheid neerslag als de temperatuur
worden sterk door deze fenomenen beïnvloed.
50
De Moesson is een periodieke wind in tropische gebieden die doorgaans voor een periode van zes maanden in
een bepaalde richting waait om vervolgens te kenteren en gedurende de volgende zes maanden in de
tegenovergestelde richting te waaien. De aangevoerde luchtsoort heeft een grote invloed op het weer in de
Moessongebieden.
51
Bijvoorbeeld: op het eiland Barbados staan meer dan 70% van de hotels op minder dan 250m van de zee. Dit
wil zeggen dat deze hotels bijna uitsluitend zijn gebouwd binnen de zones die in de toekomst waarschijnlijk
zullen overstroomd worden.
52
First National Communication of the Maldives to the UNFCCC van 2001. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/natc/maldnc1.pdf
53
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
20
overstromingen zullen de waterbronnen op de eilanden bedreigen. De gevolgen van
klimaatverandering voor de landbouw zullen negatief zijn: door het gebrek aan voldoende
neerslag zullen voorheen vruchtbare landbouwgronden verdorren en zullen de groeiseizoenen
aanzienlijk verkorten. Dit zal aanleiding geven tot enorme economische verliezen en brengt
bovendien de voedselzekerheid in het gedrang. Mangroves en koraalriffen zullen worden
vernietigd door de stijging van de zeespiegel, de stijging van de temperatuur van het zeewater
en de verzuring van de oceanen. De toename in frequentie en intensiteit van extreme
weersomstandigheden zal de afname van de biologische diversiteit op vele kleine eilandstaten
in de hand werken. Bovendien hebben studies aangetoond dat de temperatuurstijging het
voortbestaan van vele endemische vogelsoorten in het gevaar zal brengen54. Het warmer en
droger klimaar in combinatie met het groeiend tekort aan water zal het verspreidingsgebied
van besmettelijke ziekten vergroten. De gevolgen van de klimaatverandering zullen op lange
termijn erg nefast zijn voor de menselijke gezondheid. Deze kleine eilandstaten zijn weinig
tot niet in staat zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering. Het weinige
aanpassingsvermogen wordt bovendien beperkt door de hoge kosten van adaptatie en
onvoldoende financiële middelen.
B.8. De poolgebieden
Ten slotte worden in deze laatste paragraaf de gevolgen van klimaatverandering voor de
poolgebieden besproken. Hoewel ook de poolgebieden niet worden beschouwd als één
continent, zullen de gevolgen voor deze regio aanzienlijk zijn en dienen zij eveneens onder de
loep genomen te worden. Men verwacht tal van gevolgen voor de fysische en biologische
systemen van de poolgebieden, zoals een vermindering van de diepte en de uitgestrektheid
van het pakijs en de gletsjers en een toename van de seizoensgebonden dooidiepte van de
permafrost55. Bovendien zullen er zich wijzigingen voordoen in tal van ecosystemen en zullen
de gevolgen hiervan voor verscheidene soorten negatief zijn. Aangezien het klimaat op de
poolgebieden hoogstwaarschijnlijk zal worden gematigd, zal dit de drempel verkleinen voor
uitheemse invasieve soorten om zich naar de poolgebieden te begeven. Voor de
mensengemeenschappen in de Noordpoolregio verwacht men op korte termijn zowel
positieve als negatieve gevolgen van de opwarming van de aarde. Door de matiging van het
klimaat zullen er zich meer opportuniteiten voordoen voor land- en bosbouw. Ook zullen de
verwarmingskosten aanzienlijk dalen en zullen er meer bevaardbare waterwegen in het
noorden zijn. Echter, deze positieve gevolgen zullen op lange termijn niet opwegen tegen de
negatieve gevolgen van de klimaatverandering, die de infrastructuur en de traditionele
levenswijze van de autochtone bevolking zal treffen. Ook deze regio bezit amper enige
capaciteit tot adaptatie.
C. Conclusie
De gevolgen van de klimaatverandering zullen in de toekomst zonder twijfel een ernstig en
dringend probleem vormen. Bovendien is het zonder meer duidelijk dat de regio‟s met een
groter aantal ontwikkelingslanden, zoals onder meer Afrika, Azië en Latijns-Amerika, in
grotere mate zullen worden getroffen door de gevolgen van de klimaatverandering.
54
J. WORMWORTH EN K. MALLON, Bird Species and Climate Change. The Global Status Report: A synthesis of
current scientific understanding of anthropogenic climate change impacts on global bird species now and
projected future effects, Australië, Climate Risk Limited voor het WWF, 2006. Te raadplegen op:
http://www.worldwildlife.org/climate/Publications/WWFBinaryitem7659.pdf
55
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
21
Daarentegen is het opvallend dat de ontwikkelde regio‟s, zoals Europa en Noord-Amerika, op
korte termijn op een positieve manier zullen worden beïnvloed door klimaatverandering,
hoewel net deze regio‟s verantwoordelijk zijn voor het merendeel van de uitstoot van de
broeikasgassen, die aan de basis liggen van het probleem van de klimaatverandering. Voorts
bezitten de regio‟s met in hoofdzaak de ontwikkelingslanden beduidend minder vermogen tot
adaptatie dan de ontwikkelde regio‟s. Adaptatie aan klimaatverandering is van uiterst groot
belang zowel voor de ontwikkelde landen als voor de ontwikkelingslanden. Immers, indien de
emissies van broeikasgassen zich in de nabije toekomst zouden stabiliseren op het niveau van
2000 en men bovendien rekening houdt met de emissies uit het verleden, zullen deze emissies
alsnog zorgen voor een temperatuurstijging van 0,1 °C per decennium ten opzichte van de
huidige temperatuur56. Zelfs een temperatuurstijging van een dergelijke minimale omvang zal
grote gevolgen met betrekking tot het klimaat met zich meebrengen. Echter, het vermogen tot
adaptatie van ontwikkelingslanden is vaak beperkt en hierdoor blijkt het moeilijk voor deze
landen om de nodige adaptatiemaatregelen te nemen. Deze beperkingen zijn vaak te wijten
aan een combinatie van het gebrek aan de nodige financiële middelen en een uitgebouwde
institutionele structuur. Om deze redenen is het voor ontwikkelingslanden moeilijk om de
klimaatproblematiek en bijgevolg ook de adaptatiestrategieën te integreren in hun nationaal
beleid. Adaptatiestrategieën in ontwikkelingslanden blijken bovendien een grotere kans op
succes te hebben indien deze worden gecombineerd met projecten om onder meer de armoede
en het watertekort te verminderen, de voedselzekerheid te verbeteren en het verlies aan
biologische diversiteit tegen te gaan57. Het is van belang om deze adaptatiestrategieën te
integreren in het ontwikkelingsbeleid van ontwikkelingslanden en bij dit proces de VNMilleniumdoelstellingen en het principe van de duurzame ontwikkeling indachtig te houden.
Uit dit alles kan worden geconcludeerd dat de gevolgen van de klimaatverandering
gecombineerd met de beperkte adaptatiemogelijkheden een erg zware druk zullen leggen op
de ontwikkelingslanden, hoewel zij niet de oorzaak zijn van de opwarming van de aarde en de
huidige milieuproblematiek. Daarentegen zullen de ontwikkelde landen, die tevens aan de
basis liggen van de klimaatverandering, in een mindere mate worden getroffen door de directe
gevolgen van klimaatverandering en hebben zij bovendien meer mogelijkheden tot adaptie. In
dit opzicht lijkt het mij redelijk om tot de conclusie te komen dat er een ecologische schuld
bestaat van de ontwikkelde landen ten opzichte van de ontwikkelingslanden en kan er
bijgevolg een verband worden gelegd tussen de klimaatverandering en het concept van de
ecologische schuld. Er wordt dieper ingegaan op het begrip van de ecologische schuld in het
volgende onderdeel van deze uiteenzetting.
56
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
57
UNFCCC, Climate Change: Impacts, Vulnerabilities and Adaptation in Developing Countries, Bonn,
UNFCCC Climate Change Secretariat, 2007, 29. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/publications/impacts.pdf
22
HOOFDSTUK 2. DE ECOLOGISCHE SCHULD
A. De oorsprong van het begrip van de ecologische schuld
Het idee van de ecologische schuld werd voor het eerst verspreid in de publicaties van een
Chileense NGO, het Instituto de Ecología Política (IEP)58, in de vroege jaren negentig. Het
IEP situeerde het concept van de ecologische schuld voornamelijk rond de problematiek van
het gat in de ozonlaag, waarvan de gevolgen in het zuiden van Chile sterk voelbaar waren59.
Hoewel het gat in de ozonlaag het gevolg was van de uitbouw van economieën in de
ontwikkelde landen, droegen de ontwikkelingslanden zoals Chile er de voornaamste gevolgen
van. Dit fenomeen werd door het IEP gedoopt tot „de ecologische schuld‟, als tegenhanger
van de buitenlandse schuld van de ontwikkelingslanden ten opzichte van de ontwikkelde
landen60. In 1992 kreeg het concept van de ecologische schuld naar aanleiding van de VN
Conferentie over Milieu en Ontwikkeling in Rio de Janeiro voor het eerst een grootschalige
internationale aandacht. Het concept van de ecologische schuld werd verwerkt in één van de
Alternatieve Verdragen, the Debt Treaty, gesloten door NGO‟s en milieubewegingen61. Vanaf
1997 werd het begrip „de ecologische schuld‟ gebruikt in campagnes van verscheidene
voornamelijk Zuid-Amerikaanse NGO‟s, waaronder het Ecuadoriaanse Acción Ecológia en
het Friends of the Earth International. Verschillende NGO‟s en NGO netwerken hebben
inmiddels het concept van de ecologische schuld opgenomen in hun campagnes. De meest
belangrijke zijn: het Southern Peoples‟ Ecological Debt Creditors Alliance (SPEDCA), het
European Network for the Recognition of Ecological Debt (ENRED) en het Justicia
Ambiental, Deuda Ecológica y Sustentabilidad (JADES). Het SPEDCA, ontstaan als een
samenwerking tussen het Acción Ecológia en het Friends of the Earth International, bestaat
enkel uit NGO‟s afkomstig uit ontwikkelingslanden. Met heeft bewust voor deze beperkte
toegang van NGO‟s gekozen om te voorkomen dat beter gefinancierde NGO‟s uit de
ontwikkelde landen te dominant zouden zijn. Europese individuen en NGO‟s worden
gegroepeerd in het ENRED. Ten slotte werd JADES opgericht als een forum voor dialoog
tussen de NGO‟s uit de ontwikkelingslanden en de NGO‟s uit ontwikkelde landen.
Merkwaardig aan het proces van de totstandkoming van het concept van de ecologische
schuld is dat het concept hoofdzakelijk werd ontwikkeld door NGO‟s, in tegenstelling tot het
meer bekendere begrip „de ecologische voetafdruk‟. In deze context wordt er verwezen naar
de organische groei van het concept van de ecologische schuld 62. „De ecologische voetafdruk‟
werd ontwikkeld door wetenschappers en vervolgens door opname in campagnes van NGO‟s
betrokken in het politieke debat. Een gevolg hiervan is dat het begrip van de ecologische
voetafdruk inmiddels behoorlijk is ontwikkeld en verfijnd. Daarentegen bestaat er nog steeds
veel onduidelijkheid rond het begrip van de ecologische schuld. Slechts een beperkt aantal
wetenschappelijke artikelen werden gepubliceerd rond het concept van de ecologische schuld,
58
M. L. ROBLETO, W. MARCELO, Deuda ecológica, Instituto de Ecología Política, Santiago, Chile, 1992. Te
raadplegen op: http://www.iepe.org/2011/
59
C. ENGELS, De Ecologische Schuld als belangrijke factor van duurzame ontwikkeling op wereldvlak: overzicht
en analyse van het concept, onuitg. thesis Faculteit Geneeskunde en Farmacie V.U.B., 2002-2003, 15.
60
G. GOEMINNE en E. PAREDIS, “The concept of ecological debt: an environmental justice approach to
sustainability, calling for radical transitions in industrialised countries”, paper voorgedragen op het 7th Global
Conference on Environmental Justice and Global Citizenship, juli 2008, Oxford, Verenigd Koninkrijk, 3.
61
Deze Alternatieve Verdragen werden gepubliceerd in: R. POLLARD, R. WEST EN W. SUTHERLAND (eds.),
Alternative Treaties: Synergistic Processes for Sustainable Communities and Global Responsibility, Ideas for
Tomorrow Today & International Synergy, Millbrook, Verenigd Koninkrijk, 1993.
62
E. PAREDIS, G. GOEMINNE, W. VANHOVE, F. MAES EN J. LAMBRECHT, The Concept of Ecological Debt: it’s
Meaning and Applicability in International Policy, Academia Press, Gent, 2008, 5.
23
er werd nog steeds geen internationaal erkende definitie van of methodologie voor het
berekenen van het begrip geformuleerd en in het politieke debat werd er tot nog toe amper
vooruitgang geboekt.
Het begrip van de ecologische schuld zal in deze uiteenzetting enkel verwijzen naar een
publieke ecologische schuld. Het bestaan van een eventuele private ecologische schuld, dit
wil zeggen een ecologische schuld van bedrijven en andere soortgelijke actoren, zal niet
worden behandeld. Deze keuze werd gemaakt in het licht van het object van deze studie: de
toepassing van het begrip van de ecologische schuld in het Klimaatverdrag, het
Biodiversiteitsverdrag en de uit deze Verdragen voortvloeiende financiële mechanismen.
B. Een definitie van het begrip van de ecologische schuld
B.1. Een definitie in de rechtsleer
Ondanks het veelvuldige gebruik van het begrip „de ecologische schuld‟ in de campagnes van
NGO‟s, bestaat er nog steeds een gebrek aan uitgebreid wetenschappelijk onderzoek en gaat
de vooruitgang van het internationaal politiek dialoog rond het concept uitermate traag. Als
gevolg hiervan werd er nog steeds geen universele en internationaal aanvaarde definitie van
het begrip „de ecologische schuld‟ geformuleerd. Wel hebben NGO‟s en academici inmiddels
verscheidene definities ontwikkeld. Ten eerste worden in dit deel van de uiteenzetting ter
illustratie enkele definities van NGO‟s en academici aangehaald en geanalyseerd. De eerste
twee definities werden geformuleerd door NGO‟s, terwijl de laatste twee definities werden
ontwikkeld door academici. Ten tweede wordt er dieper ingegaan op waarom het begrip van
de ecologische schuld dient gedefinieerd te worden. Ten derde zal een eigen definitie van het
begrip van de ecologische schuld worden geformuleerd.
Een eerste definitie die wordt aangehaald, is deze van het Acción Ecológia63:
“De ecologische schuld is de verantwoordelijkheid van de geïndustrialiseerde landen
voor de geleidelijke vernietiging van de planeet als gevolg van hun productie- en
consumptiepatronen. Deze productie- en consumptiepatronen zijn kenmerkend voor het
huidige wijdverspreide ontwikkelingsmodel, dat tevens het voortbestaan van lokale
economieën in het gedrang brengt. De ecologische schuld is de verplichting en
verantwoordelijkheid van de geïndustrialiseerde landen van het Noorden ten opzichte van de
landen van de Derde Wereld voor het plunderen en het gebruikmaken van de natuurlijke
rijkdommen, zoals petroleum, mineralen, bossen, de biodiversiteit en marine rijkdommen en
voor het ongelegitimeerde gebruik van de atmosfeer en het absorptievermogen van de
planeet.”
Deze definitie werd voor het eerst geformuleerd in 1999 en is behoorlijk ruim. Bovendien
heeft de definitie een drieledige structuur. Vooreerst wordt er gesteld waarvoor de
geïndustrialiseerde landen verantwoordelijk zijn, zijnde de vernietiging van de planeet.
Vervolgens wordt er aangetoond ten opzichte van wie de geïndustrialiseerde landen
verantwoordelijk zijn, zijnde ten opzichte van de landen van de Derde Wereld. Ten slotte
wordt er verduidelijkt op welke manier de ecologische schuld wordt gecreëerd. Het moet
worden benadrukt dat de ecologische schuld niet enkel betrekking heeft op de ongelijkheid
tussen de geïndustrialiseerde landen en de ontwikkelingslanden met betrekking tot de
antropogene emissies. Het concept van de ecologische schuld omvat volgens deze definitie
63
http://www.accionecologica.org/deuda-ecologica
24
eveneens de ongelijkheid omtrent het gebruik van de natuurlijke rijkdommen. Het is in mijn
ogen van belang dat het concept van de ecologische schuld niet te eng wordt geïnterpreteerd
en ik ga om deze reden akkoord dat het begrip van de ecologische schuld niet wordt beperkt
tot de schade die voortvloeit uit de antropogene emissies van broeikasgassen. Ik zou met
betrekking tot deze definitie tevens willen opmerken dat ik mijn bedenkingen heb bij het
gebruik van vage en algemene begrippen zoals „de Derde Wereld‟ en „het Noorden‟. De
concrete betekenis van deze termen is niet alleen onduidelijk, maar vaak ook incorrect. Het
begrip van de Derde Wereld werd voor het eerst gebruikt in haar moderne betekenis in de
jaren vijftig en naar aanleiding van de Koude Oorlog verwees het begrip naar de landen die
niet behoorden tot de twee heersende machtsblokken, met name het NAVO-bondgenootschap
en het Warshaupact64. Echter, deze betekenis is sinds het einde van de Koude Oorlog
achterhaald en het begrip van de Derde Wereld verwijst nu naar ontwikkelingslanden. Naar
mijn mening is het dan ook niet nodig om nog te spreken van „de Derde Wereld‟ en kan men
beter het begrip „ontwikkelingslanden‟ hanteren. Bovendien hangt er aan het begrip van de
Derde Wereld vaak een negatieve connotatie vast, in die zin dat de landen van de Derde
Wereld worden beschouwd als derderangslanden. Met het begrip „de landen van het Noorden‟
wordt verwezen naar de geïndustrialiseerde landen die zich op het noordelijk halfrond van de
wereld zouden bevinden, in tegenstelling tot „het Zuiden‟ waarmee opnieuw de
ontwikkelingslanden uit het zuidelijk halfrond worden aangewezen. Ook deze verdeling is
naar mijn mening achterhaald aangezien landen, ongeacht hun geografische ligging, zowel
ontwikkelingslanden als geïndustrialiseerde landen kunnen zijn. Hoewel op dit ogenblik het
merendeel van de geïndustrialiseerde landen zich weldegelijk op het noordelijk halfrond
bevinden en het merendeel van de ontwikkelingslanden op het zuidelijk halfrond, is deze
geografische onderverdeling niet volledig correct. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat
ontwikkelingslanden uit het zuidelijk halfrond zich zouden ontwikkelen tot
geïndustrialiseerde landen en omgekeerd. Ten slotte is de definitie naar mijn mening niet
voldoende concreet en beknopt. Hoewel het vanzelfsprekend niet de bedoeling is een definitie
zo beknopt mogelijk te houden, is naar mijn mening deze definitie te omslachtig
geformuleerd. De omschrijving van het begrip had immers duidelijker geweest indien men
zich had beperkt tot uitsluitend de laatste zin van de definitie.
Een tweede definitie die wordt aangehaald ter illustratie van de verscheidenheid aan definities
van „de ecologische schuld‟, is de definitie van MARTINEZ-ALIER, SIMMS en RIJNHOUT.
MARTINEZ-ALIER, SIMMS EN RIJNHOUT publiceerden reeds verscheidene wetenschappelijke
werken waarbij verschillende malen het begrip van de ecologische schuld werd gedefinieerd.
Ter illustratie van mijn betoog heb ik ervoor gekozen een definitie te gebruiken die werd
geformuleerd voor een folder van het Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling (VODO)65:
“De ecologische schuld is de cumulatieve verantwoordelijkheid van de
geïndustrialiseerde landen van het Noorden ten opzichte van de landen van de Derde Wereld
als gevolg van het plunderen van natuurlijke rijkdommen, oneerlijke handel, schade aan het
milieu en het ongelimiteerde gebruik van het milieu door het dumpen van afval. Een specifiek
en interessant aspect van de ecologische schuld is de koolstofschuld, ten gevolge van de
uitstoot van broeikasgassen.”
Deze definitie is gelijkend op deze van Acción Ecológia en ik kan hierbij dezelfde
opmerkingen formuleren met betrekking tot het gebruik van algemene begrippen, zoals „de
64
http://www.economist.com/node/16329442
J. MARTINEZ, A. SIMMS EN L. RIJNHOUT, Poverty, Development and Ecological Debt, Folder voor Vlaams
Overleg Duurzame Ontwikkeling (VODO), 2008.
65
25
Derde Wereld‟ en „het Noorden‟66. Ook hier wordt een onderscheid gemaakt tussen de
verschillende oorzaken van het ontstaan van een ecologische schuld en men beperkt zich in
deze definitie niet tot het louter plunderen van de natuurlijke rijkdommen en het
ongelegitimeerde gebruik van de atmosfeer. Ook de oneerlijke handel, de schade aan het
milieu en het ongelegitimeerde gebruik van het milieu door het dumpen van afval worden
aangehaald als oorzaken van een ecologische schuld. Zoals ik hierboven tevens heb
aangehaald67, is het in mijn ogen van belang dat het concept van de ecologische schuld niet op
een te gelimiteerde wijze wordt geformuleerd. Op dit ogenblik is het aantal diepgaande
studies omtrent (de oorzaken van) het concept van de ecologische schuld beperkt waardoor
het al te voorbarig zou zijn om nu reeds tot een limitatieve definitie te besluiten. Echter, in
mijn ogen omschrijft deze definitie het begrip van de ecologische schuld dan weer iets te
ruim. Immers, wat valt er onder “oneerlijke handel” of “het ongelegitimeerde gebruik van het
milieu door het dumpen van afval” en in welke mate kan dit nog in verband worden gebracht
met de klimaatverandering? Bovendien is “schade aan het milieu” in mijn ogen helemaal niet
voldoende afgebakend. Zoals ik in mijn zelf geformuleerde definitie zal aantonen68, is het van
belang dat “de schade aan het milieu” binnen het begrip van de ecologische schuld op een
duidelijke wijze wordt afgebakend en bijgevolg niet alle vormen van schade aan het milieu
omvat. Deze definitie onderscheidt op een duidelijke manier de verschillende actoren: een
ecologische schuld kan enkel ontstaan vanwege een geïndustrialiseerd land ten opzichte van
een ontwikkelingsland. Het lijkt mij niet correct dat er inzake “schade aan het milieu” een
onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds de situatie waarin de schade werd veroorzaakt
door een geïndustrialiseerd land in een ontwikkelingsland en anderzijds bijvoorbeeld de
situatie waarin geïndustrialiseerde landen onderling schade aan het milieu veroorzaken.
Waarom zou de situatie waarin een geïndustrialiseerd land schade aan het milieu veroorzaakt
binnen een ander geïndustrialiseerd land geen ecologische schuld creëeren? Daarentegen is
het een positieve zaak dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan de koolstofschuld als een
onderdeel van de ecologische schuld, zodat op deze manier de ecologische schuld niet wordt
beperkt tot de koolstofschuld. Het concept van de ecologische schuld is immers ruimer dan
slechts de koolstofschuld.
MARTINEZ-ALIER heeft in zijn eigen werk het concept van de ecologische schuld als volgt
omschreven69:
“De ecologische schuld ontstaat ten gevolge van twee verschillende ecologische
distributieconflicten, met name de ecologisch ongelijke uitwisseling van grondstoffen tussen
de arme en rijke landen en het disproportioneel gebruik van het milieu door de rijke landen,
in het bijzonder de disproportionele uitstoot van koolstofdioxide zonder enige compensatie
vanwege de rijke landen.”
Deze definitie geeft twee verschillende oorzaken weer van het ontstaan van een ecologische
schuld, met name de ongelijke uitwisseling van grondstoffen tussen arme en rijke landen en
het disproportioneel gebruik van het milieu door de rijke landen. Hoewel het niet
uitdrukkelijk wordt uiteengezet, kan uit deze definitie wel worden afgeleid dat de ecologische
schuld een schuld vormt van de rijke landen ten opzichte van de arme landen. Opnieuw zou ik
willen bemerken dat het in mijn ogen niet verstandig is om het concept van de ecologische
schuld op een te beperkende wijze af te bakenen. Hoewel deze definitie slechts twee
66
Supra 16.
Supra 16.
68
Infra 21.
69
J. MARTINEZ-ALIER, The Environmentalism of the Poor: a Study of Ecological Conflicts and Valuation,
Cheltenham, Edward Elgar Publishing Limited, 2002, 213.
67
26
verschillende oorzaken aangeeft van het ontstaan van een ecologische schuld, kunnen deze
twee verschillende oorzaken wel op een ruime wijze worden geïnterpreteerd. Bijvoorbeeld,
het disproportioneel gebruik van het milieu kan verscheidene activiteiten omvatten zoals
onder meer het toebrengen van schade aan het milieu, het uitputten van de natuurlijke
rijkdommen, ontbossing en vervuiling. Ik ben geen voorstander van de wijze waarop
MARTINEZ-ALIER een onderscheid maakt tussen de verschillende actoren, met name “de arme
en de rijke landen”. Ook hier wordt een bijzondere aandacht besteed aan de koolstofschuld als
een onderdeel van de ecologische schuld.
Als laatste illustratie haal ik de definitie van PAREDIS, GOEMINNE, VANHOVE, MAES en
LAMBRECHT aan70:
“De ecologische schuld van land A omvat:
(1) de ecologische schade die in de loop van de tijd door de productie- en
consumptiepatronen van land A veroorzaakt is in andere landen of in een
gebied onder de jurisdictie van een ander land, en/of
(2) de ecologische schade die in de loop van de tijd door de productie- en
consumptiepatronen van land A veroorzaakt is aan ecosystemen die vallen
buiten de nationale jurisdictie, en/of
(3) de exploitatie of het gebruik van ecosystemen en ecosysteemgoederen- en
diensten in de loop van de tijd door land A ten koste van de billijke rechten op
deze ecosystemen en ecosysteemgoederen- en diensten van andere landen of
individuen.”71
Deze definitie is een ruime – zo niet de ruimste – definitie en omschrijft wat „de ecologische
schuld‟ omvat aan de hand van een drieledige structuur. Een gebied onder de jurisdictie van
een land kan worden omschreven als elk gebied waarover dit land rechtsgeldig diens
territoriale soevereiniteit of diens soevereine rechten kan laten gelden, zoals de territoriale zee
en de Exclusieve Economische Zone (EEZ). Een gebied buiten de nationale jurisdictie van
een land kan worden omschreven als elk gebied waarover geen enkel land rechtsgeldig diens
territoriale soevereiniteit of diens soevereine rechten kan laten gelden, zoals de volle zee,
Antarctica en de ruimte. Het moet worden benadrukt dat deze definitie de enige definitie is
die enige aandacht besteedt aan de gebieden die vallen buiten de nationale jurisdictie van
staten. Immers, de klimaatverandering heeft bijvoorbeeld een grote invloed op het afsmelten
van het ijs in Antarctica. Valt dit niet onder het begrip van de ecologische schuld? In
tegenstelling tot bovenstaande definities wordt in deze definitie het begrip van de ecologische
schuld omschreven als „de ecologische schuld van land A‟, wat zich niet beperkt tot enkel de
geïndustrialiseerde landen. In dit geval wordt de mogelijkheid opengelaten voor
ontwikkelingslanden om eveneens een ecologische schuld te creëren ten opzichte van een
ander land. Ook wordt er rekening gehouden met het historische aspect van „de ecologische
schuld‟ door „in de loop van de tijd‟ op te nemen in de definitie. Echter, de definitie van
PAREDIS, GOEMINNE, VANHOVE, MAES en LAMBRECHT is zodanig ruim dat de toepassing van
deze definite in het internationaal recht wel eens voor problemen kan zorgen, zoals de auteurs
zelf ook aangeven72. Om deze reden stelden de auteurs zelf verschillende mogelijke
verfijningen van de definitie voor, gaande van de betekenis van „ecologische schade‟ tot
70
E. PAREDIS, G. GOEMINNE, W. VANHOVE, F. MAES EN J. LAMBRECHT, The Concept of Ecological Debt: it’s
Meaning and Applicability in International Policy, Gent, Academia Press, 2008, 40.
71
De Nederlandse vertaling van deze definitie heb ik gevonden op:
http://www.vodo.be/index.php/themas/ecologische-schuld.html
72
E. PAREDIS, G. GOEMINNE, W. VANHOVE, F. MAES EN J. LAMBRECHT, The Concept of Ecological Debt: it’s
Meaning and Applicability in International Policy, Gent, Academia Press, 2008, 43.
27
billijke rechten op ecosystemen en ecosysteemgoederen en tijdschalen. Ten slotte wordt enkel
in deze definitie de nadruk niet gevestigd op het feit dat de ecologische schuld een
cumulatieve verantwoordelijk is van de ontwikkelde landen. In tegenstelling tot de hierboven
aangehaalde definities73, wordt de ecologische schuld door PAREDIS, GOEMINNE, VANHOVE,
MAES en LAMBRECHT geïndividualiseerd tot de verschillende landen.
B.2. Een definitie in de rechtspraak
Zowel in de internationale als nationale rechtspraak kunnen er tot nog toe geen directe
verwijzingen naar het begrip van de ecologische schuld worden gevonden. Bijgevolg kan ik
reeds concluderen dat het begrip van de ecologische schuld niet werd gedefinieerd in de
huidige rechtspraak. Echter, ik kan vaststellen dat het concept van de ecologische schuld op
een indirecte manier in de rechtspraak wordt behandeld. Er bestaan immers tal van
internationale zaken die handelen over het beginsel van de aansprakelijkheid van staten voor
grensoverschrijdende schade (al dan niet aan het milieu). Er wordt dieper ingegaan op het
verband tussen het concept van de ecologische schuld en het beginsel van de
staatsaansprakelijkheid in het volgende deel van dit hoofdstuk74.
B.3. Het belang van een internationaal aanvaarde definitie
Aan de hand van de bovenstaande uiteenzetting kan zonder twijfel worden afgeleid dat er
geen duidelijkheid omtrent „de ecologische schuld‟ bestaat. Het concept van de ecologische
schuld werd tot nog toe voornamelijk gebruikt in en verduidelijkt aan de hand van de
campagnes van NGO‟s. Tal van definities werden geformuleerd zowel door NGO‟s als in een
meer wetenschappelijke context, maar niet zelden bleken deze definities tegenstrijdig of
onduidelijk te zijn. Het begrip van de ecologische schuld werd bovendien helemaal niet
gedefinieerd in de rechtspraak. Het hoeft geen betoog dat de internationale gemeenschap zich
inmiddels bewust is van het concept van de ecologische schuld. Men gebruikt het concept
echter zonder het te definieren. Het gebrek aan een universele en internationaal aanvaarde
definitie zorgt voor een blijvende onduidelijkheid en dubbelzinnigheid bij de toepassing van
het concept van de ecologische schuld in het internationaal recht. De klimaatverandering is
een uiterst dringend en actueel probleem waar voornamelijk de ontwikkelingslanden onder te
lijden hebben. Zoals ik eerder aantoonde75, ontbreken deze ontwikkelingslanden vaak de
(financiële) middelen om zich aan te passen aan de klimaatverandering en in dit opzicht
hebben de ontwikkelingslanden nood aan de (financiële) ondersteuning van de ontwikkelde
landen. Tot op heden is de financiële steun van de ontwikkelde landen voornamelijk
gebaseerd op vrijwillige bijdragen. Echter, deze bijdragen schieten ruimschoots tekort.
Ontwikkelingslanden ontbreken een juridische grondslag om aanspraak te maken op steun
van de ontwikkelde landen. Dit zou kunnen worden gerealiseerd aan de hand van het concept
van de ecologische schuld, voortbouwend op het beginsel van de staatsaansprakelijkheid voor
grensoverschrijdende schade aan het milieu. De ontwikkelde landen vormen immers de
oorzaak van de klimaatverandering, hoewel de ontwikkelingslanden er beduidend meer onder
lijden. Om deze reden is het van belang dat het concept van de ecologische schuld wordt
erkend en uitgelegd in een internationaal verdrag. Ten slotte kan de uitermate trage
vooruitgang van het internationaal politiek debat omtrent de ecologische schuld en
klimaatverandering76 ook worden gekoppeld aan het ontbreken van een universele en
73
Supra 15-18.
Infra 23-32.
75
Supra Hoofdstuk 1.
76
Hiermee doel ik voornamelijk op de trage vooruitgang en slechts beperkte verwezenlijkingen van de
klimaatonderhandelingen in het kander van het Klimaatverdrag.
74
28
internationaal aanvaarde definitie. Uit deze redenen blijkt de noodzaak om een universele en
internationaal aanvaarde definitie te formuleren.
B.4. Het formuleren van een eigen definitie
Volgens het Van Dale woordenboek is een definitie “een beschrijving van wat iets is”. Een
definitie kan ook worden omschreven als een formele, samenvattende beschrijving van het
betekenisveld waarnaar een begrip verwijst. Er wordt in de literatuur rond logica en
taalfilosofie77 een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten definities, die elk een
eigen doel dienen en in een eigen context worden gebruikt. Vooraleer men overgaat tot het
formuleren van een definitie moet er worden beslist welke soort definitie er het best aansluit
bij het doel en de context van het te formuleren begrip. Drie verschillende soorten definities
zouden kunnen dienen om een definitie te formuleren van het begrip van de ecologische
schuld: een stipulatieve definitie, een lexicale definitie en een explicatieve of preciserende
definitie. Een stipulatieve definitie is een definitie waarbij aan een nieuwe of bestaande term
een bepaalde betekenis wordt toegekend. In een stipulatieve definitie geeft men aan hoe men
een term zelf wenst te gebruiken, eventueel ter onderscheiding van andere gebruiken. Een
lexicale definitie beschrijft hoe een precies omschreven groep gebruikers een term aanwendt
binnen een specifieke tijd-ruimtelijke context78. Door een consistent onderscheid te maken
tussen een stipulatieve en een lexicale definitie wordt het gebruik van een term expliciet
gelinkt aan zijn gebruikers. Een stipulatieve definitie laat toe een term op een eigen
consistente manier aan te wenden. Bijgevolg kan een stipulatieve definitie niet juist of onjuist
zijn, slechts nauwkeurig of onnauwkeurig79. Een lexicale definitie laat toe tijd-ruimtelijke
varianten in het gebruik van een term door één of meerdere specifieke gebruikersgroepen te
beschrijven. Met andere woorden, het omschrijft welke betekenis de sprekers van een
bepaalde taal aan een bepaalde term toekennen. Een lexicale definitie is het soort definitie dat
men terugvindt in een woordenboek. Beide soorten van definities voorkomen dat men doet
alsof een term altijd en voor iedereen éénzelfde betekenis zou dragen 80. Een stipulatieve
definitie kan – maar niet noodzakelijk – contradictorisch zijn aan een lexicale definitie. Een
explicatieve of preciserende definitie dient hoofdzakelijk te verduidelijken door een bestaand
concept scherper af te bakenen en streeft naar een volledige en precieze omschrijving van het
desbetreffende begrip81. Dit soort definities zijn voornamelijk van belang in een juridische
context82. Bijvoorbeeld, een woordenboek omschrijft het begrip “student” als “iemand die
studeert, m.n. aan een universiteit of hogeschool”83. Een winkelketen kan voor
studentenkortingen een preciserende definitie van het begrip “student” hanteren, met name
“elke persoon, ingeschreven in een onderwijsinstelling voor secundair onderwijs en jonger
77
I. M. COPI, C. COHEN en K. MCMAHON, Introduction to Logic, 14th edition, Pearson Education, Verenigde
Staten van Amerika, 2010, 688 p.; N. SCHWARTZ, “Definitions, Dictionaries and Meanings”, lezing, Simon
Fraser University, 2010; P. J. HURLEY, A Concise Introduction to Logic, 10th edition, Thomson Wadsworth,
Verenigde Staten van Amerika, 2008, 682; Stanford Encyclopedia of Philosophy on http://plato.stanford.edu/ et
al.
