Charlemagne Péralte:”Drijf de Amerikanen terug in zee!” In Lambi 15 kondigden we reeds een vervolg aan op het eerste deel van ons dossier over de Amerikaanse interventie (1915-1934). In dit nummer zullen we het dan ondermeer hebben over de strijd tegen de bezetting door de Caco-rebellen, onder leiding van Charlemagne Péralte. We zullen tevens zien hoe die voor veel Haïtianen vernederende bezetting uiteindelijk in 1934 een einde kreeg. De corvee terug ingevoerd De figuur van Charlemagne Péralte was onlosmakelijk verbonden met de corveeplicht die de Amerikanen terug hadden ingevoerd. Alle Haïtianen werden naar een oude en bijna vergeten gewoonte gedwongen om de openbare wegen van hun gebied te onderhouden. Vele inwoners hadden het moeilijk met die verplichting, omdat die zo zwaar symbolisch beladen was. Zij vreesden immers dat de door de blanken opgelegde dwangarbeid wel eens een aanzet zou kunnen zijn om van hen opnieuw slaven te maken. Dit konden ze niet aanvaarden, hiervoor hadden hun voorvaderen niet hun bloed vergoten om in 1804 onafhankelijk te worden. Wie was Charlemagne? Charlemagne Péralte zelf was niet zo maar de eerste de beste boerenkinkel of paysan. Hij was afkomstig uit Hinche en had een uitstekende opvoeding genoten. Vóór de Amerikaanse invasie was hij generaal geweest in het Haïtiaanse leger. Hij was intelligent en ambitieus, kortom hij was een gros nègre. Op het politieke vlak was hij dan ook een hevig tegenstander van de mulat Dartiguenave, afkomstig uit het zuiden en door de Amerikanen tot president gemaakt, en was hij actief medestander van de revolutionaire Caco’s uit het noorden en van hun leider Dr. Rosalvo Bobo, die zelf slechts vanuit zijn ballingsoord in Kingston de gebeurtenissen op Haïti kon volgen. Begin april 1918 werd Charlemagne echter gearresteerd voor medeplichtigheid aan een nachtelijke overval op het hoofdkwartier van de Gendarmerie van zijn geboorteplaats Hinche. De gendarmes hadden hem nog net te pakken kunnen krijgen toen hij op het punt stond de grens over te steken. Hij werd veroordeeld tot vijf jaar dwangarbeid in de gevangenis van Cap Haitien, en moest in gevangenisplunje de straten van de stad schoon vegen, een ware vernedering voor iemand van zijn afkomst. Op 3 september 1918 slaagde hij erin te ontsnappen en vluchtte hij naar de bergen achter de Plaine du Nord. Daar nam hij de leiding over de opstandelingen en verklaarde hij dat het tijd werd dat ze de Amerikanen terug in zee gingen drijven. Acties van de rebellen De eerste acties onder Charlemagne’s leiding waren sluw gericht tegen de kleinste en meest verafgelegen posten van de Gendarmerie. Die waren immers niet zo goed bemand, de opstandelingen konden daardoor snel succes boeken en modernere wapens en munitie buit maken. Dat laatste was echt wel nodig, want in het begin waren de rebellen zéér slecht bewapend. Ze hadden hooguit een tweehonderdtal oude geweren en voor de rest moesten ze zich behelpen met machetes, speren en messen, en hier en daar eens een pistool. De volgende maanden kwam het tot harde confrontaties. Charlemagne zelf controleerde de operaties in het noorden en Benoît Battraville controleerde die in het gebied van de Artibonite. De Amerikaanse bezetters begonnen stilaan te beseffen dat er een echte opstand was uitgebroken en dat de Gendarmerie alleen het niet meer zou kunnen bolwerken. Er werden extra Mariniers en zelfs vliegtuigen ingezet! In 1919 kwam het in de periode van april tot september tot niet minder dan 131 confrontaties, gaande van kleine schermutselingen tot regelrechte gevechten. Daarbij probeerden de Amerikanen telkens Charlemagne te pakken te krijgen. Maar tevergeefs, hij was hen elke keer te vlug af. ‘Get Charlemagne!’ De bezetters gingen er dan hoe langer hoe meer van uit dat ze, om de opstand effectief te kunnen onderdrukken, Charlemagne zelf fysiek moesten uitschakelen. ‘Get Charlemagne!’ werd vervolgens de zeer geheime opdracht voor kapitein H.H.Hanneken. Geen gemakkelijke opdracht, want hij moest één man zien te vinden, die ondergedoken zat tussen vrienden in een land dat meer en meer met hem sympathiseerde. Een man, die beschermd werd door fanatieke lijfwachten en die geen twee nachten in het zelfde bed sliep. Bovendien was dit voor de Amerikanen onherbergzame land nauwelijks in kaart gebracht. Er zat niet veel anders op dan met list en bedrog een valstrik te spannen. Hanneken slaagde erin een aantal Haïtianen zo ver te krijgen dat ze voor geld bereid waren langzaam het vertrouwen van Charlemagne Péralte te winnen en zijn schuilplaats te verklappen. Op 30 oktober 1919 ’s avonds begaven Hanneken zelf, zijn rechterhand luitenant William R. Button en 18 zwarte gendarmes zich op pad. Ze waren allen gekleed als Caco’s, de twee blanken vielen niet op, ze spraken uitstekend Creools en hadden hun gezicht met houtskool zwart gemaakt. Bij een klein houtvuur troffen ze Charlemagne aan, gekleed in een blauw hemd, zoals de verraders gemeld hadden. Hanneken aarzelde geen moment, trok zijn pistool en vuurde van dichtbij twee kogels recht in Charlemagne’s borst, de twee projectielen doorboorden zijn hart. Hij was op slag dood. Button rekende ondertussen met de lijfwacht af. Beide schutters bleven ongedeerd in de kleine schermutseling die er nog op volgde, en zouden later in de Verenigde Staten de Medal of Honor krijgen voor hun heldenmoed in actieve dienst. Als een gekruisigde Christus Bij het ochtendgloren werd het lichaam op een muilezel geladen en naar Grande Rivière gebracht. Om de ongeletterde rebellen te tonen dat hun leider echt dood was werd het lijk daar vastgebonden aan een deur en vervolgens gefotografeerd. Daarna werden duizenden kopies van de foto over het binnenland gedropt. Op de foto leek het erop dat de Amerikanen hem gekruisigd hadden, het werd een hardnekkig gerucht dat zich snel verspreidde. Men wilde latere heldenverering vermijden en daarom werd Charlemagne begraven in stevig beton te Post Chabert, een plaats tussen Cap Haitien en Fort Liberté. Na de Amerikaanse bezetting kreeg hij echter een staatsbegrafenis in Cap Haitien. Op zijn grafsteen staat nog steeds de volgende tekst van Christian Werleigh: Gestorven op de leeftijd van drieëndertig, verraden als Christus, Gekruisigd en naakt getoond onder zijn vlag, Voor onze Natie heeft hij zichzelf geofferd en is hij de confrontatie Met Amerika aangegaan, zoals hij had beloofd. Ontbloten wij ons hoofd voor Charlemagne Peralte! Einde van de gewapende opstand De dood van Charlemagne bracht inderdaad meer rust in het noorden, maar in het centrum van Haïti was het nog ver van kalm. Benoît Battraville stond er nog steeds aan het hoofd van een 2500 opstandelingen, of bandieten zoals ze ondertussen al een tijdje in Amerika bij officieel bevel moesten genoemd worden. En was de term niet echt op Charlemagne en de zijnen van toepassing, Battraville zelf gedroeg er zich af en toe naar. Hij was een bokor en hij ging soms zeer agressief te werk. En hoewel hij minder intelligent was dan Charlemagne en duidelijk minder leiderschapskwaliteiten bezat, zou het toch nog maanden duren vooraleer ook hier uiteindelijk de strijd beslecht werd met zijn dood op 19 mei 1920. Les cacos de plume Het gewapend verzet van de boeren had wel een einde genomen, maar nu begon de stedelijke en intellectuele elite zich te roeren. Het terrein van de opstand verschoof langzaam maar zeker naar de betere kringen van Port-au-Prince. De Union Patriotique groepeerde in 1920 bijna iedereen die op één of andere manier gekant was tegen Dartiguenave en de Amerikanen. Sommigen werden ongetwijfeld gedreven door oprechte patriottistische gevoelens, anderen handelden misschien toch wat uit eigenbelang, want waren diep in hun binnenste nog steeds een beetje presidentskandidaat of waren het vroeger alleszins geweest. Hun leiders waren o.a. Georges Sylvain, Sténio Vincent, Georges Léger, Jean Price-Mars en Antoine Pierre-Paul. Belangrijk echter was dat zij in de Verenigde Staten zélf gehoor vonden bij auteurs als de journalist