Newton 4 havo Natuurkunde voor de 2e fase Hoofdstuk 5 Brandstofverbruik in het verkeer Hoofdstukvragen Hoofdstuk 5 gaat over motoren in het verkeer, bijvoorbeeld de motor van een auto, een motorfiets of van een vrachtwagen. Op de fiets of op de skeelers is het menselijk lichaam de motor. In dit hoofdstuk staan drie vragen centraal: Welke factoren bepalen de maximale snelheid? Welke factoren bepalen het brandstofverbruik? Hoe kun je het brandstofverbruik zo laag mogelijk houden? les dag klassikaal/docent groepje/huiswerk 1 Instapprobleem – In de bergen Probleem 1 en 2 – Kracht, arbeid, vermogen theorie blz. 131 -140 opg 1 t/m 3 2 Probleem 3 – Vermogen en snelheid Probleem 4 – Hoe sterk is een automotor? theorie blz 141 t/m 144 opg 4 3 Instap – Bagage vervoeren Probleem 5 – Auto tegen motorfiets theorie blz 133-136 en 143-144 opg 5 t/m 8 4 Schrijven onderzoeksplan Paragraaf afronden opg 9 en 10 onderzoeksplan 5 Inleveren onderzoeksplan Voortgangstoets §5∙2 t/m 5∙4 6 Probleem 6 - Zuinigheidswereldrecord Vervolgopdracht Theorie blz 145-149 opg 11 t/m 13 7 Probleem 7 – Brandstofverbruik van een auto opg 14 t/m 16 8 Onderzoek Arbeid en snelheid 9 Instapprobleem – Topsnelheid opg 17 t/m 19 10 Afronden hoofdstuk Probleem 8 – Hefboom en arbeid opg 20 11 Inleveren onderzoeksverslag Na 1: Toets 3: hoofdstuk 4 Toets in de 3e periode: hoofdstuk 4 en 5 Na 1,2: Toets in de 2e periode: hoofdstuk 3 + 4 + deel van 5 Toets in de 3e periode: hoofdstuk 5 + 6 + 11 Project Probleemgerichte didactiek 6e editie, juni 2005 St. Bonifatiuscollege, burg. F. Andreaelaan 7, 3582 KA Utrecht tel 030-2512315, website: www.boni.nl In samenwerking van de Universiteit Utrecht, vakgroep CD-, www.cdbeta.uu.nl/natdid/psl/ Uitvoerders: Aartjan van Pelt Ad Migchielsen Antoon Boks Kees Hooyman Marjolein Vollebregt Ron Vonk Technische ondersteuning: Marti van IJzendoorn Newton - 5 Brandstofverbruik in het verkeer §2 Arbeid Inleiding De titel van het hoofdstuk is “Brandstofverbruik in het verkeer”, en daarbij moet je het begrip verkeer ruim opvatten. Het gaat daarbij niet alleen om auto’s en motoren, maar ook om fietsers, wielrenners, (hard-)lopers en skaters. De brandstof is in het ene geval benzine, en in het andere geval voedsel. De hoofdvraag daarbij bestaat eigenlijk uit drie vragen: Welke factoren bepalen de maximale snelheid? Welke factoren bepalen het brandstofverbruik? Hoe kun je het brandstofverbruik zo laag mogelijk houden? Instapprobleem In de bergen In een bergetappe in de Tour de France zie je vaak dat het publiek (hinderlijk) mee gaat rennen met de wielrenners. Eigenlijk is het best vreemd dat de toeschouwers de wielrenners kunnen bijhouden. In een vlakke etappe gaat zelfs een ‘rustig’ rijdend peloton veel te hard om lopend bij te kunnen houden. Hoe kan het dat een wielrenner tijdens een steile klim makkelijk bijgehouden kan worden door een hardloper, maar op het vlakke niet? Welke begrippen of factoren zouden hierbij een rol kunnen spelen? Nabespreking Dit instapprobleem is waarschijnlijk te moeilijk om direct op te lossen, maar we gaan in de loop van dit hoofdstuk wel proberen om er een antwoord op te vinden. De natuurkundige begrippen die hierbij een rol spelen zijn in elk geval de begrippen kracht, arbeid, vermogen en de omzetting van energie uit voedsel door het lichaam. Daarnaast spelen mogelijk de wielen en de krachtoverbrenging via de ketting een rol. De eerste twee kernvragen zijn dan ook: Kernvraag Wat betekenen de begrippen kracht, arbeid en vermogen? Kernvraag Wat hebben de begrippen kracht, arbeid en vermogen met elkaar te maken? 3 Probleem 1 Kracht, arbeid en vermogen Sport is vaak een ‘krachtmeting’. De sporters die aan de verschillende onderdelen van de Olympische spelen meedoen leveren elk op hun speciale manier een topprestatie. We vergelijken de volgende sporters: een wielrenner tijdens de eindsprint een marathonloper een gewichtheffer Welke atleet levert tijdens zijn prestatie de grootste kracht? Leg uit hoe je kunt nagaan dat de andere twee atleten minder kracht gebruiken. Welke atleet levert tijdens zijn prestatie de grootste arbeid? Leg uit hoe je kunt nagaan dat de andere twee atleten minder arbeid leveren. Welke atleet levert tijdens zijn prestatie het grootste vermogen? Leg uit hoe je kunt nagaan dat de andere twee atleten minder vermogen leveren. Maximaal vermogen en duurvermogen Sporters kunnen in een korte tijd veel energie omzetten. Dat noemen we het piekvermogen. Sommige topsporters kunnen een piekvermogen van wel 1200 watt leveren. Als de inspanning langer duurt dan wordt het vermogen een stuk lager. Het duurvermogen is het vermogen dat een sporter gedurende langere tijd (denk aan een uur) kan leveren. Dat ligt vaak in de buurt van 400 watt. Probleem 2 Energie uit voedsel De energieleveranciers in het voedsel zijn koolhydraten, vetten en eiwitten. Per gram leveren die: - koolhydraten 18,6 kJ - eiwitten 18,6 kJ - vetten 37,8 kJ Niet alle energie uit het voedsel wordt omgezet in arbeid. Het grootste deel wordt omgezet in warmte. Wielrenner in de bergen Een volwassen man heeft per dag ongeveer 42 MJ (of 10.000 kcal) energie uit voedsel nodig. Een wielrenner moet soms wel twee keer zoveel eten. Waarom moet een wielrenner in een etappewedstrijd zoals de Tour de France elke dag veel eten? Wat heeft dat te maken met de begrippen kracht, arbeid en vermogen? In een touretappe levert een wielrenner gedurende vijf uur een gemiddeld vermogen van 300 watt, ofwel 300 joule per seconde. Tijdens de rit eet hij regelmatig, en vooral koolhydraten omdat de energie van koolhydraten door het lichaam snel omgezet kan worden. Maak een schatting hoeveel gram koolhydraten de wielrenner voor deze etappe (extra) moet eten. In een bergetappe moet een wielrenner extra veel eten, terwijl de snelheid tijdens het fietsen niet zo hoog is. Kennelijk moet er veel arbeid verricht worden. Tijdens een beklimming moet de wielrenner bovendien een veel lichter verzet schakelen. Waarom? Wat is het verschil met een vlakke etappe? 