78
N. SCHWARTZ, “Definitions, Dictionaries and Meanings”, lezing, Simon Fraser University, 2010.
79
P. J. HURLEY, A Concise Introduction to Logic, 10th edition, Thomson Wadsworth, Verenigde Staten van
Amerika, 2008, 88-91.
80
P. CATTRYSSE, bespreking van: G. DE MEYER, Waarom cultuur niet belangrijk is en cultuursubsidies nog
minder, Academia Press, Gent, 2010, 9 april 2010. Te raaddplegen op: http://www.vsafsa.org/varia/besprekingen/waarom-cultuur/.
81
N. SCHWARTZ, “Definitions, Dictionaries and Meanings”, lezing, Simon Fraser University, 2010.
82
G. F. M. VAN DER TANG, Grondwetsbegrip en Grondwetsidee, Mechelen, Kluwer, 2006, 433; E. PAREDIS, G.
GOEMINNE, W. VANHOVE, F. MAES EN J. LAMBRECHT, The Concept of Ecological Debt: it’s Meaning and
Applicability in International Policy, Academia Press, Gent, 2008, 33.
83
www.vandale.be
29
dan 18 jaar”. Voorts kunnen er uit de literatuur rond logica en taalfilosofie enkele richtlijnen,
waarmee men rekening dient te houden bij het definiëren, worden afgeleid. Een eerste regel
betreft de volledigheid: de essentiële eigenschappen van een term of concept moeten deel
uitmaken van de definitie. Eveneens moet er de juiste balans gevonden worden tussen een te
ruime en een te enge definitie. Deze zou ruim genoeg moeten zijn om de verschillende
betekenissen van een term of concept te dekken, maar ook eng genoeg om het te
onderscheiden van andere termen of concepten. De te definiëren term mag niet worden
gebruikt in de bewoordingen van de definitie zelf en een definitie moet doelgericht zijn.
Bovendien moet een definitie contextgevoelig, dit is het passen in een specifieke context, zijn.
Dit kan worden bereikt door het gebruik van primitieve terminologie en het vermijden
dubbelzinnig, emotioneel of figuurlijk taalgebruik. Ten slotte mag een definitie geen
negatieve terminologie bevatten, indien het ook op een positieve wijze kan worden
verwoord84.
Aangezien het begrip van de ecologische schuld niet in een woordenboek te vinden is, blijkt
het niet mogelijk om een lexicale definitie te formuleren. De termen „ecologisch‟ en „schuld‟
zijn wel elk afzonderlijk in een woordenboek te vinden en bijgevolg te definiëren, maar deze
lexicale definities zijn niet relevant voor het onderzoek naar het formuleren van een definitie
van „de ecologische schuld‟85. Het formuleren van een preciserende definitie is naar mijn
inziens mogelijk, maar erg moeilijk. Aangezien het concept van de ecologische schuld nog
steeds grotendeels onderzocht en ontwikkeld dient te worden, zou het een iets te voorbarige
stap zijn om al een dergelijke taak te ondernemen. Bovendien wens ik niet met mijn
onderzoek te insinueren dat mijn zelf geformuleerde definitie voldoende uitgewerkt en correct
is om de basis te kunnen vormen van een internationaal verdrag. Daarentegen lijkt het
formuleren van een stipulatieve definitie wel een goede optie. Op deze manier zal het voor
mij mogelijk zijn het begrip van de ecologische schuld een betekenis toe te kennen in het
kader van mijn eigen onderzoek.
“De ecologische schuld is de verantwoordelijkheid voor de schade die in de loop van
de tijd is ontstaan van land A ten opzichte van land B en die voortvloeit uit de emissies van
antropogene broeikasgassen of het onbillijke gebruik en exploitatie van de natuurlijke
rijkdommen. Deze schade omvat onder meer de schade die voortvloeit uit de verandering van
het klimaat.”
In tegenstelling tot de voorheen aangehaalde definities86, heb ik er bewust voor geopteerd om
een uitdrukkelijk verband te leggen tussen de ecologische schuld enerzijds en de verandering
van het klimaat anderzijds. Het begrip „klimaatverandering‟ dient te worden begrepen in de
zin van de definitie van het Klimaatverdrag87. Dit verband tussen beide begrippen is naar mijn
mening essentieel om het concept van de ecologische schuld te begrijpen. Het concept van de
ecologische schuld is immers ontstaan binnen een context van onderzoek naar de gevolgen
van de uitstoot van antropogene broeikasgassen en de klimaatverandering88. Zoals ik
eveneens eerder heb benadrukt89, ben ik van mening dat het niet verstandig zou zijn om op dit
ogenblik het begrip van de ecologische schuld op een te gelimiteerde wijze te omschrijven.
84
E. PAREDIS, G. GOEMINNE, W. VANHOVE, F. MAES EN J. LAMBRECHT, The Concept of Ecological Debt: it’s
Meaning and Applicability in International Policy, Academia Press, Gent, 2008, 34-35.
85
E. PAREDIS, G. GOEMINNE, W. VANHOVE, F. MAES EN J. LAMBRECHT, The Concept of Ecological Debt: it’s
Meaning and Applicability in International Policy, Academia Press, Gent, 2008, 35.
86
Supra 15-18.
87
Supra 1.
88
Supra 14-15.
89
Supra 16.
30
Het wetenschappelijk onderzoek naar de uitwerking van het begrip van de ecologische schuld
is nog steeds beperkt. Het gebrek aan niet enkel uitgebreid en diepgaand wetenschappelijk
onderzoek, maar ook aan de nodige politieke aandacht voor het concept van de ecologische
schuld, vereisen dat de definitie enige ruimte laat voor invulling naar de toekomst toe. Echter,
om te vermijden dat de definitie uitermate ruim zou zijn, heb ik gekozen om een direct
verband te leggen tussen de schade, waarvoor de landen verantwoordelijk zouden zijn
overeenkomstig het concept van de ecologische schuld, en de emissies van antropogene
broeikasgassen en het onbillijk gebruik en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen.
Aangezien deze uitstoot van antropogene broeikasgassen aan de basis ligt van de opwarming
van de aarde en bijgevolg de klimaatverandering, wordt er op deze wijze een duidelijk
verband gelegd tussen het concept van de ecologische schuld en de klimaatverandering. De
actoren in deze definitie zijn de individuele landen afzonderlijk. Er wordt geen onderscheid
gemaakt tussen de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden. Hoewel ik mij kan vinden
in het standpunt dat de ecologische schuld een cumulatieve verantwoordelijkheid is van
verschillende landen – de broeikasgassen werden immers door verschillende landen uitgestoot
en het schadelijke effect van deze gassen ligt voornamelijk in het cumulatieve effect dat ze
hebben –, kan ik niet akkoord gaan met het strikte onderscheid dat wordt gemaakt tussen de
ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden. Vooreerst is het in het kader van een
dergelijke definitie moeilijk om duidelijk af te bakenen binnen welke categorie elk land
afzonderlijk valt. Bijvoorbeeld, strikt theoretisch behoren landen zoals China en India nog
steeds tot de categorie van de ontwikkelingslanden, hoewel men zich kan afvragen of dit op
dit ogenblik nog steeds correct is. Vervolgens moet worden benadrukt dat ook
ontwikkelingslanden de oorzaak zijn van emissies van antropogene broeikasgassen, hoewel in
mindere mate dan de ontwikkelde landen. Bijvoorbeeld, de Verenigde Naties hebben
vastgesteld dat op dit ogenblik China de hoogste hoeveelheden schadelijke antropogene
broeikasgassen per jaar uitstoot90. Het lijkt mij niet meer dan correct dat er op deze manier
ook een ecologische schuld kan ontstaan vanwege ontwikkelingslanden ten opzichte van de
ontwikkelde landen. Meer nog, een ecologische schuld kan ontstaan vanwege het ene land ten
opzichte van het andere land, zonder dat het noodzakelijk is om deze landen in een bepaalde
categorie onder te verdelen. Om deze redenen heb ik het gebruik van terminologie zoals
“geïndustrialiseerde landen” en “ontwikkelingslanden” in deze definitie achterwege gelaten
en bijgevolg het gebruik van categorieën vermeden. Net zoals in de definitie van PAREDIS,
GOEMINNE, VANHOVE, MAES en LAMBRECHT91 wordt het historische aspect van de
ecologische schuld benadrukt. Ten slotte heb ik geopteerd om voor het begrip van de
ecologische schuld de schade voortvloeiend uit de uitstoot van antropogene broeikasgassen
niet te beperken tot louter schade aan het milieu. Om welke reden? Omdat de schade die
voortvloeit uit de uitstoot van antropogene broeikasgassen simpelweg niet beperkt is en zal
zijn tot slechts schade aan het milieu. Er bestaan andere categorieën van schade, die niet
vallen onder de categorie van de milieuschade, zoals onder meer de mitigatiekosten 92 en de
adaptatiekosten93. Tal van kleine eilandstaten, zoals bijvoorbeeld Tuvalu94, zijn het slachtoffer
90
Tabel van de Verenigde Naties te raadplegen op:
http://mdgs.un.org/unsd/mdg/SeriesDetail.aspx?srid=749&crid=
91
Supra 18.
92
Mitigatie is de term die wordt gebruikt in het klimaatbeleid voor de maatregelen die beogen de emissies van de
antropogene broeikasgassen te verminderen. Op deze manier probeert men de oorzaak van klimaatverandering
rechtstreeks aan de bron aan te pakken. Het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol
benadrukken in de eerste plaats mitigatiemaatregelen. Een voorbeeld van mitigatie: het verminderen van de
uitstoot van broeikasgassen door middel van sinks of het gebruiken van groenere technologie.
93
Met adaptatie wordt bedoeld het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering en op deze manier
schade en kosten te verminderen of voorkomen. Een voorbeeld van adaptatie: het beschermen van
31
van een stijgende zeespiegel. Wanneer deze kleine eilanden zullen verdwijnen in de zee, zal
dit een gevolg zijn van de klimaatverandering en de uitstoot van antropogene broeikasgassen.
In de toekomst zullen niet enkel kleine eilandstaten verdwijnen, maar ook hele bevolkingen
zullen noodgedwongen moeten verhuizen. Er bestaat geen twijfel over dat deze schade niet
valt onder de categorie van de milieuschade, hoewel deze schade weldegelijk een gevolg is
van de klimaatverandering en de uitstoot van antropogene broeikasgassen. Men kan zich
natuurlijk de vraag stellen op welke grond en door wie deze schade en kosten zullen worden
gecompenseerd95. In deze uiteenzetting wordt niet dieper ingegaan op de verschillende
soorten schade en wat de omvang van deze schade kan bedragen.
C. Het beginsel van de staatsaansprakelijkheid
C.1. Algemeen
Het beginsel van de staatsaansprakelijkheid is als zodanig niet opgenomen in een specifiek
verdrag. Het is echter wel herhaaldelijk erkend door het Permanent Hof van Internationale
Justitie96 en het Internationaal Gerechtshof als een norm van internationaal gewoonterecht97.
De International Law Commission (ILC), een orgaan van de Verenigde Naties dat werd
opgericht met als taak het promoten van de codificatie en de ontwikkeling van internationaal
recht98, stelde het Draft Articles on Responsibility of States for Internationally Wrongful Acts
op99. Deze codificatie is in geen geval een juridisch bindend verdrag, hoewel het belang ervan
niet mag worden onderschat. Niet zelden vindt men in de internationale rechtspraak
verwijzingen terug naar het Draft Articles on Responsibility of States for Internationally
Wrongful Acts100. De recente internationale rechtspraak bevestigt dat de artikelen een
belangrijk element zijn voor het aantonen van gewoonterechtelijke regelen inzake de
staatsaansprakelijkheid. Er wordt tevens verwacht dat ook de toekomstige rechtspraak
geregeld zal verwijzen naar de Draft Articles on Responsibility of States for Internationally
Wrongful Acts zodat deze codificatie de kracht van gewoonterecht zal verwerven, in de mate
dat het op dit ogenblik nog niet wordt beschouwd als gewoonterecht101.
infrastructuren in laaggelegen gebieden en kustgebieden. Op deze manier anticipeert men op een stijging van het
zeeniveau.
94
Tuvalu is een staat gelegen in de Grote Oceaan en bestaat uit niet minder dan 113 kleine eilanden. De staat
wordt beschouwd als één van de meest bedreigde eilandstaten ter wereld door de klimaatverandering en om deze
reden verwierf de staat enige bekendheid.
95
Infra 23-32.
96
Het Permanent Hof van Internationale Justitie werd opgericht in 1922 en wordt beschouwd als de voorloper
van het Internationaal Gerechtshof. Het Permanent Hof van Internationale Justitie stopte haar activiteiten in 1940
en werd vervolgens ontbonden in 1946. In datzelfde jaar werd het Internationaal Gerechtshof opgericht door de
Verenigde Naties.
97
M. BOSSUYT en J. WOUTERS, Grondlijnen van Internationaal Recht, Antwerpen, Intersentia, 2005, 439.
98
Artikel 13.1 van het Handvest van de Verenigde Naties van 24 oktober 1945, United Nations Treaty Series,
vol. 1, 16. Te raadplegen op: http://www.un.org/en/documents/charter/. De tekst van het Statuut van het
International Law Commission is te raadplegen op:
http://untreaty.un.org/ilc/texts/instruments/english/statute/statute_e.pdf
99
Draft Articles on State Responsibility for Internationally Wrongful Acts (with commentaries), UN. Doc.
A/56/10, zoals gepubliceerd in het Yearbook of the International Law Commission, vol. 2, 2001. Te raadplegen
op: http://untreaty.un.org/ilc/texts/instruments/english/commentaries/9_6_2001.pdf
100
IGH, de Gabcikovo-Nagymaros Case (Hungary v. Slovakia), ICJ Reports 1997, paras. 47, 50-53, 58, 79 en
83; IGH, Difference Relating to Immunity from Legal Process of a Special Rapporteur of the Commission on
Human Rights, advisory opinion, ICJ Reports 1999, para. 62; Internationaal Zeerechttribunaal, de M/V Saiga
Case no. 2 (Saint Vincent and the Grenadines v. Guinea), arrest van 1 juli 1999, para. 98.
101
M. COGEN, Handboek Internationaal Recht, Mechelen, Kluwer, 2003, 114.
32
Er zal sprake zijn van staatsaansprakelijkheid wanneer een staat een inbreuk maakt op een
algemeen rechtsbeginsel of een regel van internationaal (gewoonte)recht. Deze inbreuk kan
het gevolg zijn van het handelen van een staat, maar ook het nalaten te handelen van een staat.
Artikel 2 van de Draft Articles on Responsibility of States for Internationally Wrongful Acts
onderscheidt twee constituerende elementen van de staatsaansprakelijkheid: de schending van
een internationaalrechtelijke verplichting en de toerekenbaarheid ervan aan een staat102.
Vervolgens zal er ook sprake moeten zijn van schade en er zal een causaal verband moeten
kunnen worden gelegd tussen de aan de staat toerekenbare schending van het internationaal
recht en deze schade. Het beginsel van de staatsaansprakelijkheid zal verder worden
toegelicht aan de hand van internationale rechtspraak. In dit onderdeel van de uiteenzetting
wordt er dieper ingegaan op volgende zaken: de Chorzów Factory Case103 (1928), de Trail
Smelter Arbitration104 (1941), de Corfu Channel Case105 (1949), de Lac Lanoux Arbitration106
(1957) en ten slotte de Gabcikovo-Nagymaros Case107 (1997). Elk van deze zaken waren van
belang voor de ontwikkeling van het beginsel van de staatsaansprakelijkheid in het
internationaal recht en hebben bijgedragen tot het verworden van dit beginsel tot
internationaal gewoonterecht. In de internationale rechtspraak wordt ten slotte het
preventiebeginsel in samenhang met het beginsel van de staatsaansprakelijkheid aangehaald.
Om deze reden heb ik als laatste een aantal opmerkingen geformuleerd met betrekking tot het
preventiebeginsel.
1) De Chorzów Factory Case (1928)
In de Chorzów Factory Case wordt door het Permanent Hof van Internationale Justitie het
beginsel van de staatsaansprakelijkheid erkend. De zaak betreft een geschil tussen Duitsland
en Polen inzake de onteigening van een fabriek in de regio van Opper-Silezië. Voor de Eerste
Wereldoorlog behoorde het gebied van Silezië tot het grondgebied van Duitsland. Echter, na
de Eerste Wereldoorlog en in het kader van het Verdrag van Versailles maakte Polen
aanspraak op het gebied. In 1922 ondertekenden Duitsland en Polen een bilateraal verdrag
inzake de overdracht van de soevereiniteit over bepaalde gebieden, onder meer de regio van
Opper-Silezië, van Duitsland naar Polen na de Eerste Wereldoorlog. In strijd met de
bepalingen van het Verdrag van 1922 besliste Polen tot de onteigening van twee Duitse
fabrieken in Chorzów, Opper-Silezië. Duitsland eiste vervolgens een compensatie van Polen
voor de schade voortvloeiend uit de onrechtmatige onteigeningen. Deze zaak is van belang in
het licht van de staatsaansprakelijkheid omdat de internationale rechtbank erkende dat de
benadeelde staat niet enkel schadevergoeding kan eisen voor de schade die werd geleden door
de staat, maar eveneens voor de schade die werd geleden door particulieren binnen het
grondgebied van de benadeelde staat. Bovendien erkende het Hof dat in eerste instantie moet
worden onderzocht of een restitutio in integrum mogelijk is, dit wil zeggen het doen ontstaan
van een toestand die zou hebben bestaan indien het internationaal onrechtmatige gedrag niet
had plaatsgevonden. Echter, dit is niet altijd mogelijk of uitvoerbaar. In dit geval zal de
compensatie in geldelijke termen moeten plaatsvinden.
102
P. H. KOOIJMANS, Internationaal Publiekrecht in Vogelvlucht, Nederland, Kluwer, 2008, 7.
PHIJ, de Chorzów Factory Case (Germany v. Poland), PCIJ Series A, n° 17, 1928, 27-28.
104
De Trail Smelter Arbitration, Reports of International Arbitral Awards (RIAA), vol. 3, 1905-1982. Te
raadplegen op: http://untreaty.un.org/cod/riaa/cases/vol_III/1905-1982.pdf
105
IGH, de Corfu Channel Case (United Kingdom v. Albania), ICJ Reports 1949, 4. Te raadplegen op:
http://www.icj-cij.org/docket/files/1/1645.pdf?PHPSESSID=427d4ab9b03fb9fa45707f02decdb0c8
106
De Lac Lanoux Arbitration, Reports of International Arbitral Awards (RIAA), vol. 12, 281-317. Te
raadplegen op: http://untreaty.un.org/cod/riaa/cases/vol_XII/281-317_Lanoux.pdf
107
IGH, de Gabcikovo-Nagymaros Case (Hungary v. Slovakia), ICJ Reports 1997, 7. Te raadplegen op:
http://www.icj-cij.org/docket/files/92/7375.pdf
103
33
2) De Trail Smelter Arbitration (1941)
Een baanbrekende en precedentscheppende rechtspraak inzake internationale milieuschade is
de Trail Smelter Arbitration tussen de Verenigde Staten van Amerika en Canada als gevolg
van de bedrijfsactiviteiten van een Canadese ertssmelterij van zink en looderts in Trail, een
gemeente in de provincie van British Columbia. Sinds de oprichting van het Canadese bedrijf
in 1896 leden Amerikaanse landbouwers aanzienlijke schade door de uitstoot van
zwaveldioxide. Na de uitbreiding van het bedrijf in 1925 beslisten de Amerikaanse
landbouwers tot de oprichting van een vereniging voor een schadevergoeding. De
Amerikaanse regering steunde de eisen van de landbouwers en stelde vervolgens zelf een
schadeclaim in tegen Canada via de diplomatieke kanalen. Op 15 april 1935 richtten beide
landen een arbitragetribunaal op met het oog op de oplossing van het geschil 108. De arbitrale
uitspraak verklaarde dat staten de plicht hebben erop toe te zien dat hun grondgebied niet
wordt misbruikt voor activiteiten die schade berokkenen aan andere staten of de inwoners en
hun eigendom. Met andere woorden, de overheid van een staat moet erop toezien dat de
bedrijven op zijn grondgebied geen ernstige schade toebrengen aan andere staten en de
inwoners van deze staten. Naar deze regel wordt ook wel verwezen als de „no harm rule’109.
De internationale aansprakelijkheid van een staat ontstaat bovendien niet enkel door een daad
van een overheidsorgaan, maar kan eveneens ontstaan door een verzuim: het passief toelaten
van schadelijke activiteiten van private bedrijven110.
3) De Corfu Channel Case (1949)
De Corfu Channel Case was de eerste uitspraak van het pas opgerichte Internationaal
Gerechtshof en was van groot belang voor de internationale rechtspraak met betrekking tot de
staatsaansprakelijkheid. Op 22 oktober 1946 leden twee Britse schepen, de Saumarez en de
Volage, zware schade door het ontploffen van verankerde automatische mijnen in de Straat
van Corfu in een gebied ten zuidwesten van de Sarandabaai in Albanië. Het mijnenveld was
gelegd in 1946 door of minstens met medeweten van de Albanese overheid. Echter, de
Albanese overheid had nagelaten het bestaan van het mijnenveld mee te delen aan de
naderende Britse schepen, hoewel de Straat van Corfu een erkende internationale waterweg is
waarvoor bijgevolg het recht van onschuldige doorvaart geldt ten voordele van zowel
oorlogsschepen als handelsschepen111. Van blijvend belang voor het beginsel van de
staatsaansprakelijkheid is het deel van de uitspraak van het Hof waarin het bestaan van een
internationale gewoonterechtelijke regel volgens dewelke het grondgebied van een staat niet
mag worden gebruikt om schade toe te brengen aan een andere staat wordt bevestigd112.
4) De Lac Lanoux Arbitration (1957)
Eveneens van belang in het kader van het concept van de ecologische schuld is de Lac Lanoux
Arbitration, een arbitragevonnis tussen Frankrijk en Spanje. Dit geschil ontstond toen
Frankrijk maatregelen nam tot de implementatie van een elektriciteitsgenererend project,
waardoor een deel van het water afkomstig uit het Lanoux meer zou worden afgeleid naar de
108
Het arbitragetribunaal werd opgericht door de Convention for the Settlement of Difficulties Arising from
Operations of Smelter at Trail, getekend te Ottawa op 15 april 1935, US Treaty Series, n° 893.
109
Deze „no harm rule‟ vormt tevens de basis voor het internationaal milieurecht en wordt bijgevolg ook erkend
in het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol. Deze regel omvat eveneens de verplichting om
schade vermijden indien deze schade voorzienbaar is.
110
M. COGEN, Handboek Internationaal Recht, Mechelen, Kluwer, 2003, 119.
111
M. COGEN, Handboek Internationaal Recht, Mechelen, Kluwer, 2003, 120.
112
IGH, de Corfu Channel Case (United Kingdom v. Albania), ICJ Reports 1949, 22. Te raadplegen op:
http://www.icj-cij.org/docket/files/1/1645.pdf?PHPSESSID=427d4ab9b03fb9fa45707f02decdb0c8
34
Ariège rivier. Dit project zou vervolgens leiden tot een aanzienlijke daling van de hoeveelheid
water dat stroomt van het Lanoux meer naar de Carol rivier. De Carol stroomt ongeveer 25
kilometer door Frans grondgebied en mondt uit, na het gedeeltelijk doorkruisen van Spanje, in
de Middelandse Zee. Beide landen konden geen overeenkomst bereiken over de
verwezenlijking van het project en beslisten tot de oprichting van een tribunaal met het oog
op de oplossing van dit geschil113. Het arbitragevonnis bevestigde twee internationale regels.
De eerste regel is de voorafgaandelijke informatieplicht van het land dat een project wenst uit
te voeren met ingrijpende gevolgen voor het milieu. Dit land heeft de verplichting om andere
landen, die eventueel gevolgen kunnen dragen van het beoogde project, voorafgaand op de
hoogte brengen. De tweede regel is de overwegingsregel: het land, dat werken wil uitvoeren,
zal de belangen van andere landen, die erdoor kunnen worden getroffen, in overweging
dienen te nemen en oplossingen dienen te zoeken om de belangen van die andere staten te
respecteren. De overwegingsregel kan worden beschouwd als de regel van goede trouw in
tussenstaatse betrekkingen114. Bovendien toont dit arbitragevonnis aan dat het beginsel van de
territoriale soevereiniteit van staten niet absoluut of onvoorwaardelijk is en moet opnieuw het
beginsel van preventie van grensoverschrijdende milieuschade indachtig worden gehouden.
5) De Gabcikovo-Nagymaros Case (1997)
In 1977 kwam een verdrag tot stand tussen Hongarije en het toenmalige Tsjechoslowakije met
het oog op de verwezenlijking van het “System of Locks” project115 op de Donau en een jaar
later gingen de bouwwerken van start. Het project bracht niet alleen aanzienlijke gevolgen
voor de kwaliteit van het water en de waterstand van de Donau met zich mee, maar ook de
natuurlijke omgeving zou lijden onder de verwezenlijking van dit project. Door de
aanhoudende kritiek op het project, besliste de Hongaarse overheid in 1989 het project
gedeeltelijk op te schorten en in 1992 beëndigde Hongarije het Verdrag van 1977 op
eenzijdige wijze. Echter, Slowakije116 besliste tot het unilateraal uitvoeren van het project en
dit resulteerde in een sterke daling van de waterstand van de Donau in Hongarije. Omdat
beide staten niet tot een akkoord konden komen inzake de oplossing van dit geschil, werd de
zaak aanhangig gemaakt bij het Internationaal Gerechtshof. Het Hof oordeelde dat het
Verdrag van 1977 nog steeds van kracht was en dat bijgevolg beide staten hun verplichtingen
niet waren nagekomen. De opschorting van de uitvoering van het project en de eenzijdige
beëindiging van het Verdrag van Hongarije waren in strijd met het Verdrag. Eveneens was de
eenzijdige uitvoering van het Verdrag door Slowakije onrechtmatig. Het belang van deze zaak
is voornamelijk te vinden in de erkenning van het beginsel van de duurzame ontwikkeling als
een beginsel van het internationaal recht. Het Hof benadrukte verschillende malen dat de
bescherming van het milieu van uiterst belang is en dat op beide partijen een
grensoverschrijdende verplichting rust om de natuur en de Donau te beschermen. Net zoals in
de Trail Smelter Arbitration en de Lac Lanoux Arbitration wordt in de Gabcikovo-Nagymaros
Case aandacht besteed aan het beginsel van de preventie van grensoverschrijdende schade aan
het milieu.
113
J. G. LAMMERS, Pollution of International Watercourses, Den Haag, Martinus Nijhoff Publishers, 1984, 508517.
114
M. COGEN, Handboek Internationaal Recht, Mechelen, Kluwer, 2003, 121.
115
Het “System of Locks” project verwijst naar het bouwen van verscheidene waterkrachtcentrales aan de Donau
in Hongarije en Tsjechoslowakije.
116
In 1993 werd de Republiek Tsjechoslowakije opgesplitst in Tsjechië en Slowakije. Vervolgens werd
Slowakije partij bij het Verdrag van 1977 ter vervanging van de Republiek Tsjechoslowakije.
35
6) Het preventiebeginsel en de staatsaansprakelijkheid
Zoals hierboven aangetoond, werd er in de internationale rechtspraak nadruk gelegd op het
beginsel van de staatsaansprakelijkheid voor grensoverschrijdende schade en hiermee
samenhangend het beginsel van preventie van grensoverschrijdende milieuschade 117. Het
preventiebeginsel wordt in de internationale rechtsleer erkend als een regel van internationaal
gewoonterecht en het wordt eveneens bevestigd door de statenpraktijk. Het is echter van
belang voor ogen te houden dat het beginsel van preventie geen absolute verplichting inhoudt
voor staten. Bovendien gaat de erkenning van het beginsel van preventie van
grensoverschrijdende milieuschade in de rechtspraak vaak gepaard met beperkende
voorwaarden. Bijvoorbeeld, in de Trail Smelter Arbitration is er slechts sprake van het
voorkomen van “ernstige schade, dat kan worden aangetoond aan de hand van duidelijk en
overtuigend bewijs”118. Dit wordt tevens bevestigd door de International Law Commission
(ILC) in het Draft Articles on State Responsibility for Internationally Wrongful Acts. Het
beginsel van preventie wordt door het ILC als volgt omschreven: “obligations of prevention
are usually construed as best effort obligations, requiring States to take all reasonable or
necessary measures to prevent a given event from occurring, but without warranting that the
event will not occur”119. Om deze redenen kan worden aangenomen dat het beginsel van
preventie moet worden geïnterpreteerd als een due diligence verplichting: een staat heeft de
verplichting om een voldoende zorgvuldigheid aan de dag te leggen om aanmerkelijke
grensoverschrijdende schade te voorkomen of te beperken120. Het beginsel van preventie kan
een belangrijke rol spelen in het kader van de ecologische schuld. Immers, indien de
ontwikkelde landen in de eerste plaats maatregelen hadden genomen en voor de toekomst
maatregelen zouden nemen om grensoverschrijdende schade voortvloeiend uit de uitstoot van
antropogene emissies enerzijds en het oneerlijke gebruik van de natuurlijke rijkdommen
anderzijds te voorkomen, zou de problematiek van de klimaatverandering en bijgevolg ook
het concept van de ecologische schuld minder groot en urgent zijn.
C.2. Het verband tussen het beginsel van de staatsaansprakelijkheid en het concept
van de ecologische schuld
In dit onderdeel wordt aangetoond wat het verband is tussen het beginsel van de
staatsaansprakelijkheid en het concept van de ecologische schuld. In mijn ogen kan het
beginsel van de staatsaansprakelijkheid een basis vormen voor het uitwerken van het concept
van de ecologische schuld. Dit concept is immers gebaseerd op de verantwoordelijkheid van
de ontwikkelde landen voor de klimaatverandering en de schade die hieruit voortvloeit. Om
deze reden zal ik in dit deel van het hoofdstuk onderzoeken of een staat op grond van het
beginsel van de staatsaansprakelijkheid voor grensoverschrijdende schade kan aansprakelijk
worden gesteld voor de uitstoot van antropogene broeikasgassen en bijgevolg eveneens de
klimaatverandering. Vooreerst moet er worden bepaald of en op welke manier er schade
117
Supra 24-26.
De Trail Smelter Arbitration, Reports of International Arbitral Awards (RIAA), vol. 3, 1965. In het
arbitragevonnis wordt het volgende gesteld: “…under the principles of international law, as well as the law of
the United States, no state has the right to use or permit the use of its territory in such a manner as to cause
injury by fumes in or to the territory of another or the properties or persons therein, when the case is of serious
consequence and the injury is established by clear and convincing evidence…”
119
Draft Articles on State Responsibility for Internationally Wrongful Acts (with commentaries), UN. Doc.
A/56/10, article 14, commentary (14), zoals gepubliceerd in het Yearbook of the International Law Commission,
vol. 2, 2001.. Te raadplegen op: http://untreaty.un.org/ilc/texts/instruments/english/commentaries/9_6_2001.pdf;
J. CRAWFORD, The International Law Commission’s Articles on State Responsibility: Introduction, Text and
Commentaries, Cambridge, Cambridge University Press, 2002, 135-141.
120
M. COGEN, Handboek Internationaal Recht, Mechelen, Kluwer, 2003, 119.
118
36
ontstaat. Dit impliceert bovendien een causaal verband tussen de schadeverwekkende
activiteit (of verzuim) en de veroorzaakte schade. Met andere woorden, de
schadeverwekkende activiteit of het schadeverwekkende verzuim dient geïdentificeerd te
worden. Vervolgens moet deze activiteit of dit verzuim kunnen worden toegerekend aan een
staat. Eveneens dient te worden aangetoond dat er sprake is van een inbreuk op een
internationaalrechtelijke regel.
1) De schadeverwekkende activiteit (of verzuim) en de toerekenbaarheid ervan
aan de staat
Om een staat aansprakelijk te kunnen stellen binnen de context van het concept van de
ecologische schuld moet in eerste instantie een juridisch relevante activiteit of een juridisch
relevant verzuim van deze staat worden aangetoond. Binnen de context van de ecologische
schuld verwijst deze activiteit naar de uitstoot van antropogene broeikasgassen, die immers de
oorzaak vormen van de klimaatverandering. Het niet instellen van de nodige regelgeving met
het oog op het beperken of verminderen van de uitstoot van antropogene broeikasgassen kan
worden beschouwd als een juridisch relevant verzuim vanwege de staat. Eveneens kan een
schending van de internationale verplichtingen van een staat, die voortvloeien uit een
internationaal verdrag, een basis vormen voor aansprakelijkheid van deze staat. In het kader
van dit onderzoek kan het Klimaatverdrag worden aangehaald aangezien één van de
verplichtingen voor staten binnen dit verdrag het verminderen van de uitstoot van de
antropogene broeikasgassen is. In het volgende hoofdstuk wordt meer aandacht besteed aan
de verwerking van het beginsel van de staatsaansprakelijkheid specifiek in het Klimaatverdrag
en het daarbij behorende Kyoto Protocol121. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de
verwerking van het beginsel van de staatsaansprakelijkheid in het Biodiversiteitsverdrag122.
De vraag dient te worden gesteld of de activiteit van de uitstoot van antropogene
broeikasgassen toerekenbaar is aan een staat. Immers, het is niet de staat die de antropogene
broeikasgassen uitstoot, maar wel miljoenen individuen, bedrijven en andere actoren. Kan een
staat in dit geval wel aansprakelijk zijn voor een activiteit, die niet door de staat zelf wordt
gesteld? In het internationaal recht werd meerdere malen bevestigd dat een staat in dit geval
weldegelijk aansprakelijk kan worden gehouden. Het Tweede Beginsel van de Verklaring van
Rio inzake Milieu en Ontwikkeling bepaalt het volgende123: “States have, in accordance with
the Charter of the United Nations and the principles of international law, the sovereign right
to exploit their own resources pursuant to their own environmental and developmental
policies, and the responsibility to ensure that activities within their jurisdiction or control do
not cause damage to the environment of other States or to areas beyond the limits of national
jurisdiction”. Dit beginsel maakt geen onderscheid tussen de schade die wordt veroorzaakt
door publieke of private actoren. Eveneens werd dit bevestigd door het Internationaal
Gerechtshof in de Trail Smelter Arbitration124 waarin het volgende uitdrukkelijk werd
aangehaald: “A State owes at all times a duty to protect other States against injurious acts by
individuals from within its jurisdiction”125. Desondanks bestaat er nog steeds enige discussie
over het aspect van de toerekenbaarheid van de emissie van antropogene broeikasgassen aan
de staat. Enkele auteurs benadrukken bijvoorbeeld dat burgers, in overeenstemming met de
121
Infra 55.