Herbert J. Seligman en de publicist James Weldon Johnson. Beiden waren lid van de NAACP, the National Association for the Advancement of Coloured People. In de Amerikaanse periodiek The Nation begonnen zware aanklachten te verschijnen tegen de bezetting. In het Congres kwam het daardoor zelfs tot een onderzoek en president Harding besloot in 1922 om een Hoge Commissaris naar Haïti te sturen, John Henry Russell. Louis Borno president Dartiguenave’s presidentschap was ondertussen op een dood spoor beland en op 15 mei 1922 werd hij opgevolgd door Louis Borno, vijfenvijftig, dichter-jurist, en voorheen reeds drie keer minister van Buitenlandse Zaken. Russell was natuurlijk de baas als het er echt op aan kwam, maar Borno was zeker geen slappeling en samen vaarden zij vooral een pragmatische koers. Er werden grote openbare werken aangevat, wegen aangelegd en bruggen gebouwd. Havens werden uitgebaggerd en van nieuwe vuurtorens voorzien en in een aantal steden kwamen er kleine vliegvelden. In 1923 werd de Landbouwhogeschool te Damien opgericht, een instituut dat voor een betere begeleiding van de boeren moest zorgen. Het telefoonsysteem dat sinds 1912 niet meer gefunctioneerd had, werd nieuw leven ingeblazen. Port-au-Prince kreeg trouwens de eerste automatische telefooncentrale van gans Latijns-Amerika. De ‘Service de Santé Publique’ bouwde 11 moderne hospitalen en 147 plaatselijke dispensaires. Niet iedereen apprecieerde al die goede bedoelingen Borno had nog maar net zijn intrek in het presidentiele paleis genomen of er werd naar Haïtiaanse gewoonte al tegen zijn regime gecomplotteerd. En zoals zovelen van zijn voorgangers probeerde ook hij het probleem op te lossen door de oppositie buiten spel te zetten. Zo werden er geen nieuwe wetgevende verkiezingen in het vooruitzicht gesteld, en probeerde hij het verder te rooien met alleen een beperkte Staatsraad. Maar in de kranten kreeg hij er hevig van langs. Men begon te beseffen dat de financiële en economische toestand van Haïti zelf, verre van rooskleurig was. De rechtspraak bleef veel te lang in handen van militaire rechtbanken en hij beging de vergissing Voodoo-aanhangers te laten vervolgen door de Gendarmerie. De Haïtiaanse bisschoppen hadden immers bij de protestantse bezetter over de voodoo geklaagd. Volgens een letterlijke toepassing van artikel 409 van de Code Pénal werden vervolgens mensen gearresteerd omdat ze ‘voedsel voor de geesten hadden klaargemaakt’ of andere Voodoodiensten hadden geleid. Noch de president zelf, noch de Amerikaanse officieren zagen in dat Voodoo meer kon zijn dan louter ‘afgoderij’. De Amerikanen gedroegen zich trouwens,niettegenstaande al hun goede bedoelingen, erg paternalistisch, en de Britse zaakgelastigde Edwards verklaarde dat ze helemaal niet geschikt waren om hoe dan ook een land te ‘koloniseren’. Ze hielden alles veel te veel zelf in de hand en zo kon de Haïtiaanse historicus Dantes Bellegarde toen al schrijven dat er geen echte vrede was, want echte vrede was geen opgelegde materiele orde, maar had met democratie en inspraak te maken. Studentenacties In 1927 lanceerde de 20-jarige Jacques Roumain ‘La Revue Indigène’, een literair tijdschrift waarmee hij aansluiting zocht bij het verzet tegen de Amerikaanse bezetter. Een jaar later stichtte hij ‘Le Petit Impartial’, dat de stem van de massa’s zou vertolken. In de praktijk gaf het vooral de standpunten weer van de ‘Ligue de la Jeunesse Patriote Haïtienne’, een door Roumain zelf opgerichte organisatie van studenten. Roumain was door zijn opvoeding in Europa overtuigd Marxist geworden en wilde nu het raciaal en nationaal bewustzijn van zijn volk stimuleren. Naar aanleiding van een uitgelokt conflict rond de eliteschool St.Louis de Gonzague in 1929 werd Roumain in de kraag gevat, maar hij kwam er met een lichte celstraf van af. Begin november van dat zelfde jaar gingen de studenten van de landbouwhogeschool Damien over tot een staking, en in gans het land werden ze als helden beschouwd. Hun actie