4 Kracht en arbeid Kennelijk hebben kracht en arbeid veel met elkaar te maken. Om arbeid te verrichten is natuurlijk een kracht nodig, maar er moet ook sprake zijn van een verplaatsing in de richting van de kracht. Zolang je bijvoorbeeld horizontaal beweegt hoef je geen arbeid te ‘verspillen’ aan de zwaartekracht. De arbeid die een kracht verricht kun je berekenen met de formule: W F s - W is de arbeid in joule (pas op, de W wordt ook gebruikt als afkorting voor watt) - F de kracht in newton - s de afstand in meter. Op een helling is de belangrijkste kracht de component van de zwaartekracht. Daarvoor geldt de formule: Fz , x Fz sin Als de helling in procenten gegeven is, dan is ook de component zoveel procent van de zwaartekracht. Vervolgopdracht Kracht, arbeid en vermogen tijdens een beklimming De klim naar l’Alpe d’Huez is 13 km lang met een gemiddeld stijgingspercentage van 8,4%. Het hoogteverschil is dus 1090 m (reken na). Een topwielrenner fietst in 42 minuten naar boven. Hij weegt 75 kg, inclusief fiets. Neem voor het rekengemak eerst aan dat er geen rolweerstand of luchtweerstand is. Hoe groot is de component van de zwaartekracht die de wielrenner moet overwinnen? Hoeveel kJ arbeid moet de wielrenner tijdens de klim leveren? Beklimming van l’Alpe d’Huez lengte klim: 13 km stijgingsperc.: 8,4 % hellingshoek: 4,8 hoogteverschil: 1090 m Aan de rol- en luchtweerstand verliest de renner tijdens de klim 100 kJ. Hoe groot is het gemiddeld vermogen tijdens de klim? vermogen Theorie Lees de theorie op blz. 131 t/m 140 in Newton. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. Arbeid en kracht Krachtcomponenten Negatieve arbeid 5 Formulelijst Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? W F s W Fz h Fz , x Fz sin en h sin s 1 Opgaven Twee kinderen rennen naast elkaar de trap op. Ze zijn beiden even zwaar. Maar het ene kind is eerder boven dan het andere. a. Bij welke van de twee kinderen is de geleverde arbeid het grootst? leg uit waarom. b. Bij welke van de twee kinderen is het mechanisch vermogen het grootst? Leg uit waarom. 2 Voor het egaliseren van een voetbalveld na een wedstrijd wordt een graswals gebruikt. Na het gebruik moet de wals weer de berging in. Maar de vloer van de berging ligt hoger dan het veld. In figuur 3 zie je twee mogelijkheden om de wals de berging in te krijgen: omhoog tillen of over een helling omhoog rollen. a. Bij welke van de twee mogelijkheden is de benodigde kracht het grootst? Leg uit waarom. b. Bij welke van de twee mogelijkheden is de geleverde arbeid het grootst? Leg uit waarom. 3 Vroeger werd de paardenkracht (afgekort: pk) gebruikt als eenheid van vermogen: 1 pk is het vermogen dat nodig is om zonder tegenwerkende wrijvingskracht een massa van 75 kg met een constante snelheid van 1 m/s omhoog te trekken. Controleer dat een vermogen van 1 pk overeenkomt met 735 W. 6 Newton - 5 Brandstofverbruik in het verkeer §3 Arbeid op een helling In het voorgaande hebben we kennis gemaakt met de begrippen kracht, arbeid en vermogen. We hebben gezien wat arbeid en vermogen met elkaar te maken hebben, en wat het verband is tussen arbeid en kracht. Voor topsporters geldt dat ze een zo groot mogelijke snelheid willen halen. Wat is het verband tussen de maximale snelheid, het mechanisch vermogen en de totale tegenwerkende kracht? Kernvraag Probleem 3 Kracht, vermogen en snelheid van een wielrenner De maximale snelheid die een wielrenner haalt hangt natuurlijk af van het vermogen dat hij levert en van de totale tegenwerkende krachten. In het voorbeeld van de klim naar l’Alpe d’Huez is de totale voorwaartse kracht die de wielrenner via de fiets moet leveren ongeveer 70 N (gelijk aan de som van de component van de zwaartekracht en de weerstand). De snelheid is dan 5,2 m/s en het vermogen is 360 watt. Op het vlakke haalt dezelfde wielrenner bij hetzelfde vermogen natuurlijk een veel hogere snelheid. Bij een lange vlakke tijdrit is de gemiddelde snelheid 14 m/s (ruim 50 km/h), en het geleverde vermogen is 360 watt. Omdat het vermogen gelijk is gebleven, en de tegenwerkende kracht kleiner is wordt de snelheid hoger. Hoe groot is nu de totale voorwaartse kracht die de wielrenner levert? lengte klim: helling: hoogteverschil: massa wielrenner: tijd: vermogen 13 km 8,4% 1090 m 75 kg 42 min Probleem 4 In de sprint haalt dezelfde wielrenner een snelheid van 21 m/s (75 km/h), maar daarvoor heeft hij een vermogen van 1100 watt nodig. Het vermogen in de sprint is 3 keer zo groot, maar de snelheid is lang niet drie keer zo groot. Hoe kan dat? Hoe ‘sterk’ is een automotor? Een automotor moet ook kracht, arbeid en vermogen leveren. In sommige situaties is vooral de kracht belangrijk, in andere situaties gaat het vooral om vermogen. We vergelijken drie situaties: A Een auto trekt snel op bij het stoplicht. B Een auto rijdt op topsnelheid. C Een auto rijdt tegen een zeer steile helling hard omhoog. Geef bij elke situatie aan of de automotor vooral veel kracht of veel vermogen moet leveren. 7 Bij een veelverkocht type auto (Peugeot 206) staan de volgende technische gegevens vermeld in het instructieboekje: ledig gewicht 1055 kg cilinderinhoud 1360 cm³ max. vermogen 55 kW (75 pk) (bij toerental 5500 omw/min) max. koppel 109 Nm (bij toerental 2700 omw/min) brandstofverbruik 6,6 liter per 100 km (gemiddeld) max. snelheid 180 km/h (op een vlakke weg, zonder wind) Om de ‘sterkte’ van automotoren te vergelijken wordt vaak naar verschillende eigenschappen van de motor gekeken. In het bovenstaande rijtje gaat het dan bijvoorbeeld om cilinderinhoud, maximaal koppel of maximaal vermogen. Omdat de as van de motor draait wordt de ‘kracht’ die de motor levert niet uitgedrukt in Newton, maar het moment of koppel wordt uitgedrukt in Nm. De maximumsnelheid van deze uitvoering is 180 km/h. Stel dat je een motor zoekt die deze auto harder kan laten rijden. Naar welk gegeven kijk je dan? Cilinderinhoud, vermogen of koppel? De snelheid die de auto haalt hangt natuurlijk af van het vermogen dat hij levert en van de totale tegenwerkende krachten. Bepaal uit de gegevens hoe groot de totale tegenwerkende kracht is bij de maximumsnelheid. Kracht, vermogen en snelheid De arbeid die een kracht verricht kun je berekenen met de formule: - W is de arbeid in joule - F de kracht in newton - s de afstand in joule. W F s Het mechanisch vermogen is de arbeid die de kracht per seconde levert. De snelheid is de afstand die per seconde wordt afgelegd. Voor het mechanisch vermogen geldt dus: Pm F v - Pm is het vermogen in joule per seconde - F de kracht in newton - v de snelheid in meter per seconde. Vervolgopdracht = 10º Topsnelheid bij een steile helling Als de Peugeot 206 op topsnelheid rijdt (180 km/h = 50 m/s), levert de automotor het maximaal vermogen (Pm = 55 kW = 55.000 J/s). De snelheid is constant, dus geldt dat de voorwaartse kracht Fv = 1100 N. Wanneer er 4 personen van elk 75 kg in de Peugeot zitten bedraagt de zwaartekracht 13,3 kN. De totale weerstand is 100 N. De auto rijdt met maximale snelheid een helling van 18% op (de hellingshoek is 10º.) Hoe groot is de maximale snelheid van de auto op deze helling? =13,3 kN 8 Theorie Lees de theorie op blz. 141 t/m 144 in Newton. