Meten met hoge nauwkeurigheid aan lineaire motoren In het voorjaar van 2004 is door de groep “Drive Systems” van Philips Applied Technologies (Philips AppTech) een lineaire motor ontwikkeld. Nadat deze motor was gebouwd, bleek tijdens de metingen dat de motor weliswaar goed was, maar dat de gebruikte meetopstelling niet nauwkeurig genoeg was om uitspraken te kunnen doen over hoe goed de motor precies was. Dit artikel is een verslag van een stage bij Philips AppTech in het najaar van 2004. De auteur heeft daar gewerkt aan een verbetering van de meetopstelling voor deze motor. In het artikel wordt een korte introductie gegeven over de motor en de constante die gemeten wordt. Vervolgens zal de oorspronkelijke opstelling worden beschreven en de daarmee gemeten resultaten. Hierna wordt aangegeven waar de knelpunten zaten in deze opstelling en welke verbeteringen zijn doorgevoerd. Dit artikel eindigt met een beschrijving van de resultaten van de nieuwe opstelling en een afgeronde conclusie. Marnix Huizer, B.Sc. Introductie Een lineaire motor kan worden gezien als een “gewone” elektromotor die is opengeknipt en uitgevouwen in het platte vlak. In plaats van een rotor die ronddraait, heeft een lineaire motor een translator die heen en weer beweegt. In plaats van een hoeksnelheid en een koppel levert een lineaire motor een snelheid en een kracht in het platte vlak. We gaan in dit artikel uit van een motor waarbij de stator geen spoelen heeft om het magneetveld op te wekken, maar permanente magneten. Deze stator heeft een U vorm, zodat de rotor eigenlijk “in” de stator hangt. bewandelen. In plaats van een stroom door de spoelen te sturen en te meten hoe sterk de kracht is die de motor levert, kunnen we ook de translator voortbewegen en meten hoe groot de opgewekte spanningen in de spoelen van de translator zijn. Dit is vergelijkbaar met een ronde gelijkstroommotor, waar als koppelvergelijking geldt: T=K*i en als opgewekte spanning E=K*w. Als er SIeenheden worden gebruikt zijn de waarden van de beide K’s gelijk. Oorspronkelijke opstelling Om deze metingen uit te voeren, is een opstelling gebouwd waarin de stator op een zware, stijve tafel werd gemonteerd. Over de stator heen werd een frame gebouwd, voorzien van een lager. Onder dit lager was de translator bevestigd, zodat deze heen en weer bewogen kon worden in de stator. Aan de ene kant K=F/I [ N/A ] [1] van de translator was een stuk koperdraad bevestigd, dat door een klein motortje op een klosje werd Hierbij is F de kracht die de motor levert en I de stroom. gewonden, zodat de translator werd voortbewogen. Het is wenselijk om deze K-factor over Aan de andere kant van de translator de hele lengte van de motor even groot was een draad vastgemaakt, van een te hebben, omdat de motor dan op elke draadpositieopnemer. Deze draad is positie bij dezelfde stroom dezelfde in de opnemer om een potmeter kracht levert. gewonden, waarvan de weerstand verandert naarmate de draad verder Als we de K-factor van een motor uit de opnemer wordt getrokken. Op willen weten, kunnen we deze ook deze manier wordt de positie van de bepalen door de omgekeerde weg te Figuur 1: Oude opstelling. translator bepaald. Als we de kracht die de motor levert uitdrukken als functie van de stroom die we door de spoelen van de translator laten lopen, krijgen we de motorconstante, ook wel K factor genoemd: 21 De spoelen van de translator worden aangesloten op een fluxmeter. Dit apparaat meet de elektromechanische kracht die is geïnduceerd in de spoelen en integreert dit naar de magnetische flux. De draadopnemer en de fluxmeter worden aangesloten op een computer, die met deze gegevens de K-factor als functie van de plaats uitrekent. De resultaten van deze berekeningen zijn weergegeven in figuur 2. Figuur 2: K in oude opstelling. Meetresultaten Zoals te zien in de grafiek, is de K-factor niet erg constant. De standaarddeviatie is ongeveer 6,5% van de gemiddelde waarde. Om erachter te komen waar deze afwijkingen vandaan komen, is een frequentie analyse uitgevoerd. Net als elk ander voorwerp heeft ook deze lineaire motor een eigenfrequentie. Als we echter het frequentiespectrum normaliseren op deze frequentie, zien we dat de ruis in het spectrum geen hele veelvouden van deze eigenfrequentie bevat (figuur 3). De afwijkingen in de K- factor lijken dus niet veroorzaakt te worden door de motor zelf, maar door andere factoren. Tijd om de gebruikte meetopstelling eens kritisch te bekijken. Volgens de wet van behoud van ellende moeten we hier echter wel wat voor inleveren. In dit geval is dat een hoop meetgemak. De laserinterferometer maakt namelijk gebruik van een andere computerinterface dan de fluxmeter en kan dus niet gelijktijdig op dezelfde computer worden aangesloten. Omdat het voor deze meting noodzakelijk is dat flux en positie op exact hetzelfde tijdstip worden gemeten, zijn er dus 2 computers nodig om de apparaten uit te lezen. De data van beide systemen wordt achteraf samengevoegd en verwerkt. Om te