Infra 68.
123
Verklaring van Rio inzake Milieu en Ontwikkeling, Conferentie van de Verenigde Naties inzake Milieu en
Ontwikkeling, Rio de Janeiro, 12 augustus 1992, UN Doc. A/CONF.151/26 (Vol. I). Hierna verkort: de Rio
Verklaring.
124
Supra 25.
125
De Trail Smelter Arbitration, Reports of International Arbitral Awards (RIAA), vol. 3, 1963.
122
37
fundamentele mensenrechten, niet onder de absolute controle van een staat vallen en
bijgevolg zou de uitstoot van antropogene broeikasgassen door individuen niet in elk geval
zonder meer toerekenbaar zijn aan de staat126. De Draft Articles on Responsibility of States for
Internationally Wrongful Acts bepalen dan weer dat de door de staat gereguleerde activiteiten,
zoals bijvoorbeeld voor de energiesector en de uitstoot van antropogene broeikasgassen het
geval is, wel vallen binnen het kader van de aansprakelijkheid van een staat 127. Het is in dit
opzicht niet van belang of bijvoorbeeld de energiesector en de uitstoot van antropogene
broeikasgassen al dan niet geprivatiseerd zouden zijn. Immers, de staat bezit nog steeds enige
verantwoordelijkheid als een gevolg van de door de staat ingestelde regulering128. Dit brengt
mij tot de conclusie dat een staat weldegelijk aansprakelijk kan worden gesteld indien de staat
de uitstoot van antropogene broeikasgassen niet reguleert en vermindert. Met andere
woorden, de activiteit van de emissie van antropogene broeikasgassen is toerekenbaar aan de
staat.
2) Het causaal verband
Er moet vervolgens worden aangetoond dat de schade het gevolg is van de activiteit, die
toerekenbaar is aan de staat. Dit wil zeggen dat er een causaal verband moet bestaan tussen de
schade en de schadeverwekkende activiteit. Immers, enkel in dit geval kan de staat, aan wie
de schadeverwekkende activiteit kon worden toegerekend, worden aansprakelijk gesteld voor
de veroorzaakte schade. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen een algemene
causaliteit en een specifieke causaliteit129. Met een algemene causaliteit wordt bedoeld dat er
zich een causaal verband bevindt tussen een activiteit en een resultaat, zonder dat dit resultaat
wordt geïndividualiseerd. Binnen het kader van de ecologische schuld wil dit zeggen dat er
een causaal verband is tussen de uitstoot van antropogene broeikasgassen en de schade aan de
atmosfeer. De schade aan de atmosfeer veroorzaakt de opwarming van de aarde en de
opwarming van de aarde ligt aan de basis van de klimaatverandering. Er kan bijgevolg een
verband worden gelegd tussen de uitstoot van antropogene broeikasgassen in het algemeen en
de klimaatverandering. Een specifieke causaliteit vereist het bewijs dat één specifieke
activiteit de oorzaak is van een specifieke schade. Op deze manier kan men de activiteit
toeschrijven aan een bepaalde actor. Er wordt met andere woorden een causaal verband
gelegd tussen de uitstoot van antropogene broeikasgassen van een bepaalde staat en een nader
gespecificeerde schade in het kader van de klimaatverandering. Er wordt in dit onderdeel
uitsluitend dieper ingegaan op de algemene causaliteit.
Op dit ogenblik hoeft er geen twijfel meer te bestaan over het causaal verband tussen de
uitstoot van antropogene broeikasgassen en de klimaatverandering. Dit werd immers
voldoende aangetoond en bevestigd in tal van wetenschappelijke studies130. Om deze reden
wordt de algemene causaliteit slechts op een beknopte wijze behandeld. Vooreerst, er bestaat
zo goed als een universele wetenschappelijke consensus dat de uitstoot van antropogene
broeikasgassen veranderingen aan onze atmossfeer hebben veroorzaakt, die tevens aan de
basis liggen van de opwarming van de aarde. Veranderingen aan het klimaat, die zich reeds
126
C. TOMUSCHAT, International Law: Ensuring the Survival of Mankind on the Eve of a New Century, in:
Recueil des Cours vol. 281, 1999, 1-269.
127
Artikel 8 van de Draft Articles on State Responsibility for Internationally Wrongful Acts (with
commentaries), UN. Doc. A/56/10, zoals gepubliceerd in het Yearbook of the International Law Commission,
vol. 2, 2001.
128
Denk aan de regulering door middel van vergunningen, die uitsluitend kunnen worden afgeleverd door de
staat.
129
R. S. J. TOL EN R. VERHEYEN, “State responsibility and compensation for climate change damages – a legal
and economic assessment”, Energy Policy 2004, 1112.
130
Supra Hoofdstuk 1.
38
hebben voorgedaan en zich eveneens in de toekomst nog zullen voordoen, zijn niet enkel het
resultaat van de natuurlijke variabiliteit van het klimaat131. Het is eveneens erg waarschijnlijk
dat de klimaatverandering een grote impact zal hebben op de mens en de ecosystemen op de
aarde132. Bovendien zal een zekere mate aan schade aan onze atmosfeer en aarde zich
voordoen, ongeacht de maatregelen die op dit ogenblik en voor de toekomst worden genomen
met het oog op de vermindering van de uitstoot van antropogene broeikasgassen.
3) Inbreuk op een internationaalrechtelijke regel
Ten slotte moet er worden aangetoond dat een staat een inbreuk heeft gepleegd op een
internationaalrechtelijke regel om te kunnen besluiten tot de aansprakelijkheid van deze staat.
Aangezien dit onderzoek zich situeert binnen het kader van de ecologische schuld, beperk ik
mijn bespreking tot de internationaalrechtelijke regels die een rol spelen bij
grensoverschrijdende milieuschade. Er kunnen twee verschillende hypothesen onderscheiden
worden in verband met de aansprakelijkheid van een staat voor grensoverschrijdende
milieuschade133. De eerste hypothese veronderstelt dat een staat een regel van internationaal
recht heeft geschonden. Dit is de traditionele invulling van het beginsel van de
staatsaansprakelijkheid en wordt weergegeven in de Draft Articles on Responsibility of States
for Internationally Wrongful Acts134. Hoe bepaalt men wanneer er sprake is van een inbreuk
op een regel van internationaal recht? Dit zal afhangen van de aard van de
internationaalrechtelijke verplichting die werd geschonden. In de rechtsleer wordt algemeen
aangenomen dat er een zorgvuldigheidstoets moet plaatsvinden135. Dit wil zeggen dat een
staat slechts aansprakelijk zal zijn indien deze staat niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft
gehandeld. Wat er precies moet worden verstaan onder de vereiste zorgvuldigheid moet in
concreto worden bepaald aan de hand van de feitelijke omstandigheden van de zaak en de
aard van de geschonden internationale regel. Bovendien kan er bij het bepalen van de nodige
zorgvuldigheid in het geval van de uitstoot van antropogene emissies rekening worden
gehouden met verschillende technieken: de voorzienbaarheid van de schade, de Best
Available Techniques (BAT) en het risico136. Het is echter de vraag in welke mate de schade
voortvloeiend uit de uitstoot van antropogene emissies voorzienbaar was. Immers, de schade
is voornamelijk te wijten aan het cumulatieve effect van de emissies van antropogene
131
M. R. ALLEN, G. C. HEGERL, D. J. KAROLY, J. MARENGO, J. F. B. MITCHELL en F. W. ZWIERS, “Detection of
Climate Change and Attribution of Causes” in X. DAI, Y. DING, D. J. GRIGGS, J. T. HOUGHTON, C. A. JOHNSON,
K. MASKELL, M. NOGUER en P. J. VAN DER LINDEN, Climate Change 2001: The Scientific Basis, Contribution of
Working Group I to the Third Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change,
Cambridge, Cambridge University Press, 2001, 695-738. Te raadplegen op:
http://www.grida.no/publications/other/ipcc_tar/
132
J. ANTLE, M. APPS, R. BEAMISH, T. CHAPIN, W. CRAMER, J. FRANGI, J. LAINE, L. ERDA, J. MAGNUSON, I.
NOBLE, J. PRICE, T. PROWSE, T. ROOT, E. SCHULZE, O. SIROTENKO, B. SOHNGEN en J. SOUSSANA, “Ecosystems
and Their Goods and Services” in O. F. CANZIANI, D. J. DOKKEN, N. A. LEARY, J. J. MCCARTHY en K. S. WHITE,
Climate Change 2001: Impacts, Adaptation and Vulnerability, Contribution of the Working Group II to the Third
Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change, Cambridge, Cambridge University Press,
2001, 235-342. Te raadplegen op: http://www.grida.no/publications/other/ipcc_tar/
133
R. S. J. TOL EN R. VERHEYEN, “State responsibility and compensation for climate change damages – a legal
and economic assessment”, Energy Policy 2004, 1112.
134
Artikel 1 en 2 van de Draft Articles on State Responsibility for Internationally Wrongful Acts (with
commentaries), UN. Doc. A/56/10, zoals gepubliceerd in het Yearbook of the International Law Commission,
vol. 2, 2001. Te raadplegen op: http://untreaty.un.org/ilc/texts/instruments/english/commentaries/9_6_2001.pdf
135
R. S. J. TOL EN R. VERHEYEN, “State responsibility and compensation for climate change damages – a legal
and economic assessment”, Energy Policy 2004, 1113.
136
R. S. J. TOL EN R. VERHEYEN, “State responsibility and compensation for climate change damages – a legal
and economic assessment”, Energy Policy 2004, 1117; E. PAREDIS, G. GOEMINNE, W. VANHOVE, F. MAES EN J.
LAMBRECHT, The Concept of Ecological Debt: it’s Meaning and Applicability in International Policy, Gent,
Academia Press, 2008, 100-101.
39
broeikasgassen en het was om deze reden niet mogelijk om de schadelijke werking van deze
broeikasgassen onmiddellijk vast te stellen. Men kan eveneens vaststellen of een staat de
nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen aan de hand van de Best Available Techniques
(BAT): neemt een staat de nodige maatregelen om toekomstige emissies van antropogene
broeikasgassen te beperken door gebruik te maken van de op dit ogenblik beschikbare
technologie? Ten slotte kan men de gehanteerde zorgvuldigheid van een staat toetsen aan de
hand van het risico op schade: hoe groter het risico, hoe groter de noodzaak tot het nemen van
de nodige maatregelen om dit risico te voorkomen of beperken. In ieder geval kan de vraag of
een staat zijn zorgvuldigheidsverplichting inzake de uitstoot van antropogene emissies heeft
gerespecteerd enkel worden beantwoord door een bevoegde rechterlijke instantie, zoals het
Internationaal Gerechtshof137. De traditionele invulling van het beginsel van de
staatsaansprakelijkheid veronderstelt steeds een fout vanwege de aansprakelijke staat, in
tegenstelling tot de tweede hypothese omtrent het beginsel van de staatsaansprakelijkheid. De
tweede hypothese veronderstelt een grensoverschrijdende milieuschade, waarbij er een
voldoende causale band bestaat tussen de schade en een aan de staat toerekenbare activiteit,
zonder dat het vereist is dat de staat een inbreuk heeft gepleegd op een regel van
internationaal recht of een zorgvuldigheidsverplichting. Dit is een vorm van risicoaansprakelijkheid. Echter, deze hypothese is nog steeds de oorzaak van controverse en wordt
zeker niet algemeen aanvaard. Toegepast binnen het kader van de ecologische schuld, leiden
beide hypothesen tot erg verschillende resultaten. Overeenkomstig de traditionele invulling
van de staatsaansprakelijkheid zal een staat slechts aansprakelijk kunnen zijn voor de schade
veroorzaakt aan de atmosfeer door de uitstoot van antropogene broeikasgassen, indien deze
staat een inbreuk heeft gepleegd op een regel van internationaal recht door niet met de
vereiste zorgvuldigheid te handelen. Bijvoorbeeld, indien een staat nalaat een vervuilende
activiteit zoals de uitstoot van antropogene broeikasgassen te verbieden of minstens te
reguleren. Men kan in dit geval geen rekening houden met alle historische emissies van
antropogene broeikasgassen omdat het cumulatieve schadelijke effect van deze gassen pas
later werd ontdekt. Echter, overeenkomstig de tweede hypothese zal een staat aansprakelijk
zijn voor de schade veroorzaakt aan de atmosfeer door de uitstoot van antropogene
broeikasgassen indien er louter een causale band kan worden aangetoond tussen de uitstoot
van antropogene broeikasgassen en de schade aan het klimaat. In dit geval zal men wel
rekening kunnen houden met alle historische emissies van antropogene broeikasgassen.
C.3. Conclusie
Het beginsel van de staatsaansprakelijkheid kan dienen als basis voor het dieper uitwerken
van het concept van de ecologische schuld. Het concept van de ecologische schuld is immers
gebaseerd op de verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid van de ontwikkelde landen ten
opzichte van de ontwikkelingslanden voor de klimaatverandering. Het beginsel van de
staatsaansprakelijkheid verschaft het concept van de ecologische schuld een juridische basis.
Op deze manier kunnen staten aansprakelijk gesteld worden voor de klimaatverandering en
kunnen zij bijgevolg worden gehouden tot het compenseren van de schade voortvloeiend uit
de klimaatverandering. Hoewel het beginsel van de staatsaansprakelijkheid tot op heden niet
uitdrukkelijk werd opgenomen in een internationaal verdrag, werd het beginsel wel reeds
diepgaand uitgewerkt zowel in de rechtsleer als de internationale rechtspraak en men kan
aanvaarden dat het beginsel inmiddels een gewoonterechtelijk karakter heeft gekregen in het
internationaal recht. Aan de hand van de aangehaalde internationale rechtspraak toonde ik de
137
A. STRAUSS, “The Legal Option: Suing the United States in International Forums for Global Warming
Emissions”, Environmental Law Institute 2003, 10185-10187. Te raadplegen op:
http://www.climatelaw.org/articles/strauss_elr_article.pdf
40
evolutie en het belang aan van het beginsel van de staatsaansprakelijkheid138. De Chorzów
Factory Case erkende dat de benadeelde staat niet enkel schadevergoeding kan eisen voor de
schade die werd geleden door de staat, maar eveneens voor de schade die werd geleden door
particulieren binnen het grondgebied van de benadeelde staat. Bovendien erkende het Hof in
deze zaak dat in eerste instantie moet worden onderzocht of een restitutio in integrum
mogelijk is. Het is echter duidelijk dat het zo goed als onmogelijk is om het principe van het
restitutio in integrum toe te passen in het kader van de klimaatverandering. De Trail Smelter
Arbitration en de Corfu Channel Case zijn van belang in het kader van de ecologische schuld
aangezien in deze zaken werd erkend dat de beginselen van de staatsaansprakelijkheid tevens
van toepassing zijn op grensoverschrijdende milieuschade. Er werd eveneens in de
rechtspraak aandacht besteed aan het aspect van de preventie van grensoverschrijdende
milieuschade. Vervolgens kon ik vaststellen dat er voldoende juridische grond is om het
beginsel van de staatsaansprakelijkheid toe te passen in het kader van de ecologische schuld
en de klimaatverandering. Staten kunnen op grond van het beginsel van de
staatsaansprakelijkheid worden aansprakelijk gesteld voor de schade die zij veroorzaakt
hebben aan de atmosfeer door de uitstoot van antropogene broeikasgassen. Er werd een
onderscheid gemaakt tussen twee verschillende hypothesen inzake de invulling van het
beginsel van de staatsaansprakelijkheid. Het is voor de hand liggend dat de tweede hypothese
behoorlijk vergaand is en helemaal niet realistisch is om op verder te bouwen. Het overwegen
van het beginsel van de staatsaansprakelijkheid in het kader van de klimaatverandering stuit
reeds bij (voornamelijk de ontwikkelde) staten op hevig verzet. Een dergelijk verregaande
aansprakelijk zal in geen geval worden gesteund door een meerderheid van de internationale
gemeenschap. Echter, de eerste hypothese vormt wel een goede basis om het concept van de
ecologische schuld op verder te bouwen.
D. De ecologische schuld: algemene conclusie
Hoewel het begrip van de ecologische schuld de laatste jaren meer internationale aandacht
heeft verworven, blijft er nog steeds in ruime mate onduidelijkheid en onzekerheid omtrent
het begrip spelen. Dit is in hoofdzaak te wijten aan het gebrek aan diepgaande
wetenschappelijke studies rond het concept van de ecologische schuld. Bovendien bevindt het
internationaal politiek dialoog, meer specifiek de klimaatonderhandelingen binnen het kader
van het Klimaatverdrag, zich reeds aanzienlijke tijd in een impasse. In de rechtsleer werd
inmiddels verscheidene malen een definitie van het begrip van de ecologische schuld
geformuleerd. Niet zelden bleken deze definities tegenstrijdig en zij namen de onzekerheid
omtrent het concept niet weg. Aan de hand van een aantal definities uit de rechtsleer, kon ik
de verschillen en gelijkenissen inzake het definiëren van het begrip van de ecologische schuld
binnen de rechtsleer duiden. In de rechtspraak is er tot op dit ogenblik nog steeds geen sprake
van het concept van de ecologische schuld. Ik heb eveneens zelf het begrip van de
ecologische schuld gedefinieerd. Hoewel ik in het kader van mijn onderzoek een ruim aantal
definties van het begrip van de ecologische schuld heb onderzocht, kon ik mij niet volledig
vinden in de in de rechtsleer voorgestelde definities. Echter, een aantal individuele elementen
van verschillende definities afzonderlijk spraken mij wel aan en om deze reden heb ik
besloten tot het formuleren van een eigen definitie van het begrip van de ecologische schuld.
Nogmaals wil ik benadrukken dat de zelf geformuleerde definitie onder geen beding
voldoende uitgewerkt is om als basis te kunnen dienen voor een internationaal verdrag inzake
de ecologische schuld. Mijn bedoeling van het formuleren van een definitie is het dieper
uitwerken van het begrip van de ecologische schuld in het kader van mijn eigen onderzoek.
138
Supra 23-26.
41
Om deze reden heb ik een duidelijk verband gelegd tussen het concept van de ecologische
schuld en het fenomeen van de klimaatverandering. Ten slotte benadrukte ik het verband
tussen het concept van de ecologische schuld en het beginsel van de staatsaansprakelijkheid
bij grensoverschrijdende milieuschade. Aan de hand van een aantal internationale zaken kon
er een indirect verband kan worden gelegd tussen het concept van de ecologische schuld en
het beginsel van de staatsaansprakelijkheid bij grensoverschrijdende (milieu)schade. De
verantwoordelijkheid van de ontwikkelde landen voor de klimaatverandering ligt immers aan
de basis van het concept van de ecologische schuld. Het beginsel van de
staatsaansprakelijkheid zou kunnen dienen als fundament voor het uitwerken van een
schadevergoedingssysteem in het kader van de ecologische schuld. Dit zal dieper worden
uitgewerkt met betrekking tot het Klimaatverdrag en het Biodiversiteitsverdrag in de
volgende hoofdstukken.
42
HOOFDSTUK 3. HET KLIMAATVERDRAG EN HET DAARBIJ BEHORENDE KYOTO PROTOCOL
In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de toepassing van het begrip van de ecologische
schuld in het internationaal recht en meer specifiek, in het Raamverdrag van de Verenigde
Naties inzake Klimaatverandering139. Het eerste deel van dit hoofdstuk handelt over het
Klimaatverdrag. Er wordt een overzicht gegeven van de evolutie van de internationale
klimaatonderhandelingen in het kader van het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto
Protocol. In het tweede deel van het hoofdstuk wordt onderzocht of en in welke mate het
concept van de ecologische schuld wordt erkend door het Klimaatverdrag en het daarbij
behorende Kyoto Protocol. Dit onderzoek gebeurt aan de hand van twee onderscheiden
rechtsvragen. Vooreerst, wordt het concept van de ecologische schuld erkend in het
Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol? Vervolgens, wordt het concept van
de ecologische schuld toegepast in de praktijk? In het derde en laatste deel van dit hoofdstuk
wordt het verband tussen het concept van de ecologische schuld en het beginsel van de
staatsaansprakelijkheid in de context van het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto
Protocol onder de loep genomen. Ten slotte kan dit hoofdstuk afgesloten worden met een
algemene conclusie.
A. Algemeen
Als eerste volgt een algemeen overzicht van de klimaatonderhandelingen en een beknopte
introductie tot het Klimaatverdrag. Vervolgens wordt er onderzocht of het concept van de
ecologische schuld wordt erkend in het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto
Protocol. Ten slotte zal mijn onderzoek zich toespitsen op de financiële mechanismen onder
het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol om ontwikkelingslanden zich te
helpen aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering in het licht van een ecologische
schuld.
A.1. De klimaatonderhandelingen
Het fenomeen van de klimaatverandering werd voor het eerst erkend als een globaal probleem
in 1979 gedurende de Eerste Wereldklimaatconferentie in Genève, georganiseerd door onder
meer het World Meteorological Organization (WMO) en het United Nations Environment
Programme (UNEP). In 1988, gedurende de Conferentie van Toronto, lanceerden
wetenschappers, politici en ambtenaren van een aantal ontwikkelde landen en de Verenigde
Naties een eerste vrijwillige reductie van CO2-emissies140. Eveneens in 1988, werd het
Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) opgericht door het World
Meteorological Organization (WMO) en het United Nations Environment Programme
(UNEP). De eerste bevindingen van het IPCC werden bekendgemaakt in het Eerste
Evaluatierapport van 1990141. In 1990 organiseerden de Verenigde Naties en het WMO een
Tweede Klimaatconferentie, eveneens in Genève, waarop vertegenwoordigers van 137 landen
en de Europese Unie aanwezig waren. Deze Klimaatconferentie resulteerde in de oproep tot
het opstellen van een internationaal verdrag inzake klimaatverandering en in datzelfde jaar
besliste de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties tot de start van de
klimaatonderhandelingen, die in 1992 tot het Klimaatverdrag zouden leiden. In 1992 werd in
139
Het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United Nations
Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
140
Dit wordt ook wel het “Toronto-target” genoemd en verwijst naar een reductie van de uitstoot van CO2 van
20% tegen 2005.
141
IPCC, IPCC First Assessment Report: Climate Change 1990, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
43
Rio de Janeiro tijdens de Conferentie van de Verenigde Naties over Milieu en
Ontwikkeling142 het Klimaatverdrag afgesloten, samen met het Verdrag inzake Biologische
Diversiteit, en werd tevens de basis gelegd voor het Desertificatieverdrag143. Tijdens deze
conferentie ondertekenden 154 landen het Klimaatverdrag. Het verdrag trad in werking op 21
maart 1994 en in 1995 vond de eerste bijeenkomst van de Conferentie van de Partijen (COP
1) plaats in Berlijn. Tot op dit ogenblik hebben 194 landen en de Europese Unie het
Klimaatverdrag ondertekend144. De doelstelling van het Klimaatverdrag is het stabiliseren van
de concentraties van de broeikasgassen in de atmosfeer tot op een bepaald niveau opdat
gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem kan worden voorkomen145. Echter,
het Klimaatverdrag is slechts een raamverdrag en bevat enkel algemene verplichtingen voor
de ontwikkelde landen om hun emissies van broeikasgassen te verminderen. Het Tweede
Evaluatierapport van het IPCC146 werd gepubliceerd in 1995. Eveneens in 1995 realiseerde
men zich dat de provisies van het Klimaatverdrag niet zouden volstaan in de strijd tegen de
klimaatverandering en tijdens de COP 1 werd de beslissing, het zogenaamde Mandaat van
Berlijn, genomen om een proces te starten opdat de verplichtingen van de ontwikkelde landen
voor de periode na 2000 zouden kunnen worden versterkt door de aanname van een
Protocol147. Na twee jaren van zware onderhandelingen werd uiteindelijk in 1997 op de derde
Conferentie van de Partijen (COP 3) het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de
Verenigde Naties inzake Klimaatverandering148 goedgekeurd. Op dit ogenblik zijn er 192
partijen bij het Kyoto Protocol. De in het Kyoto Protocol overeengekomen
reductiedoelstellingen geven nauwkeurig aan in welke mate elke partij van het
Klimaatverdrag haar uitstoot van broeikasgassen moet reduceren in de periode van 2008 tot
en met 2012, de zogenaamde eerste verbintenissenperiode. Echter, het Protocol voorzag niet
welke verplichtingen er zullen worden genomen na de eerste verbintenissenperiode. Om deze
reden werd er gedurende de COP 4 te Buenos Aires in 1998 een werkplan aangenomen met
onder meer een tijdschema voor de verdere uitwerking van deze bepalingen, het zogenaamde
Actieplan van Buenos Aires. Tijdens de vijfde bijeenkomst van de Conferentie van de Partijen
(COP 5) in Bonn verklaarden een aantal vertegenwoordigers dat ze het Protocol in werking
zouden willen laten treden in 2002. Deze datum was echter voornamelijk symbolisch
aangezien de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op dat ogenblik de Rio+10
Conferentie in Johannesburg organiseerde. Op de COP 6 in 2000 konden de Verdragspartijen
geen overeenstemming bereiken over de verdere tenuitvoerlegging van het Kyoto Protocol,
zodat een bijkomende bijeenkomst werd georganiseerd (COP 6bis) in 2001 te Bonn. Dit
leidde tot het Politieke Akkoord van Bonn, dat verder diende uitgewerkt te worden op de COP
7 te Marrakesh in het najaar van 2001 en resulteerde in de Marrakesh Akkoorden. Het Derde
142
Deze wereldtop vond plaats van 3 tot en met 12 juni 1992 in Rio de Janeiro en wordt ook wel “The United
Nations Conference on Environment and Development” ,of informeel “The Earth Summit”, genoemd.
143
Verdrag van de Verenigde Naties ter Bestrijding van Desertificatie in de Landen die te kampen hebben met
ernstige verdroging en/of desertificatie, in het bijzonder in Afrika van 14 oktober 1994, United Nations Treaty
Series, vol. 1954, 3. Te raadplegen op: http://www.unccd.int/Lists/SiteDocumentLibrary/conventionText/conveng.pdf
144
Een overzicht van de ratificatiestatus van het Klimaatverdrag is te raadplegen op:
http://unfccc.int/essential_background/convention/status_of_ratification/items/2631.php
145
Artikel 2 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
146
IPCC, IPCC Second Assessment Report: Climate Change 1995, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
147
F. MAES, Internationaal en Europees Milieurecht, Cursus Universiteit Gent, Gent, oktober 2009, 385.
148
Het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 11
december 1997, United Nations Treaty Series, vol. 2303, 148. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/convkp/kpeng.pdf
44
Evaluatierapport van het IPCC werd gepubliceerd in 2001149. Sindsdien wordt elk jaar de
gebruikelijke COP georganiseerd in verschillende delen van de wereld, zoals New Dehli
(COP 8), Milaan (COP 9) en Buenos Aires (COP 10). In 2005 trad het Kyoto Protocol in
werking en vond de eerste Meeting of the Parties of Vergadering van de Partijen (MOP 1) van
het Kyoto Protocol plaats in Montréal om te onderhandelen over de verdere uitwerking van
het Kyoto Protocol. Het Kyoto Protocol bepaalt dat de Conferentie van de Partijen (COP), die
reeds was ingesteld door het Verdrag, zal dienst doen als Vergadering van de Partijen onder
het Protocol en om deze reden wordt er naar deze Vergadering verwezen met de term
“Conferentie van de Partijen waarin de Partijen van het Protocol bijeenkomen”
(COP/MOP)150. De Verdragspartijen, die geen Partij zijn bij het Kyoto Protocol kunnen
slechts in de functie van waarnemer deelnemen aan de bijeenkomsten van de COP/MOP. In
deze context kwam het Montreal Action Plan tot stand. Dit plan bestond uit twee parallelle
sporen: een Ad Hoc Working Group on Further Commitments For Annex I Parties,
waarbinnen zo snel mogelijk een akkoord diende bereikt te worden over de nieuwe
doelstellingen voor de ontwikkelde landen onder het Kyoto Protocol na de eerste
verbintenissenperiode en een Convention Dialogue, een open en niet-bindend dialoog dat
moest toelaten om doeltreffende nationale en internationale oplossingen voor het
klimaatprobleem te ontwikkelen met een zo breed mogelijke deelname van landen.
Gelijktijding met deze MOP 1 werd eveneens in Montréal de COP 11 georganiseerd. De
verwachtingen waren hooggespannen voor de twaalfde bijeenkomst van de Conferentie van
de Partijen (COP 12) in 2006, dat plaatsvond in Nairobi. Deze klimaattop leidde echter niet
tot het verhoopte grootse politieke akkoord, maar wel tot het aannemen van een
werkprogramma voor de Working Group opgericht tijdens de COP 11 en het Nairobi Work
Programme on Adaptation. Het Vierde Evaluatierapport van het IPCC werd gepubliceerd in
2007151. Tijdens de COP 13 in 2007 te Bali kwam het op de valreep toch tot een akkoord, de
Bali Road Map, om met alle landen, met inbegrip van de Verenigde Staten en de
ontwikkelingslanden, een intensief en ambitieus onderhandelingstraject op te zetten. Het doel
was duidelijk: op de klimaatconferentie van Kopenhagen in 2009 moet een nieuw
internationaal klimaatakkoord kunnen worden afgesloten. De COP 14 en de MOP 4 vonden
plaats in 2008 te Poznán. In 2009 vond de COP 15 plaats in Kopenhagen en opnieuw was de
teleurstelling groot aangezien na twee jaren van intensieve onderhandelingen er geen nieuw
internationaal akkoord kon worden gesloten over de klimaatverandering. Uiteindelijk sloot
een beperkt aantal staatshoofden en regeringsleiders het Kopenhagen Akkoord152, een tekst
van slechts enkele bladzijden in vage bewoordingen, en werd er beslist om de formele
onderhandelingen nog een jaar verder te zetten. Na de grote teleurstelling van 2009, waren
verwachtingen voor de COP 16 in 2010 te Cancún enigzins gematigd. Nochtans werden er
een ruim aantal evenwichtige beslissingen genomen in de Cancún Akkoorden, die het pad
effenden voor een algemeen en juridisch bindend klimaatkader voor klimaatacties na 2012.
Bijvoorbeeld, er werd voor het eerst in de geschiedenis in een document van de Verenigde
Naties erkend dat de opwarming van de aarde beneden de 2 °C moet blijven. Echter, het
belang van deze akkoorden mag niet worden overschat en het nemen van veel moeilijke
149
IPCC, IPCC Third Assessment Report: Climate Change 2001, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
150
Artikel 13 van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake
Klimaatverandering van 11 december 1997, United Nations Treaty Series, vol. 2303, 148. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/convkp/kpeng.pdf
151
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
152
Tweede Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de vijftiende sessie te
Kopenhagen van 7 tot 19 december 2009, UN. Doc. FCCC/CP/2009/11/Add.1, 30 maart 2010, 4. Te raadplegen
op: http://unfccc.int/resource/docs/2009/cop15/eng/11a01.pdf
45
beslissingen werd opnieuw doorgeschoven naar de volgende klimaattop in Durban.
Bovendien werden verschillende Kyoto-principes uitgehold doordat bijvoorbeeld de
emissiereducties geen verplichtend karakter zouden krijgen voor Japan en de Verenigde
Staten en bovendien hoeft 1990 niet noodzakelijk als referentiejaar behouden te blijven. De
COP 17 werd in 2011 georganiseerd in Durban en eindigde met de goedkeuring van een
omvangrijk pakket beslissingen. Belangrijke elementen van dit pakket zijn de principiële
goedkeuring van de voortzetting van het Kyoto Protocol na 2012 en de goedkeuring van het
Durban Platform for Enhanced Action, zodat de onderhandelingen over een globaal bindend
akkoord onmiddellijk konden starten. Hiervoor werd een Ad Hoc Werkgroep opgericht dat
het globaal bindend klimaatakkoord moet opstellen zodat het ten laatste kan worden
goedgekeurd in 2015 en in werking zal treden in 2020153. Eind 2012 zal de volgende
bijeenkomst van de Conferentie van de Partijen (COP 18) worden georganiseerd in Doha.
Ondanks deze belangrijke stappen voorwaarts, heeft men nog een lange weg af te leggen en
blijven de uitdagingen voor de toekomst aanzienlijk. Van groot belang is dat het gezamenlijke
ambitieniveau van de huidige beleidsvoorstellen ver onder het peil blijft dat vereist is om de
2°C-doelstelling binnen bereik te houden. Bovendien moeten nog een aantal politieke knopen,
zoals in eerste instantie hoe lang de tweede verbintenissenperiode zal worden, doorgehakt
worden om deze tweede verbintenissenperiode onder het Kyoto Protocol echt hard te maken.
A.2. De structuur van het Verdrag en Protocol
De doelstelling van het Klimaatverdrag is het stabiliseren van de concentraties van de
broeikasgassen in de atmosfeer tot op een bepaald niveau opdat gevaarlijke antropogene
verstoring van het klimaatsysteem kan worden voorkomen154. Het Klimaatverdrag155
definieert enkele beginselen waardoor de Partijen van het Verdrag zich onder meer moeten
laten leiden bij de verwezenlijking van de doelstelling en de overige bepalingen van het
Klimaatverdrag. Zo dienen de Partijen het klimaatsysteem te beschermen ten behoeve van de
huidige en toekomstige generaties, op basis van billijkheid en in overeenstemming met hun
gezamenlijke, doch verschillende verantwoordelijkheden en onderscheiden mogelijkheden.
De ontwikkelde landen dienen het initiatief te nemen bij de bestrijding van
klimaatverandering en de nadelige gevolgen daarvan156. Er dient ook ten volle rekening te
worden gehouden met de specifieke behoeften en bijzondere omstandigheden van de
ontwikkelingslanden, met name deze landen die bijzonder kwetsbaar zijn voor de nadelige
gevolgen van klimaatverandering en deze landen die ingevolge het Verdrag een onevenredige
of abnormale last zouden moeten dragen157. De Partijen van het Verdrag moeten rekening
houden met het voorzorgsbeginsel om te anticiperen op de oorzaken van klimaatverandering,
dan wel deze te voorkomen of in te perken en de nadelige gevolgen ervan te beperken158.
153
Eerste Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zeventiende sessie te
Durban van 28 november tot 11 december 2011, UN. Doc. FCCC/CP/2011/9/Add.1, 15 maart 2012, 2. Te
raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/2011/cop17/eng/09a01.pdf
154
Artikel 2 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
155
Artikel 3 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
156
Artikel 3.1 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
157
Artikel 3.2 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
158
Artikel 3.3 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
46
Tenslotte dienen de Partijen van het Verdrag de duurzame ontwikkeling te bevorderen 159 en
dienen zij samen te werken ter bevordering van een ondersteunend en open internationaal
economisch stelsel dat zal leiden tot een duurzame economische groei en de ontwikkeling van
alle Partijen160. Het Verdrag verdeelt de Partijen in twee categorieën en de rechten en
verplichtingen van deze groepen zijn niet gelijk. De eerste categorie bestaat uit de
ontwikkelde landen, ook wel de Annex I-landen genoemd omdat deze landen zijn opgesomd
in de eerste annex bij het Verdrag. De categorie van de Annex I-landen omvat deze landen die
vanuit een historisch perspectief het meest hebben bijgedragen tot de klimaatverandering.