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. Mechanisch vermogen Formulelijst Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? Pm W t Pm Fvw v Vervolgopdracht Formule Leg uit dat de formule 4 Pm Fvw v vrijwel hetzelfde is als W Fv s Een zwemmer legt de 400 m vrije slag af in een tijd van 4,00 minuten en levert daarbij 144 kJ arbeid. a. Bereken de voorwaartse kracht op de zwemmer tijdens de race. b. Bereken het mechanisch vermogen van de zwemmer. 9 Newton - 5 Brandstofverbruik in het verkeer §2-4 Tegenwerkende krachten In het voorgaande hebben we gezien dat de maximale snelheid ook wordt bepaald door de tegenwerkende krachten zoals de luchtweerstand, rolweerstand en soms de zwaartekracht. Die krachten hebben natuurlijk ook invloed op het brandstofverbruik. Hoe hangen de maximale snelheid en het brandstofverbruik af van de tegenwerkende krachten? Kernvraag Instap Bagage vervoeren Iemand moet een zware lading bagage vervoeren met een auto. Zij kan daarbij kiezen uit drie manieren: A De bagage wordt vastgebonden op een imperiaal bovenop de auto. B De bagage wordt achterin de auto gelegd. C De bagage wordt in een aanhangwagen gelegd. Op welke manier zal dat de minste extra brandstof kosten? Op welke manier het meest? Waarom? Gebruik in je uitleg de begrippen rolweerstand en luchtweerstand. De manier waarop de bagage vervoerd wordt kan ook invloed hebben op de verkeersveiligheid, met name in situaties waarbij er plotseling geremd moet worden. Welke manier van vervoeren is het meest veilig? Leg uit welke nadelen of risico’s zijn verbonden aan de andere twee manieren. Luchtweerstand en rolweerstand Bij een constante snelheid is de voorwaartse kracht Fvw die de motor levert gelijk aan de som van de tegenwerkende krachten: de rolweerstand Fw,r en de luchtweerstand Fw,l. Fvw Fw,r Fw,l De rolweerstand Fw,r hangt af van de druk van de wielen op de weg, dat is gelijk aan de normaalkracht FN , en de ruwheid van banden en wegdek. De ruwheid zit verstopt in de rolweerstandscoëfficiënt cr. De formule voor de (maximale) rolweerstand is: Fw,r cr FN De luchtweerstand Fw,r hangt af van de snelheid v, het frontaal oppervlak A, de dichtheid ρ en de stroomlijn (de luchtweerstandscoëfficiënt cw). De formule voor de rolweerstand is: Fw,l 1 2 cw A v 2 10 Probleem 5 Auto tegen motor Een motorfiets heeft een ‘sneller’ imago dan een auto, maar in de praktijk valt dat wel eens tegen. Veel normale motorfietsen hebben een topsnelheid die niet veel verschilt van normale auto’s. Alleen speciale racemotoren gaan beduidend sneller, maar er zijn ook auto’s die zo snel gaan. We vergelijken een Peugeot 206 met een BMW R 1150 R motorfiets. In de tabel vind je de technische specificaties. Peugeot 206 ledig gewicht 1055 kg cilinderinhoud 1360 cm³ max. vermogen 55 kW (bij 5500/min) max. koppel 109 Nm (bij 2700/min) brandstofverbruik 6,6 liter/100 km (gem.) max. snelheid 180 km/h BMW R 1150 R 238 kg 1130 cm³ 62,5 kW (bij 6750/min) 98 Nm (bij 5250/min) 4,6 l/100 km (90 km/h) 5,7 l/100 km (120 km/h) 190 km/h De motor kan natuurlijk veel sneller optrekken dan de auto, maar de topsnelheid is maar een fractie hoger. Het vermogen van de motor is groter dan van de auto, en bovendien is de motorfiets kleiner, lichter en heeft een kleiner frontaal oppervlak. Waarom heeft de motorfiets dan niet een veel hogere topsnelheid dan de auto? Een echte racemotor kan wel veel sneller. Zelfs een racemotor met een cilinderinhoud van 250 cm³ kan een formidabele topsnelheid halen. De cilinderinhoud is wel klein, maar het vermogen is toch nog erg groot omdat de motor snel ronddraait. Wat is er bij een racemotor nog meer gedaan om zo’n hoge snelheid te halen, in vergelijking met een normale motor? Vervolgopdracht lichaam sgew icht en m axim aal verm ogen maximaal vermogen (watt) 450 400 350 300 250 200 50,0 60,0 70,0 80,0 90,0 lichaam sgew icht (kg) lichaam sgew icht en m axim aal verm ogen per kg 7,00 vermogen per kg (watt/kg) Kleine en grote wielrenners Bij het wielrennen zie je dat sommige renners in de bergen uitblinken, terwijl andere renners op het vlakke beter uit de voeten kunnen. Men beweert dat dit vooral te maken heeft met het gewicht van de renner. Zware renners moeten inderdaad extra gewicht omhoog brengen, maar hebben ook meer spierkracht om dat te doen. 6,00 5,00 In de grafieken hiernaast zie je de resultaten van metingen met de ergometer aan wielrenners van de Rabobank (zie ook het artikel uit het tijdschrift FIETS). Daarbij bleek dat zwaardere renners een groter vermogen leveren (bovenste grafiek), maar per kg lichaamsgewicht daalde het vermogen (onderste grafiek). Neem aan dat de invloed van de rolweerstand te verwaarlozen is. Hoe kun je uit de bovenste grafiek afleiden dat zwaardere wielrenners in het voordeel zijn op vlak terrein? 4,00 3,00 2,00 50,0 60,0 70,0 lichaam sgew icht (kg) 80,0 90,0 Hoe kun je uit de twee grafieken afleiden dat lichtere wielrenners meer in het voordeel zijn naarmate de weg steiler omhoog gaat? 11 De klimmer ontleed Fiets, juni 2005 “Zo kan ik ook klimmen, jij weegt natuurlijk helemaal niks!”, roept de gezonde, uit de kluiten gewassen Hollandse jongen naar dat magere scharminkel dat al lang en breed boven staat op een steil klimmetje ergens in de Ardennen. De rest van het groepje knikt instemmend. Grote, stevige fietsers gebruiken hun gewicht nogal eens als excuus voor matige klimprestaties. Onterecht! Oftewel: vlieggewichten zijn veel minder in het voordeel dan vaak wordt gedacht. Maar is dat wel terecht? Is een laag lichaamsgewicht een absolute voorwaarde om snel een berg op te fietsen? Nee, zo blijkt uit wetenschappelijke onderzoeken waarin de eigenschappen van wielrenners zijn gebruikt om zware en lichte fietsers te vergelijken. Het blijkt dat zware fietsers op het