controleren of beide metingen op exact hetzelfde tijdstip gedaan worden, is er eerst een testmeting gedaan. Dit is nodig, omdat we te maken hebben met 2 verschillende computerklokken, die niet gesynchroniseerd zijn en bovendien allebei een kleine afwijking hebben. In de testmeting wordt de positie van een trillend voorwerp gemeten met zowel de laserinterferometer, als met een laservibrometer. Deze laservibrometer kan wel worden aangesloten op dezelfde computerinterface als de fluxmeter, maar heeft een te klein bereik om over de hele lengte van de lineaire motor te kunnen meten. Nadat deze meting een half uur had gedraaid, is de totaal gemeten tijd bepaald van beide computers door de tijd tussen de nuldoorgangen op te tellen. Het verschil tussen de tijd van beide metingen bleek kleiner dan 0.18% te zijn en dus is het gebruik van 2 computers nauwkeurig genoeg voor deze meting. Het volgende probleem is dat er in de metingen snelle veranderingen voorkomen, die niet gevolgd kunnen worden door de fluxmeters. Omdat de fluxmeters in principe snel genoeg zouden zijn moeten voor deze Figuur 3: f in oude opstelling. Verbeteringen aan de opstelling Het grote nadeel van een draadopnemer is dat er bij herhaald gebruik kleine kinkjes in de draad kunnen optreden, die voor fouten in de positiemeting kunnen zorgen. Om deze fouten uit de sluiten is de draadopnemer verwijderd en vervangen door een laserinterferometer. 22 Figuur 4: Nieuwe opstelling. meting, is de bron van de snelle veranderingen aangepakt. Dit bleek een combinatie te zijn van de elasticiteit van het koperdraad, wrijving in de lager en het onregelmatig lopen van de motor die gebruikt werd om de translator voort te bewegen. Omdat een andere motor niet voorhanden was, zijn alleen de eerste twee oorzaken aangepakt. Het koperdraad is vervangen door een Dyneema-draad. Deze draad wordt ook gebruikt door sportvissers, omdat hij vrijwel niet rekt of krimpt. Het lager is vervangen door een luchtlager. Dit lager was ook niet direct voorhanden, maar is speciaal voor deze gelegenheid ontworpen en gebouwd. Wel is het zo gemaakt dat het na deze metingen ook in andere opstellingen gebruikt kan worden. Het loopt vrijwel wrijvingsloos en daarom werd het onder een kleine hoek geplaatst, zodat het gewicht van de motor de draad strak hield. Omdat het luchtlager nogal groot en zwaar is, is ervoor gekozen om dit vast op de meettafel te monteren, met de stator van de motor erop. De translator hangt nu dus stil aan het frame en de stator wordt bewogen. Dit heeft verder geen invloed op de metingen. De verbeterde opstelling is te zien in figuur 4. Duidelijk te zien is het luchtlager, met de blauwe slangen erop. Ook de spiegels en lenzen voor de laserinterferometer zijn herkenbaar als zwarte blokjes. De dingen links onderin zijn regelaars voor de opwaartse en zijwaartse druk van het luchtlager. Verder zijn de aansluitklemmen en kabels van de fluxmeters te zien. De motor zelf is niet zichtbaar, maar staat onder de balk die in het midden hangt. computer gegenereerde fictieve stroom. Als we de grootte van deze harmonische aftrekken van de standaarddeviatie, zien we dat de standaarddeviatie daalt tot 0,7% van de gemiddelde waarde. Figuur 6: f in nieuwe opstelling. Conclusies Voor de bepaling van de K factor volgens deze methode is het belangrijk dat de positie nauwkeurig bepaald wordt. Een laserinterferometer is geschikt om dat te doen, ook over de lengte die we bij dit type motor nodig hebben. Om snelle veranderingen van de snelheid tegen te gaan is het belangrijk dat de translator vloeiend kan worden bewogen. Hiervoor dienen het gebruikte lager, draad en motor op elkaar te worden afgestemd. Computerklokken zijn nauwkeurig genoeg om de meetdata van 2 metingen die tegelijkertijd met verschillende (maar wel vergelijkbare) computers zijn gedaan achteraf samen te voegen en verder te verwerken. De ontwikkelde lineaire motor heeft een positieafwijking in de K-factor van minder dan 1%. Dit betekent dat de kracht die geleverd wordt op elke positie minder dan 1% van het gemiddelde afwijkt, mits de benodigde stromen perfect gerealiseerd worden. De verwachting is dat zal blijken dat de afwijking minder dan 0,5% is als deze opstelling nog verder wordt verbeterd. Figuur 5: K in nieuwe opstelling. Resultaten met nieuwe opstelling Met de nieuwe opstelling zijn dezelfde metingen gedaan als met de oude. Zoals te zien in figuur 5 is de K-factor een stuk netter dan volgens de meting met de oude opstelling. De standaarddeviatie is nu ongeveer 1,3% van de gemiddelde waarde, wat een factor 5 kleiner is dan bij de meting met oude opstelling. Als we vervolgens kijken naar de frequentie-inhoud, zien we in figuur 6 dat in deze meting wel degelijk de eigenfrequentie van de motor is terug te zien. Duidelijk zichtbaar is de 2e harmonische, die de grootste piek in het spectrum vormt. Deze harmonische is niet werkelijk aanwezig in het systeem, maar een gevolg van een faseverschil tussen de gemeten flux en de door de 23