Bovendien bezitten deze ontwikkelde landen een hogere financiële en institutionele capaciteit
om de oorzaken en de gevolgen van klimaatverandering te bestrijden. De Annex I-landen
hebben de verbintenis aangegaan om onder meer emissiereducties door te voeren. De
categorie van Annex I-landen kan verder onderverdeeld worden in twee subgroepen. De
eerste subgroep bestaat uit de landen die op het ogenblik van de aanname van het Verdrag
behoorden tot de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)161.
Er kan naar deze landen verwezen worden als de Annex II-landen aangezien een lijst van deze
groep landen is opgenomen in de tweede annex bij het Verdrag. Van deze landen wordt
verwacht dat zij bijkomende financiële middelen ter beschikking stellen aan de
ontwikkelingslanden162. De tweede subgroep bestaat uit de landen met een
overgangseconomie163. De tweede categorie van Partijen, naast de Annex I-landen, bestaat uit
de ontwikkelingslanden. Naar deze landen kan worden verwezen als de Niet-Annex I-landen
aangezien zij niet zijn opgenomen in de eerste Annex bij het Verdrag. De verplichtingen van
de Partijen van het Verdrag worden op een uitgebreide manier omschreven in artikel 4 van het
Klimaatverdrag. In artikel 4.1 wordt er vooreerst nogmaals verwezen naar het principe van de
gezamenlijke, doch verschillende verantwoordelijkheden en vervolgens worden er een aantal
verplichtingen opgesomd die gelden voor alle Verdragspartijen. Deze gemeenschappelijke
verplichtingen omvatten onder meer het indienen van inventarissen van de nationale emissies,
het uitwerken van nationale programma‟s ter bestrijding van klimaatverandering, het
introduceren van de nodige technologieën en processen in alle relevante sectoren, het
duurzaam beheren van de koolstofputten, samenwerking in de voorbereiding van adaptatie
aan de gevolgen van klimaatverandering, het integreren van klimaatoverwegingen in het
(nationaal) beleid, het ondersteunen van klimaatonderzoek en het bevorderen van publieke
participatie en sensibilisatie- en educatieprogramma‟s. In artikel 4.2 wordt er dieper ingegaan
op de verplichtingen van de Annex I-landen en deze verplichtingen omvatten onder meer het
terugbrengen van de emissies van broeikasgassen tegen 2000 naar vroegere niveaus 164 van
antropogene emissies en een gedetailleerde en strikte rapportering van nationale inventarissen,
programma‟s en maatregelen. Vervolgens wordt in artikel 4 ook aandacht besteedt aan enkele
verplichtingen uitsluitend voor de Annex II-landen zoals het ter beschikking stellen van
bijkomende financiële middelen en de overdracht van technologieën aan de
159
Artikel 3.4 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
160
Artikel 3.5 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
161
Op het ogenblik van de aanname van het Verdrag waren er 25 Annex II-landen. Op dit ogenblik zijn er echter
24 omdat Turkije uit deze lijst werd geschrapt in 2002. Bovendien was de toenmalige Europese Economische
Gemeenschap ook te beschouwen als een lid van de Annex II-landen.
162
Artikel 4.3 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
163
Er zijn 14 landen met een overgangseconomie opgenomen in het Verdrag, waaronder Belarus, Kroatië, Polen
en de Russische Federatie.
164
Met “vroegere niveaus” wordt bedoeld het niveau van antropogene emissies van broeikasgassen van het jaar
1990. Echter, voor de geïndustrialiseerde landen met een overganseconomie kunnen uitzonderingen omtrent dit
referentiejaar worden toegestaan overeenkomstig artikel 4.6 van het Klimaatverdrag.
47
ontwikkelingslanden opdat deze hun verplichtingen onder het Verdrag zouden kunnen
naleven165. Onder het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol werd
inmiddels een complexe structuur van organen opgericht166, waarvan enkel de belangrijkste in
deze paragraaf zullen worden besproken. Het hoogste beslissingnemende orgaan onder het
Verdrag is de Conferentie van de Partijen (COP), waarin alle Verdragspartijen zijn
vertegenwoordigd. Sinds 1995, is het gebruikelijk dat de COP jaarlijks samenkomt. De rol
van de COP bestaat erin de uitvoering van het Verdrag en de daarbij behorende wettelijke
instrumenten te bevorderen en te evalueren, hierbij inbegrepen het nemen van institutionele en
administratieve beslissingen167. Het Bureau van de COP geeft advies en maakt beslissingen
omtrent het dagelijkse werk onder het Verdrag en is voornamelijk van belang wanneer de
COP niet samenkomt. Onder het Verdrag kunnen er door de COP verschillende Werkgroepen
worden opgericht. Van deze mogelijkheid heeft de COP inmiddels al verscheidene malen
gebruik gemaakt. Naast de COP, werden er onder het Verdrag twee hulporganen opgericht:
het Hulporgaan voor Wetenschappelijk en Technisch Advies, dat de taak op zich heeft
genomen om wetenschappelijke en technische informatie te vertalen naar de beleidsgerichte
noden van de COP168, en het Hulporgaan voor Uitvoering, dat de COP bijstaat in het
evalueren van de nakoming van het Verdrag en in het voorbereiden van haar beslissingen 169.
Artikel 11 van het Klimaatverdrag voorziet verder ook in de oprichting van een Financieel
Mechanisme, dat valt binnen de controlebevoegdheden van de COP en tot doel heeft te
voorzien in de financiële ondersteuning van ontwikkelingslanden en hierbij inbegrepen de
overdracht van technologische kennis van de ontwikkelde landen naar de
ontwikkelingslanden. Onder het Verdrag werd ten slotte ook een Secretariaat opgericht, beter
gekend als het Climate Change Secretariat, dat zorgt onder meer voor organisatorische
ondersteuning en technische expertise tijdens de klimaatonderhandelingen. Bovendien
coördineert het de informatieverstrekking tussen de verschillende organen onder het Verdrag
en met de secretariaten van relevante internationale instellingen170.
A.3. Evaluatie van het Verdrag en Protocol
Hoewel het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol de tot op dit ogenblik
belangrijkste internationale instrumenten zijn om de problematiek van de klimaatverandering
aan te pakken, zijn de verwezenlijkingen ervan toch enigzins teleurstellend. Beide
instrumenten hebben als doel de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen tussen de periode
van 1990 en 2012 zoveel mogelijk te beperken. In werkelijkheid is de uitstoot van
broeikasgassen echter aanzienlijk gestegen, waarmee kritieke grenzen van CO2-concentraties,
de temperatuurstijging en diverse omslagpunten in het klimaatsysteem steeds dichter in de
buurt komen. Men kan niet ontkennen dat de totstandkoming van het Klimaatverdrag en
vervolgens het Kyoto Protocol een goed begin was. Echter, de afgelopen jaren bevinden de
klimaatonderhandelingen zich als het ware in een politieke impasse en wordt er amper nog
165
Artikel 4.3, 4.4, 4.5, 4.7, 4.8, 4.9 en 4.10 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake
Klimaatverandering van 9 mei 1992, United Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
166
Een duidelijk organigram omtrent de structuur van deze organen is te raadplegen op:
http://unfccc.int/files/inc/graphics/image/gif/2011_bodies_large.gif
167
Artikel 7 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
168
Artikel 9 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
169
Artikel 10 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
170
Artikel 8 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
48
vooruitgang geboekt. Bijvoorbeeld, er heerst een grote onenigheid tussen de Verdragspartijen
omtrent het aangaan van nieuwe verbintenissen tot het reduceren van de emissies van
broeikasgassen, in het bijzonder de verplichtingen die al dan niet zouden moeten worden
aangegaan door ontwikkelingslanden. Bovendien werd algemeen erkend dat de
reductiedoelstellingen van het Kyoto Protocol onvoldoende waren en dat te weinig landen een
verplichting tot de beperking van de CO2-uitstoot hadden. Hieruit volgt de noodzaak voor een
nieuw internationaal klimaatverdrag, dat moet verplichten tot veel ambitieuzere en strengere
emissiereducties, die tevens door een veel groter aantal landen moet worden aanvaard.
Immers, ontwikkelingslanden dragen op dit ogenblik eveneens bij tot de emissie van
antropogene broeikasgassen en het wordt tijd dat ook deze landen internationaal afdwingbare
verplichtingen aanvaarden om deze emissies te verminderen. Na de goedkeuring van het
Kyoto Protocol gedurende de COP 3, is de COP er niet meer in geslaagd tot een
allesomvattende internationale oplossing te komen voor de klimaatverandering. Bovendien is
het enigzins opvallend dat het nemen van moeilijke politieke beslissingen steeds op de lange
baan wordt geschoven. De belangrijkste klimaattop van de afgelopen jaren had deze van
Kopenhagen in 2009 moeten zijn omdat overeenkomstig de Bali Road Map ten laatste in 2009
de COP een akkoord had moeten bereiken over het lang geanticipeerde nieuwe
klimaatverdrag, dat uiterst in 2012 in werking had moeten treden. Echter, van dit nieuw
verdrag is nog lang geen sprake. Ook de laatste bijeenkomst van de Conferentie van de
Partijen (COP 17) in Durban heeft niet geleid tot de aanname van een nieuw internationaal
akkoord, hoewel men op de valreep tot een akkoord gekomen is over de tweede
verbintenissenperiode onder het Kyoto Protocol, dat van start zal gaan op 1 januari 2013171.
Echter, in Durban werd niet beslist of deze tweede verbintenissenperiode acht of slechts vijf
jaren zou omvatten. Deze beslissing werd doorgeschoven naar de volgende COP in Doha.
Hierbij zou ik willen opmerken dat, indien er beslist zou worden tot een tweede
verbintenissenperiode van acht jaar, de reductieverplichtingen allesbehalve indrukwekkend
zijn. Meer nog, overeenkomstig Annex B van het Rapport van de Conferentie van de Partijen
waarin de Partijen van het Protocol bijeenkomen (COP/MOP) van de zevende Sessie te
Durban zullen de volgende landen geen deel uitmaken van deze tweede
verbintenissenperiode: Australië, Canada, Japan, Nieuw-Zeeland, de Russische Federatie en
de Verenigde Staten172. Eveneens werd er in Durban overeenkomstig het Durban Platform for
Enhanced Action beslist dat een globaal bindend akkoord tot stand moet komen ten laatste in
2015 zodat het in werking kan treden ten laatste in 2020173. Opvallend is dat dit nieuw globaal
bindend klimaatakkoord voor alle partijen, inclusief de ontwikkelingslanden, bindende
emissiereducties zal opleggen. Is de afgelopen klimaattop in Durban te beschouwen als een
succes? De meningen zijn nog steeds verdeeld. Na de grote teleurstelling in Kopenhagen van
2009 bestonden er grote twijfels over de effectiviteit van het Klimaatverdrag en werd er
gevreesd dat er geen nieuwe beslissingen meer zouden volgen. In dit opzicht heeft de
klimaattop van 2011 in Durban de klimaatonderhandelingen opnieuw op het juiste spoor
gebracht en bestaat er enig optimisme omtrent de volgende klimaatonderhandelingen en het
toekomstige globaal akkoord. Echter, voornamelijk vanuit het standpunt van de
171
Eerste Belissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen van het Protocol
bijeenkomen (COP/MOP) van de zeventiende sessie te Durban van 28 november tot 11 december 2011, UN.
Doc. FCCC/KP/CMP/2011/10/Add.1, 15 maart 2012, 2. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/2011/cmp7/eng/10a01.pdf
172
Hierbij moet worden opgemerkt dat de Verenigde Staten het Kyoto Protocol nooit hebben geratificeerd en
bijgevolg geen Partij zijn bij het Kyoto Protocol.
173
Eerste Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen van het Protocol
bijeenkomen (COP/MOP) van de zeventiende sessie te Durban van 28 november tot 11 december 2011, UN.
Doc. FCCC/CP/2011/9/Add.1, 15 maart 2012, 2. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/2011/cop17/eng/09a01.pdf
49
ontwikkelingslanden en de NGO‟s, die ijverden voor een sterker akkoord, zijn ook de
verwezenlijkingen van Durban enigzins teleurstellend. Men zal moeten afwachten tot de
klimaattop in Doha (COP 18) in het najaar van 2012 om vast te stellen of de positieve trend
zich in de toekomst zal verder zetten.
B. De erkenning van het concept van de ecologische schuld in Klimaatverdrag en het daarbij
behorende Kyoto Protocol
B.1. Algemeen: de erkenning van het concept van de ecologische schuld
In de volgende paragrafen wordt er bestudeerd of het concept van de ecologische schuld
wordt erkend in het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol. Het is van
belang te vermelden dat er geen enkele directe verwijzing kan worden gevonden naar het
begrip van de ecologische schuld in het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto
Protocol. Echter, dit hoeft niet te betekenen dat het concept van de ecologische schuld niet op
een indirecte manier is opgenomen in het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto
Protocol. Het concept van de ecologische schuld omvat een aantal beginselen van het
internationaal (milieu)recht, die onder meer zijn opgenomen in het Klimaatverdrag en het
daarbij behorende Kyoto Protocol en bovendien is het mogelijk dat bepaalde aspecten van het
concept van de ecologische schuld reeds verwoord zijn in het Klimaatverdrag en het daarbij
behorende Kyoto Protocol174.
Vooreerst ben ik begonnen met een studie van de Preambule van het Klimaatverdrag175.
Hoewel wordt aangenomen dat de Preambule van minder belang is dan de eigenlijke tekst van
het Verdrag, speelt de Preambule een grote rol bij het interpreteren van het Verdrag. Een
aantal beginselen van het Klimaatverdrag worden in de Preambule vermeld. De volgende
verwijzingen zijn in het licht van het concept van de ecologische schuld van belang:
“[…] Noting that the largest share of historical and current global emissions of
greenhouse gases has originated in developed countries, that per capita emissions in
developing countries are still relatively low and that the share of global emissions originating
in developing countries will grow to meet their social and development needs, […]”
“[…] Acknowledging that the global nature of climate change calls for the widest
possible cooperation by all countries and their participation in an effective and appropriate
international response, in accordance with their common but differentiated responsibilities
and respective capabilities and their social and economic conditions, […]”
“[…] Determined to protect the climate system for present and future
generations.”[…]
Het Klimaatverdrag erkent uitdrukkelijk dat de emissie van broeikasgassen van de
ontwikkelde landen aan de basis ligt van de opwarming van de aarde en de gevolgen van de
klimaatverandering. Het concept van de ecologische schuld is gefundeerd op het idee dat de
ontwikkelde landen de oorzaak zijn van de klimaatverandering, terwijl de
ontwikkelingslanden in grote mate de gevolgen ervan moeten dragen. Op deze manier wordt
het concept van de ecologische schuld geïncorporeerd in het Klimaatverdrag. Er wordt in de
174
E. PAREDIS, G. GOEMINNE, W. VANHOVE, F. MAES EN J. LAMBRECHT, The Concept of Ecological Debt: it’s
Meaning and Applicability in International Policy, Academia Press, Gent, 2008, 89.
175
Preambule van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
50
volgende paragrafen dieper ingegaan op het beginselen van de intra- en intergenerationele
gelijkheid en de gezamenlijke, doch verschillende verantwoordelijkheden.
In artikel 3 van het Klimaatverdrag worden de beginselen van het Verdrag uiteengezet. Er
wordt in dit artikel nogmaals uitdrukkelijk verwezen naar het beginsel van de intra- en
intergenerationele gelijkheid en naar het beginsel van de gezamenlijke, doch verschillende
verantwoordelijkheden, waardoor het verschil tussen de ontwikkelde landen of Annex Ilanden en de ontwikkelingslanden of Niet-Annex I-landen opnieuw in de verf wordt gezet:
“[…] The Parties should protect the climate system for the benefit of present and
future generations of humankind, on the basis of equity and in accordance with their common
but differentiated responsibilities and respective capabilities. Accordingly, the developed
country Parties should take the lead in combating climate change and the adverse effects
thereof […]”176
Het beginsel van de intra- en intergenerationele gelijkheid vindt zijn oorsprong in Beginsel 2
van de Stockholm Verklaring van 1972177, waarin wordt gesteld dat de natuurlijke
rijkdommen van de aarde, zoals de lucht, het water, het land, de fauna en flora, moeten
worden veiliggesteld in het belang van de huidige en toekomstige generaties. Ook in Beginsel
3 van de Rio Verklaring van 1992178 wordt er verwezen naar het beginsel van intra- en
intergenerationele gelijkheid door aan te wijzen dat het recht op ontwikkeling ook de
bescherming van het milieu voor de huidige en toekomstige generaties omvat. Een verwijzing
naar dit beginsel is terug te vinden in de Preambule en artikel 3.1 van het Klimaatverdrag. Het
beginsel van de intra- en intergenerationele gelijkheid werd niet opgenomen in de bepalingen
van het Kyoto Protocol. Door de ongelijke verdeling van de welvaart tussen de ontwikkelde
landen en de ontwikkelingslanden is het moeilijk een globaal niveau van ontwikkeling en
welvaart te bereiken. Dit beginsel benadrukt het probleem van niet-duurzame productie- en
consumptiepatronen, waardoor de ecologische schuld van de ontwikkelde landen ten opzichte
van de ontwikkelingslanden blijft vergroten. Hoewel het verband tussen dit beginsel en de
ecologische schuld niet voor de hand liggend is, omvat het concept van de ecologische schuld
weldegelijk de ideëen waarop het beginsel van de intra- en intergenerationele gelijkheid op is
gefundeerd.
Het beginsel van de gezamenlijke, doch verschillende verantwoordelijkheden werd voor het
eerst expliciet vermeld in Beginsel 7 van de Rio Verklaring. In deze context drukte het de
bezorgdheid uit van de minder ontwikkelde landen om hun economische ontwikkeling niet te
hypothekeren met strenge internationale milieuverplichtingen. De ontwikkelingslanden waren
van mening dat de ontwikkelde landen grotere inspanningen zouden moeten leveren om
schade aan het milieu te voorkomen en beperken, aangezien zij een veel grotere
verantwoordelijkheid dragen voor het bestaan van de milieuschade in het kader van de
klimaatverandering. Men verwijst in dit opzicht ook naar de “dubbele
standaardbenadering”179. In overeenstemming met het beginsel van de gezamenlijke, doch
verschillende verantwoordelijkheden verwacht men verschillende verbintenissen van de
176
Artikel 3.1 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
177
Verklaring van Stockholm inzake het Leefmilieu, Conferentie van de Verenigde Naties inzake het Leefmilieu,
Stockholm, 16 juni 1972, UN Doc. A/CONF.48/Rev. 1 (1972). Hierna verkort: de Stockholm Verklaring.
178
Verklaring van Rio inzake Milieu en Ontwikkeling, Conferentie van de Verenigde Naties inzake Milieu en
Ontwikkeling, Rio de Janeiro, 12 augustus 1992, UN Doc. A/CONF.151/26 (Vol. I).
179
F. MAES, Internationaal en Europees Milieurecht, Cursus Universiteit Gent, Gent, oktober 2009, 69.
51
ontwikkelingslanden en de ontwikkelde landen inzake de bescherming van het milieu180.
Impliciet werd dit beginsel reeds eerder uitgedrukt in de Stockholm Verklaring. Beginsel 11
van de Stockholm Verklaring verwijst naar een dubbele standaard bij de uitwerking van een
milieurechtelijk beleid: een strikt beleid is noodzakelijk voor de ontwikkelde landen, terwijl
een minder strikt beleid voldoende werd geacht voor de ontwikkelingslanden. Zoals eerder in
deze paragraaf werd vermeld, verwijst het Klimaatverdrag expliciet naar het beginsel van
gezamenlijke, doch verschillende verantwoordelijkheden in artikel 3.1181. Ook het Kyoto
Protocol bevat een uitdrukkelijke verwijzing naar het beginsel in artikel 10. Bovendien wordt
er ook impliciet naar dit beginsel verwezen in artikel 13.4 (c) en (d) van het Kyoto Protocol.
Onder het Klimaatverdrag182 en meer specifiek het daarbij behorende Kyoto Protocol183 zijn
de ontwikkelde landen of de Annex I-landen de verbintenis tot het reduceren van hun emissies
van broeikasgassen aangegaan, terwijl ontwikkelingslanden zich slechts ertoe verbonden
hebben rekening te houden met hun emissies van broeikasgassen bij het ontwikkelen van hun
beleid. Hieruit volgt dat de ontwikkelde landen juridisch duidelijk afgebakende verbintenissen
tot het reduceren van hun emissies zijn aangegaan omdat deze landen de verantwoordelijkheid
dragen van het grootste deel van de emissies, die aan de basis liggen van de huidige
klimaatverandering184. Uit onderzoek is gebleken dat het beginsel van de gezamenlijke, doch
verschillende verantwoordelijkheden een behoorlijk recent beginsel is en om deze reden
wordt het nog niet algemeen toegepast. Het beginsel wordt slechts erkend en toegepast binnen
de context van de verdragen waarin het beginsel is geïncorporeerd. Hoewel men weldegelijk
kan spreken van een beginsel, werd het nog niet aanvaard als een beginsel van het
internationaal milieurecht185. Tot op heden werd het beginsel van de gezamenlijke, doch
verschillende verantwoordelijkheden enkel in het Klimaatverdrag en het daarbij behorende
Kyoto Protocol uitdrukkelijk vermeld. Het verband tussen het concept van de ecologische
schuld en het beginsel van de gezamenlijke, doch verschillende verantwoordelijkheden is
tweevoudig. Ten eerste, het beginsel erkent de historische verantwoordelijkheid van de
ontwikkelde landen voor de opwarming van de aarde en de gevolgen van de
klimaatverandering. Ten tweede, deze historische verantwoordelijkheid vormt de basis voor
de ontwikkelde landen om verdergaande maatregelen te nemen dan de ontwikkelingslanden
inzake de bescherming van het klimaat. Deze twee stellingen stroken volledig met het concept
van de ecologische schuld en in dit opzicht kan ik concluderen dat het concept van de
ecologische schuld door middel van het beginsel van de gezamenlijke, doch verschillende
verantwoordelijkheden wordt erkend in het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto
Protocol.
De gevolgen van de huidige klimaatverandering zijn onvermijdelijk. Bovendien is er nog
steeds geen nieuw bindend internationaal klimaatakkoord waardoor het erg waarschijnlijk is
dat het globale niveau van antropogene emissies in de nabije toekomst niet zal dalen. Dit zal
de opwarming van de aarde in de hand werken en benadrukt de noodzaak van adaptatie aan de
gevolgen van klimaatverandering. Echter, de mogelijkheid tot adaptatie is voor
180
P. SANDS, “International Law in the Field of Sustainable Development: Emerging Legal Principles” in W.
LANG (ed.), Sustainable Development and International Law, Londen, Graham & Trotman, 1995, 63-64.
181
Supra 42.
182
Artikel 4 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
183
Artikel 3 van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake
Klimaatverandering van 11 december 1997, United Nations Treaty Series, vol. 2303, 148. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/convkp/kpeng.pdf
184
F. BIERMANN, “Justice in the Greenhouse: Perspectives from International Law”, in F. L. TÓTH (ed.), Fair
Weather? Equity Concerns in Climate Change, Londen, Earthscan Publications, 1999, 164.
185
E. PAREDIS, G. GOEMINNE, W. VANHOVE, F. MAES EN J. LAMBRECHT, The Concept of Ecological Debt: it’s
Meaning and Applicability in International Policy, Academia Press, Gent, 2008, 91.
52
ontwikkelingslanden beperkt en wordt bovendien beïnvloed door een grote hoeveelheid
factoren, zoals de vereiste financiële middelen186. In deze context voorziet artikel 11 van het
Klimaatverdrag in de oprichting van een Financieel Mechanisme. Het bestuur van het
Financieel Mechanisme werd toevertrouwd aan het Global Environment Facility (GEF), een
onafhankelijke financiële organisatie. De doelstelling van dit Financieel Mechanisme is onder
meer de ontwikkelingslanden zich helpen aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering
door financiële middelen en technologie over te dragen van de ontwikkelde landen naar de
ontwikkelingslanden. Ook in het Kyoto Protocol187 werd de nood voor een Financieel
Mechanisme erkend en dit heeft uiteindelijk geleid tot de oprichting van vier speciale
fondsen. Het Special Climate Change Fund (SCCF) en het Least Developed Countries Fund
(LDCF) werden beiden opgericht onder de bevoegdheden van het GEF188. Het Green Climate
Fund (GCF)189 werd opgericht overeenkomstig artikel 11 van het Klimaatverdrag en het
Adaptation Fund (AF) werd opgericht overeenkomstig het Kyoto Protocol190. Het verband
tussen het concept van de ecologische schuld en het Financieel Mechanisme is het volgende:
het Financieel Mechanisme kan beschouwd worden als een eerste stap van de ontwikkelde
landen om hun ecologische schuld ten opzichte van de ontwikkelingslanden terug te
betalen191. De ontwikkelde landen dragen immers de verantwoordelijkheid van het grootste
deel van de antropogene emissies, die de opwarming van de aarde veroorzaakt hebben. Het
zijn echter de ontwikkelingslanden die het zwaarst worden getroffen door de gevolgen van de
opwarming van de aarde, hoewel zij niet voldoende middelen hebben om de nodige
adaptatiemaatregelen te treffen. Bovendien verwijst de ecologische schuld ook naar de
ongelijkheid tussen de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden inzake het gebruik van
de natuurlijke rijkdommen. Wederom ben ik van mening dat het concept van de ecologische
schuld is geïncorporeerd in het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol,
zonder dat het concept uitdrukkelijk werd vermeld.
Het is mijn mening dat het concept van de ecologische schuld weldegelijk werd
geïncorporeerd in de geest van het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol,
hoewel dit waarschijnlijk op een eerder onbewuste manier is gebeurd. Het hoeft niet te
verbazen dat er geen directe verwijzingen zijn terug te vinden naar het begrip van de
ecologische schuld in het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol. Het
Klimaatverdrag en het Protocol dateren van de vroege jaren negentig en het begrip van de
ecologische schuld werd toen voornamelijk gebruikt in de campagnes van NGO‟s. Hoewel
het begrip op een grote schaal internationale aandacht kreeg naar aanleiding van de VN
Conferentie inzake Milieu en Ontwikkeling te Rio de Janeiro in 1992, werd het begrip nog
186
Supra Hoofdstuk 1.
Artikel 11 van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake
Klimaatverandering van 11 december 1997, United Nations Treaty Series, vol. 2303, 148. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/convkp/kpeng.pdf
188
Vijfde en Zevende Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zevende
sessie te Marrakesh van 29 oktober tot 10 november 2001, UN. Doc FCCC/CP/2001/13/Add.1, 21 januari 2002,
32-45. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/cop7/13a01.pdf
189
Eerste Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zestiende sessie te
Cancún van 29 november tot 10 december 2010, UN. Doc. FCCC/CP/2010/7/Add.1, 15 maart 2011, 17. Te
raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/2010/cop16/eng/07a01.pdf#page=17
190
Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zesde sessie te Bonn van 16 tot 27 juli 2001, UN.
Doc. FCCC/CP/2001/5, 25 september 2001, 39, te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/cop6secpart/05.pdf en Tiende Beslissing van het Rapport van de Conferentie van
de Partijen (COP) van de zevende sessie te Marrakesh van 29 oktober tot 10 november 2001, UN. Doc.
FCCC/CP/2001/13/Add.1, 21 januari 2002, 52. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/cop7/13a01.pdf
191
E. PAREDIS, G. GOEMINNE, W. VANHOVE, F. MAES EN J. LAMBRECHT, The Concept of Ecological Debt: it’s
Meaning and Applicability in International Policy, Gent, Academia Press, 2008, 94.
187
53
steeds niet voldoende onderzocht en uitgediept om te kunnen worden opgenomen in het
internationaal klimaatakkoord en het latere daarbij behorende protocol192. Echter, het concept
van de ecologische schuld was zeker aanwezig in de geesten van de politieke leiders
gedurende de onderhandelingen inzake het Klimaatverdrag. Het is immers tot uiting gekomen
aan de hand van beginselen van internationaal (milieu)recht in de tekst van het
Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol, zoals ik hierboven heb
aangetoond193. Sinds het ontstaan van het concept van de ecologische schuld werd het begrip
nog niet uitdrukkelijk opgenomen in een internationaal verdrag. Het wordt bovendien nog
steeds niet erkend als een beginsel van het internationaal milieurecht. Waarom blijkt het
moeilijk om een concept zoals de ecologische schuld uitdrukkelijk te introduceren in het
internationaal recht? Ten eerste, het moet herhaald worden dat het onderzoek naar dit concept
nog steeds beperkt is. Het gebrek aan een universele en internationaal aanvaarde definitie
zorgt voor een blijvende onduidelijkheid bij de toepassing van het concept van de ecologische
schuld in het internationaal recht. Ten tweede, het beginsel van de de jure soevereine
gelijkheid van staten194, één van de hoekstenen van het internationaal recht, moet in acht
worden genomen. Staten zijn soevereine actoren en kunnen in beginsel niet tegen hun wil
worden gebonden door internationale verplichtingen. Hieruit kan worden afgeleid dat de
wilsuiting, expliciet of impliciet, integraal deel uitmaakt van het vormingsproces van het
internationaal milieurecht195. Met dit beginsel moet dan ook rekening worden gehouden in
relatie tot het gebruik van de natuurlijke rijkdommen. Dit kan worden bevestigd door onder
meer Beginsel 21 van de Stockholm Verklaring, waarin wordt bepaald dat staten het
soevereine recht hebben om de eigen natuurlijke rijkdommen te exploiteren overeenkomstig
hun eigen milieubeleid196. Dit beginsel wordt beschouwd als een beginsel van internationaal
gewoonterecht en kan worden geïnterpreteerd als een compromis tussen het recht op
ontwikkeling en de bescherming van het milieu. Hoewel het beginsel ook verwijst naar de
bescherming van het milieu, lijkt dit toch enigzins te botsen met het concept van de
ecologische schuld. Ten derde, het concept van de ecologische schuld wordt meestal in
verband gebracht met toekomstige verplichtingen. Bijvoorbeeld, het beginsel van de
gezamenlijke, doch
verschillende verantwoordelijkheden, dat
de historische
verantwoordelijkheid van de ontwikkelde landen voor de opwarming van de aarde en de
gevolgen van klimaatverandering erkent, wordt in het Klimaatverdrag en het daarbij
behorende Kyoto Protocol gebruikt om verplichtingen van de ontwikkelde landen voor de
toekomst vorm te geven. Dit mag niet verward worden met de essentie van het concept van de
ecologische schuld, met name voldoen van een schuld, ontstaan door handelingen in het
verleden. Ten vierde, bij het gebruik van het concept van de ecologische schuld wordt vaak
verwezen naar de antropogene emissies. Echter, het concept omvat ook het ongelijke gebruik
van de natuurlijke rijkdommen en hiervoor een compensatie vinden blijkt een groot
struikelblok te zijn in het internationaal milieurecht197. Immers, de uitstoot van
broeikasgassen kan door de ontwikkelde landen worden gecompenseerd door het nemen van
192
Supra 14-15.
Supra 41-44.
194
Artikel 2.1 van het Handvest van de Verenigde Naties van 24 oktober 1945, United Nations Treaty Series,
vol. 1, 16. Te raadplegen op: http://www.unhcr.org/refworld/docid/3ae6b3930.html
195
F. MAES, Internationaal en Europees Milieurecht, Cursus Universiteit Gent, Gent, oktober 2009, 57.
196
Beginsel 21 van de Stockholm Verklaring luidt als volgt: “States have, in accordance with the Charter of the
United Nations and the principles of international law, the sovereign right to exploit their own resources
pursuant to their own environmental policies and the responsibility to ensure that activities within their
jurisdiction or control do not cause damage to the environment of other States or of areas beyond the limits of
national jurisdiction.”
197
E. PAREDIS, G. GOEMINNE, W. VANHOVE, F. MAES EN J. LAMBRECHT, The Concept of Ecological Debt: it’s
Meaning and Applicability in International Policy, Academia Press, Gent, 2008, 111-112.
193
54
emissiereducerende maatregelen. Hierbij moet worden opgemerkt dat men nog steeds ervan
uitgaat dat de klimaatverandering tijdig een halt zal worden toegeroepen. De natuurlijke
rijkdommen daarentegen zijn beperkt en eens deze zijn opgebruikt, kan dit niet op een
evidente manier worden gecompenseerd. Deze factoren spelen een rol bij de
terughoudendheid om het concept van de ecologische schuld te erkennen in het internationaal
milieurecht. Meer wetenschappelijk onderzoek aangaande dit concept is dan ook
noodzakelijk.
B.2. De ecologische schuld in de praktijk: oprichting van financiele mechanismen ter
voldoening van de ecologische schuld?
Nadat ik heb kunnen vaststellen dat het concept van de ecologische schuld wordt erkend,
hoewel slechts op een indirecte wijze, in het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto
Protocol, zal ik in dit deel van Hoofstuk 3 dieper ingaan op het Financieel Mechanisme,
opgericht onder het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol. Mijn onderzoek
zal zich toespitsen op volgende vragen: kan het Financieel Mechanisme worden beschouwd
als een genoegdoening van de ecologische schuld van de ontwikkelde landen? Wordt het
Financieel Mechanisme in de praktijk op een effectieve wijze toegepast opdat er ook in de
praktijk sprake kan zijn van een genoegdoening van de ecologische schuld van de
ontwikkelde landen?
De bijdrage aan de opwarming van de aarde, en zo ook de klimaatverandering, verschilt in
sterke mate tussen de landen onderling. Dit geldt tevens voor de mogelijkheden van landen
om de gevolgen van klimaatverandering te kunnen voorkomen of zich eraan te kunnen
aanpassen. Het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol voorzien door
middel van het Financieel Mechanisme in een manier om landen met minder mogelijkheden
financieel bij te staan inzake de gevolgen van de klimaatverandering. Het bestuur van het
Financieel Mechanisme werd overeenkomstig het Klimaatverdrag198 toevertrouwd aan het
Global Environment Facility (GEF). Om te kunnen voorzien in bijkomende financiële steun
hebben de Verdragspartijen bovendien vier speciale fondsen opgericht: het Special Climate
Change Fund (SCCF), het Least Developed Countries Fund (LDCF), het Green Climate Fund
(GCF) en het het Adaptation Fund (AF). In de volgende paragrafen zal er als eerste op een
algemene wijze dieper worden ingegaan op de werking van het GEF en de verschillende
speciale fondsen. Tevens zullen het GEF en elk van de vier speciale fondsen worden
geëvalueerd in het licht van het concept van de ecologische schuld.