vlakke in het voordeel zijn ten opzichte van lichte fietsers. We gaan er dan wel vanuit dat beide fietsers ongeveer dezelfde bouw en hetzelfde vetpercentage hebben. Als we vervolgens naar de weerstand kijken die beide fietsers op het vlakke moeten overwinnen, dan is veruit de grootste factor de luchtweerstand. De luchtweerstand is echter niet zo sterk afhankelijk van de massa van de fietser als het vermogen dat geleverd kan worden. Daardoor is het voordeel dat de zware fietser heeft van zijn extra massa, veel groter dan het nadeel van de vergrote luchtweerstand. Om hard op het vlakke te fietsen moet je dus een uit de kluiten gewassen kerel/meid zijn! Bergop zijn de rollen omgedraaid, maar in veel minder sterke mate. Dan is zwaartekracht de grootste weerstand die overwonnen moet worden. Hoe groter de massa van fietser en fiets, hoe groter de zwaartekracht. De zware fietser lijkt nu zijn voordeel van extra vermogen volledig kwijt te raken. Het nadeel dat de zware fietser heeft op een klim valt echter in het niet bij het voordeel dat hij heeft ten opzichte van een lichte renner op het vlakke. Bovendien speelt de luchtweerstand op een klim een steeds grotere rol naarmate de weg minder steil bergop loopt en naarmate de betreffende renners beter zijn. Topwielrenners fietsen ook bergop snel, waardoor de luchtweerstand bijna nooit te verwaarlozen is. Daardoor verdwijnt het toch al kleine voordeel van de lichte fietsers als sneeuw voor de zon, want voor het overwinnen van luchtweerstand zijn zware renners sterk in het voordeel. Onder topwielrenners zie je dan ook dat er onder goede klimmers zowel lichte als zware renners zijn: van vlieggewichten als Lucien van Impe en Lucho Herrera tot 'kleerkasten' als Indurain en Ullrich. Vermogen en gewicht In figuren 1 en 2 zie je het vermogen en het vermogen/kg tegen het gewicht van de Rabobankwielrenners die we in de loop der jaren hebben getest op het vermogen dat ze kunnen leveren bij een fietsergometertest. In figuur 1 zie je dat het vermogen toeneemt bij zwaardere renners: het is dus inderdaad zo dat zwaardere renners meer vermogen kunnen leveren dan lichtere. Omdat de luchtweerstand niet navenant groter is bij zware renners, kunnen ze sneller fietsen op het vlakke. In figuur 2 zie je dat het vermogen/kg bij lichtere renners juist hoger is. Dit geeft direct het klimvermogen weer aangezien de massa de grootste weerstand representeert die fietsers bergop ondervinden. Het opvallende is dat de lijn in figuur 2 bijna net zo steil daalt als de lijn in figuur 1 stijgt. Je zou daaruit kunnen concluderen dat lichte fietsers op een klim net zo sterk in het voordeel zijn als zware fietsers op het vlakke. Figuur 2 geeft verder inzicht in het klimvermogen van lichte en zware fietsers als de luchtweerstand volledig buiten beschouwing wordt gelaten (er staat vermogen per kg, alleen de zwaartekracht wordt in de figuur meegenomen als weerstand). In de praktijk speelt ook de luchtweerstand een rol en die verkleint het voordeel van lichte renners. Hoe lager de snelheid, hoe sterker lichte renners het voordeel zijn. Bij fietsers met wat minder vermogen wordt gewicht steeds belangrijker op een klim. lichaam sgew icht en m axim aal verm ogen lichaamsgew icht en maximaal vermogen per kg 7,00 vermogen per kg (watt/kg) maximaal vermogen (watt) 450 400 350 300 250 6,00 5,00 4,00 3,00 2,00 200 50,0 60,0 70,0 80,0 90,0 50,0 Figuur 1 60,0 70,0 lichaamsgew icht (kg) lichaam sgew icht (kg) Figuur 2 80,0 90,0 EXTRA Voorwiel- of achterwielaandrijving Motoren hebben uiteraard allemaal achterwielaandrijving. De meeste normale auto’s hebben voorwielaandrijving, maar sport- en raceauto’s hebben juist achterwielaandrijving. Bij het optrekken is de druk op de achterwielen veel groter dan op de voorwielen. Kan een racewagen met een voldoende sterke motor in principe even snel optrekken als een motor? Theorie Lees de toepassingen van de blauwe blokken op blz. 133-136 en 143-144 in Newton. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. Rolwrijvingscoëfficiënt cw-waarde vermogen en topsnelheid Formulelijst Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? Fw,r cr Fn Fw,l 12 cw A v 2 5 Opgaven De rolwrijvingskracht Fw,r op een rijdende auto is constant 120 N. De luchtwrijvingskracht Fw,l neemt toe bij een hogere snelheid: de kracht is kwadratisch evenredig met de snelheid v. Bij een snelheid van 60 km/h is de luchtwrijvingskracht op de auto 480 N. a. Hoe groot is de voorwaartse kracht Fv die de motor van de auto moet leveren bij een constante snelheid van 60 km/h? b. Laat zien dat bij een tweemaal zo grote snelheid (dus 120 km/h) de voorwaartse kracht op de auto bijna vier maal zo groot is. 13 6 Het verband tussen de voorwaartse kracht Fv op een fiets en de snelheid v is weergegeven in het (Fv,v)-diagram. snelheid v (m/s) Fv (N) Pm (W) 2,0 4,0 6,0 Bepaal de voorwaartse kracht Fv op de fiets en het mechanisch vermogen Pm van de fietser bij de volgende drie waarden van de snelheid v: 2,0 m/s, 4,0 m/s en 6,0 m/s. Noteer de resultaten van je berekeningen in de tabel 7 Bij een onderzoek naar het brandstofverbruik van een nieuw automodel is bij verschillende waarden van de snelheid v de grootte van de totale wrijvingskracht Fw op de auto gemeten. De meetresultaten zie je in de tabel. v (km/h) Fw (N) 60 3,6∙10² 100 6,8∙10² 120 9,0∙10² W (J) tijd t (s) Pm (W) a. Bereken bij elk van de drie snelheden de arbeid W die de voorwaartse kracht op de auto verricht bij het afleggen van een afstand van 100 km. Noteer de antwoorden in de tabel. b. Bereken bij elk van de drie snelheden de tijd t voor het afleggen van 100 km. c. Bereken bij elk van de drie snelheden het mechanisch vermogen van de motor. d. Hoeveel keer zo groot (ongeveer) wordt dit mechanisch vermogen bij verdubbeling van de snelheid (van 60 naar 120 km/h)? 8 De motor van een auto levert bij een snelheid van 100 km/h een mechanisch vermogen van 25 kW. a. Bereken de arbeid die de motor levert tijdens een rit van 1,5 uur. b. Bereken de voorwaartse kracht van de automotor tijdens deze rit. 14 Newton - 5 Brandstofverbruik in het verkeer §4 Mechanisch vermogen 9 Opgaven Motorvermogen Een auto met een massa van 960 kg ondervindt bij een snelheid van 90 km/h een totale wrijvingskracht van 630 N. a. Hoe groot is bij een snelheid van 90 km/h het mechanisch vermogen van de motor als de auto op een vlakke weg zou rijden? De auto rijdt op een bergweg met een lengte van 6,4 km en een helling van 8%. Dat betekent: elke 100 m stijgt de weg 8 m. b. Hoeveel arbeid moet de motor leveren als de auto de berg oprijdt? c. Hoe groot is bij een snelheid van 90 km/h het mechanisch vermogen van de motor, als de auto op de bergweg omhoog rijdt? 