kreeg meer en meer een politiek karakter, deinde uit naar andere steden, en werd door Roumain en de zijnen de hemel in geprezen als een symbool voor de heropstanding van het Haïtiaanse zelfbewustzijn. Een maand later botsten in Les Cayes demonstranten met Amerikaanse mariniers. Het ging er op bepaalde momenten hevig aan toe, de soldaten voelden zich bedreigd en vuurden in de massa. Twaalf doden en drieëntwintig gewonden bleven achter. Het ‘bloedbad van Les Cayes’ was een feit. Voor de nieuwe Amerikaanse president Hoover, die eigenlijk al sinds het begin van zijn ambtstermijn uit Haïti weg wilde, was het de geschikte aanleiding om direct een commissie te sturen. Binnen de tien dagen werd de krijgswet opgeheven, konden er terug kranten verschijnen en werd het probleem Damien opgelost. Overgangsperiode De nieuwe aanpak werd aanvankelijk in Port-au-Prince met de nodige argwaan onthaald, maar al gauw raakten de gemoederen bedaard. Forbes, de commissievoorzitter, Russell en president Borno, deze laatste weliswaar wat noodgedwongen, kwamen tot een akkoord: Eugène Roy zou in mei 1930 overgangspresident worden terwijl de Amerikanen alles in gereedheid zouden brengen om zo spoedig mogelijk het eiland te verlaten. Roy voerde stipt uit wat van hem werd verwacht: hij maakte het mogelijk dat er in de herfst verkiezingen voor beide kamers èn voor een nieuwe president georganiseerd werden. Als overwinnaar kwam Sténio Vincent uit de bus. Zijn taak bestond erin het vertrek van de Amerikanen zo correct mogelijk te laten verlopen. Vanaf dan was het nog een kwestie van een paar jaren. In augustus 1933 werd het vertrek officieel bij verdrag tussen beide landen geregeld, op 5 juli 1934 kwam president Roosevelt himself op bezoek in Haïti, en op 21 augustus wapperde terug de nationale vlag op de Casernes Dessalines. Tweede onafhankelijkheid Eens te meer, 131 jaar na 1803, verlieten de blanken Haïti. De Amerikaanse bezetting had vooral het land ‘gemoderniseerd’. Maar de harten van de Haïtianen hadden de Amerikanen niet bereikt. De sociale problemen van het land hadden ze niet begrepen en hun poging om democratie met niet-democratische middelen op te leggen had natuurlijk op groteske wijze gefaald. Haïti was in 1934 echt niet beter op zelfbestuur voorbereid dan in 1915, wel integendeel. De verdere geschiedenis van het land zou dat nog uitwijzen. Paul De Wolf Amerikaanse officieren als amateur-antropologen Op een bepaald moment begon het er naar uit te zien alsof elke zichzelf respecterende Amerikaanse (onder)officier zich verplicht zag om zijn persoonlijke ervaringen met de Haïtianen en de voodoo op schrift te stellen. Zo verschenen van W.B. Seabrook The Magic Island, van John H. Craige Cannibal Cousins en van Faustin Wirkus The White King of La Gonave. De titels zijn redelijk suggestief en de boeken van deze auteurs zouden lange tijd de Engelstalige kijk op Haïti bepalen, een land waar de mensen nog moesten gered worden van zombies en zwarte magie. Zij zouden ook een spoor trekken tot in Hollywood, wanneer daar later een aantal klassiekers in het zombie-genre werden gedraaid. Charlemagne Péralte verwees naar België dat zich moest verdedigen tegen de Duitsers In 1918 riep hij in een brief met de volgende bewoordingen op tot de strijd: “Haïtianen, laten wij stand houden en het Belgische voorbeeld volgen. Dat ze onze steden plat branden heeft geen belang, want zoals het grafschrift van de grote Dessalines ons meedeelt zal de natie opstaan als de steden verdwijnen.” Saddam Houssein en Charlemagne Péralte Toen de Amerikanen onlangs in Irak nog druk op zoek waren naar Saddam, verschenen er op het Internet heel wat lovende artikels over de sluwe en heldhaftige manier waarop ze indertijd in Haïti de bandiet Charlemagne hadden te pakken gekregen. Men wees erop dat de situatie grotendeels gelijklopend was en dat men die het best op dezelfde manier aanpakte: een gerichte actie van enkele dappere commando’s zou de schurk moeten uitschakelen en de strijd doen kantelen.