1) Het Global Environment Facility (GEF)
Het Global Environment Facility (GEF) kwam tot stand in 1991 onder de vleugels van de
Wereldbank, het United Nations Environment Programme (UNEP) en het United Nations
Development Programme (UNDP). Op de Conferentie van de Verenigde Naties inzake Milieu
en Ontwikkeling of de “Earth Summit” van 1992 werd beslist tot herstructurering van het
GEF. Sindsdien is het GEF een volwaardige onafhankelijke financiële instelling. Het verenigt
182 staten, NGO‟s, internationale instellingen en de private sector om de globale
milieuproblemen aan te kaarten en nationale initiatieven inzake duurzame ontwikkeling te
ondersteunen. Tot op heden is het GEF de grootste publieke sponsor, dat zich inzet op een
globaal niveau om het milieu te beschermen. Het GEF voorziet in toelagen voor onder meer
projecten inzake de bescherming van de biodiversiteit, de ozonlaag en de internationale
198
Artikel 11.1 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992,
United Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
55
wateren, het tegengaan van de klimaatverandering en de achteruitgang van de kwaliteit van
het land en het bestrijden van persistente organische verontreinigende stoffen. Het is van
belang om te benadrukken dat de financiële steun van het GEF slechts aanvullend is ten
opzichte van de nationale financiering en nationale projecten. Het GEF dekt in beginsel enkel
de bijkomende kosten vereist om een nationaal project uit te bouwen tot een project met een
globale dimensie. Een aantal voorwaarden moet worden vervuld opdat financiële steun kan
worden toegewezen aan een nationaal project: het betrokken project moet nationale of
regionale prioriteiten vooropstellen, de betrokken landen moeten instemmen met het project
en het project moet een impact hebben op een globaal niveau. De GEF Council is het
belangrijkste bestuursorgaan van het GEF, waarin de landen die financieel het meeste
bijdragen, ook meer invloed hebben op de stemprocedure199. Voor de goedkeuring van de
financiering van een project is een meerderheid van 60% vereist zowel van de landen als van
de financiële bijdragen200. Dit leidt tot een de facto vetorecht voor de landen die de grootste
financiële bijdragen leveren. Vanzelfsprekend zullen de ontwikkelde landen financieel het
meeste bijdragen aan het GEF waardoor deze landen een grote invloed uitoefenen omtrent de
financiering van projecten. Dit is in tegenstelling tot de COP, waarin alle Verdragspartijen
een evenwaardige stem hebben. Het GEF neemt niet alleen het bestuur waar voor het
Financieel Mechanisme opgericht overeenkomstig het Klimaatverdrag en het daarbij
behorende Kyoto Protocol, maar ook voor het Financieel Mechanisme opgericht
overeenkomstig het Biodiversiteitsverdrag201, het Desertificatieverdrag202 en het Verdrag van
Stockholm inzake Persistente Organische Verontreinigende Stoffen203. De relatie tussen het
GEF en het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol wordt geregeld in een
Memorandum of Understanding204, overeengekomen op de COP 2 en formeel goedgekeurd
gedurende de COP 3205. Overeenkomstig artikel 11.1 van het Klimaatverdrag geeft de COP
op een regelmatige basis richtlijnen omtrent het beleid, de prioriteiten en de voorwaarden
voor projecten om in aanmerking te kunnen worden genomen voor financiering. Bovendien is
het GEF verantwoordelijk tegenover de COP en zal het GEF op een jaarlijkse basis rapporten
voorleggen aan de COP. Het GEF steunt ontwikkelingslanden en landen met een
overgangseconomie zodat ook zij hun steentje kunnen bijdragen in het verwezenlijken van de
algemene doelstelling206 van het Klimaatverdrag. Onder het Klimaatverdrag en het daarbij
behorende Kyoto Protocol is het GEF actief op twee vlakken: Climate Change Mitigation en
199
M. GRASSO, Justice in Funding Adaptation under the International Climate Change Regime, New York,
Springer, 2010, 78.
200
Artikel 25 (c) van het Instrument for the Establishment of the Restructured Global Environment Facility zoals
opgenomen in de Rules of Procedure van het GEF. Te raadplegen op:
http://www.thegef.org/gef/sites/thegef.org/files/publication/11488_English.pdf
201
Artikel 21 van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty Series, vol.
1760, 79. Te raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf
202
Artikel 21 van het Verdrag van de Verenigde Naties ter Bestrijding van Desertificatie in de Landen die te
kampen hebben met ernstige verdroging en/of desertificatie, in het bijzonder in Afrika van 14 oktober 1994,
United Nations Treaty Series, vol. 1954, 3. Te raadplegen op:
http://www.unccd.int/Lists/SiteDocumentLibrary/conventionText/conv-eng.pdf
203
Artikel 13 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake Persistente Organische Verontreinigende Stoffen
van 22 mei 2001, United Nations Treaty Series, vol. 2256, 119. Te raadplegen op:
http://chm.pops.int/Convention/tabid/54/Default.aspx
204
Twaalfde Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de tweede sessie te
Genève van 8 tot 19 juli 1996, UN. Doc FCCC/CP/1996/15/Add.1, 29 oktober 1996, 55. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/cop2/15a01.pdf#page=55
205
Twaalfde Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de derde sessie te Kyoto
van 1 tot 11 december 1997, UN Doc. FCCC/CP/1977/7/Add.1, 25 maart 1998, 43. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/cop3/07a01.pdf#page=43
206
Artikel 2 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
56
Climate Change Adaptation. Onder Climate Change Mitigation wordt verstaan het
verminderen of voorkomen van CO2-emissies in de sectoren van vernieuwbare energie,
energie efficiëntie, duurzaam transport en duurzaam land- en bosbeheer. Onder Climate
Change Adaptation kan het volgende worden begrepen: de kwetsbaarheid van
ontwikkelingslanden voor klimaatverandering verminderen door de implementatie van
adaptatiemaatregelen op een korte en lange termijn te promoten in het ontwikkelingsbeleid en
hiermee samenhangende plannen en projecten. De financiële hulp van het GEF
overeenkomstig het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol is afkomstig van
vier bronnen: het GEF Trust Fund, het Special Climate Change Fund (SCCF), het Least
Developed Countries Fund (LDCF) en het Adaptation Fund (AF). Ontwikkelingslanden
kunnen steun ontvangen uit het GEF Trust Fund overeenkomstig artikel 4.3 van het
Klimaatverdrag. Het Special Climate Change Fund (SCCF) financiert projecten inzake
adaptatie en het Least Developed Countries Fund (LDCF) financiert projecten inzake
adaptatie in de Least Developed Countries207. Tenslotte is er het Adaptation Fund (AF), dat
concrete projecten inzake klimaatverandering in ontwikkelingslanden financiert. Het moet
worden benadrukt dat het GEF een onafhankelijke financiële organisatie is dat het Financieel
Mechanisme, bestaande uit diverse fondsen, beheert. Bovendien bestaat het Financieel
Mechanisme overeenkomstig het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol uit
meer dan slechts die fondsen die worden beheerd door het GEF. Bijvoorbeeld, het Green
Climate Change Fund (GCCF) werd opgericht op de COP 16 en wordt beheerd door een
eigen Board. Er wordt dieper ingegaan op de onderscheiden speciale fondsen in de volgende
paragrafen.
2) Het Special Climate Change Fund (SCCF)
In 2001 werd het Special Climate Change Fund (SCCF) opgericht overeenkomstig het
Klimaatverdrag met het oog op de financiering van bepaalde projecten inzake
klimaatverandering. Hoewel het Special Climate Change Fund (SCCF) reeds werd opgericht
in 2001, is het fonds slechts operationeel sinds 2006. De gefinancierde projecten kunnen
worden onderverdeeld in vier luiken: (a) adaptatie, (b) de overdracht van technologieën, (c)
energie, transport, industrie, land- en bosbouw, afvalbeheer en (d) het ondersteunen van de
economische diversificatie van landen die in grote mate afhankelijk zijn van fossiele
bronnen208. Hoewel het Special Climate Change Fund (SCCF) ook actief is op het vlak van
Climate Change Mitigation, ligt de nadruk sterk op projecten inzake Climate Change
Adaptation. De COP heeft richtlijnen geformuleerd met betrekking tot de integratie van de
verschillende projecten, onderverdeeld in de vier bovenvermelde luiken209. Het GEF is, als
beheersorgaan van het Financieel Mechanisme, belast met het bestuur en beheer van het
Special Climate Change Fund (SCCF). Het Special Climate Change Fund (SCCF) wordt
gespijsd door vrijwillige bijdragen van Annex II-landen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de
207
Er zijn 48 landen, die momenteel door de Verenigde Naties werden erkend als een Least Developed Country.
Een lijst van Least Developed Countries is te raadplegen op: http://www.unohrlls.org/en/ldc/25/
208
Zevende Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zevende sessie te
Marrakesh van 29 oktober tot 10 november 2001, UN. Doc FCCC/CP/2001/13/Add.1, 21 januari 2002, 44. Te
raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/cop7/13a01.pdf
209
Zevende Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zevende sessie te
Marrakesh van 29 oktober tot 10 november 2001, UN. Doc FCCC/CP/2001/13/Add.1, 21 januari 2002, 44. Te
raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/cop7/13a01.pdf; Vijfde Beslissing van het Rapport van de
Conferentie van de Partijen (COP) van de negende sessie te Milaan van 1 tot 12 december 2003, UN. Doc
FCCC/CP/2003/6/Add.1, 22 april 2004, 11-12. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/cop9/06a01.pdf; Eerste Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de
Partijen (COP) van de twaalfde sessie te Nairobi van 6 tot 17 november 2006, UN. Doc FCCC/CP/2006/5/Add.1,
26 januari 2007, 3-5. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/2006/cop12/eng/05a01.pdf
57
verplichte bijdragen aan het GEF Trust Fund. Bovendien kunnen ook Annex I-landen en
Niet-Annex I-landen op een vrijwillige basis bijdragen tot het fonds. Echter, door het
vrijwillige karakter van deze bijdragen zijn deze tot op heden beperkt gebleven. Slechts 15
landen, onder meer België, hebben een totale financiële bijdrage geleverd van 227 miljoen
dollar aan het Special Climate Change Fund (SCFF)210. Als een gevolg hiervan werd slechts
een beperkt aantal projecten gefinancierd en bovendien enkel projecten van het eerste en het
tweede luik, met name de adaptatie en de overdracht van technologieën 211. Er bestaat enige
controverse omtrent het derde en het vierde luik van de projecten gefinancierd door het
Special Climate Change Fund (SCCF) omwille van de erg ruime en vage formulering van
beide luiken. Bovendien bestaat er enige overlapping met andere fondsen, onder meer het
GEF Trust Fund. Om deze redenen werden er geen fondsen ter beschikking gesteld van
projecten inzake het derde en het vierde luik. Sinds de oprichting van het Special Climate
Change Fund (SCCF) werden slechts 39 projecten gefinancierd, waarvan er amper 2 volledig
werden afgerond212. De vraag van ontwikkelingslanden naar financiële steun inzake
klimaatverandering overstijgt ruimschoots het aanbod van fondsen en er bestaat dan ook een
aanzienlijk tekort aan fondsen binnen het Special Climate Change Fund (SCCF)213. Het hoeft
niet te verbazen dat het tekort aan fondsen een negatieve invloed heeft op de werking van het
Special Climate Change Fund (SCCF). De bijdrage van het Special Climate Change Fund
(SCCF) is in het licht van de ecologische schuld tot op heden behoorlijk beperkt gebleven.
Het fonds ondersteunt slechts een klein aantal projecten als een gevolg van de weinige
financiële bijdragen, dat werden gemaakt ter financiering van het fonds. Echter, voor
ontwikkelingslanden is op dit ogenblik alle hulp die zij kunnen krijgen van harte welkom.
Niet alleen vormt de klimaatverandering een steeds dringender probleem, maar de
ontwikkelingslanden ontbreken bovendien de nodige financiële middelen om zich aan te
passen aan de gevolgen van klimaatverandering. In dit opzicht is het Special Climate Change
Fund (SCCF) wel van belang, ondanks de tot nog toe beperkte verwezenlijkingen. Niettemin
moet worden benadrukt dat de ontwikkelde landen op grond van de ecologische schuld een
verantwoordelijkheid hebben om de ontwikkelingslanden te ondersteunen in de strijd tegen
klimaatverandering. Op dit vlak schieten de inspanningen die tot op heden werden geleverd
onder het Special Climate Change Fund (SCCF) hoe dan ook hopeloos tekort. Bovendien
bestaat er nog een aantal aanzienlijke tekortkomingen betreffende de organisatie en werking
van het Special Climate Change Fund (SCCF), zoals het feit dat er nog steeds geen fondsen
worden ter beschikking gesteld voor de financiering van projecten met betrekking tot het
derde en vierde luik.
3) Het Least Developed Countries Fund (LDCF)
Artikel 4.9 van het Klimaatverdrag214 erkent uitdrukkelijk dat de Least Developed Countries
zich in een moeilijke situatie bevinden met betrekking tot het vinden van financiële middelen
210
Deze landen zijn België, Canada, Denemarken, Duitsland, Finland, Ierland, Italië, Nederland, Noorwegen,
Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika, Zweden en Zwisterland.
211
Evaluatierapport van het Special Climate Change Fund (SCCF), GEF Evaluation Office, oktober 2011, 4. Te
raadplegen op:
http://www.thegef.org/gef/sites/thegef.org/files/documents/eo_them_SCCF_unedited_final_report.pdf
212
Een volledige lijst van de projecten van het Special Climate Change Fund (SCCF) is te raadplegen op:
http://www.gefonline.org/projectListSQL.cfm
213
Rapport inzake het Least Developed Countries Fund (LDCF) en het Special Climate Change Fund (SCCF),
LDCF/SCFF Council, 28 oktober 2011, UN. Doc GEF/LDCF.SCCF.11/Inf.02/Rev.1, 9-13. Te raadplegen op:
http://www.thegef.org/gef/sites/thegef.org/files/documents/Progress%20Report%20on%20LDCF%20SCCF%20
formatted%20final_Oct27_2011.pdf
214
Artikel 4.9 van het Klimaatverdrag: “The Parties shall take full account of the specific needs and special
situations of the least developed countries in their actions with regard to funding and transfer of technology.”
58
en de nodige technologie om zich te kunnen aanpassen aan de gevolgen van de
klimaatverandering. Sinds de COP 7 in Marroko wordt er een toenemende aandacht besteed
aan het ondersteunen van de Least Developed Countries in hun strijd tegen
klimaatverandering. Bijvoorbeeld, er werd beslist tot de oprichting van een Least Developed
Countries Work Programme215 en een Least Developed Countries Expert Group216.
Bovendien werd, gelijktijdig met het Special Climate Change Fund (SCCF), het Least
Developed Countries Fund (LDCF) opgericht op de COP 7217. Het Least Developed
Countries Fund (LDCF) werd opgericht voornamelijk ter ondersteuning van het Least
Developed Countries Work Programme, aan de hand waarvan National Adaptation
Programmes of Action (NAPAs) worden voorbereid en geïmplementeerd. Dergelijke NAPAs
onderzoeken de onmiddellijke bedreiging van klimaatverandering voor de Least Developed
Countries en aan de hand van welke nationale strategieën de Least Developed Countries zich
kunnen aanpassen. De NAPAs benadrukken de gevolgen van klimaatverandering op een
uiterst korte termijn en stellen vast wat de hoogste prioriteiten inzake aanpassing aan
klimaatverandering voor de Least Developed Countries zijn. In overeenstemming met de
vastgestelde prioriteiten worden vervolgens projecten gefinancierd door het Least Developed
Countries Fund (LDCF). Deze prioriteiten worden vastgesteld voor elk land afzonderlijk,
hoewel er enige overlapping bestaat tussen de onderscheiden landen. De voornaamste
prioriteiten zijn de volgende: de voedselzekerheid en landbouw, het beheer van de kustzones
en de watervoorziening. Bovendien wordt er uitdrukkelijk rekening gehouden met de beperkte
aanpassingsmogelijkheden en infrastructuur van de Least Developed Countries. Het is van
belang de rol van de Least Developed Countries zelf te benadrukken: de NAPAs worden
opgesteld door de Least Developed Countries en deze worden vervolgens uitgewerkt door
nationale autoriteiten. Slechts twee van de Least Developed Countries, Angola en Myanmar,
hebben tot op heden hun NAPA nog niet volledig uitgewerkt218. Ook voor het Least
Developed Countries Fund (LDCF) werd het GEF, als beheersorgaan van het Financieel
Mechanisme, belast met het bestuur en het beheer219. Sinds de oprichting van het fonds
werden er op regelmatige basis door de COP beslissingen genomen omtrent de implementatie
en de verdere uitwerking van het Least Developed Countries Fund (LDCF). Het Least
Developed Countries Fund (LDCF) wordt, zoals het Special Climate Change Fund (SCCF),
gefinancierd door vrijwillige bijdragen van de ontwikkelde landen. Het afgelopen jaar werden
er door 24 landen, onder meer België, bijdragen geleverd tot het fonds en het Least Developed
Countries Fund (LDCF) bedraagt tot op heden ongeveer 480 miljoen dollar220, waarmee 52
215
Vijfde Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zevende sessie te
Marrakesh van 29 oktober tot 10 november 2001, UN. Doc FCCC/CP/2001/13/Add.1, 21 januari 2002, 32-39.
Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/cop7/13a01.pdf
216
Negenentwintigste Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zevende
sessie te Marrakesh van 29 oktober tot 10 november 2001, UN. Doc FCCC/CP/2001/13/Add.4, 21 januari 2002,
14-16. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/cop7/13a04.pdf
217
Zevende Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zevende sessie te
Marrakesh van 29 oktober tot 10 november 2001, UN. Doc FCCC/CP/2001/13/Add.1, 21 januari 2002, 44. Te
raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/cop7/13a01.pdf
218
Een overzicht van de NAPA‟s is te raadplegen op:
http://unfccc.int/cooperation_support/least_developed_countries_portal/submitted_napas/items/4585.php
219
Zevenentwingtigste Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zevende
sessie te Marrakesh van 29 oktober tot 10 november 2001, UN. Doc FCCC/CP/2001/13/Add.4, 21 januari 2002,
6. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/cop7/13a04.pdf
220
Evaluatierapport van het Least Developed Countries Fund (LDCF), GEF Evaluation Office, oktober 2011, 1.
Te raadplegen op:
http://www.thegef.org/gef/sites/thegef.org/files/documents/eo_them_SCCF_unedited_final_report.pdf
59
projecten worden gefinancierd in 42 verschillende landen221. Meer dan de helft van het budget
van het Least Developed Countries Fund (LDCF) ondersteunt projecten op het Afrikaanse
continent. Het Special Climate Change Fund (SCCF) en het Least Developed Countries Fund
(LDCF) vertonen op een aantal vlakken sterke gelijkenissen. Bijvoorbeeld, de prioriteiten aan
de hand waarvan het Least Developed Countries Fund (LDCF) projecten ondersteunt,
overlappen in sterke mate met de vier luiken waarbinnen het Special Climate Change Fund
(SCCF) projecten financiert. Het verschil ligt in het feit dat het Least Developed Countries
Fund (LDCF) projecten financiert aan de hand van dringende prioriteiten en bijgevolg de
klimaatverandering aanpakt op een korte termijn, in tegenstelling tot het Special Climate
Change Fund (SCCF), dat de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering op lange
termijn beoogt. Beide fondsen zijn bovendien gebaseerd op de vrijwillige bijdragen van de
ontwikkelde landen, hoewel het Least Developed Countries Fund (LDCF) tot op heden
succesvoller blijkt te zijn. Met betrekking tot de verwezelijkingen van het Least Developed
Countries Fund (LDCF) kunnen in grote mate dezelfde conclusies worden getrokken als voor
het Special Climate Change Fund (SCCF). Echter, in mijn ogen werd het Least Developed
Countries Fund (LDCF) opgericht met een duidelijker afgebakend doel voor ogen dan het
Special Climate Change Fund (SCCF). Het is van groot belang dat er aandacht wordt besteed
aan de uitzonderlijke situatie van deze groep ontwikkelingslanden. Hoewel in dit opzicht de
oprichting van dit specifieke fonds nuttig kan blijken, is de hoeveelheid gefinancierde
projecten ook voor dit fonds beperkt gebleven.
4) Het Green Climate Fund (GCF)
Het Green Climate Fund (GCF) werd opgericht op de COP 16 in Cancún en maakt deel uit
van het Financieel Mechanisme overeenkomstig artikel 11 van het Klimaatverdrag222. Echter,
het fonds is tot op heden nog niet in werking getreden, hoewel aan de hand van de
voorbereidende inspanningen kan worden afgeleid dat de werking van het fonds in de nabije
toekomst van start zal gaan. Het fonds werd opgericht om bij te dragen aan de inspanningen
die worden geleverd door de internationale gemeenschap in de strijd tegen
klimaatverandering. Het Green Climate Fund (GCF) benadrukt het belang van de duurzame
ontwikkeling. In dit kader ondersteunt het Green Climate Change Fund (GCF) de
ontwikkelingslanden bij het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen en de aanpassing
aan de gevolgen van klimaatverandering. In tegenstelling tot het Special Climate Change
Fund (SCCF) en het Least Developed Countries Fund (LDCF), wordt het Green Climate
Fund (GCF) beheerd door een zelfstandige GCF Board. De GCF Board bestaat uit 24 leden,
waarvan de helft bestaat uit de vertegenwoordigers van geïndustrialiseerde landen en de
andere helft uit de vertegenwoordigers van ontwikkelingslanden. Hoewel de GCF Board
richtlijnen zal ontvangen van de COP, is de GCF Board zelf verantwoordelijk voor alle
beslissingen die worden gemaakt aangaande het Green Climate Fund (GCF). De eerste
vergadering van de GCF Board vond plaats in Genève van 31 mei tot en met 2 juni 2012. Een
GCF Interim Secretariat werd opgericht door het UNFCCC Secretariaat in samenwerking
met het GEF zodat de nodige administratieve en logistieke beslissingen inmiddels kunnen
worden genomen, in afwachting van de oprichting van een volwaardig GCF Secretariaat. De
fondsen van het Green Climate Fund (GCF) zijn eveneens afkomstig van vrijwillige bijdragen
van de geïndustrialiseerde landen. Bovendien aanvaardt het Green Climate Fund (GCF) ook
221
Een overzicht van de gefinancierde projecten onder het Least Developed Countries Fund (LDCF) is te
raadplegen op:
http://unfccc.int/cooperation_support/least_developed_countries_portal_/ldcf_napa_projects/items/5632.php
222
Eerste Belissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zestiende sessie te Cancún
van 29 november tot 10 december 2010, UN. Doc FCCC/CP/2010/7/Add.1, 15 maart 2011, 17. Te raadplegen
op: http://unfccc.int/resource/docs/2010/cop16/eng/07a01.pdf
60
bijdragen van de publieke en private sector. De projecten, gefinancierd door het Green
Climate Fund (GCF), kunnen onderverdeeld worden in verschillende luiken. De twee
voornaamste luiken zijn: Climate Change Adaptation en Climate Change Mitigation. De
ontwikkeling en overdracht van technologieën en innovatieve en duurzame ontwikkeling
maken deel uit van de overige luiken. Het hoeft niet te verbazen dat er wederom enige
overlapping bestaat met andere bestaande fondsen, zoals het Special Climate Change Fund
(SCCF). Om deze reden is de GCF Board bevoegd voor het bewerkstelligen van de
complementariteit tussen het Green Climate Fund (GCF) en andere fondsen inzake de
klimaatverandering. Aangezien het Green Climate Fund (GCF) nog steeds niet volledig
operationeel is, werden er tot op heden nog geen projecten gefinancierd door het fonds. Om
deze reden is het voor mij niet mogelijk om op dit ogenblik een evaluatie te maken van de
werking van het fonds. Ten slotte zou ik de aandacht willen vestiging op volgende
opmerking: het toepassingsgebied van het Green Climate Fund (GCF) werd in mijn ogen
uitermate vaag en ruim geformuleerd. In de toekomst zou dit een probleem kunnen betekenen
met betrekking tot het vergaren van de nodige bijdragen om de projecten onder het fonds te
financieren, zoals op dit ogenblik het geval is met het Special Climate Change Fund (SCCF).
5) Het Adaptation Fund (AF)
Het Kyoto Protocol voorzag in de artikelen 10, 11 en 12 in een erkenning van de noodzaak tot
de oprichting van een bijkomend Financieel Mechanisme. In 2001 op de COP 7 werd het
Adaptation Fund (AF) opgericht onder het Kyoto Protocol met het oog op de financiële
ondersteuning van concrete projecten en programma‟s met betrekking tot klimaatverandering
in de ontwikkelingslanden, die tevens Partij zijn bij het Kyoto Protocol 223. Deze projecten en
programma‟s omvatten onder meer de volgende activiteiten: het beheer van het gebruik van
water en land, de landbouw, de volksgezondheid en kwetsbare ecosystemen, het verbeteren
van de observatie en preventie van klimaat-gerelateerde ziekten en het uitbouwen van
informatiecentra inzake extreme weersomstandigheden, zoals de Early Warning Mechanisms.
Bovendien ligt de nadruk op de ontwikkelingslanden die bijzonder kwetsbaar zijn voor de
gevolgen van klimaatverandering, zoals onder meer de kleine eilandstaten en
ontwikkelingslanden met laagliggende kustgebieden, kwetsbare bergachtige gebieden en
ecosystemen, droge gebieden en gebieden met een verhoogde kans op droogte,
overstromingen en woestijnvorming. De onderhandelingen betreffende de organisatie en de
werking van het fonds duurden langer dan men initieel had voorzien waardoor het Adaptation
Fund (AF) pas operationeel is sinds 2009. Desondanks waren de verwachtingen voor het
Adaptation Fund (AF) hooggespannen. Er ontstond enige controverse met betrekking tot het
bestuur van het Adaptation Fund (AF)224. De ontwikkelde landen ijverden voor de aanstelling
van het GEF als bestuursorgaan van het Adaptation Fund (AF), maar dit voorstel stuitte op
hevige weerstand van de ontwikkelingslanden. Pas in Nairobi in 2006 konden de Partijen bij
het Kyoto Protocol overeenstemming bereiken over dit kritieke punt: het Adaptation Fund
(AF) valt onder de bevoegdheid van en zal verantwoording afleggen aan de COP/MOP225. Het
bestuur van het Adaptation Fund (AF) werd toevertrouwd aan een onafhankelijk orgaan: de
223
Tiende Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zevende sessie te
Marrakesh van 29 oktober tot 10 november 2001, UN. Doc FCCC/CP/2001/13/Add.1, 21 januari 2002, 52-53.
Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/cop7/13a01.pdf
224
M. GRASSO, Justice in Funding Adaptation under the International Climate Change Regime, New York,
Springer, 2010, 82.
225
Vijfde Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen van het Protocol
bijeenkomen (COP/MOP) van de tweede sessie te Nairobi van 6 tot en met 17 november 2006, UN. Doc.
FCCC/KP/CMP/2006/10/Add.1, 2 maart 2007, 28-29. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/2006/cmp2/eng/10a01.pdf
61
Adaptation Fund Board (AFB), bestaande uit 16 vertegenwoordigers van de COP/MOP226.
Bovendien werd er bepaald dat elk land één stem vertegenwoordigt, in tegenstelling tot de
traditionele stemprocedure van het GEF, waar de landen die de meeste financiële bijdragen
leveren een grotere invloed uitoefenen dan de overige landen227. Het GEF fungeert op een
interim basis als een secretariaat voor het Adaptation Fund (AF).
Het Adaptation Fund (AF) verschilt in grote mate van de in de vorige paragrafen aangehaalde
fondsen. Vooreerst maakt het Adaptation Fund (AF) geen deel uit van het Financieel
Mechanisme opgericht onder het Klimaatverdrag, maar werd dit fonds opgericht onder het
Kyoto Protocol. Dit heeft tot gevolg dat het fonds enkel concrete projecten en programma‟s
inzake klimaatverandering zal ondersteunen in de ontwikkelingslanden, die Partij zijn bij het
Kyoto Protocol. Bijgevolg zullen de ontwikkelingslanden, die enkel Partij zijn bij het
Klimaatverdrag, geen aanspraak kunnen maken op ondersteuning van het Adaptation Fund
(AF). Echter, alle ontwikkelingslanden, die Partij zijn bij het Klimaatverdrag, zijn tevens
Partij geworden bij het Kyoto Protocol waardoor dit in casu geen veranderingen met zich mee
brengt. Meer belangrijk is dat de financiële ondersteuning overeenkomstig het Adaptation
Fund (AF) eveneens buiten het bereik blijft van de invloed van de ontwikkelde landen, die
geen Partij zijn bij het Kyoto Protocol228. Dit is in de eerste plaats van belang voor de
Verenigde Staten van Amerika, dat het Kyoto Protocol niet heeft geratificeerd, en in de
tweede plaats is het tevens van belang voor de Verdragspartijen die hebben verklaard zich uit
het Kyoto Protocol terug te trekken, zoals Canada, of de Verdragspartijen die hebben
verklaard in de toekomst geen bijkomende verbintenissen meer aan te gaan inzake
emissiereducties, zoals Australië, Japan, Nieuw-Zeeland en de Russische Federatie.
Bovendien creëert dit een kans voor de Europese Unie om een belangrijkere rol te spelen in
de strijd tegen klimaatverandering. Het tweede uitzonderlijke verschil is een gevolg van de
overeengekomen stemprocedure van de Adaptation Fund Board (AFB). De Adaptation Fund
Board (AFB) bestaat uit 16 leden, waarvan twee vertegenwoordigers van elk van de vijf VN
regionale groeperingen229, één vertegenwoordiger van de kleine eilandstaten, één
vertegenwoordiger van de Least Developed Countries (LDC), twee vertegenwoordigers van
de Annex I-landen en tenslotte twee vertegenwoordigers van de Niet-Annex I-landen.
Aangezien elk land één stem vertegenwoordigt leidt deze samenstelling tot een meerderheid
van de stemmen voor de ontwikkelingslanden. Dit in tegenstelling tot de fondsen waarvoor
het GEF werd aangesteld als bestuursorgaan, zoals het Special Climate Change Fund (SCCF)
en het Least Developed Countries Fund (LDCF) en waarvoor de traditionele stemprocedure
van het GEF wordt toegepast zodat de facto de stem van de landen die de meeste financiële
bijdragen leveren, zwaarder doorweegt. Het moet worden benadrukt dat dit een unicum is in
de geschiedenis van de strijd tegen klimaatverandering. Een derde grote verschil tussen de
bovenvermelde specifieke fondsen en het Adaptation Fund (AF) ligt in wijze waarop de
fondsen de nodige financiële middelen vergaren. Zoals eerder in mijn uiteenzetting werd
aangehaald, zijn het Special Climate Change Fund (SCCF), het Least Developed Countries
Fund (LDCF) en het Green Climate Fund (GCF) afhankelijk van de vrijwillige bijdragen van
226
Eerste Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen van het Protocol
bijeenkomen (COP/MOP) van de derde sessie te Bali van 3 tot en met 15 december 2007, UN. Doc.
FCCC/KP/CMP/2007/9/Add.1, 14 maart 2008, 3-8. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/2007/cmp3/eng/09a01.pdf
227
Overeenkomstig de stemprocedure van het GEF is een meerderheid van 60% vereist van landen én van
geleverde bijdragen. Zie pagina van deze paper.
228
M. GRASSO, Justice in Funding Adaptation under the International Climate Change Regime, New York,
Springer, 2010, 82.
229
De VN kent vijf regionale groeperingen: Afrika, Latijns-Amerika en de Caraïben, Azië, Oost-Europa en
tenslotte West-Europa en overige landen.
62
de ontwikkelde landen en eventueel van andere bronnen, zoals de private sector. Tevens heb
ik in dit verband aangetoond dat de bijdragen in grote mate beperkt blijven en dit heeft
natuurlijk gevolgen voor de werking van deze fondsen. Het Adaptation Fund (AF)
daarentegen wordt deels gefinancierd door de opbrengsten van projecten overeenkomstig het
Clean Development Mechanism (CDM). Het Kyoto Protcol voorziet in drie „Kyoto
Mechanismen‟: de emissiehandel230, het Clean Development Mechanism (CDM)231 en de
Joint Implementation (JI)232. Aan de hand van deze „Kyoto Mechanismen‟ kunnen de
geïndustrialiseerde landen hun doelstellingen onder het Protocol verwezenlijken. Het doel van
deze „Kyoto Mechanismen‟ bestaat erin de globale kosten voor emissiereducties te verlagen
door de emissies te verminderen waar de kostprijs voor deze vermindering het laagst is233.
Overeenkomstig het Clean Development Mechanism (CDM) kan een ontwikkeld land
investeren in projecten die leiden tot emissiereducties in ontwikkelingslanden en ontvangt het
investerende land vervolgens emissiekredieten of Certified Emission Reduction Credits
(CERs). Overeenkomstig artikel 12.8 van het Kyoto Protocol wordt het Adaptation Fund (AF)
gedeeltelijk gefinancierd met een percentage van de opbrengsten van projecten verwezenlijkt
in het kader van het Clean Development Mechanism (CDM)234. Op deze wijze wordt het
Adaptation Fund (AF) indirect in stand gehouden door de emissiehandel. Een gevolg hiervan
is dat de opbrengsten voor het Adaptation Fund (AF) worden beïnvloed door de financiële en
economische situatie op de markten. De globale financiële situatie gecombineerd met de
huidige economische crisis liggen aan de basis van de historisch lage CER prijzen en zullen
vanzelfsprekend een negatieve invloed hebben op het Adaptation Fund (AF). In 2010, nadat
het Adaptation Fund (AF) operationeel was voor één jaar, omvatte het fonds ongeveer 160
miljoen dollar en men verwacht dat het fonds een minimum van 450 miljoen dollar zal
omvatten tegen het einde van 2012235. Deze schatting is gebaseerd op de opbrengsten van de
CERs en houdt bijgevolg geen rekening met de vrijwillige bijdragen van de publieke en
private sector. Voorts wordt het Adaptation Fund (AF) gedeeltelijk gefinancierd door
vrijwillige bijdragen van de private sector. Als laatste belangrijke verschil tussen de voorheen
aangehaalde specifieke fondsen en het Adaptation Fund (AF) wil ik het volgende aanhalen: er
ligt tevens een verschil in de aard van de projecten die financieel worden ondersteund. In
tegenstelling tot de overige fondsen, beperkt het Adaptation Fund (AF) zich uitsluitend tot
concrete projecten en programma‟s met betrekking tot de adaptatie van ontwikkelingslanden
aan de gevolgen van klimaatverandering. Er bestaat geen twijfel over het feit dat het
Adaptation Fund (AF) tot op heden het grootste fonds is met betrekking tot de ondersteuning
van ontwikkelingslanden om zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering.
Echter, voldoet het Adaptation Fund (AF) aan de hoge verwachtingen? Aangezien het
Adaptation Fund (AF) pas recentelijk operationeel is geworden, kan slechts een korte periode
230
Artikel 17 van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake
Klimaatverandering van 11 december 1997, United Nations Treaty Series, vol. 2303, 148. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/convkp/kpeng.pdf
231
Artikel 12 van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake
Klimaatverandering van 11 december 1997, United Nations Treaty Series, vol. 2303, 148. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/convkp/kpeng.pdf
232
Artikel 6 van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake
Klimaatverandering van 11 december 1997, United Nations Treaty Series, vol. 2303, 148. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/convkp/kpeng.pdf
233
F. MAES, Internationaal en Europees Milieurecht, Cursus Universiteit Gent, Gent, oktober 2009, 390.
234
Een overzicht van de CDM-projecten en de opbrengsten hiervan voor het Adaptation Fund (AF) is te
raadplegen op: http://cdm.unfccc.int/Issuance/SOPByProjectsTable.html
235
Rapport inzake de financiële status van het Adaptation Fund (AF), opgemaakt door de Wereldbank en
voorgesteld op de tweede vergadering van de Ethics and Finance Committee van de Adaptation Fund Board
(AFB), AFB/EFC.2/5, 13 augustus 2010. Te raadplegen op: http://www.adaptationfund.org/system/files/AF_Financial_Status_Report_Jul%2031%202010%20-%20Final.pdf
63
in rekening gebracht worden bij de evaluatie van het fonds. Hoewel het Adaptation Fund
(AF) het grootste fonds is inzake klimaatverandering, kan ik ook hier opmerken dat de
beschikbare financiële middelen niet voldoende zullen zijn om de kosten van de
ontwikkelingslanden inzake adaptatie aan klimaatverandering te dekken. Echter, de
verwachtingen voor de toekomst omtrent het Adaptation Fund (AF) zijn rooskleurig.