10 Bij het schaatsen worden op een schaatser twee wrijvingskrachten uitgeoefend: de schuifwrijvingskracht (door het glijden over het ijs) en de luchtwrijvingskracht. Voor de totale wrijvingskracht op de schaatser geldt: Fw Fn 12 cw A v 2 In deze formule is: - Fw de totale wrijvingskracht - μ de schuifwrijvingscoëfficiënt - Fn de normaalkracht - cw de luchtwrijvingscoëfficiënt - ρ de dichtheid van de lucht - A het frontaaloppervlak - v de snelheid (in N) (zonder eenheid) (in N) (zonder eenheid) (in kg/m³) (in m²) (in m/s) De totale wrijvingskracht op de schaatser is dus onder andere afhankelijk van de dichtheid van de lucht. Op een laag gelegen ijsbaan (zoals in Nederland) is die dichtheid groter dan op een hoog gelegen baan (zoals bijvoorbeeld in het Canadese Calgary). Op een hoog gelegen ijsbaan zou een schaatser dus een betere tijd kunnen neerzetten. Maar, hoeveel beter? Een schaatser rijdt in het laag gelegen Thialf IJsstadion in Heerenveen de 10 km in 14 minuten en 11 seconden. Enkele gegevens over deze schaatser en over de omstandigheden bij deze rit: schuifwrijvingscoëfficiënt μ 0,0034 massa m 75 kg luchtwrijvingscoëfficiënt cw 0,69 frontaal oppervlak A 0,40 m² luchtdichtheid op zeeniveau ρ 1,19 kg/m³ 15 a. Bereken het mechanisch vermogen van de schaatser bij zijn rit op de 10 km in het Thialf IJsstadion. De luchtdichtheid in het op 1100 m boven zeeniveau gelegen Calgary is 1,02 kg/m³. Ga ervan uit dat de omstandigheden in Calgary verder gelijk zijn aan die in Heerenveen en dat het mechanisch vermogen van de schaatser bij de rit ook hetzelfde is. b. Stel een formule op voor het mechanisch vermogen Pm dat nodig is om een snelheid v te halen in Calgary (vul voor alle variabelen behalve v de waarde in). c. Bepaal de snelheid van de schaatser bij een 10 km rit op de ijsbaan van Calgary uit een (Pm,v)-diagram. Gebruik je grafische rekenmachine om de grafiek te tekenen. d. Welke eindtijd komt er dan in Calgary op het scorebord te staan? Hoeveel procent 'sneller' is de schaatser op de ijsbaan van Calgary, vergeleken met zijn eindtijd in Heerenveen? e. Zal een schaatser op de ijsbaan van Calgary altijd sneller zijn dan op de baan van Heerenveen? Leg uit waarom wel of niet. 16 Newton - 5 Brandstofverbruik in het verkeer §3 Energie en brandstofverbruik Het tweede deel van dit hoofdstuk gaat over de tweede en derde hoofdvraag die bij de start geformuleerd zijn: Kernvraag Welke factoren bepalen het brandstofverbruik? Kernvraag Hoe kun je het brandstofverbruik zo laag mogelijk houden? Deze twee vragen zijn zeer belangrijk als je ooit nog eens mee wilt doen aan een wedstrijd om het zuinigheidswereldrecord. Probleem 6 Zuinigheidswereldrecord In het onderstaande artikel wordt een nieuw zuinigheidswereldrecord genoemd. Daarbij gaat het om de afstand die een auto op 1 liter brandstof kan afleggen. 1 op 3.789 kilometer UN, 22 augustus 2003 Het zuinigheidswereldrecord is gebroken. Op de Shell Eco-marathon in het Britse Rockingham slaagden studenten erin om met één liter benzine 3.789 kilometer en 520 meter af te leggen. Met een extreem gestroomlijnd voertuig en op speciale Michelin banden met een ultralage rolweerstand werd het record gevestigd. Het oude record stond op 1 op 3.625. Het klinkt nogal ongeloofwaardig, op één liter brandstof een afstand van bijna vierduizend kilometer afleggen. De teams hebben dan ook hun uiterste best gedaan om de lucht- en rolweerstand zo laag mogelijk te houden. Het voertuig op de foto heeft een verbluffende cw-waarde van 0,12. Tijdens de test moest het voertuig een minimale snelheid aanhouden van 15 mijl per uur, gelijk aan 24 km/h of 6,7 m/s. Maak een schatting van de totale luchtweerstand bij dit wereldrecord. Ook de rolweerstand van het voertuig is extreem laag. Laten we als schatting eens aannemen dat de totale weerstand slechts 2,0 N bedraagt. De motor werkt op normale benzine, en de verbrandingswarmte van 1 liter benzine bedraagt 33 MJ. Kan de motor dan voldoende arbeid leveren om een afstand van 3.789 km af te leggen? Welke gegeven ontbreekt om te kunnen bepalen of de motor voldoende arbeid kan leveren? Bepaal het ontbrekend gegeven met behulp van de getallen. 17 Vervolgopdracht Schema brandstofverbruik In advertenties moeten autofabrikanten het brandstofverbruik opgeven in liter per 100 km. Normaal gesproken wordt het brandstofverbruik in de praktijk getest, maar soms is het handig om dat vooraf te berekenen aan de hand van de gegevens van de auto. Om het volume V (in liter) te berekenen heb je in elk geval de volgende gegevens nodig: de af te leggen afstand s is 100 km de snelheid v van de auto de voorwaartse kracht Fvw die nodig is bij die snelheid het rendement van de automotor de verbrandingswarmte rV van het type brandstof. De berekening is vooral lastig omdat er zoveel grootheden, eenheden en formules nodig zijn. In het onderstaande schema zie je een overzicht van de stappen in de berekening. Noteer in elk hokje de juiste grootheid en de eenheid. Noteer bij elke stap de bijbehorende formule. afstand s (100 km) ( ) totale kracht Fvw ( ) ( ( ) volume V (aantal liter) ) ( ) Theorie Lees de theorie op blz. 145 t/m 149 in Newton. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. Verbrandingswarmte Motorrendement Formulelijst Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? Ech rv V W Ein of Pm Pin 18 11 Opgaven De elektrische energie voor een elektromotor wordt geleverd door een elektriciteitscentrale. Die centrale zet chemische energie (in brandstof) om in elektrische energie en warmte. In de tekening zie je het energiestroomdiagram van deze energieomzettingen. a. Hoe groot is het rendement van de energieomzetting in de elektriciteitscentrale? En in de elektromotor? b. Hoe groot is het rendement van de energieomzetting in de elektriciteitscentrale en in de elektromotor samen? 12 Een auto met benzinemotor rijdt op 1 liter benzine een afstand van 12 km. Eenzelfde auto met een lpg-motor rijdt met dezelfde snelheid op 1 liter lpg een afstand van maar 10 km. Wat is de reden van het verschil in brandstofverbruik? 13 Het brandstofverbruik van een auto is 6,7 liter benzine per 100 km bij een snelheid van 90 km/h. Het mechanisch vermogen van de motor is bij die snelheid 12 kW. Bereken het rendement van de automotor. 19 Newton - 5 Brandstofverbruik in het verkeer §5 Energie en brandstofverbruik Probleem 7 Brandstofverbruik van een auto In advertenties voor auto’s wordt vaak het brandstofverbruik vermeld, tegenwoordig vaak als het aantal liter brandstof dat nodig is per 100 km. Het gemiddelde verbruik van een Peugeot 206 bedraagt 6,6 liter/100 km (dat is een verbruik van 1 op 15). Dat is gelijk aan het brandstofverbruik bij een constante snelheid van 100 km/h. De advertentie geeft niet aan hoe groot het rendement van de auto is, of hoe hoog het brandstofverbruik bij topsnelheid is. Om dit op te lossen hebben we nog wat gegevens nodig, die we kunnen afleiden uit de technische gegevens van de Peugeot. Technische gegevens Peugeot 206 snelheid 180 km/h motorvermogen 55 kW voorwaartse kracht 1,1 kN verbruik ..... 100 km/h 13,3 kW 0,48 kN 6,6 liter/100 km Verder geldt: verbrandingswarmte benzine: 33 MJ per liter Wat is het rendement van de auto bij een snelheid van 100 km/h? Hoe hoog zal het verbruik bij topsnelheid zijn? Neem aan dat het rendement hetzelfde is als bij 100 km/h. 14 Bij een snelheid van 90 km/h is het mechanisch vermogen van de dieselmotor in een auto 12 kW. Het rendement van de automotor is 0,35 (of 35%). a. Bereken het brandstofverbruik (in liter per 100 km) van de auto bij deze snelheid. b. Vergelijk dit brandstofverbruik met het brandstofverbruik van (dezelfde) auto met benzinemotor uit opdracht 6. Wat is de oorzaak van het verschil in brandstofverbruik? 20 15 Bij de berekening van het brandstofverbruik van een voertuig wordt gebruikgemaakt van de volgende formule voor de omgezette (chemische) energie: Ein Fvw s In deze formule is Ein de omgezette energie (in J), Fvw de voorwaartse kracht (in N), s de afstand (in m) en het rendement (zonder eenheid). a. Toon aan dat deze formule juist is. b. Uit de formule voor de verbruikte energie lijkt te volgen dat het brandstofverbruik niet afhangt van de snelheid. Is dit inderdaad zo? Waarom wel of niet? 16 In de tabel zie je een aantal gegevens van eenzelfde automodel met verschillende motoren, die dus een verschillende soort brandstof verbruiken: benzine, dieselolie en lpg. type brandstof massa (kg) brandstofverbruik (liter/100 km) Ak benzine 845 5,6 Bk benzine 870 5,9 C benzine 870 5,7 D diesel 920 4,3 Ek lpg 880 6,6 chemische energie (MJ) Gegevens van eenzelfde automodel met verschillende motortypes, bij een snelheid van 90 km/h. a. Bepaal voor elk motortype de hoeveelheid verbruikte chemische energie voor het afleggen van een afstand van 100 km bij een snelheid van 90 km/h. Welk motortype heeft het hoogste, en welk motortype heeft het laagste rendement? b. Bij deze vergelijking van het rendement van verschillende motortypes worden gegevens gebruikt van eenzelfde automodel. Leg uit waarom een vergelijking alleen zinvol is als de verschillende motortypes in eenzelfde automodel zitten. c. Toch kan er nog wel kritiek worden geleverd op deze rendementsvergelijking: één soort wrijvingskracht is verschillend bij de auto's uit de tabel. Welke soort wrijvingskracht is dat? Waarom maakt dat verschil in wrijvingskracht de rendementsvergelijking niet helemaal 'eerlijk'? 21 Newton - 5 Brandstofverbruik in het verkeer §5 Energie en brandstofverbruik We zijn dit hoofdstuk gestart met een instapprobleem dat toen niet op te lossen was. Inmiddels hebben we veel meer kennis van kracht, arbeid vermogen en rendement om dit probleem voor een groot deel op te lossen. Instapprobleem In de bergen In een bergetappe in de Tour de France zie je vaak dat het publiek (hinderlijk) mee gaat rennen met de wielrenners. Eigenlijk is het best vreemd dat de toeschouwers de wielrenners kunnen bijhouden. In een vlakke etappe gaat zelfs een ‘rustig’ rijdend peloton veel te hard om lopend bij te kunnen houden. Welke begrippen of factoren zouden hierbij een rol kunnen spelen? Topsnelheid skater, wielrenner en hardloper. Voordat we het probleem gaan oplossen is het wel aardig om het uit te breiden naar andere sporten. Niet alleen een wielrenner gaat op topsnelheid veel harder dan een hardloper, ook op inline-skates en op gewone schaatsen ga je veel harder. Dat lijkt normaal, maar is dat ook zo? We vergelijken iemand op inline-skates, een wielrenner en een hardloper met dezelfde massa en hetzelfde maximale vermogen. Zij sprinten allemaal maximaal. De wielrenner gaat ongeveer 70 km/h, de inline-skater 55 km/h en de hardloper 40 km/h. Het ligt voor de hand om de oorzaak te zoeken in het ijs en de wielen. Op het ijs ga je vanzelf vooruit, en de wielen rollen vanzelf voort. Maar dan vergeet je dat het ijs en de wielen geen energie kunnen leveren, en bij topsnelheid gaat het om energie, vermogen en tegenwerkende krachten. Heeft de hardloper te maken met de grotere of kleinere tegenwerkende krachten dan de andere sporters? Moet de hardloper meer of minder vermogen leveren dan de andere sporters? Kennelijk kan een hardloper maar weinig vermogen leveren omdat zijn rendement zo laag is. Hoe komt het dat het rendement van de hradloper zo laag is? 22 17 Opgaven Om de uitstoot van luchtvervuilende stoffen door het verkeer te beperken, is onder andere voorgesteld om de maximumsnelheid van 120 km/h op autosnelwegen te verlagen tot 100 km/h. Zo'n maatregel betekent minder brandstofverbruik en dus minder uitstoot van luchtvervuilende stoffen. Hoeveel minder is dat brandstofverbruik dan? Een personenauto heeft (leeg) een massa van 800 kg. De rolwrijvingskracht op een vlakke weg wordt gegeven door: Fw,r = 0,015·Fn. De luchtwrijvingskracht op een redelijk gestroomlijnde auto wordt gegeven door: Fw,l = 0,45·v². Het rendement van de benzinemotor is 0,23 (Of 23%). a. Bereken het brandstofverbruik (in liter per 100 km) bij een snelheid van 120 km/h en bij een snelheid van 100 km/h. b. Met hoeveel procent neemt het brandstofverbruik af door een snelheidsverlaging van 120 naar 100 km/h? 18 Menselijke motor Bij het fietsen levert je lichaam arbeid: in je lichaam wordt voedsel verbrand en voor die verbranding is zuurstof nodig. Een zuurstofverbruik van 1 liter betekent een energieomzetting van 19 kJ in het lichaam. Door ook de geleverde arbeid te meten, kan het rendement van de menselijke motor worden bepaald. De proefpersoon levert arbeid op een trimfiets: hij oefent een kracht F van 150 N uit, en legt daarbij per minuut een 'afstand' s van 40 m af. De uitgeademde lucht wordt opgevangen in een grote plastic zak. Daaruit wordt een zuurstofverbruik van 2 liter per minuut berekend. Bereken het rendement van deze 'menselijke motor'. 