B.3. Conclusie
Hoewel er geen directe verwijzingen naar het begrip van de ecologische schuld te vinden zijn
in het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol, ben ik van mening dat het
concept van de ecologische schuld wel wordt erkend door het Verdrag en het Protocol. De
Preambule van het Klimaatverdrag erkent uitdrukkelijk dat de uitstoot van antropogene
broeikasgassen door de ontwikkelde landen aan de basis ligt van de klimaatverandering. Aan
de hand van een aantal algemene beginselen van het internationaal (milieu)recht wordt het
idee van de ecologische schuld weergegeven in het Verdrag en het Protocol, zoals het
beginsel van de intra- en intergenerationele gelijkheid en het beginsel van de gezamenlijke,
doch verschillende verantwoordelijkheden. Bovendien wordt het idee van de ecologische
schuld eveneens ondersteund door de oprichting van een Financieel Mechanisme in zowel het
Klimaatverdrag als het Kyoto Protocol. Immers, het concept van de ecologische schuld is
gebaseerd op het idee dat de ontwikkelde landen de verantwoordelijkheid dragen voor de
huidige klimaatverandering. Echter, het zijn de ontwikkelingslanden die het zwaarst te lijden
(zullen) hebben onder de gevolgen van de klimaatverandering. De oprichting van het
financieel mechanisme zorgt ervoor dat de ontwikkelingslanden een aanspraak kunnen maken
op (financiële) steun met betrekking tot de mitigatie en adaptatie aan de klimaatverandering.
Echter, zullen de financiële middelen van de verschillende fondsen van het financieel
mechanisme voldoende zijn om de kosten voor adaptatie in de ontwikkelingslanden te
dekken? De raming van deze adaptatiekosten in ontwikkelingslanden is het onderwerp van
heel wat onderzoeken en zowel de berekeningsmethodes als de resultaten van deze
onderzoeken verschillen in grote mate. Dat het heel erg moeilijk is om een concrete schatting
te maken van de adaptatiekosten werd aangetoond door N. STERN236. Er moet immers
rekening gehouden worden met tal van factoren, zoals onder meer de evolutie van de uitstoot
van broeikasgassen, de temperatuurstijging en het verdwijnen van het Amazonewoud237. De
toekomstige adaptatiekosten hangen immers in grote mate af van welke acties er vandaag
worden genomen om de klimaatverandering tegen te gaan. Bovendien kan de adaptatie aan de
gevolgen van klimaatverandering op verschillende manier worden gerealiseerd. Bijvoorbeeld,
men kan opteren om de nadruk te leggen op preventie of in een aantal gevallen kan men voor
bepaalde regio‟s de nadruk leggen op het herstellen van de schade. Om deze redenen is het zo
goed als onmogelijk om een geloofwaardige schatting te maken van deze kosten voor de
ontwikkelingslanden. In zijn werk worden de kosten tot aanpassing aan de klimaatverandering
van de ontwikkelingslanden geschat op enkele miljarden dollars per jaar. Ook onder leiding
van de Wereldbank werden tal van studies uitgevoerd inzake de adaptatiekosten voor
ontwikkelingslanden. In 2006 werden de adaptatiekosten geschat rond de 40 miljard dollar
per jaar. Echter, een recentere studie heeft inmiddels aangetoond dat de kosten zullen oplopen
tot een minimum van 75 miljard dollar per jaar238. Tenslotte werden er ook onderzoeken
236
N. STERN, The Economics of Climate Change: The Stern Review, Cambridge, Cambridge University Press,
2007, 486-506.
237
Dit geeft slechts een fractie weer van de factoren die in rekening moeten gebracht worden bij het schatten van
de adaptatiekosten in ontwikkelingslanden.
238
Wereldbank, The Cost to Developing Countries of Adapting to Climate Change, Washington DC, The World
Bank Group, 2010. Te raadplegen op: http://siteresources.worldbank.org/EXTCC/Resources/EACCjune2010.pdf
64
uitgevoerd onder leiding van het United Nations Development Programme (UNDP) en in het
kader van het Klimaatverdrag239. Het is opmerkelijk dat de resultaten van beide studies erg
verschillen, ondanks het feit dat ze beide dateren van 2007 en bovendien beide in het kader
van de Verenigde Naties werden uitgevoerd. Het UNDP kwam tot de conclusie dat de
adaptatiekosten voor ontwikkelingslanden konden worden geschat tussen 86 en 109 miljard
dollar voor de periode van 2007 tot 2015. Echter, de studie uitgevoerd in het kader van het
Klimaatverdrag leidde tot de volgende resultaten: de geschatte adaptatiekosten bedragen 28
tot 67 miljard dollar voor de periode van 2007 tot 2030. Ongeacht met welke studie men kiest
rekening te houden, het is overduidelijk dat de huidige middelen van fondsen inzake
klimaatverandering niet zullen volstaan om de kosten in ontwikkelingslanden te dekken.
Bovendien dient er opgemerkt te worden dat de fondsen opgericht in overeenstemming met
het Financieel Mechanisme in hoofdzaak projecten inzake mitigatie en adaptatie
ondersteunen. Daarentegen wordt er helemaal niks bepaald over de compensatie van geleden
schade voortvloeiend uit de klimaatverandering. Er kan bijgevolg worden geconcludeerd dat,
ondanks de weerspiegeling van het idee van de ecologische schuld in het Klimaatverdrag en
het daarbij behorende Kyoto Protocol, het concept van de ecologische schuld amper wordt
toegepast in de praktijk.
C. Het verband tussen het concept van de ecologische schuld en het beginsel van de
staatsaansprakelijkheid in het kader van het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto
Protocol
In het vorige hoofdstuk van deze uiteenzetting heb ik aangetoond aan de hand van
internationale rechtspraak dat er een indirect verband kan worden gelegd tussen het concept
van de ecologische schuld en het beginsel van de staatsaansprakelijkheid voor
grensoverschrijdende (milieu)schade240. Het beginsel van de staatstaansprakelijkheid vormt
een voldoende juridische grondslag voor het uitdiepen van het concept van de ecologische
schuld241. Om deze reden heb ik beslist niet alleen na te gaan of er directe of indirecte
verwijzingen naar het concept van de ecologische schuld terug te vinden zijn in het
Klimaatverdrag, maar is het naar mijn mening eveneens van belang om na te gaan of een staat
aansprakelijk kan worden gesteld overeenkomstig het Klimaatverdrag voor de schade
veroorzaakt door de uitstoot van antropogene broeikasgassen.
Onmiddellijk kan ik opmerken dat er geen directe, noch indirecte verwijzingen naar het
beginsel van de staatsaansprakelijkheid terug te vinden zijn in het Klimaatverdrag en het
daarbij behorende Protocol. Er moet worden benadrukt dat het beginsel van de
staatsaansprakelijkheid in deze context dient te worden geïnterpreteerd als volgt: kan een staat
op grond van dit beginsel aansprakelijk worden gesteld omwille van de grensoverschrijdende
schade die door diens toedoen werd veroorzaakt in het kader van het concept van de
ecologische schuld242? Meer specifiek, kan een staat aansprakelijk gesteld worden voor de
schade die voortvloeit uit de emissies van antropogene broeikasgassen van deze staat? Er mag
niet uit het oog worden verloren dat één van de verplichtingen voor de partijen van het
Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol bestaat uit het verminderen van de
eigen emissies van antropogene broeikasgassen. Er kan bijgevolg een onderscheid worden
gemaakt tussen twee hypothesen. De eerste hypothese omvat de vraag of een staat
239
Potential Costs and Benefits of Adaptation Options: A Review of Existing Literature, technische paper, UN.
Doc. FCCC/TP/2009/2, 7 december 2009, 29. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/2009/tp/02.pdf
240
Supra 27-31.
241
Supra 27-31.
242
Supra 21.
65
aansprakelijk kan worden geteld omwille van de schade die werd veroorzaakt door het
uitstoten van antropogene broeikasgassen, in de veronderstelling dat een staat zijn
verplichtingen onder het Verdrag en het Protocol is nagekomen. Met andere woorden, deze
hypothese omvat niet de situatie waarbinnen een staat aansprakelijk kan worden gesteld
omwille van de niet-naleving van zijn verplichtingen onder het Verdrag of Protocol. Immers,
het Klimaatverdrag en het Kyoto Protocol bepalen niet dat de uitstoot van antropogene
broeikasgassen per se is verboden. Een staat kan nog steeds schade veroorzaken door de
uitstoot van broeikasgassen, ondanks dat het de uitstoot van de antropogene broeikasgassen
heeft gereduceerd in overeenstemming met het Verdrag en Protocol. Gedurende de
klimaatonderhandelingen omtrent het opstellen van het Klimaatverdrag hebben verschillende
ontwikkelde landen zich uitdrukkelijk verzet tegen het opnemen van enige bepalingen in
verband met de staatsaansprakelijkheid in een internationaal verdrag inzake de
klimaatverandering243. Als een gevolg van de controverse die hieromtrent ontstond, voelden
een aantal staten zich bij het ondertekenen van het Klimaatverdrag genoodzaakt volgende
uitdrukkelijke verklaring af te leggen: “…the signature of the Convention shall in no way
constitute a renunciation of any rights under international law concerning state responsibility
for the adverse effects on climate change…”244. Het Alliance of Small Island States (AOSIS)
had bovendien tijdens de klimaatonderhandelingen voorgesteld om de bovenvermelde
verklaring uitdrukkelijk te laten opnemen in de tekst van het Klimaatverdrag245. Dit is echter
niet gebeurd. Men zal in dit geval moeten terugvallen op de traditionele invulling van het
beginsel van de staatsaansprakelijkheid246. Als tweede hypothese wordt onderzocht op welke
manier en met welke gevolgen een staat aansprakelijk kan worden gesteld omwille van de
schade die werd veroorzaakt door het uitstoten van antropogene broeikasgassen, in de
veronderstelling dat een staat zijn verplichtingen onder het Verdrag en het Protocol niet is
nagekomen. De doelstelling van het Klimaatverdrag is, zoals eerder vermeld 247, het
stabiliseren van de concentraties van de broeikasgassen in de atmosfeer tot op een bepaald
niveau opdat gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem kan worden
voorkomen248. Artikel 4.2 van het Klimaatverdrag verplicht de verdragspartijen onder meer
tot het terugbrengen van de emissies van broeikasgassen tegen 2000 naar vroegere niveaus 249
van antropogene emissies. Echter, in welke mate kan deze verplichting worden
geïnterpreteerd als een onder het internationaal recht afdwingbare verplichting? In de
rechtsleer wordt aangenomen dat deze verplichting niet juridisch afdwingbaar is onder het
internationaal recht omwille van de te vage bewoordingen van het artikel250. Hieruit kan
243
D. BODANSKY, “The UN Framework Convention on Climate Change: A Commentary”, Yale Journal of
International Law 1993, 451; P. SANDS, Principles of International Environmental Law, Cambridge, Cambridge
University Press, 2003, 125-140; R. VERHEYEN, “The Legal Framework of Adaptation and Adaptive Capacity”
in J. B. SMITH, R. J. T. KLEIN en S. HUQ (eds.), Climate Change, Adaptive Capacity and Development, Londen,
Imperial College Press, 2003, 163-191.
244
Deze verklaring werd afgelegd door volgende staten: Fiji, Kiribati, Nauru en Papoea-Nieuw-Guinea. Alle
verklaringen afgelegd bij het ondertekenen van het Klimaatverdrag kunnen worden geraadpleegd op:
http://unfccc.int/essential_background/convention/items/5410.php
245
Set of informal papers provided by delegations related to the preparation of a framework convention on
climate change – elements for a framework convention on climate change van 18 juni 1991, UN. Doc.
A/AC.237/Misc.1/Add.3, 22. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/1991/a/eng/misc01a03.pdf.
246
Supra 23-31.
247
Supra 37.
248
Artikel 2 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
249
Met “vroegere niveaus” wordt bedoeld het niveau van antropogene emissies van broeikasgassen van het jaar
1990. Echter, voor de geïndustrialiseerde landen met een overganseconomie kunnen uitzonderingen omtrent dit
referentiejaar worden toegestaan overeenkomstig artikel 4.6 van het Klimaatverdrag.
250
R. S. J. TOL EN R. VERHEYEN, “State responsibility and compensation for climate change damages – a legal
and economic assessment”, Energy Policy 2004, 1115.
66
worden afgeleid dat, indien de verdragspartijen niet kunnen voldoen aan de verplichting van
artikel 4.2 van het Klimaatverdrag om de emissies van antropogene broeikasgassen terug te
brengen naar vroegere niveaus tegen het jaar 2000, er aan deze inbreuk van het verdrag geen
directe juridische gevolgen aan zullen verbonden zijn. Immers, niet alle Annex I-landen
hadden voldaan aan de verplichting om de emissies van antropogene broeikasgassen te
verminderen naar het niveau van de emissies van 1990 tegen het jaar 2000251. Bovendien kan
een staat overeenkomstig het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol
helemaal niet aansprakelijk gesteld worden voor historische emissies van antropogene
broeikasgassen, die dateren van voor 1992252. De verplichtingen onder het Kyoto Protocol
kunnen daarentegen wel worden beschouwd als juridisch afdwingbaar onder het
internationaal recht253, hoewel de uitstoot van antropogene broeikasgassen per se nog steeds
niet wordt verboden. Dit wil zeggen dat wanneer een partij bij het Kyoto Protocol niet heeft
voldaan aan de vooropgestelde reducties van de emissies van antropogene broeikasgassen
tegen het einde van de eerste verbintenissenperiode, deze partij zich schuldig heeft gemaakt
aan een inbreuk van een internationaalrechtelijke regel. In beginsel kan deze staat vervolgens
aansprakelijk gesteld worden overeenkomstig het beginsel van de staatsaansprakelijkheid.
Echter, het Kyoto Protocol voorziet in een eigen nalevingsmechanisme in het geval van een
schending van de verplichtingen onder het Kyoto Protocol254. Dit specifieke
nalevingsmechanisme zou de toepassing van het internationaal recht, meer specifiek het
beginsel van de staatsaansprakelijkheid, kunnen uitschakelen, afhankelijk van de wil van de
partijen bij het Protocol255. Artikel 18 van het Kyoto Protocol bepaalt dat de COP/MOP
tijdens de eerste sessie gepaste en doeltreffende procedures dient goed te keuren voor gevallen
van niet-naleving. Tijdens de Zevende Vergadering van de Verdragspartijen bij het
Klimaatverdrag (COP 7) werd een gedeeltelijke beslissing genomen in verband met het
nalevingsmechanisme van het Kyoto Protocol. Het niet-behalen van de
emissiereductiedoelstellingen onder artikel 3.1 van het Kyoto Protocol geeft aanleiding tot
een opschorting van het deelnamerecht voor de flexibiliteitsmechanismen van het Kyoto
Protocol256 van de betrokken verdragspartij. Bovendien wordt het recht om emissierechten te
verkopen opgeschort en dient een compliance action plan te worden opgemaakt. Eveneens zal
van het assigned amount (AA) van de betrokken verdragspartij in de tweede
verbintenissenperiode een hoeveelheid emissierechten worden afgetrokken gelijk aan 1,3
maal het tekort aan emissierechten aan het einde van de eerste verbintenissenperiode. Met
andere woorden, de verdragspartij zal niet alleen het tekort dienen aan te zuiveren, maar ook
een „rente‟ betalen van 30% op dat tekort257. Het Kyoto Protocol bepaalt echter niks in
verband met het ontstaan van eventuele schade voortvloeiend uit de schending van de
verplichtingen onder het Kyoto Protocol en voorziet evenmin een compensatieregeling voor
deze schade. Echter, de verplichtingen overeenkomstig het Kyoto Protocol zijn in beginsel
251
Gedetailleerde tabellen inzake de emissies van antropogene broeikasgassen van alle verdragspartijen zijn
beschikbaar op: http://unfccc.int/resource/docs/2011/sbi/eng/09.pdf
252
Het Klimaatverdrag werd pas aangenomen in 1992.
253
Artikel 3.1 van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake
Klimaatverandering van 11 december 1997, United Nations Treaty Series, vol. 2303, 148. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/convkp/kpeng.pdf
254
Artikel 18 van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake
Klimaatverandering van 11 december 1997, United Nations Treaty Series, vol. 2303, 148. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/convkp/kpeng.pdf
255
R. S. J. TOL EN R. VERHEYEN, “State responsibility and compensation for climate change damages – a legal
and economic assessment”, Energy Policy 2004, 1115.
256
Supra 54.
257
F. MAES, Internationaal en Europees Milieurecht, Cursus Universiteit Gent, Gent, oktober 2009, 111.
67
erga omnes verplichtingen258. Dit wil zeggen dat in beginsel elke belanghebbende staat, niet
uitsluitend de verdragspartijen, de schending van de verplichtingen onder het Kyoto Protocol
door een verdragspartij kan inroepen. De schending van de verplichtingen onder het Kyoto
Protocol door de verdragspartij kan worden beschouwd als een inbreuk op een internationaal
rechtelijke regel of minstens als het niet-zorgvuldig handelen van deze verdragspartij en kan
bijgevolg een juridische grondslag vormen voor de staatsaansprakelijkheid voor
grensoverschrijdende milieuschade.
D. Het Klimaatverdrag: algemene conclusie
Het Raamverdrag van de Verenigde Naties en het daarbij behorende Kyoto Protocol zijn de
belangrijkste internationale instrumenten waarmee de strijd tegen de klimaatverandering kan
worden aangegaan. De totstandkoming van deze instrumenten was een teken van
samenwerking tussen de verschillende staten om een gemeenschappelijk doel, met name het
tegengaan van de klimaatverandering, na te streven. Hoewel het Klimaatverdrag en het
daarbij behorende Kyoto Protocol blijk gaven van een aan te moedigen initiatief, blijft op dit
ogenblik niet veel meer over van het oorspronkelijke engagement van de internationale
gemeenschap. De nood aan een nieuw internationaal klimaatverdrag is hoog en bovendien
door de internationale gemeenschap erkend. De doelstellingen van het Klimaatverdrag van
1992 zijn nog steeds actueel, maar de structuur is inmiddels achterhaald. Het onderscheid dat
wordt gemaakt tussen de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden dient niet meer in
dergelijke mate te worden benadrukt. Immers, de ontwikkelingslanden dragen sinds enige tijd
ook in ruime mate bij aan de uitstoot van de antropogene broeikasgassen en bijgevolg aan de
klimaatverandering. Het is tijd voor ontwikkelingslanden om eveneens internationaal
afdwingbare verplichtingen tot het verminderen van de uitstoot van antropogene
broeikasgassen aan te gaan. Echter, dit blijkt een heikel punt. Een van de voornaamste
redenen van de politieke impasse waarmee te klimaatonderhandelingen dienen af te rekenen is
het al dan niet aangaan van verplichtingen door de ontwikkelingslanden. De ontwikkelde
landen zijn terughoudend om nieuwe reductieverplichtingen aan te gaan, indien de
ontwikkelingslanden geen maatregelen dienen te nemen om de eigen emissies te verminderen.
De ontwikkelingslanden daarentegen blijven bij het standpunt dat de ontwikkelde landen de
oorzaak vormen van de klimaatverandering en bijgevolg dat de ontwikkelde landen de
zwaarste verplichtingen op zich moeten blijven nemen. Deze gedachte vormt de basis van het
concept van de ecologische schuld. Het concept van de ecologische schuld is gebaseerd op de
verantwoordelijkheid van de ontwikkelde landen voor de klimaatverandering door de uitstoot
van antropogene broeikasgassen. Dit concept wordt erkend op een indirecte wijze door het
Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol. Aan de hand van een aantal
beginselen van internationaal recht worden de ideeën van het concept van de ecologische
schuld in het Klimaatverdrag en het Kyoto Protocol geïncorporeerd. De historische
verantwoordelijkheid van de ontwikkelde landen voor de klimaatverandering wordt
uitdrukkelijk erkend door het Klimaatverdrag en het Kyoto Protocol. Het beginsel van de
intra- en intergenerationele gelijkheid en het beginsel van de gezamenlijke, doch
verschillende verantwoordelijkheden zijn in dit opzicht van belang. Bovendien wordt in
overeenstemming met het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol een
Financieel Mechanisme opgericht met het oog op de ondersteuning van de
ontwikkelingslanden in de strijd tegen de klimaatverandering. De oprichting van dit
Financieel Mechanisme erkent de nood aan financiële ondersteuning voor de
258
R. S. J. TOL EN R. VERHEYEN, “State responsibility and compensation for climate change damages – a legal
and economic assessment”, Energy Policy 2004, 1115.
68
ontwikkelingslanden. Aangezien enkel de ontwikkelde landen de verplichting hebben om
(slechts in een beperkte) financieel bij te dragen. Een aantal fondsen, zoals onder meer het
Special Climate Change Fund (SCCF) en het Least Developed Countries Fund (LDCF), zijn
nog steeds gebaseerd op uitsluitend vrijwillige bijdragen. Dit Financieel Mechanisme kan dit
worden beschouwd als een toepassing in de praktijk van de ecologische schuld. Echter, de
bijdragen schieten in ruime mate te kort. Het concept van de ecologische schuld kan in
beginsel overeenkomstig het beginsel van de staatsaansprakelijkheid worden afgedwongen.
Evenwel blijken er een aantal obstakels te bestaan om een staat aansprakelijk te stellen voor
de schade voortvloeiend uit de emissies van antropogene broeikasgassen in het kader van het
Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto Protocol. De verplichtingen op grond van het
Klimaatverdrag kunnen niet worden beschouwd als voldoende afdwingbaar in het
internationaal recht. Daarentegen zijn de verplichtingen overeenkomstig het Kyoto wel
voldoende afdwingbaar in het internationaal recht, maar het Kyoto Protocol voorziet in een
eigen nalevingsmechanisme. Ik kan tot het besluit komen dat de afdwinging van het concept
van de ecologische schuld nog steeds erg moeilijk zal zijn, hoewel het concept van de
ecologische schuld wel wordt erkend door de internationale gemeenschap. Dit houdt in
hoofdzaak verband met de terughoudendheid van staten om een dergelijk ruim geformuleerde
aansprakelijkheid te aanvaarden. Eveneens is het beginsel van de staatsaansprakelijkheid in
het licht van de ecologische schuld nog niet voldoende onderzocht. Er bestaat geen
internationale consensus over voor welke schade een staat kan worden aansprakelijk gesteld
in het licht van de ecologische schuld. Evenmin bestaat er consensus over eventuele
aansprakelijkheidslimieten en of ontwikkelingslanden eveneens zelf een deel van de
ecologische schuld zullen moeten dragen, aangezien ook de ontwikkelingslanden sinds enige
tijd bijdragen aan de emissies van antropogene broeikasgassen. In ieder geval is bijkomend
wetenschappelijk onderzoek vereist.
69
HOOFDSTUK 4. HET BIODIVERSITEITSVERDRAG
In dit hoofdstuk wordt er dieper ingegaan op de toepassing van het concept van de
ecologische schuld in het internationaal recht, meer specifiek in het Verdrag inzake de
Biologische Diversiteit259. Het eerste onderdeel geeft een overzicht weer van het ontstaan en
de evolutie van het Biodiversiteitsverdrag. Eveneens wordt er beknopt ingegaan op de
structuur en werking van het Biodiversiteitsverdrag. In het tweede onderdeel van dit
hoofdstuk wordt er aandacht besteed aan de erkenning van het concept van de ecologische
schuld in het Biodiversiteitsverdrag. Er wordt onderzocht of en in welke mate het concept van
de ecologische schuld wordt erkend in het Verdrag. Eveneens wordt er onderzocht in welke
mate het concept van de ecologische schuld in het kader van het Biodiversiteitsverdrag wordt
toegepast in de praktijk. In het derde en laatste onderdeel wordt er dieper ingegaan op de
toepassing van het beginsel van de staatsaansprakelijkheid binnen het Biodiversiteitsverdrag.
Tenslotte wordt het hoofdstuk afgesloten met een conclusie.
Men kan zich afvragen waarom de erkenning van de ecologische schuld in het
Biodiversiteitsverdrag wordt onderzocht indien ik het begrip van de ecologische schuld zelf
heb gekoppeld aan de schade voortvloeiend uit de uitstoot van atropogene broeikasgassen en
de klimaatverandering. Er bestaat geen twijfel over het verband tussen het verlies aan
biologische diversiteit en de klimaatverandering260. Bovendien zullen de grootste verliezen
aan biologische diversiteit worden gedragen door de ontwikkelingslanden, hoewel de
ontwikkelde landen in grotere mate de oorzaak zijn voor dit verlies. Het concept van de
ecologische schuld omvat eveneens het onbillijk gebruik van de natuurlijke rijkdommen door
de ontwikkelde landen. Het Biodiversiteitsverdrag besteedt een bijzondere aandacht aan de
eerlijke en billijke verdeling van de baten voortvloeiend uit het gebruik van natuurlijke
rijkdommen. Om deze redenen beschouw ik ook het Biodiversiteitsverdrag van belang in het
kader van mijn onderzoek naar de erkenning van het concept van de ecologische schuld.
A. Algemeen
A.1. De structuur van het Biodiversiteitsverdrag
De biologische diversiteit op aarde is van groot belang voor de economische en sociale
ontwikkeling van de mens. Sinds het einde van de twintigste eeuw verwierf de problematiek
van de biologische diversiteit meer internationale aandacht. Er werd erkend dat de biologische
diversiteit op aarde ernstig werd bedreigd en dat er bovendien door de internationale
gemeenschap actie moest worden ondernomen om de biologische diversiteit voor de toekomst
te beschermen. Om deze reden werd in 1988 door het United Nations Environment
Programme (UNEP) een een Ad Hoc Working Group opgericht met het oog op het
onderzoeken van de noodzaak van een internationaal verdrag inzake de biologische
diversiteit. In 1989 werd een tweede Ad Hoc Working Group opgericht voor technische en
juridische experten met het oog op het ontwerpen van een internationaal verdrag. Echter,
gedurende de onderhandelingen bleken de standpunten van de ontwikkelde landen en de
ontwikkelingslanden ver uit elkaar te liggen. De totstandkoming van het
Biodiversiteitsverdrag verliep gedurende enige tijd moeizaam, maar ten slotte werd het
Verdrag afgesloten gedurende de Conferentie van de Verenigde Naties over Milieu en
259
Het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty Series, vol. 1760, 79. Te
raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf. (Hierna verkort: het Biodiversiteitsverdrag).
260
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York, Cambridge
University Press, 2007. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/
70
Ontwikkeling261 in Rio de Janeiro in 1992. Gelijktijdig met het Biodiversiteitsverdrag werd
tevens het Klimaatverdrag ondertekend en werd tevens de basis gelegd voor het
Desertificatieverdrag262. In 1992 ondertekenden 168 vertegenwoordigers van staten het
Biodiversiteitsverdrag en inmiddels zijn 193 staten partij bij het Biodiversiteitsverdrag. Het
Biodiversiteitsverdrag is het eerste verdrag dat de problematiek van het behoud van de
biodiversiteit in zijn geheel en op mondiaal vlak behandelt263. Het Biodiversiteitsverdrag heeft
een drievoudige doelstelling: het behoud van de biologische diversiteit, het duurzaam gebruik
van de bestanddelen van de biologische diversiteit en de eerlijke en billijke verdeling van de
voordelen die voortvloeien uit het gebruik van genetische rijkdommen264. Genetische
rijkdommen worden door artikel 2 van het Biodiversiteitsverdrag omschreven als materiaal
van plantaardige, dierlijke, microbiële of andere oorsprong dat functionele eenheden van de
erfelijkheid met een actuele of potentiële waarde bevat. Het Biodiversiteitsverdrag omschrijft
enkele voor de Verdragspartijen belangrijke beginselen265. Als eerste wordt het soevereine
recht van staten om de eigen natuurlijke rijkdommen te exploiteren overeenkomstig hun eigen
milieubeleid benadrukt. Dit beginsel wordt eveneens uitdrukkelijk omschreven in het
Klimaatverdrag266 en wordt bevestigd door Beginsel 21 van de Stockholm Verklaring267. Een
tweede beginsel dat wordt benadrukt door het Biodiversiteitsverdrag is de verplichting van
staten om te verzekeren dat hun grondgebied niet wordt misbruikt voor activiteiten die schade
berokkenen aan andere staten of aan gebieden die vallen buiten de nationale jurisdictie. In
tegenstelling tot het Klimaatverdrag268, wordt er door het Biodiversiteitsverdrag geen formeel
onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen van Verdragspartijen. Het verschil tussen
de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden wordt wel erkend in het
Biodiversiteitsverdrag. Immers, de ontwikkelde landen worden verwacht bijkomende steun te
voorzien voor de ontwikkelingslanden269. Overeenkomstig het Biodiversiteitsverdrag werden
inmiddels verschillende organen opgericht. De Conferentie van de Verdragspartijen (COP) is
het belangrijkste uitvoerende orgaan van het Biodiversiteitsverdrag en voorziet in hoofdzaak
in de toepassing en uitvoering van het Verdrag270. In eerste instantie was voorzien dat de COP
jaarlijks zou samenkomen. Echter, sinds 2000 komt de COP slechts éénmaal per twee jaar
samen. De laatste samenkomst vond plaats te Nagoya in Japan in 2010 en de eerstvolgende
vergadering zal plaatsvinden in India in het najaar van 2012. De Conferentie van de
261
Deze wereldtop vond plaats van 3 tot en met 12 juni 1992 in Rio de Janeiro en wordt ook wel “The United
Nations Conference on Environment and Development” ,of informeel “The Earth Summit”, genoemd.
262
Verdrag van de Verenigde Naties ter Bestrijding van Desertificatie in de Landen die te kampen hebben met
ernstige verdroging en/of desertificatie, in het bijzonder in Afrika van 14 oktober 1994, United Nations Treaty
Series, vol. 1954, 3. Te raadplegen op: http://www.unccd.int/Lists/SiteDocumentLibrary/conventionText/conveng.pdf
263
A. CLIQUET, Internationaal en Europees recht inzake biodiversiteit, Gent, Academia Press, 2011, 105.
264
Artikel 1 van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty Series, vol.
1760, 79. Te raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf.
265
Artikel 3 van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty Series, vol.
1760, 79. Te raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf.
266
Preambule van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, United
Nations Treaty Series, vol. 1771, 107. Te raadplegen op: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
267
Beginsel 21 van de Stockholm Verklaring luidt als volgt: “States have, in accordance with the Charter of the
United Nations and the principles of international law, the sovereign right to exploit their own resources
pursuant to their own environmental policies and the responsibility to ensure that activities within their
jurisdiction or control do not cause damage to the environment of other States or of areas beyond the limits of
national jurisdiction.”
268
Supra 38.
269
Preambule en de artikelen 1, 16, 20, 21 van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992,
United Nations Treaty Series, vol. 1760, 79. Te raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf.
270
Artikel 23 van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty Series, vol.
1760, 79. Te raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf.
71
Verdragspartijen wordt onder meer bijgestaan door een Secretariaat. De belangrijkste taken
van het Secretariaat zijn de vergaderingen van de COP voor te bereiden en te zorgen voor een
coördinatie met de secretariaten van andere internationale organisaties271. Bijvoorbeeld, het
Secretariaat van het Biodiversiteitsverdrag werkt samen met onder meer het RAMSARVerdrag272, het CITES-Verdrag273, het Werelderfgoedverdrag274 en het Verdrag van Bonn275276.
De COP wordt eveneens bijgestaan door een Hulporgaan voor Wetenschappelijk, Technisch
en Technologisch Advies. Dit orgaan voorziet in hoofdzaak in het verlenen van advies inzake
de toepassing van het verdrag277. De Conferentie van de Partijen kan overeenkomstig artikel
23 (g) van het Biodiversiteitsverdrag beslissen tot de oprichting van bijkomende hulporganen.
Deze hulporganen worden opgericht met een beperkt mandaat en slechts voor een beperkte
duur. Op dit ogenblik zijn er vijf bijkomende hulporganen actief. Twee Protocollen bij het
Biodiversiteitsverdrag werden goedgekeurd: het Cartagena Protocol inzake Bioveiligheid278
en het Nagoya Protocol inzake de Eerlijke en Billijke Verdeling van de Baten voortvloeiende
uit het Gebruik van Genetische Rijkdommen279.
A.2. Evaluatie van het Biodiversiteitsverdrag
De onderhandelingen inzake de totstandkoming van het Biodiversiteitsverdrag verliepen
gedurende enige tijd erg moeizaam omdat er grote tegenstellingen bleken te bestaan tussen de
ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden. Enerzijds hoopten de ontwikkelingslanden
dat het Biodiversiteitsverdrag hen toegang zou verlenen tot technologie, steun en
economische markten met het oog op een snellere en duurzame ontwikkeling. De bepalingen
die werden opgenomen in de uiteindelijke tekst van het Biodiversiteitsverdrag waren volgens
de ontwikkelingslanden niet voldoende vergaand. Anderzijds deden de ontwikkelde landen
voorstellen met het oog op de diepgaandere ontwikkeling van de economie en de
biotechnologie280. De Verenigde Staten van Amerika uitte zware kritiek op de uiteindelijke
tekst van het Biodiversiteitsverdrag en, hoewel de VSA de tekst ondertekenden in 1992, is het
erg onwaarschijnlijk dat de VSA het Biodiversiteitsverdrag op dit ogenblik nog zal
ratificeren. Hoewel de noodzaak van een dergelijk verdrag toen reeds algemeen werd erkend,
kon niet voor alle aspecten een overeenkomst worden bereikt. Om deze reden beschouwt men
het uiteindelijke Biodiversiteitsverdrag vaak als een compromistekst, waarin niet zelden vage,
271
Artikel 24 van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty Series, vol.
1760, 79. Te raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf.
272
De Internationale Overeenkomst inzake Watergebieden die van internationale betekenis zijn in het bijzonder
als woongebied voor watervogels van 2 februari 1971, United Nations Treaty Series, vol. 996, 243. Te
raadplegen op: http://www.ramsar.org/
273
De Overeenkomst inzake de Internationale Handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten
van 3 maart 1973, United Nations Treaty Series, vol. 993, 243. Te raadplegen op: http://www.cites.org/
274
Het Verdrag inzake de Bescherming van het Cultureel en Natuurlijk Erfgoed van de Wereld van 16 november
1972, United Nations Treaty Series, vol. 1037, 151. Te raadplegen op:
http://treaties.un.org/doc/publication/unts/volume%201037/volume-1037-i-15511-english.pdf
275
Het Verdrag van Bonn inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten van 23 juni 1979, United
Nations Treaty Series, vol. 1651, 333. Te raadplegen op: http://www.cms.int/documents/index.htm
276
A. CLIQUET, Internationaal en Europees recht inzake biodiversiteit, Gent, Academia Press, 2011, 107.
277
Artikel 25 van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty Series, vol.
1760, 79. Te raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf.