19 Bij het fietsen met constante snelheid, moet je lichaam een mechanisch vermogen leveren. Als de rolwrijvingskracht verwaarloosbaar klein is ten opzichte van de luchtwrijvingskracht, wordt dit mechanisch vermogen gegeven door: Pm 12 c w A v 3 In deze formule is Pm het mechanisch vermogen (in W), cw de luchtwrijvingscoëfficiënt (zonder eenheid), A het frontaal oppervlak van de fiets met fietser (in m²), de dichtheid van de lucht (1,3 kg/m³) en v de snelheid. De waarden van de luchtweerstandscoëfficiënt cw en het frontaal oppervlak A hangen af van de fietshouding: rechtopzittend of voorovergebogen. In de tabel van figuur 24 zijn deze waarden gegeven. Met hoeveel procent neemt het mechanisch vermogen dat je lichaam moet leveren af, als de fietshouding verandert van rechtopzittend in voorovergebogen? 23 Newton - 5 Brandstofverbruik in het verkeer Toepassingen Probleem 8 6 cm spoed = 1,25 mm Hefboom en arbeid Het apparaat op de foto hiernaast is een vorkexpander. Het is bedoeld om de achtervork van je fiets uit elkaar te duwen als de achterband verwisseld moet worden (en dat kost veel kracht!). Een vleugelmoer draait een ijzeren stang met schroefdraad rond. Als de vleugelmoer gedraaid wordt schuift het blokje in het midden naar voren of naar achteren. De schroefdraad heeft een spoed van 1,25 mm. Dat betekent dat bij elke omwenteling van de witte vleugelmoer het blokje 1,25 mm verschoven wordt. Als de vleugelmoer 8 keer rondgedraaid is zal het blokje 1 cm opgeschoven zijn. Het is een ingewikkeld apparaat omdat er een dubbele hefboom in verstopt zit. Toch is het relatief eenvoudig om de hefboomfactor te bepalen. Er moet immers ook behoud van energie (arbeid) zijn. De arbeid van de kracht die de vleugelmoer ronddraait is gelijk aan de arbeid die de expander op de vork uitoefent. Met welke factor vergroot dit gereedschap de kracht? 20 Francesco Moser vestigde begin 1984 in Mexico Stad een nieuw werelduurrecord: 51,151 km. Hij deed dat op een fiets zonder spaken in de wielen, en dat was nieuw in die tijd. Het oude record stond op naam van Eddy Merckx met 49,431 km. Welke invloed hebben deze nieuwe schijfwielen gehad op de geslaagde aanval op het werelduurrecord? Bij het fietsen over een vlakke, horizontale weg en zonder mee- of tegenwind geldt dan voor het geleverde mechanisch vermogen: Pm cr Fn v 12 cw A v 3 Pm is het mechanisch vermogen (in W), cr de rolwrijvingscoëfficiënt, Fn de normaalkracht (in N), cw de luchtwrijvings-coëfficiënt, A het frontaal oppervlak (in m²), de dichtheid van de lucht (in kg/m³) en v de snelheid (in m/s). Enkele gegevens over Francesco Moser en verschillende soorten racefietsen. massa Moser met racefiets m 86,7 kg frontaal oppervlak A 0,30 m² luchtdichtheid in de Mexico Stad 1,125 kg/m³ rolwrijvingscoëfficiënt cr 0,0020 luchtwrijvingscoëfficiënt: - racefiets met schijfwielen cw 0,80 - racefiets met spaakwieten cw 0,83 a. Bereken het door Moser geleverde mechanisch vermogen bij zijn geslaagde recordpoging. 24 b. Bepaal met dezelfde formule de snelheid van Francesco Moser als hij bij zijn recordpoging gereden zou hebben op een racefiets met spaakwielen. Ga ervan uit dat hij op die fiets hetzelfde mechanisch vermogen zou hebben geleverd als bij zijn recordpoging op de racefiets met schijfwielen. (Tip: gebruik de grafische rekenmachine om de vergelijking op te lossen) c. Was het nieuwe record toe te schrijven aan de nieuwe wielen? Toetsopgaven 3p 1 Opgave 1 Brandstofverbruik Een auto rijdt gedurende 30 minuten met een constante snelheid van 120 km/u. Het verbruik bij deze snelheid is 7,0 l/100 km. Dat wil zeggen dat de auto 7,0 liter benzine verbruikt op 100 km. De gebruikte loodvrije benzine heeft een verbrandingswarmte van 33∙109 J/m3. De totale wrijvingskracht op de auto is bij deze snelheid 580 N. Laat met een berekening zien dat de auto voor deze rit 4,2 l benzine nodig heeft. 3p 2 Bereken het mechanisch vermogen dat de motor levert. 3p 3 Bereken het rendement van de automotor bij deze snelheid. 4p 4 Bij een lagere snelheid zal de auto minder benzine gebruiken, omdat de wrijvingskracht dan kleiner is. Bij een constante snelheid van 60 km/u is de totale wrijvingskracht 380 N. Het rendement van de automotor blijft gelijk (als je geen antwoord bij vraag 10 hebt, neem dan een rendement van 28%). Bereken het brandstofverbruik (in liter per 100 km) bij een constante snelheid van 60 km/h. Opgave 2 Gewicht Een gewicht G hangt aan een touw van 1,00 m. We trekken het opzij met een gewicht van 0,50 N. De uitwijkingshoek wordt 35°. a Teken alle krachten die in punt K werken. Gebruik als schaal 1 cm = 0,2 N. b Bereken de spankracht in het scheve touw. c Bereken de massa van G. 25 Opgave 3 Bezem Een bezem van 7,0 N bestaat uit een borstel en een stok van 96 cm. Het zwaartepunt van de hele bezem is aangegeven. Je houdt de bezem horizontaal met behulp van alleen je duim en je pink. a Neem je duim als draaipunt, en teken de andere twee krachten op de bezem. b Hoe groot is de kracht die je pink op de stok uitoefent? c Hoe groot is de kracht die je duim op de stok uitoefent? 3p 12 5p 13 Opgave 4 Schaatsen Enige tijd geleden stond in een krant een artikel over het vermogen dat schaatsers leveren tijdens een wedstrijd. Bij het artikel was een grafiek afgebeeld waarin je kunt zien hoe groot het vermogen is dat Eric Heiden leverde bij een bepaalde rondetijd. Eric Heiden is een schaatser die rond 1980 veel wereldrecords reed, en vijf gouden medailles op de Olympische spelen van Lake Placid In de figuur zijn weergegeven de rondetijden, de gemiddelde snelheid en het benodigd vermogen. In de figuur wordt met ‘benodigd vermogen’ bedoeld: het vermogen dat hij moet leveren om de wrijvingskracht te overwinnen. Bepaal de grootte van de wrijvingskracht op Eric Heiden bij een rondetijd van 30 s. Bij schaatsen zet het lichaam met een zeker rendement chemische energie om in nuttige arbeid. Bij een topschaatser als Heiden is dat rendement 22%. Eric Heiden reed in 1978 op de 10 km (25 rondjes) een wereldrecord waarbij zijn gemiddelde rondetijd 34 seconde was. Bepaal hoeveel chemische energie zijn lichaam tijdens deze race heeft omgezet. Het benodigd vermogen neemt sterk toe met de snelheid van de schaatser. Dat wordt vooral veroorzaakt door de grotere luchtweerstand bij hogere snelheid. Men verwacht dat voor benodigd vermogen P het volgende verband geldt: 4p 14 Pm k v 3 Hierin is k een constante en v de snelheid (in m/s). Ga met behulp van twee punten uit de figuur na of de gegevens in overeenstemming zijn met deze formule. Geef de uitkomsten van je berekeningen in drie significante cijfers. 26 Newton - 5 Brandstofverbruik in het verkeer Onderzoek Arbeid en snelheid In de onderstaande opstelling wordt een karretje versneld door een gewichtje aan een katrol. De beweging van het karretje wordt vastgelegd met een tijdtikker, of met de CBR, of met COACH 5 (gatenwiel en stapmeting). Tijdens de beweging neemt de snelheid van het karretje toe omdat de zwaartekracht arbeid verricht. In dit onderzoek willen we kijken naar de gemiddelde snelheid van het karretje. De snelheid van het karretje hangt daarbij af van: de zwaartekracht op het gewichtje de afstand die het karretje aflegt de totale massa (karretje met lading plus het gewichtje) Kies in dit onderzoek (tenminste) één van de volgende drie onderzoeksvragen: Wat is het verband tussen de gemiddelde snelheid van het karretje en de zwaartekracht op het gewichtje? Wat is het verband tussen de gemiddelde snelheid van het karretje en de afstand die het karretje aflegt? Wat is het verband tussen de gemiddelde snelheid van het karretje en de totale massa? Kies in dit onderzoek ook met welk meetinstrument je het onderzoek gaat doen. Je kunt daarbij kiezen uit de volgende instrumenten: Tijdtikker Stopwatch CBR met grafische rekenmachine of met de computer (COACH 5) COACH 5 met het gatenwiel en de lichtsensor Onderzoeksplan Geef in je onderzoeksplan aan: Onderzoeksvraag Uitvoering van het experiment: - Welke grootheden ga je meten en hoe ga je die grootheden meten? - Welke grootheden ga je tijdens de proef veranderen? - Welke grootheden moet je tijdens de proef constant houden? Verwerking van de metingen - Welke tabel(len) ga je gebruiken? - Welke grafieken ga je tekenen? Hypothese - Gebruik de grafieken om een voorspelling te doen. Antwoorden hoofdstuk 5 1 a. Geen verschil: kracht en weg zijn gelijk. b. Het snelste kind levert de arbeid in een kortere tijd. 2 a. Voor het tillen is de kracht groter, de weg kleiner, b. In beide gevallen gelijk, een kleine kracht en langere weg compenseren elkaar. 3 a. 75 . 9,8 . 1 = 735 b. pk suggereert een kracht maar is een kracht keer snelheid. 4 a. F = W / s = 144.10³ / 400 = 360 N b. v = s / t = 400 / 240 = 1,67 m/s, P = F . v = 360 . 1,67 = 600 W 5 a. FV = 120 + 480 = 600 N b. FV = 120 + 2²∙480 = 2040 = 2,04.10³ N 6 v 2,0 4,0 6,0 Fv 6 15 40 7 v 60 100 120 W (MJ) 36 68 90 13 E = 6,7 . 33 = 211 MJ ; t = 100.000 / 25 = 4.000 s ; W = P . t = 12 . 10³ . 4 . 10³ = 48 MJ = 48 / 211 = 0,23 = 23% 14 t = 100.000 / 25 = 4.000 s, W(mech) = P . t = 12. 10³ . 4.000 = 48 MJ, E(chem) = 48 . 100 / 35 = 137 MJ, V = E / r = 137 / 36 = 3,8 l / 100 km; b. Dieselolie heeft een grotere verbrandingswarmte 15 a. uit = W / Ein volgt: E=W/=F.s/ b. In F zit de v verborgen, het verbruik hangt af van F en dus ook van v. 16 Motorrendement a. Ak E = 5,6 . 33 = 185 MJ, Bk E = 5,9 . 33 = 195 MJ, C E = 5,7 . 33 = 190 MJ, D E = 4,3 . 36 = 155 MJ, Ek E = 6,6 . 24 = 158 MJ. D heeft het hoogste rendement, Bk het laagste. b. Een grotere cilinderinhoud betekent meestal een grotere topsnelheid en een betere trekkracht (caravans). Een ander model auto heeft een andere vorm, en dus een andere luchtweerstand. Dat maakt vergelijken niet eerlijk. c. De rolwrijvingskracht omdat de massa verschilt. Pm 12 60 240 t (min) 100 60 50 Pm (kW) 6,0 19 30 17 Brandstofverbruik en snelheid a. v = 120 / 3,6 = 33,3 m/s F = 0,015 ∙ 800 ∙ 9,8 + 0,45 ∙ 33² = 512 N V = F . s / ( . rv ) = 512 ∙ 100 ∙10³ / ( 0,23 ∙ 33 ∙106 ) = 6,7 l /100 km. F = 12 + 347 = 359 N, V = 359 ∙ 100 ∙10³ / (0,23 ∙ 33 ∙106 ) = 4,7 l /100 km b. 100 ∙ 2,0 / 6,7 = 30% d. 30 / 6,0 = 5,0 keer zo groot 8 a. W = P . t = 25 . 1,5 = 37,5 kWh of: 25∙10³ ∙ 1,5 ∙ 3600 = 135 MJ b. F = P / v = 25.000 / 27,8 = 0,90 kN 9 Motorvermogen a. Vermogen: P = F . v = 630.25 =15,8 .10³ W b. Voor de wrijving: W = F . s= 630 . 6,4∙10³ = 4,02 MJ. Voor de zwaartekracht: W = F . s = Fz . h = 960 . 9,81 . 512 = 4,82 MJ. Totaal: 8,9 MJ c. Bereken de tijd: 6,4 km / 90 km/h = 0,071 u = 256 s. P = W / t = 8,9∙106 / 256 = 35 kW 18 Menselijke motor W = F.s = 150.40 = 6.000 J = 6,0 kJ (P=100 W) E = 2 . 19 = 38 kJ (P=633 W) 100 ∙ 6,0 / 38 = 16% 19 Fietshouding a. Bereken eerst P bij verschillende snelheden: v = 4,0 m/s: P = 0,5.1,4.0,50.1,3.4³ = 29 W v = 6,0 m/s P = 29 . ( 6/4 )³ = 98 W v = 8,0 m/s P = 29 . 2³ = 232 W v = 4,0 m/s P = 0,5.1,2.0,35.1,3.4³ = 17 W v = 6,0 m/s P = 17 . 1,5³ = 57 W v = 8,0 m/s P = 17 . 2³ = 136 W b. Vergelijk het verschil in vermogen met de 1e waarde: v = 4,0 m/s 100.12/29 = 41% v = 6,0 m/s 100.41/98 = 42% v = 8,0 m/s 100.96/232 = 41% conclusie: 41% 10 Schaatsen a. v = 10.000 / 851 = 11,8 m/s, Fw = Fw,r + Fw,l = μ∙Fn + 0,5∙cw∙A∙∙v² = = 0,0034 . 75 . 9,8 + 0,50 . 0,69 . 1,19 . 0,40 . 11,8² = 2,5 + 22,9 = 25,4 N, P = F . v = 25,4 . 11,8 = 3,0 . 10² W b. Pm = Fw∙v = μ∙Fn∙v + 0,5∙cw∙∙v³ = 2,5∙v + 0,141∙v³ c. kies y = 2,5∙x + 0,141∙x³ en zoek uit waar geldt dat y = 300 oplossing: v = 12,4 m/s. d. t = s / v = 10.000 / 12,4 = 806,45 s = 13 m 26 s. Een verschil van 45 s op 851 is 5,3% sneller. e. Nee, er kunnen verschillen zijn in de μ en cw door de kwaliteit van het ijs en de luchtdruk. Verder is het vermogen van de schaatser iets lager (minder zuurstof). 20 Werelduurrecord a. Pm = (cr . m . g + 0,5 . cw . A . . v² ) . v v = 14,2 m/s => Pm = 411 W b. Pm = 1,7.v + 0,14 . v³ P = 411 invullen geeft v = 14,0 m/s c. 14,0 m/s = 50,4 km/h. Het nieuwe record is dus geen gevolg van de schijfwielen. 11 a. Centrale: 40 / 100 = 0,40 = 40% Elektromotor: 36 / 40 = 0,90 = 90% b. Samen: 0,40 . 0,90 = 0,36 = 36% 12 De verbrandingswarmte van lpg is kleiner. 28