278
Het Cartagena Protocol inzake Bioveiligheid bij het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 11 september
2003, United Nations Treaty Series, vol. 2226, 208. Te raadplegen op: http://bch.cbd.int/protocol/
279
Het Nagoya Protocol inzake de Eerlijke en Billijke Verdeling van de Baten voortvloeiende uit het Gebruik
van Genetische Rijkdommen van 29 oktober 2010. Dit Protocol is nog niet in werking getreden.
280
P. BIRNIE, A. BOYLE EN C. REDGEWELL, International Law and The Environment, Oxford, Oxford University
Press, 2009, 613-614.
72
dubbelzinnige bepalingen en vrij zwakke verplichtingen werden opgenomen281. Een aantal
substantiële bepalingen werden weggelaten wegens het gebrek aan overeenstemming: de
uitdrukkelijke vermelding van het voorzorgsbeginsel282, de aansprakelijkheid voor schade aan
de biologische diversiteit en het opstellen van een lijst van beschermde gebieden283.
Desondanks mag het belang van het Biodiversiteitsverdrag niet worden onderschat. Het
Verdrag vormt een noodzakelijke aanvulling op de huidige nationale, regionale en zelfs
mondiale natuurbehoudsverdragen, waarin slechts deelaspecten van de biologische diversiteit
worden behandeld. Net omdat de bepalingen van het Biodiversiteitsverdrag worden
omschreven als ruime doelstellingen, in tegenstelling tot specifieke verplichtingen, kan het
Biodiversiteitsverdrag in een zekere mate worden beschouwd als een raamverdrag en vervult
het een kapstokfunctie voor zowel het nationaal als het internationaal natuurbehoudsrecht. De
verdragspartijen zullen met de beginselen van het Biodiversiteitsverdrag dienen rekening te
houden bij de ontwikkeling en implementatie van de nationale wetgeving. Op internationaal
vlak kan het Biodiversiteitsverdrag de werking van de bestaande internationale wetgeving
versterken en coördineren284. Bovendien leent het Biodiversiteitsverdrag zich uitstekend tot
het ontwikkelen van bij het Verdrag horende Protocols, waarin meer specifieke doelstellingen
en verplichtingen kunnen worden opgenomen285.
B. De erkenning van het concept van de ecologische schuld in het Biodiversiteitsverdrag
B.1. Algemeen: de erkenning van het concept van de ecologische schuld
In de volgende paragrafen zal ik onderzoeken of het concept van de ecologische schuld wordt
erkend door het Biodiversiteitsverdrag. Onmiddellijk kan ik vermelden dat er, net zoals in het
Klimaatverdrag286, geen enkele directe verwijzing naar het begrip van de ecologische schuld
kan worden gevonden in het Biodiversiteitsverdrag. Echter, eveneens voor het
Biodiversiteitsverdrag hoeft dit niet te betekenen dat het concept van de ecologische schuld
niet op een indirecte manier is opgenomen in het Biodiversiteitsverdrag. Het concept van de
ecologische schuld kan immers worden uitgedrukt aan de hand van een aantal beginselen van
het internationaal (milieu)recht, die onder meer zijn opgenomen in het Biodiversiteitsverdrag.
Vooreerst ben ik begonnen met een studie van de Preambule van het Biodiversiteitsverdrag.
Vervolgens heb ik de tekst van het Biodiversiteitsverdrag onderzocht.
Vaak wordt verkeerdelijk aangenomen dat de Preambule van een Verdrag van geen belang is.
Echter, de Preambule speelt een grote rol bij de interpretatie van een Verdrag. Aan de hand
van de Preambule kan men de wil van de Verdragspartijen achterhalen en op deze manier
eventuele conflicten voorkomen of oplossen. De moeizaamheid van de onderhandelingen
betreffende het Biodiversiteitsverdrag wordt weerspiegeld in de tekst van de Preambule. De
bepalingen van de Preambule zijn behoorlijk vaag en algemeen. De volgende verwijzingen
zijn in het licht van het concept van de ecologische schuld van belang:
281
A. CLIQUET, Internationaal en Europees recht inzake biodiversiteit, Gent, Academia Press, 2011, 106.
Op dit ogenblik wordt het voorzorgsbeginsel uitsluitend vermeld in de Preambule van het
Biodiversiteitsverdrag.
283
P. BIRNIE, A. BOYLE EN C. REDGEWELL, International Law and The Environment, Oxford, Oxford University
Press, 2009, 614.
284
A. CLIQUET, Internationaal en Europees recht inzake biodiversiteit, Gent, Academia Press, 2011, 106.
285
P. BIRNIE, A. BOYLE EN C. REDGEWELL, International Law and The Environment, Oxford, Oxford University
Press, 2009, 616.
286
Supra 41.
282
73
“[…] Noting that where there is a threat of significant reduction or loss of biological
diversity, lack of full scientific certainty should not be used as a reason for postponing
measures to avoid or minimize such a threat […]”
“[…] Determined to conserve and sustainably use biological diversity for the benefit
of present and future generations […]”
Vooreerst verwijst de Preambule naar het voorzorgsbeginsel. Echter, deze verwijzing is
slechts een zwakke en vage verwijzing. Het voorzorgsbeginsel wordt eveneens erkend door de
Rio Verklaring287 en het is erg duidelijk dat men met opzet heeft gekozen voor een verzwakte
opname van het voorzorgsbeginsel in de Preambule van het Biodiversiteitsverdrag. De tweede
verwijzing duidt op het beginsel van de intra- en intergenerationele gelijkheid. Ook dit
beginsel kan worden teruggevonden in de Rio Verklaring288 en ik kan bemerken dat het
beginsel van de intra- en intergenerationele gelijkheid eveneens op een zwakke manier werd
verwoord in de Preambule van het Biodiversiteitsverdrag. Het beginsel van de intra- en
intergenerationele gelijkheid wordt eveneens vermeld in artikel 2 van het
Biodiversiteitsverdrag. Echter, ook in dit artikel blijven de bewoordingen erg vaag en
afgezwakt. Bovendien gaat het niet om een uitdrukkelijke erkenning van het beginsel. De
verwijzing is terug te vinden in de definitie van het begrip „duurzaam gebruik‟. Zoals ik in het
vorige hoofdstuk heb uiteengezet289, ligt het verband van het beginsel van de intra- en
intergenerationale gelijkheid met het concept van de ecologische schuld in de nadruk dat dit
beginsel legt op de duurzame ontwikkeling. Immers, als een gevolg van de huidige nietduurzame ontwikkeling blijft de ecologische schuld van de ontwikkelde landen ten opzichte
van de ontwikkelingslanden steeds vergroten. Het concept van de ecologische schuld omvat
het achterliggende idee van het beginsel van de intra- en intergenerationele gelijkheid.
Zowel in de Preambule als in de eigenlijke tekst van het Biodiversiteitsverdrag vindt men
verwijzingen terug naar het beginsel van de gezamenlijke, doch verschillende
verantwoordelijkheden290. Er werd dieper ingegaan op de oorsprong en het ontstaan van dit
begrip in het vorige hoofdstuk291. Het beginsel wordt niet op een expliciete manier uitgedrukt
in het Biodiversiteitsverdrag. Echter, het Verdrag benadrukt verscheidene malen de
verschillen tussen de ontwikkelingslanden en de ontwikkelde landen. In overeenstemming
met dit beginsel verwacht men verschillende verbintenissen van de ontwikkelingslanden en de
ontwikkelde landen. Zoals eveneens in het Klimaatverdrag en het daarbij behorende Kyoto
Protocol, wordt in het Biodiversiteitsverdrag verwacht van de ontwikkelde landen dat zij
voorzien in bijkomende (financiële) steun voor de ontwikkelingslanden. Dit beginsel is in het
licht van het concept van de ecologische schuld van belang omdat het beginsel erkent dat de
ontwikkelde landen een aanzienlijk groter deel hebben bijgedragen dan de
ontwikkelingslanden aan de klimaatverandering en, in het kader van het
Biodiversiteitsverdrag, het verlies van de biologische diversiteit op de aarde. Eveneens wordt
erkend dat de ontwikkelingslanden minder mogelijkheden hebben om zich aan te passen aan
de gevolgen van de klimaatverandering en het verlies van de biologische diversiteit op de
aarde.
287
Beginsel 15 van de Verklaring van Rio inzake Milieu en Ontwikkeling, Conferentie van de Verenigde Naties
inzake Milieu en Ontwikkeling, Rio de Janeiro, 12 augustus 1992, UN Doc. A/CONF.151/26 (Vol. I).
288
Beginsel 3 van de Verklaring van Rio inzake Milieu en Ontwikkeling, Conferentie van de Verenigde Naties
inzake Milieu en Ontwikkeling, Rio de Janeiro, 12 augustus 1992, UN Doc. A/CONF.151/26 (Vol. I).
289
Supra 42.
290
Preambule en artikelen 8, 9, 12-16, 19, 20 en 21 van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni
1992, United Nations Treaty Series, vol. 1760, 79. Te raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf.
291
Supra 42.
74
Voorts stelt eveneens het Biodiversiteitsverdrag, zoals het Klimaatverdrag en het daarbij
behorende Kyoto Protocol, een Financieel Mechanisme in met het oog op het ter beschikking
stellen van financiële middelen aan de ontwikkelingslanden om de uitvoering van het Verdrag
mogelijk te maken292. De doelstelling van het Financieel Mechanisme is het ondersteunen van
de ontwikkelingslanden met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het
Biodiversiteitsverdrag. Hiermee wordt in hoofdzaak bedoeld: het sponsoren van projecten in
ontwikkelingslanden met het oog op het beschermen van de biologische diversiteit. Het
verband tussen het concept van de ecologische schuld en het Financieel Mechanisme ligt
opnieuw in het verschil in behandeling tussen de ontwikkelingslanden en de ontwikkelde
landen. Bovendien kan het Financieel Mechanisme eveneens worden beschouwd als een
eerste stap van de ontwikkelde landen om hun ecologische schuld ten opzichte van de
ontwikkelingslanden terug te betalen. De ontwikkelde landen hebben immers meer middelen
dan de ontwikkelingslanden en bovendien zijn de geïndustrialiseerde landen in een grotere
mate verantwoordelijk voor het verlies aan biologische diversiteit dan de
ontwikkelingslanden. Met andere woorden, het Financieel Mechanisme kan worden
beschouwd als een toepassing in de praktijk van het concept van de ecologische schuld. Er
wordt dieper ingegaan op de werking en de structuur van het Financieel Mechanisme,
opgericht in overeenstemming met het Biodiversiteitsverdrag, in het volgende onderdeel van
dit hoofdstuk.
Ten slotte zou ik graag nog even de aandacht willen vestigen op het volgende punt. Een aantal
artikelen van het Biodiversiteitsverdrag benadrukken de eerlijke en billijke verdeling van de
baten voortvloeiend uit het gebruik van de natuurlijke, en meer bepaald de genetische,
rijkdommen293. Met betrekking tot dit „beginsel‟ dient te worden opgemerkt dat er helemaal
geen sprake is van een algemeen aanvaard beginsel van internationaal recht. In het kader van
mijn onderzoek zal ik er echter wel naar verwijzen als een „beginsel‟ omdat het van groot
belang is voor het Biodiversiteitsverdrag. Dit beginsel wordt opnieuw omschreven in uiterst
vage en onduidelijke bewoordingen. Bovendien kan men er verspreid over het hele Verdrag
verwijzigingen naar terugvinden. Toch mag men het belang van deze artikelen niet
onderschatten. Deze bepalingen werden in hoofdzaak op vraag van de ontwikkelingslanden in
het Verdrag opgenomen en omvatten maatregelen inzake de toegang tot de genetische
rijkdommen, de verdeling van de opbrengsten van deze genetische rijkdommen en de toegang
en overdracht tot technologie, in het bijzonder de biotechnologie294. De eerlijke en billijke
verdeling van de baten voortvloeiend uit het gebruik van genetische rijkdommen werd tevens
dieper uitgewerkt in het Nagoya Protocol bij het Biodiversiteitsverdrag. Dit Protocol is echter
nog niet in werking getreden. Hoe kan dit beginsel in verband worden gebracht met het
concept van de ecologische schuld? Ten eerste, dit beginsel benadrukt opnieuw de verschillen
tussen de ontwikkelingslanden en de ontwikkelde landen. Ten tweede, in het
Biodiversiteitsverdrag wordt uitdrukkelijk bepaald dat met betrekking tot de genetische
rijkdommen een billijke compensatie wordt voorzien voor de Verdragspartijen, die de
genetische rijkdommen ter beschikking hebben gesteld295. Niet zelden worden
overeenkomsten gesloten tussen biotechnologische bedrijven en landen, die genetische
292
Artikelen 20 en 21 van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty
Series, vol. 1760, 79. Te raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf
293
Artikelen 8, 15 en 19 van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty
Series, vol. 1760, 79. Te raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf
294
A. CLIQUET, Internationaal en Europees recht inzake biodiversiteit, Gent, Academia Press, 2011, 109.
295
E. PAREDIS, G. GOEMINNE, W. VANHOVE, F. MAES EN J. LAMBRECHT, The Concept of Ecological Debt: it’s
Meaning and Applicability in International Policy, Academia Press, Gent, 2008, 96.
75
rijkdommen ter beschikking stellen, met het oog op „research and development’296. Deze
landen zijn in grote mate ontwikkelingslanden. De compensatie voor deze landen zou moeten
bestaan uit een redelijke basisvergoeding en een percentage van de winsten, indien deze het
resultaat zijn van het onderzoek en de genetische rijkdommen297.
Ook met betrekking tot het Biodiversiteitsverdrag ben ik van mening dat het concept van de
ecologische schuld werd geïncorporeerd in de geest van het Verdrag. Het hoeft wederom niet
te verbazen dat er geen directe verwijzingen naar het begrip van de ecologische schuld zijn
terug te vinden in het Verdrag. Immers, het Biodiversiteitsverdrag werd onderhandeld en
ondertekend in de vroege jaren negentig. Hoewel het begrip van de ecologische schuld
omtreeks deze periode ook op internationaal niveau aandacht kreeg naar aanleiding van de
VN Conferentie inzake Milieu en Ontwikkeling te Rio de Janeiro in 1992, werd het begrip
toen nog niet voldoende onderzocht en uitgediept om te kunnen worden opgenomen in een
internationaal verdrag. Bovendien moet de terughoudendheid van staten om dit onderwerp
aan te snijden in rekening worden gebracht. Desondanks kan men de achterliggende ideeën
van het concept van de ecologische schuld herkennen in het Biodiversiteitsverdrag. Sinds de
opkomst van het concept van de ecologische schuld werd het begrip nog geen enkele maal
uitdrukkelijk opgenomen in een internationaal verdrag. In het vorige hoofdstuk werden een
aantal redenen voor deze opvallende terughoudendheid aangehaald298. Deze opmerkingen zijn
algemeen van aard en gelden bijgevolg ook met betrekking tot het Biodiversiteitsverdrag.
B.2. De ecologische schuld in de praktijk: oprichting van financiele mechanismen ter
voldoening van de ecologische schuld?
In het vorige onderdeel van dit hoofdstuk heb ik kunnen vaststellen dat het concept van de
ecologische schuld wordt erkend in het Biodiversiteitsverdrag, hoewel slechts op een indirecte
wijze. Op deze vaststelling wordt verder gebouwd in dit onderdeel van het hoofdstuk. Er
wordt onderzocht in welke mate het concept van de ecologische schuld in het kader van het
Biodiversiteitsverdrag wordt toegepast in de praktijk. Mijn onderzoek zal zich toespitsen op
volgende rechtsvragen: kan het Financieel Mechanisme worden beschouwd als een vorm van
genoegdoening van de ecologische schuld van de ontwikkelde landen? Wordt het Financieel
Mechanisme bovendien op een effectieve wijze toegepast in de praktijk?
Het Biodiversiteitsverdrag erkent dat het tegengaan van het verlies aan biologische diversiteit
aanzienlijke (financiële) middelen vereist en dat deze financiële last zal moeten worden
gedragen door alle Verdragspartijen299. Het is erg moeilijk om een duidelijk beeld weer te
geven van deze kosten. Agenda 21 raamde deze kosten op jaarlijks 3,5 miljard Amerikaanse
dollars voor de periode van 1993-2000. Anderen meenden dat jaarlijks ruim 17 miljard
Amerikaanse dollars veriest zouden zijn300. Echter, de ontwikkelingslanden ontbreken in
296
Voorbeelden van dergelijke contracten zijn het Bioamazonia-Novartis contract (Brazilië) en het MerckINBIO contract (Costa Rica). NGO‟s leveren vaak zware kritiek op dergelijke contracten omdat zij in de praktijk
vaak niet eerlijk en billijk zijn gezien het enorme verschil tussen de in het contract bepaalde vergoedingen en de
winsten van de biotechnologische bedrijven.
297
E. PAREDIS, G. GOEMINNE, W. VANHOVE, F. MAES EN J. LAMBRECHT, The Concept of Ecological Debt: it’s
Meaning and Applicability in International Policy, Academia Press, Gent, 2008, 95.
298
Supra 45.
299
P. BIRNIE, A. BOYLE EN C. REDGEWELL, International Law and The Environment, Oxford, Oxford University
Press, 2009, 632; S. JOHNSTON, “Financial Aid, Biodiversity and International Law” in: M. BOWMAN EN C.
REDGWELL (eds.), International Law and the Conservation of Biological Diversity, Londen, Kluwer
International, 1996, 271-288.
300
P. BIRNIE, A. BOYLE EN C. REDGEWELL, International Law and The Environment, Oxford, Oxford University
Press, 2009, 632.
76
ruime mate deze middelen. Om deze reden erkent het Biodiversiteitsverdrag eveneens de
noodzaak om de ontwikkelingslanden toegang te verlenen tot bijkomende financiële middelen
en te voorzien in een overdracht van technologie van de ontwikkelde landen naar de
ontwikkelingslanden. Artikel 20.1 van het Biodiversiteitsverdrag bepaalt dat alle
Verdragspartijen de verplichting hebben om financiële middelen ter beschikking te stellen van
nationale projecten met het oog op het beschermen van de biologische diversiteit. De omvang
van deze verplichting zal in concreto verschillend zijn naargelang het gaat om een ontwikkeld
land of een ontwikkelingsland. Immers, het artikel benadrukt dat deze verplichting door de
Verdragspartijen dient te worden uitgevoerd “in accordance with their capabilities”. Echter,
deze verplichting werd erg zwak verwoord301. Men kan zich hierbij de vraag stellen in welke
mate dit een internationaal afdwingbare verplichting is. Daarentegen voorziet artikel 20.2 van
het Biodiversiteitsverdrag in een juridisch duidelijk afdwingbare verplichting en opnieuw
wordt er een onderscheid gemaakt tussen de verplichtingen voor de ontwikkelde landen en de
ontwikkelingslanden302. De ontwikkelde landen dienen te voorzien in nieuwe en bijkomende
financiële middelen ter ondersteuning van de ontwikkelingslanden opdat deze de
doelstellingen onder het Biodiversiteitsverdrag kunnen nastreven. Met “nieuwe en
bijkomende” financiële middelen wordt bedoeld dat deze financiële middelen geen deel
mogen uitmaken van bestaande ontwikkelingshulp en dat deze eveneens de bestaande
bronnen van ontwikkelingshulp niet mogen ondermijnen303. In artikel 20.2 van het
Biodiversiteitsverdrag wordt de ruimte gelaten voor andere Verdragspartijen om vrijwillige
bijdragen te leveren ter financiering van de ontwikkelingslanden. Het hoeft niet te verbazen
dat deze vrijwillige bijdragen enigszins beperkt blijven. Ontwikkelingslanden bezitten geen
automatisch recht op financiële ondersteuning. De toewijzing van de financiële middelen
gebeurt door het Financieel Mechanisme, opgericht overeenkomstig artikel 21 van het
Biodiversiteitsverdrag.
De oprichting van een Financieel Mechanisme voor het Biodiversiteitsverdrag wordt bepaald
in artikel 21 van het Biodiversiteitsverdrag. De doelstelling van dit Financieel Mechanisme is
het ter beschikking stellen van financiële middelen aan de ontwikkelingslanden opdat zij in
staat worden gesteld de doelstellingen en verplichtingen onder het Biodiversiteitsverdrag te
kunnen verwezenlijken. Het Financieel Mechanisme functioneert overeenkomstig de
richtlijnen van de Conferentie van de Partijen (COP) en is tevens aansprakelijk tegenover de
COP. Het bestuur van het Financieel Mechanisme werd overeenkomstig het
Biodiversiteitsverdrag op een interim basis toevertrouwd aan het Global Environment Facility
(GEF)304, in afwachting van een definitieve beslissing van de COP 305. Deze beslissing werd
genomen op de derde bijeenkomst van de Conferentie van de Partijen in 1996 en leidde tot de
aanvaarding van een Memorandum of Understanding tussen de COP en het GEF306. Deze
Memorandum of Understanding beheerst de verhouding tussen het GEF en het Financieel
Mechanisme, opgericht onder het Biodiversiteitsverdrag. Overeenkomstig de eerste en tweede
paragraaf van artikel 21 van het Biodiversiteitsverdrag en het Memorandum of Understanding
zal de COP op een regelmatige basis richtlijnen opstellen omtrent het beleid, de prioriteiten en
301
Artikel 20.1 van het Biodiversiteitsverdrag luidt als volgt: “Each Contracting Party undertakes to provide…”.
Artikel 20.2 van het Biodiversiteitsverdrag luidt als volgt: “The developed counrty Parties shall provide…”.
303
P. BIRNIE, A. BOYLE EN C. REDGEWELL, International Law and The Environment, Oxford, Oxford University
Press, 2009, 633.
304
Supra 46-48.
305
Artikel 39 van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty Series, vol.
1760, 79. Te raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf
306
Achtste Beslissing van het Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de derde sessie te Buenos
Aires van 4 tot 15 november 1996, UN. Doc UNEP/CBD/COP/3/38, 61. Te raadplegen op:
http://www.cbd.int/doc/decisions/cop-03/full/cop-03-dec-en.pdf
302
77
de voorwaarden voor ontwikkelingslanden om in aanmerking te kunnen komen voor
financiële ondersteuning van het Financieel Mechanisme. Bovendien zal de werking van het
Financieeel Mechanisme, onder leiding van het GEF, op een regelmatige basis worden
gecontroleerd door de COP307. Het GEF dient op jaarlijkse basis rapporten voor te leggen aan
de COP inzake de werking van het Financieel Mechanisme. Ontwikkelingslanden dienen aan
bepaalde voorwaarden te voldoen opdat zij financiële ondersteuning van het Financieel
Mechanisme kunnen krijgen voor projecten met het oog op de bescherming van de
biologische diversiteit. Eveneens dient te volgende opmerking te worden benadrukt 308. De
GEF Council, het belangrijkste bestuursorgaan van het GEF, beslist welke projecten met
betrekking tot ontwikkelingslanden in aanmerking komen voor ondersteuning van het
Financieel Mechanisme, opgericht onder het Biodiversiteitsverdrag. Voor de goedkeuring van
de financiering van een project is een dubbele meerderheid vereist: een meerderheid van 60%
van de landen, die zetelen in de GEF Council en een meerderheid van 60% van de landen, die
hebben bijgedragen aan de totale hoeveelheid financiële bijdragen309. Dit leidt tot een de facto
vetorecht voor de landen die de grootste financiële bijdragen hebben geleverd. Het hoeft niet
te worden benadrukt dat de ontwikkelde landen de grootste financiële bijdragen zullen
leveren, waardoor deze landen een grote invloed zullen kunnen uitoefenen op het
beslissingsproces van het Financieel Mechanisme. De fondsen van het Financieel
Mechanisme zijn afkomstig van de verplichte bijdragen van de ontwikkelde landen, bepaald
in het Biodiversiteitsverdrag en overige vrijwillige bijdragen van zowel publieke als private
actoren. Het GEF werkt voor dit Financieel Mechanisme met replenishment cycli van vier
jaar: voor het aanbreken van elke nieuwe cyclus dient men te onderhandelen over hoeveel
bijdragen het Financieel Mechanisme zal ontvangen voor de volgende vier jaar. Bijvoorbeeld,
de eerste cyclus, voorafgegaan door een startfase van vier jaar, omvatte de periode van 19941998 en men verzamelde voor deze periode ongeveer 2 miljard Amerikaanse dollar; de
tweede cyclus omvatte de periode van 1998-2002 en voor deze periode verzamelde men
ongeveer 2,75 miljard Amerikaanse dollar en de derde cyclus omvatte de periode van 20022006 en men verzamelde voor deze periode ongeveer 3 miljard Amerikaanse dollar 310. Op dit
ogenblik bevinden we ons in de vijfde cyclus, waarvoor een financiële bijdrage van 4,34
mijard Amerikaanse dollar werd vrijgemaakt, en zijn eveneens de onderhandelingen voor de
zesde cyclus van start gegaan. Ten eerste moet de positieve tendens inzake de financiële
bijdragen worden opgemerkt: er worden steeds meer bijdragen geleverd met het oog op de
bescherming van de biologische diversiteit. Ten tweede, deze bijdragen zijn absoluut niet
voldoende om de geraamde kosten voor het tegengaan van het verlies van de biologische
diversiteit te dekken. Bovendien zullen deze kosten naar de toekomst toe exponentieel
stijgen311. Een recente studie, uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie, wees uit
dat kosten van het verlies aan biologische diversiteit tegen 2050 zullen oplopen tot 275
miljard euro per jaar312. Er bestaat geen twijfel over dat de financiële bijdragen, die in het
huidige Financieel Mechanisme worden verworven, absoluut niet voldoende zijn.
307
Artikel 21.3 van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty Series,
vol. 1760, 79. Te raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf
308
Supra 47.
309
Artikel 25 (c) van het Instrument for the Establishment of the Restructured Global Environment Facility zoals
opgenomen in de Rules of Procedure van het GEF. Te raadplegen op:
http://www.thegef.org/gef/sites/thegef.org/files/publication/11488_English.pdf
310
http://www.thegef.org/gef/
311
The Financial Mechanism: Review of GEF-5 and needs for GEF-6, UN. Doc UNEP/CBD/WG-RI/4/7, 11
april 2012, 17. Te raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/meetings/wgri/wgri-04/official/wgri-04-07-en.pdf
312
L. BRAAT, I. BRAEUER, P. TEN BRINK, A. CHIABAI, M. KETTUNEN, N. PERALTA-BEZERRA en M. RAYMENT,
“The Cost of Policy Inaction in Monetary Terms” in: L. BRAAT en P. TEN BRINK (eds.), The Cost of Policy
78
Ik ben van mening dat de oprichting van het Financieel Mechanisme onder het
Biodiversiteitsverdrag kan beschouwd worden als een eerste stap in de richting van het
aflossen van de ecologische schuld, die de geïndustrialiseerde landen hebben ten opzichte van
de ontwikkelingslanden. Echter, wordt het Financieel Mechanisme op een effectieve manier
toegepast opdat we in de praktijk ook kunnen spreken van een echte aflossing van de
ecologische schuld? Neen. In deze studie ben ik niet dieper ingegaan op het ramen van de
ecologische schuld in monetaire termen. Bovendien blijkt het uiterst moeilijk om concrete en
correcte schattingen te maken. De geschatte kosten van het verlies van biologische diversiteit
zijn overigens niet gelijk aan de geschatte omvang van de ecologische schuld. De ecologische
schuld omvat eveneens de kosten voortvloeiend uit de gevolgen van de klimaatverandering,
andere dan het verlies aan biologische diversiteit. Om deze redenen is het niet mogelijk om op
dit ogenblik te bepalen hoeveel de ecologische schuld zou bedragen en hoeveel daarvan
inmiddels kan worden beschouwd als afgelost. Wel kan ik met zekerheid zeggen dat de
financiële steun voortvloeiend uit het Financieel Mechanisme overeenkomstig het
Biodiversiteitsverdrag helemaal niet voldoende is.
B.3. Conclusie
Hoewel er geen directe verwijzingen naar het begrip van de ecologische schuld kunnen
worden teruggevonden in het Biodiversiteitsverdrag, ben ik van mening dat het concept van
de ecologische schuld toch wordt erkend door het Verdrag. Het concept van de ecologische
schuld is gebaseerd op de verantwoordelijkheid van de ontwikkelde landen voor de uitstoot
van antropogene broeikasgassen en de schade die hieruit voortvloeit, zoals onder meer de
klimaatverandering. De klimaatverandering is één van de grootste oorzaken voor het verlies
van biologische diversiteit. Bovendien zullen de grootste verliezen aan biologische diversiteit
plaatsvinden in de ontwikkelingslanden. Eveneens omvat het concept van de ecologische
schuld de schade voortvloeiend uit de onbillijke verdeling en exploitatie van de natuurlijke
rijkdommen. Deze ideeën worden aan de hand van een aantal algemene beginselen en
bepalingen weergegeven in het Biodiversiteitsverdrag, zoals het voorzorgsbeginsel, het
beginsel van de gezamenlijke, doch verschillende verantwoordelijkheden en het beginsel van
de intra- en intergenerationele gelijkheid. Er wordt in het Biodiversiteitsverdrag eveneens
aandacht besteed aan de eerlijke en billijke verdeling van de baten voortvloeiend uit het
gebruik van natuurlijke rijkdommen. Het concept van de ecologische schuld wordt bevestigd
door de verschillen tussen de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden met betrekking
tot de verplichtingen, die voortvloeien uit het Verdrag. Bovendien voorziet het
Biodiversiteitsverdrag in de oprichting van een Financieel Mechanisme, op basis waarvan
enkel de ontwikkelingslanden financiële steun kunnen krijgen. De oprichting van het
Financieel Mechanisme kan in het kader van het concept van de ecologische schuld worden
beschouwd als een stap in de goede richting. Echter, de bijdragen blijven minimaal en zullen
helemaal niet voldoende zijn om de kosten van het verlies van de biologische diversiteit in de
ontwikkelingslanden te dekken. Er kan bijgevolg niet gesproken worden van een effectieve
toepassing van het Financieel Mechanisme opdat een deel van de ecologische schuld zou
kunnen worden voldaan. De terughoudendheid van de ontwikkelde staten om bijkomende en
ruimere verplichtingen aan te gaan tot het verlenen van financiële steun aan
ontwikkelingslanden blijft opvallend. Om deze reden hebben de ontwikkelingslanden nood
aan een juridische grondslag om aanspraak te kunnen maken op vergoedingen voor de schade,
veroorzaakt door de klimaatverandering. In het volgende onderdeel van dit hoofdstuk wordt
Inaction, Wageningen/Brussel, studie uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie, DG Milieu, mei 2008,
119-170.
79
er dieper ingegaan op de aansprakelijkheid van de geïndustrialiseerde landen in het kader van
het Biodiversiteitsverdrag.
C. Het verband tussen het concept van de ecologische schuld en het beginsel van de
staatsaansprakelijkheid in het kader van het Biodiversiteitsverdrag
In hoofdstuk 2 werd er dieper ingegaan op het beginsel van de staatsaansprakelijkheid313.
Eveneens toonde ik aan de hand van internationale rechtspraak aan dat er een verband kan
worden gelegd tussen het beginsel van de staatsaansprakelijkheid en het concept van de
ecologische schuld. Het beginsel van de staatsaansprakelijkheid vormt een voldoende
juridische grondslag voor de ontwikkelingslanden om een aanspraak te maken op een
vergoeding voor de geleden schade als gevolg van de klimaatverandering, met inbegrip van
het verlies aan biologische diversiteit. Om deze reden zal ik in dit onderdeel onderzoeken of
er directe of indirecte verwijzingen kunnen worden gevonden in het Biodiversiteitsverdrag
naar het beginsel van de staatsaansprakelijkheid. In Hoofdstuk 3 met betrekking tot het
Klimaatverdrag werd er een onderscheid gemaakt tussen twee verschillende hypothesen 314.
Met betrekking tot het Klimaatverdrag was het voor een staat immers mogelijk om schade te
veroorzaken door de uitstoot van antropogene broeikasgassen, zonder te handelen in strijd
met het Verdrag. Het Verdrag verbiedt immers niet alle uitstoot van broeikasgassen. Met
betrekking tot het Biodiversiteitsverdrag kunnen we een gelijkaardig onderscheid maken.
Immers, een staat kan schade veroorzaken aan de biologische diversiteit zonder te handelen in
strijd met het Biodiversiteitsverdrag. Hoewel het Biodiversiteitsverdrag aanspoort tot het
nemen van de nodige maatregelen om de biologische diversiteit te beschermen, verbiedt ook
dit verdrag niet alle uitstoot van antropogene broeikasgassen. Op deze manier zal het voor
staten nog steeds mogelijk zijn om schade toe te brengen aan de biologische diversiteit als een
gevolg van de uitstoot van antropogene broeikasgassen. Aangezien het Biodiversiteitsverdrag
in dit geval niet voorziet in een aansprakelijkheidsgrond voor deze staten, zal het noodzakelijk
zijn terug te vallen op het traditionele beginsel van de staatsaansprakelijkheid. Het beginsel
van de staatsaansprakelijkheid vormt immers een voldoende juridische grond om een staat aan
te spreken voor de schade veroorzaakt in het kader van de ecologische schuld315. Echter, als
een staat handelt in strijd met diens verplichtingen onder het Biodiversiteitsverdrag, zal een
staat wel op grond van dit Verdrag aansprakelijk kunnen worden gesteld. In welke mate wordt
er voor deze gevallen een nalevingsmechanisme voorzien door het Biodiversiteitsverdrag?
Kenmerkend aan het Biodiversiteitsverdrag zijn de ruime en vage bepalingen. Om deze reden
beschouwt men de verplichtingen van het Biodiversiteitsverdrag vaak als soft en is het
bovendien erg moeilijk om in een strikt afdwingingsmechanisme te voorzien316. Tevens wordt
de nadruk door het Biodiversiteitsverdrag gelegd op het nemen van maatregelen met het oog
op in situ bescherming van de biologische diversiteit. Voor de meeste gevallen zal de
afdwinging van het verdrag in hoofdzaak terugvallen op de nationale autoriteiten. Artikel 27
van het Biodiversiteitsverdrag handelt over de geschillenbeslechting tussen Verdragspartijen.
Er wordt slechts één absolute verplichting aan de Verdragspartijen in conflict opgelegd: de
Partijen moeten proberen een oplossing te vinden door middel van onderhandeling. Het staat
de Partijen vrij een beroep te doen op een derde partij, zoals een arbitrageprocedure of het
313
Supra 23-31.
Supra 56-57.
315
Supra 27-31.
316
P. BIRNIE, A. BOYLE EN C. REDGEWELL, International Law and The Environment, Oxford, Oxford University
Press, 2009, 636.
314
80
Internationaal Gerechtshof317. Deze bepaling geeft amper garanties voor het oplossen van
conflicten. Bovendien, de nadruk wordt gelegd op geschillen met betrekking tot de
interpretatie en implementatie van het Verdrag. In het geval van grensoverschrijdende schade
met betrekking tot de biologische diversiteit, moet men teruggrijpen naar artikel 14 van het
Biodiversiteitsverdrag. Dit artikel bepaalt dat in geval van grensoverschrijdende schade de
Verdragspartijen de problematiek van de aansprakelijkheid, met in begrip van de
compensatiemogelijkheden, zal onderzoeken318. Met andere woorden, zelfs indien een staat
zijn verplichtingen onder het Biodiversiteitsverdrag niet nakomt en bijgevolg schade
veroorzaakt aan de biologische diversiteit in een andere staat of in gebieden buiten de
nationale jurisdictie, zal het uiterst onwaarschijnlijk zijn dat op grond van het
Biodiversiteitsverdrag deze staat kan worden aansprakelijk gesteld. Het valt te betreuren dat
er geen duidelijkere en striktere bepalingen werden opgenomen in het Biodiversiteitsverdrag
met betrekking tot de staatsaansprakelijkheid. Met andere woorden, ook in dit geval zal men
moeten terugvallen op het traditionele beginsel van de staatsaansprakelijkheid voor
grensoverschrijdende schade.
D. Het Biodiversiteitsverdrag: algemene conclusie
Het Verdrag inzake de Biologische Diversiteit is tot stand gekomen een gelijkaardig
gedachtegoed als het Klimaatverdrag. Ook dit verdrag getuigde van een internationaal
engagement om onze aarde en de biologische diversiteit op de aarde te beschermen. Het
Biodiversiteitsverdrag was het resultaat van erg moeizame onderhandelingen en dit is
onmiddellijk te merken in de eigenlijke tekst van het verdrag. De bepalingen zijn erg ruim
verwoord en de weinig concrete verplichtingen zijn moeilijk internationaal afdwingbaar.
Niettemin wordt het Biodiversiteitsverdrag beschouwd als een raamverdrag inzake
natuurbehoud en mag het belang van het Biodiversiteitsverdrag niet worden onderschat. Ook
in het Biodiversiteitsverdrag wordt het concept van de ecologische schuld erkend, zij het op
een indirecte wijze. Er zijn immers geen directe verwijzingen terug te vinden naar het begrip
„de ecologische schuld‟ in het Verdrag. Echter, aan de hand van internationale beginselen
worden de ideeën van het concept van de ecologische schuld weergegeven in het Verdrag. Dit
gebeurt aan de hand van het voorzorgsbeginsel, het beginsel van de intra- en
intergenerationele gelijkheid en het beginsel van de gezamenlijke, doch verschillende
verantwoordelijkheden. Eveneens wordt er door het Biodiversiteitsverdrag aandacht besteed
aan de billijke en eerlijke verdeling van de baten voortvloeiend uit het gebruik van de
natuurlijke rijkdommen. Dit is een belangrijk aspect van het concept van de ecologische
schuld. Er wordt overeenkomstig het Biodiversiteitsverdrag een Financieel Mechanisme
opgericht. Dit is erg gelijkaardig met het Financieel Mechanisme opgericht overeenkomstig
het Klimaatverdrag. Dit Financieel Mechanisme kan opnieuw worden beschouwd als een
toepassing in de praktijk van het concept van de ecologische schuld. Immers, het concept van
de ecologische schuld is gebaseerd op de verantwoordelijkheid van de ontwikkelde landen
voor de schade voortvloeiend uit de uitstoot van antropogene broeikasgassen en het onbillijke
gebruik en exploitatie van de natuurlijke bronnen. Op grond van dit concept kunnen de
ontwikkelingslanden aanspraak maken op een vergoeding voor de geleden schade, of
minstens de nodige financiële ondersteuning om zich aan de gevolgen van de
klimaatverandering te kunnen aanpassen. In het licht van het Biodiversiteitsverdrag wil dit
zeggen dat de ontwikkelingslanden financiële ondersteuning dienen te krijgen met het oog op
317
Artikel 27.2 van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty Series,
vol. 1760, 79. Te raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf
318
Artikel 14.2 van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty Series,
vol. 1760, 79. Te raadplegen op: http://www.cbd.int/doc/legal/cbd-en.pdf
81
de bescherming van de biologische diversiteit. Echter, opnieuw kan worden vastgesteld dat de
verzamelde financiële steun overeenkomstig dit Financieel Mechanisme niet voldoende is om
de geschatte kosten van het verlies aan biologische diversiteit te dekken. Ook in dit geval is
het uiterst moeilijk om een correcte schatting te maken van de kosten van het verlies aan
biologische diversiteit. Echter, uit verschillende studies kan worden afgeleid dat de kosten
zonder twijfel hoger zullen zijn dan de financiële bijdragen die op dit ogenblik worden
verworven. Met andere woorden, de werking van het Financieel Mechanisme schiet te kort en
er is bijgevolg geen sprake van een efficiënte toepassing van het Financieel Mechanisme
opdat we in het kader van de ecologische schuld van een voldoening zouden kunnen praten.
Kunnen ontwikkelingslanden tenslotte de ontwikkelde landen aansprakelijk stellen voor de
schade voortvloeiend uit de uitstoot van antropogene broeikasgassen overeenkomstig het
beginsel van de staatsaansprakelijkheid om op deze manier een compensatie te krijgen voor
de geleden schade en gemaakte kosten? Omdat de verplichtingen van het
Biodiversiteitsverdrag niet voldoende juridisch afdwingbaar zijn, zal men steeds moeten
terugvallen op het traditionele beginsel van de staatsaansprakelijkheid voor
grensoverschrijdende schade. Dit beginsel vormt een voldoende juridische grond om een staat
aansprakelijk te stellen. Echter, het is onwaarschijnlijk dat dit in de nabije toekomst zal
worden gedaan. Staten zijn erg terughoudend om deze aansprakelijkheid voor de
klimaatverandering te erkennen.
82
HOOFDSTUK 5. CONCLUSIE
Dit slothoofdstuk vormt een synopsis van de vorige hoofdstukken. Bovendien laat het mij toe
een aantal laatste opmerkingen te formuleren.
Het onderwerp van dit onderzoek ligt mij nauw aan het hart omdat de problematiek van de
klimaatverandering een heel ernstig en actueel probleem blijft. Dit wordt inmiddels erkend
door de internationale gemeenschap en heeft aangezet tot verschillende maatregelen, zoals de
totstandkoming van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake de Klimaatverandering.
De nadruk van dit Verdrag ligt echter dermate duidelijk op de oorzaak van de
klimaatverandering, met name de uitstoot van antropogene broeikasgassen, dat men wel eens
de gevolgen van de klimaatverandering uit het oog durft te verliezen. De ontwikkelingslanden
lijden het meest onder de gevolgen van de klimaatverandering. Niet alleen zijn deze landen
het meest kwetsbaar, maar bovendien ontbreken zij de vereiste (financiële) middelen om zich
te kunnen aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering. Dit in tegenstelling tot de
ontwikkelde landen, die tot op heden en tevens voor in de toekomst geen gebrek aan
adaptatiecapaciteiten hebben. De globale gevolgen van de klimaatverandering zijn het
onderwerp van tal van wetenschappelijke onderzoeken. Meerdere malen werd reeds benadrukt
dat de gevolgen voor de ontwikkelingslanden een ernstige bedreiging vormen voor het
globale niveau van de welvaart. Meeredere malen werd tevens benadrukt dat de
ontwikkelingslanden ondersteuning nodig hebben vanwege de ontwikkelde landen. Deze blijft
echter in grote mate uit.
In deze omstandigheden ontstond in de vroege jaren negentig in hoofdzaak onder invloed van
menige NGO het concept van de ecologische schuld. Gelijktijdig met het ondertekenen van
het Klimaatverdrag en het Biodiversiteitsverdrag verwierf het concept van de ecologische
schuld internationale aandacht op de VN Conferentie over Milieu en Ontwikkeling in 1992.
Echter, deze aandacht was niet voldoende om de internationale gemeenschap aan te zetten tot
het uitdrukkelijk opnemen van dit begrip in de internationale verdragen. Niettemin bleef dit
concept het onderwerp van wetenschappelijke studies en rechtsgeleerde onderzoeken. Zelf
formuleerde ik een eigen definitie van het begrip van de ecologische schuld waarbij ik de
nadruk legde op het verband tussen de ecologische schuld en de klimaatverandering. Een
internationaal aanvaarde definitie bleef echter uit.
Het beginsel van de staatsaansprakelijkheid is een beginsel van internationaal recht en heeft
bovendien de kracht verworven van gewoonterecht. Dit beginsel kan een juridische grondslag
vormen voor het afdwingen van de ecologische schuld. Op grond van dit beginsel kan een
staat aansprakelijk worden gesteld voor grensoverschrijdende schade. In het geval van de
klimaatverandering is er zonder twijfel sprake van grensoverschrijdende milieuschade.
Immers, de ontwikkelde staten hebben deze schade veroorzaakt door de uitstoot van
antropogene broeikasgassen en deze schade is waarneembaar op een globaal niveau. Dit
beginsel stelt de ontwikkelingslanden in staat om de ontwikkelde landen aansprakelijk te
stellen voor de schade die zij ondervinden als een gevolg van de klimaatverandering.
Het concept van de ecologische schuld wordt niet uitdrukkelijk erkend in het Klimaatverdrag
en het daarbij behorende Kyoto Protocol. Dit hoeft echter niet te betekenen dat de ecologische
schuld helemaal niet wordt erkend. Immers, aan de hand van algemene beginselen van
internationaal recht wordt de essentie van de ecologische schuld weergegeven: de
ontwikkelde landen hebben de klimaatverandering veroorzaakt, waardoor de
ontwikkelingslanden deze aansprakelijk kunnen stellen en een aanspraak kunnen maken op
compensatie. Deze beginselen zijn onder meer: het beginsel van de intra- en
intergenerationele gelijkheid en het beginsel van de gezamenlijke, doch verschillende
83
verantwoordelijkheden. Het Klimaatverdrag erkent uitdrukkelijk dat de ontwikkelde landen
de oorzaak vormen van de klimaatverandering. Bovendien installeren het Klimaatverdrag en
het daarbij behorende Kyoto Protocol een Financieel Mechanisme. Dit verplicht ontwikkelde
landen tot het ondersteunen van de ontwikkelingslanden. Echter, deze steun komt slechts in
bepekte mate. Kan een staat op grond van dit Verdrag aansprakelijk worden gesteld voor de
schade, voortvloeiend uit de uitstoot van antropogene broeikasgassen? Het antwoord op deze
vraag is niet eenduidig. In beginsel kan een staat aansprakelijk gesteld worden
overeenkomstig het Verdrag en het daarbij horende Protocol. Echter, de wil van de Partijen
zal van groot belang zijn. Het Kyoto Protocol voorziet immers in een specifiek
nalevingsmechanisme dat stil blijft over de aansprakelijkheid van een staat.
Gelijkaardige conclusies kunnen worden getrokken uit mijn onderzoek met betrekking tot het
Biodiversiteitsverdrag. De ecologische schuld wordt niet op een directe wijze erkend door het
Verdrag. Ook in dit geval kunnen we een aantal algemene beginselen ontwaren, die het
concept van de ecologische schuld op een indirecte wijze erkenning geven. Bovendien wordt
ook overeenkomstig het Biodiversiteitsverdrag een Financieel Mechanisme opgericht. Het
Verdrag benadrukt eveneens het belang van de eerlijke en billijke verdeling van de baten
voortvloeiend uit het gebruik van de natuurlijke rijkdommen. Dit is eveneens een aspect van
de ecologische schuld. Kan een staat echter op grond van het Biodiversiteitsverdrag
aansprakelijk gesteld worden voor de schade aan de biologische diversiteit als een gevolg van
de klimaatverandering? Ook in dit geval zal dit uiterst moeilijk zijn.
Als laatste wil ik nog een aantal overkoepelende opmerkingen formuleren. Vooreerst, de
moeilijkheid die men ondervindt om een staat aansprakelijk te stellen voor schade
voortvloeiend uit de klimaatverandering is niet het gevolg van het gebrek aan een juridische
grondslag. Deze juridische grondslag ontbreekt immers niet. Deze moeilijkheid is te wijten
aan de algemene terughoudendheid van staten om deze aansprakelijkheid voor een ruim
concept zoals de klimaatverandering te aanvaarden. De schade is bovendien niet onmiddellijk
tastbaar of meetbaar. Vervolgens zou ik kort de aandacht nog even willen vestigen op de
problematiek van het aangaan van emissiereductieverplichtingen door de
ontwikkelingslanden. Voor veel ontwikkelde staten wordt dit naar voor geschoven als een
voorwaarde voor verdergaande verplichtingen vanwege de ontwikkelde landen. De politieke
impasse waarmee de klimaatonderhandelingen te kampen hebben, is te wijten aan deze
problematiek. Het is inmiddels voldoende aangetoond dat ontwikkelingslanden sinds enige
tijd eveneens bijdragen aan de klimaatverandering door zelf ook antropogene broeikasgassen
uit te stoten. Om deze reden vind ik het begrijpelijk dat er ook verplichtingen zouden moeten
komen voor de ontwikkelingslanden, zij het nog steeds in een „lichtere‟ mate. Als laatste zou
ik willen benadrukken dat het concept van de ecologische schuld en de
aansprakelijkheidsproblematiek die daarmee gepaard gaat, niet zou mogen draaien om het
straffen van de ontwikkelde landen. Immers, dit lost de klimaatverandering niet op. De nadruk
zou moeten liggen op het ondersteunen van de ontwikkelingslanden. De klimaatverandering is
een feit en dit kan niet meer worden opgelost op korte termijn. Om deze reden moet de
internationale gemeenschap opnieuw de nadruk leggen op internationale samenwerking. We
hebben immers de toekomst van onze wereld in handen.
84
BIBLIOGRAFIE
Verdragen en beginselen
De Convention for the Settlement of Difficulties Arising from Operations of Smelter at Trail,
getekend te Ottawa op 15 april 1935, US Treaty Series, n° 893.
Handvest van de Verenigde Naties van 24 oktober 1945, United Nations Treaty Series, vol. 1,
16.
De Internationale Overeenkomst inzake Watergebieden die van internationale betekenis zijn
in het bijzonder als woongebied voor watervogels van 2 februari 1971, United Nations Treaty
Series, vol. 996, 243.
Het Verdrag inzake de Bescherming van het Cultureel en Natuurlijk Erfgoed van de Wereld
van 16 november 1972, United Nations Treaty Series, vol. 1037, 151.
De Overeenkomst inzake de Internationale Handel in bedreigde in het wild levende dier- en
plantensoorten van 3 maart 1973, United Nations Treaty Series, vol. 993, 243.
Het Verdrag van Bonn inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten van 23 juni
1979, United Nations Treaty Series, vol. 1651, 333.
Het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992,
United Nations Treaty Series, vol. 1771, 107 p.
Het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty Series,
vol. 1760, 79 p.
Verdrag van de Verenigde Naties ter Bestrijding van Desertificatie in de Landen die te
kampen hebben met ernstige verdroging en/of desertificatie, in het bijzonder in Afrika van 14
oktober 1994, United Nations Treaty Series, vol. 1954, 3.
Het Kyoto Protocol bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering
van 11 december 1997, International Legal Materials, vol. 37, 22 p.
Het Verdrag van de Verenigde Naties inzake Persistente Organische Verontreinigende Stoffen
van 22 mei 2001, United Nations Treaty Series, vol. 2256, 119.
Het Cartagena Protocol inzake Bioveiligheid bij het Verdrag inzake Biologische Diversiteit
van 11 september 2003, United Nations Treaty Series, vol. 2226, 208.
Verklaring van Stockholm inzake het Leefmilieu, Conferentie van de Verenigde Naties inzake
het Leefmilieu, Stockholm, 16 juni 1972, UN Doc. A/CONF.48/Rev. 1 (1972).
Verklaring van Rio inzake Milieu en Ontwikkeling, Conferentie van de Verenigde Naties
inzake Milieu en Ontwikkeling, Rio de Janeiro, 12 augustus 1992, UN Doc. A/CONF.151/26
(Vol. I).
85
Rechtspraak
PHIJ, de Chorzów Factory Case (Germany v. Poland), PCIJ Series A, n° 17, 1928, 27-28.
IGH, de Corfu Channel Case (United Kingdom v. Albania), ICJ Reports 1949, 4.
IGH, de Gabcikovo-Nagymaros Case (Hungary v. Slovakia), ICJ Reports 1997.
IGH, Difference Relating to Immunity from Legal Process of a Special Rapporteur of the
Commission on Human Rights, advisory opinion, ICJ Reports 1999.
Internationaal Zeerechttribunaal, de M/V Saiga Case no. 2 (Saint Vincent and the Grenadines
v. Guinea), arrest van 1 juli 1999.
De Trail Smelter Arbitration, Reports of International Arbitral Awards (RIAA), vol. 3, 19051982.
De Lac Lanoux Arbitration, Reports of International Arbitral Awards (RIAA), vol. 12, 281317.
Documenten en beslissingen van internationale organisaties
Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de tweede sessie te Genève van 8 tot
19 juli 1996, UN. Doc FCCC/CP/1996/15/Add.1, 29 oktober 1996.
Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de derde sessie te Kyoto van 1 tot 11
december 1997, UN Doc. FCCC/CP/1977/7/Add.1, 25 maart 1998.
Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zesde sessie te Bonn van 16 tot 27
juli 2001, UN. Doc. FCCC/CP/2001/5, 25 september 2001.
Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zevende sessie te Marrakesh van 29
oktober tot 10 november 2001, UN. Doc FCCC/CP/2001/13/Add.1, 21 januari 2002.
Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de negende sessie te Milaan van 1 tot
12 december 2003, UN. Doc FCCC/CP/2003/6/Add.1, 22 april 2004.
Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de twaalfde sessie te Nairobi van 6 tot
17 november 2006, UN. Doc FCCC/CP/2006/5/Add.1, 26 januari 2007.
Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de vijftiende sessie te Kopenhagen van
7 tot 19 december 2009, UN. Doc. FCCC/CP/2009/11/Add.1, 30 maart 2010.
Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zestiende sessie te Cancún van 29
november tot 10 december 2010, UN. Doc. FCCC/CP/2010/7/Add.1, 15 maart 2011.
Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de zeventiende sessie te Durban van
28 november tot 11 december 2011, UN. Doc. FCCC/CP/2011/9/Add.1, 15 maart 2012.
Rapport van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen van het Protocol bijeenkomen
(COP/MOP) van de tweede sessie te Nairobi van 6 tot en met 17 november 2006, UN. Doc.
FCCC/KP/CMP/2006/10/Add.1, 2 maart 2007.
86
Rapport van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen van het Protocol bijeenkomen
(COP/MOP) van de derde sessie te Bali van 3 tot en met 15 december 2007, UN. Doc.
FCCC/KP/CMP/2007/9/Add.1, 14 maart 2008.
Rapport van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen van het Protocol bijeenkomen
(COP/MOP) van de zeventiende sessie te Durban van 28 november tot 11 december 2011,
UN. Doc. FCCC/KP/CMP/2011/10/Add.1, 15 maart 2012.
Rapport inzake het Least Developed Countries Fund (LDCF) en het Special Climate Change
Fund (SCCF), LDCF/SCFF Council, 28 oktober 2011, UN. Doc
GEF/LDCF.SCCF.11/Inf.02/Rev.1.
Rapport van de Conferentie van de Partijen (COP) van de derde sessie te Buenos Aires van 4
tot 15 november 1996, UN. Doc UNEP/CBD/COP/3/38.
Submissions on information from developed country Parties on the resources provided to
fulfill the commitment referred to in Decision 1/CP16, paragrapf 95, UN. Doc.
FCCC/CP/2011/INF.1, 15 augustus 2011.
Set of informal papers provided by delegations related to the preparation of a framework
convention on climate change – elements for a framework convention on climate change van
18 juni 1991, UN. Doc. A/AC.237/Misc.1/Add.3.
The Financial Mechanism: Review of the GEF-5 and needs for GEF-6, UN. Doc.
UNEP/CBD/WG-RI/4/7, 11 april 2012.
Rapport inzake de financiële status van het Adaptation Fund (AF), opgemaakt door de
Wereldbank en voorgesteld op de tweede vergadering van de Ethics and Finance Committee
van de Adaptation Fund Board (AFB), AFB/EFC.2/5, 13 augustus 2010.
Evaluatierapport van het Special Climate Change Fund (SCCF), GEF Evaluation Office,
oktober 2011, 4 en
http://www.thegef.org/gef/sites/thegef.org/files/documents/eo_them_SCCF_unedited_final_re
port.pdf.
Potential Costs and Benefits of Adaptation Options: A Review of Existing Literature,
technische paper, UN. Doc. FCCC/TP/2009/2, 7 december 2009.
UNFCCC, Climate Change: Impacts, Vulnerabilities and Adaptation in Developing
Countries, Bonn, UNFCCC Climate Change Secretariat, 2007, 66 p en
http://unfccc.int/resource/docs/publications/impacts.pdf.
Draft Articles on State Responsibility for Internationally Wrongful Acts (with commentaries),
UN. Doc. A/56/10, zoals gepubliceerd in het Yearbook of the International Law Commission,
vol. 2, 2001 en
http://untreaty.un.org/ilc/texts/instruments/english/commentaries/9_6_2001.pdf.
Statuut van de International Law Commission en
http://untreaty.un.org/ilc/texts/instruments/english/statute/statute_e.pdf.
IPCC, IPCC First Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York,
Cambridge University Press, 1990 en
http://www.ipcc.ch/publications_and_data/publications_and_data_reports.shtml#.UCv3klbN_
Wo.
87
IPCC, IPCC Second Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York,
Cambridge University Press, 1995 en
http://www.ipcc.ch/publications_and_data/publications_and_data_reports.shtml#.UCv3klbN_
Wo.
IPCC, IPCC Third Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York,
Cambridge University Press, 2001 en
http://www.ipcc.ch/publications_and_data/publications_and_data_reports.shtml#.UCv3klbN_
Wo.
IPCC, IPCC Fourth Assessment Report: Climate Change 2007, Cambridge en New York,
Cambridge University Press, 2007 en
http://www.ipcc.ch/publications_and_data/publications_and_data_reports.shtml#.UCv3klbN_
Wo.
ALLEN, M. R. , HEGERL, G. C., KAROLY, D. J., MARENGO, J., MITCHELL, J. F. B. en ZWIERS, F.
W., “Detection of Climate Change and Attribution of Causes” in DAI, X., DING, Y., GRIGGS,
D. J., HOUGHTON, J. T., JOHNSON, C. A., MASKELL, K., NOGUER, M. en VAN DER LINDEN, P. J.,
Climate Change 2001: The Scientific Basis, Contribution of Working Group I to the Third
Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change, Cambridge,
Cambridge University Press, 2001, 1005 p en
http://www.grida.no/publications/other/ipcc_tar/.
ANTLE, J., APPS, M., BEAMISH, R., CHAPIN, T., CRAMER, W., FRANGI, J., LAINE, J., ERDA, L.,
MAGNUSON, J., NOBLE, I., PRICE, J., PROWSE, T., ROOT, T., SCHULZE, E., SIROTENKO, O.,
SOHNGEN, B. en SOUSSANA, J., “Ecosystems and Their Goods and Services” in CANZIANI, O.
F., DOKKEN, D. J., LEARY, N. A., MCCARTHY, J. J. en WHITE, K. S., Climate Change 2001:
Impacts, Adaptation and Vulnerability, Contribution of the Working Group II to the Third
Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change, Cambridge,
Cambridge University Press, 2001, 873 p en http://www.grida.no/publications/other/ipcc_tar/
Wereldbank, The Cost to Developing Countries of Adapting to Climate Change, Washington
DC, The World Bank Group, 2010 en
http://siteresources.worldbank.org/EXTCC/Resources/EACC-june2010.pdf.
German Advisory Council on Global Change, World in Transition – Climate Change as a
Security Risk, Earthscan, Londen, 2008, 248 p.
SARUKHÁN, J.en WHYTE, A., Millennium Ecosystem Assessment, Ecosystems and Human
Well-Being: Biodiversity Synthesis, Washington D.C., World Resources Institute, 2005, 89 p
en http://www.maweb.org/documents/document.354.aspx.pdf.
MCMICHAEL, A. J., CAMPBELL-LENDRUM, D. H., CORVALÁN, C. F., EBI, K. L., GITHEKO, A.
K., SCHERAGA, J. D. EN WOODWARD, A. (eds.), Climate Change and Human Health: Risks
and Responses, Genève, WHO, 2003, 306 p en
http://www.who.int/globalchange/publications/climchange.pdf
WORMWORTH, J. EN MALLON, K., Bird Species and Climate Change. The Global Status
Report: A synthesis of current scientific understanding of anthropogenic climate change
impacts on global bird species now and projected future effects, Australië, Climate Risk
Limited voor het WWF, 2006 en
http://www.worldwildlife.org/climate/Publications/WWFBinaryitem7659.pdf
88
GUTMAN, P. en DAVIDSON, S, A Review of Innovative International Financial Mechanisms for
Biodiversity Convention, WWF-MPO, oktober 2007, 72 p.
M. L. ROBLETO, W. MARCELO, Deuda ecológica, Instituto de Ecología Política, Santiago,
Chile, 1992 en http://www.iepe.org/2011/
Documenten van Europese Instellingen
EU Action Against Climate Change – Adapting to Climate Change, Informatiefolder van de
Europese Commissie DG Milieu, België, 2008.
Adaptation to Climate Change: an EU approach, Informatiefolder van de Europese
Commissie DG Milieu.
Boeken
AGEYMAN, J., BULLARD, R. D. EN EVANS, B., Just Sustainabilities. Development in an
Unequal World, Londen, Earthscan, 2003, 336 p.
BARKAN, E., The Guilt of Nations. Restitution and Negotiating Historical Injustices,
Baltimore, John Hopkins University Press, 2000, 391 p.
BIRNIE, P., BOYLE, A. EN REDGEWELL, C., International Law and The Environment, Oxford,
Oxford University Press, 2009, 851 p.
BOSSUYT, M. en WOUTERS, J., Grondlijnen van Internationaal Recht, Antwerpen, Intersentia,
2005, 1086 p.
CLIQUET, A., Internationaal en Europees recht inzake biodiversiteit, Gent, Academia Press,
2011, 213 p.
COGEN, M., Handboek Internationaal Recht, Mechelen, Kluwer, 2003, 490 p.
COPI, I. M., COHEN, C. en MCMAHON, K., Introduction to Logic, Verenigde Staten van
Amerika, Pearson Education, 2010, 688 p.
CRAWFORD, J., The International Law Commission’s Articles on State Responsibility:
Introduction, Text and Commentaries, Cambridge, Cambridge University Press, 2002, 381 p.
GILLESPIE, A., Conservation, Biodiversity and International Law, Cheltenham, Edward Elgar
Publishing Limited, 2011, 579 p.
GRASSO, M., Justice in Funding Adaptation under the International Climate Change Regime,
New York, Springer, 2010, 184.
HARRIS, A. G., TUTTLE, E. en TUTTLE, S. D., Geology of National Parks, Kendall/Hunt
Publishing Company, 2004, 882 p.
HURLEY, P. J., A Concise Introduction to Logic, 10th edition, Verenigde Staten van Amerika,
Thomson Wadsworth, 2008, 682 p.
89
JOHNSTON, S., “Financial Aid, Biodiversity and International Law” in: M. BOWMAN EN C.
REDGWELL (eds.), International Law and the Conservation of Biological Diversity, Londen,
Kluwer International, 1996, 331 p.
KOOIJMANS, P. H., Internationaal Publiekrecht in Vogelvlucht, Nederland, Kluwer, 2008, 403
p.
LAMMERS, J. G., Pollution of International Watercourses, Den Haag, Martinus Nijhoff
Publishers, 1984, 724 p.
MAES, F., Internationaal en Europees Milieurecht, Cursus Universiteit Gent, Gent, oktober
2009, 423 p.
MARTINEZ-ALIER, J., The Environmentalism of the Poor: a Study of Ecological Conflicts and
Valuation, Cheltenham, Edward Elgar Publishing Limited, 2002, 312 p.
OWEN, A. D. en HANLEY, N. (eds.), The Economics of Climate Change, Londen en New York,
Routledge, 2004, 297 p.
PAREDIS, E., GOEMINNE, G.,VANHOVE, W., MAES, F. EN LAMBRECHT, J., The Concept of
Ecological Debt: it’s Meaning and Applicability in International Policy, Academia Press,
Gent, 2008, 288 p.
POLLARD, R., WEST, R. EN SUTHERLAND, W. (eds.), Alternative Treaties: Synergistic
Processes for Sustainable Communities and Global Responsibility, Ideas for Tomorrow
Today & International Synergy, Millbrook, Verenigd Koninkrijk, 1993.
RICHARDSON, J., LE BOUTHILLIER, Y., MCLEOD-KILMURRAY, H. en WOOD, S. (eds.), Climate
Law and Developing Countries: Legal and Policy Challenges for the World Economy,
Cheltenham, Edward Elgar Publishing Limited, 2011, 425 p.
SANDS, P., “International Law in the Field of Sustainable Development: Emerging Legal
Principles” in W. LANG (ed.), Sustainable Development and International Law, Londen,
Graham & Trotman, 1995, 63-64.
SANDS, P., Principles of International Environmental Law, Cambridge, Cambridge University
Press, 2003, 1246 p.
SIMMS, A., An Environmental War Economy. The Lessons of Ecological Debt and Global
Warming, Londen, New Economics Foundation, 2001, 44 p.
SIMMS, A, GREENHILL, R, ORAM, J., Balancing the Other Budget. Proposals for Solving the
Greater Debt Crisis. How Globalisation Creates Debt and Why the Rich are in Debt to the
Poor, New Economics Foundation, Londen, 2002.
SIMMS, A., Ecological Debt: Global Warming and the Wealth of Nations, New York, Pluto
Press, 2009, 318 p.
STERN, N., The Economics of Climate Change: The Stern Review, Cambridge, Cambridge
University Press, 2007, 693 p.
TOMUSCHAT, C., International Law: Ensuring the Survival of Mankind on the Eve of a New
Century, in: Recueil des Cours vol. 281, 1999, 269 p.
90
VAN DER TANG, G. F. M.,
Grondwetsbegrip en Grondwetsidee, Mechelen, Kluwer, 2006, 433
p.
VERHEYEN, R., “The Legal Framework of Adaptation and Adaptive Capacity” in SMITH, J. B.,
KLEIN, R. J. T. en HUQ, S. (eds.), Climate Change, Adaptive Capacity and Development,
Londen, Imperial College Press, 2003, 347 p.
Tijdschriftartikelen
ASHTON, P. J., “Avoiding Conflicts over Africa‟s Water Resources”, Ambio 2002, 236-242 p.
BIERMANN, F., “Justice in the Greenhouse: Perspectives from International Law”, in TÓTH, F.
L. (ed.), Fair Weather? Equity Concerns in Climate Change, Londen, Earthscan Publications,
1999, 160-172 p.
BODANSKY, D., “The UN Framework Convention on Climate Change: A Commentary”, Yale
Journal of International Law 1993, 451-558 p.
“Changes in Surface Water Supply Across Africa with
Predicted Climate Change”, Science 2006, vol. 331, nr. 5769, 1917-1921 p.
DE WIT, M. EN STANKIEWICZ, J.,
GUERNIER, V., HOCHBERG, M. E. EN GUÉGAN, J. F., “Ecology Drives the Worldwide
Distribution of Human Diseases”, PLoS Biology 2004, 740-746 en
http://www.plosbiology.org/article/info%3Adoi%2F10.1371%2Fjournal.pbio.0020141
MARTENS, P., KOVATS, R. S., NIJHOF, S., DE VRIES, P., LIVERMORE, M. T. J., BRADLEY, D. J.,
COX, J. EN MCMICHAEL, A. J., “Climate Change and Future Populations at Risk of Malaria”,
Global Environmental Change (1999), vol. 9, 89-107 p.
STRAUSS, A., “The Legal Option: Suing the United States in International Forums for Global
Warming Emissions”, Environmental Law Institute 2003, 10185-10191 p.
TOL, R. S. J. EN VERHEYEN, R., “State responsibility and compensation for climate change
damages – a legal and economic assessment”, Energy Policy 2004, 1109-1130 p.
TORRAS, M., “An Ecological Footprint Approach to External Debt Relief”, World
Development 2003, Vol. 31, No. 12, 2161-2171 p.
WASSMANN, R., XUAN HIEN, N., THAI HOANH, C. EN PHUC TUONG, T., “Sea Level Rise
Affecting the Vietnamese Mekong Delta:Water Elevation in the Flood Season and
Implications for Rise Production”, Climate Change 2004, vol. 66, 89-107 p en
http://www2.gtz.de/wbf/4tDx9kw63gma/en-implication_slr_mekong_rice_production2004.pdf.
Internetbronnen
http://www.ipcc.ch/
http://www.economist.com/
http://www.vodo.be/
91
www.vandale.be
http://unfccc.int/
http://www.thegef.org/
http://www.gefonline.org/
http://www.accionecologica.org/
http://www.foei.org/
http://www.vsa-fsa.org
http://thegwpf.org/
http://www.wmo.int/
http://www.klimaat.be/
http://www.nature.com/
http://www.maweb.org/
http://www.greenpeace.nl/
http://www.knmi.nl/
http://www.worldwildlife.org/
http://www.cbd.int/
http://treaties.un.org/
http://www.unccd.int/
http://www.un.org/
http://www.mo.be/
http://www.climaticoanalysis.org/
http://www.climatefundsupdate.org/
Overige bronnen
CATTRYSE, P., bespreking van: DE MEYER, G., Waarom cultuur niet belangrijk is en
cultuursubsidies nog minder, Academia Press, Gent, 2010, 9 april 2010 en http://www.vsafsa.org/varia/besprekingen/waarom-cultuur/.
ENGELS, C., De Ecologische Schuld als belangrijke factor van duurzame ontwikkeling op
wereldvlak: overzicht en analyse van het concept, onuitg. thesis Faculteit Geneeskunde en
Farmacie V.U.B., 2002-2003, 42 p.
92
GOEMINNE, G. en PAREDIS, E., “The concept of ecological debt: an environmental justice
approach to sustainability, calling for radical transitions in industrialised countries”, paper
voorgedragen op het 7th Global Conference on Environmental Justice and Global Citizenship,
juli 2008, Oxford, Verenigd Koninkrijk, 26 p. en
http://www.cdo.ugent.be/publicaties/267.GoeminneParedis%20ecodebt%20website.pdf.
MARTINEZ, J., SIMMS, A. EN RIJNHOUT, L., Poverty, Development and Ecological Debt, Folder
voor Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling (VODO), 2008.
NOBRE, C. A., OYAMA, M. D., DE OLIVEIRA, G. S., MARENGO, J. A. EN SALATI, E., Impacts of
Climate Change Scenarios for 2091-2100 on the Biomes of South America, First International
CLIVAR Science Conference, Baltimore, 2004. Te raadplegen op: http://mtcm15.sid.inpe.br/col/cptec.inpe.br/walmeida/2004/12.22.11.08/doc/Nobre_Impacts%20of%20c
limate.pdf.
RAINA, V., Ecological Debt. An enormous debt the North owes the South, Paper voorgedragen
op het International Tribunal on Debt, World Social Forum, Porto Alegre, Januari 2002.
ROCHOL, M., From environmental space to ecological debt – a European perspective, Speech
van de Republiek Benin op de Conferentie voor „Globalisation, Ecological Debt, Climate
Change and Sustainability, november 2001, 8 p.
SCHWARTZ, N., “Definitions, Dictionaries and Meanings”, lezing op Simon Fraser University,
2010.
IPCC Climate Change Glossary. Te raadplegen op: http://www.ipcc.ch/pdf/glossary/ipccglossary.pdf.
First National Communication of the Maldives to the UNFCCC van 2001. Te raadplegen op:
http://unfccc.int/resource/docs/natc/maldnc1.pdf
Stanford Encyclopedia of Philosophy. Te raadplegen op: http://plato.stanford.edu/
93
Download