Open vragen Economie en recht (v1.0) Dr. D. Furth Dr. W. Kanning Behorende bij de uitgave: Economie en recht, Stenfert Kroese, 2004 W. Kanning, H.O. Kerkmeester (red), D.Furth, G.Plug, R. J. Van den Bergh ISBN 90-207-3286-2 Algemene opmerkingen In alle vragen die betrekking hebben op speltheorie, direct of indirect, worden uitsluitend (Nash) evenwichten in zuivere strategieën bedoeld. Evenwichten in gemengde strategieën worden hier niet behandeld. Voor docenten zijn de antwoorden op de open vragen beschikbaar in de bijbehorende docentenhandleiding. Hoofdstuk 1 Basisbegrippen van de rechtseconomie 1.1 De veronderstelling dat van sommige delen van het strafrecht een afschrikwekkende werking uitgaat, berust op het toepassen van het methodologisch individualisme. Beredeneer of deze stelling juist dan wel onjuist is. 1.2 Een criminoloog heeft een verband tussen het aantal misdaden, de pakkans en de strafmaat afgeleid. Uitgangspunt is dat voor alle individuen de keuze tussen het verwerven van het inkomen langs legale, dan wel illegale weg, afhangt van het risico betrapt te worden en de te verwachten straf, en wel zodanig dat de misdadige activiteiten afnemen indien de pakkans en/of strafmaat toeneemt. De pakkans kan toenemen door bijvoorbeeld een uitbreiding van het politieapparaat, of een verbetering van de opsporingstechnieken. Zowel de verhoging van de pakkans alsook een verhoging van de strafmaat brengen extra kosten voor het justitiële apparaat, het gevangeniswezen en de reclassering met zich mee. Ook van deze kosten ter verlaging van de misdaad werd in het kader van het onderzoek een schatting gemaakt. a. Waarom is hier sprake van een model? b. Is het een analytisch of een beleidsmodel? c. Speelt het methodologisch individualisme in het onderzoek een rol? d. Zal de welvaart meer stijgen bij een verhoging van de pakkans, of bij een verhoging van de strafmaat? De overheid maakt op grond van het model kosten ter verlaging van de misdaad. Na vijf jaar blijkt dat de verwachte daling zich niet in de veronderstelde mate heeft voorgedaan. e. Geef hiervoor een mogelijke verklaring. f. Is het hier gestelde verband verifieerbaar? 1.3 Verklaar met behulp van het methodologisch individualisme de volgende stelling van de winnaar van de Nobelprijs voor economie 1998, A. Sen: Een hongersnood zal zich niet voordoen in een democratie! 1.4 In Amsterdam vindt men grijze vlekjes op het trottoir. Deze zijn ontstaan doordat mensen hun kauwgum op straat en niet in de prullenbakken uitspuwen. a. Waarom is op de hoek van de Leidsestraat en de Lange Leidsedwarsstraat de intensiteit van deze vlekjes groter dan op andere plaatsen? b. Geef een rechtseconomische verklaring waarom men in Singapore niet dergelijke vlekjes op de straten aantreft. 1.5 Hiervoor vindt u de diagrammen van vier spelen: a, b, c en d. Alle vier de spelen hebben twee spelers. Speler 1 kan kiezen tussen de strategieën B(oven) en O(nder). Speler 2 kan kiezen tussen de strategieën L(inks) en R(echts). Uitbetalingen aan speler 1 staan linksonder, die aan speler 2 rechtsboven. De volgende drie vragen gaan over deze spelen. a. In welk(e) spel(en) hebben beide spelers een dominante strategie? b. Indien er verschillende evenwichten zijn, zijn er dan gevallen waarbij het evenwicht Paretosuperieur is aan het (de) andere evenwicht(en)? c. Hoeveel Nash-evenwichten heeft elk spel? 1.6 Een object is 50 euro waard voor de Verkoper en 100 euro voor de Koper. Koper en Verkoper stellen een contract op waarin het volgende staat: ‘Verkoper levert het object aan Koper. Koper betaalt 75 euro aan Verkoper. Indien één van beide partijen éénzijdig de overeenkomst niet nakomt, betaalt hij de andere partij een genoegdoening van 60 euro.’ We kunnen dit opvatten als een spel. De spelers zijn Verkoper en Koper. Verkoper kan kiezen uit twee strategieën: Leveren, Niet-Leveren. Koper kan kiezen uit twee strategieën: Betalen, Niet-Betalen. Koper en Verkoper nemen hun beslissing gelijktijdig. Neem aan dat er geen transactiekosten en geen proceskosten zijn. Bepaal de Nash-evenwichten van dit spel: a. Indien de in het contract vastgelegde genoegdoening niet afdwingbaar is. b. Indien de in het contract vastgelegde genoegdoening wél afdwingbaar is. c. Bij welke hoogte van de genoegdoening zullen Koper en Verkoper het uitvoeren? Hoofdstuk 2 Inleiding volkomen concurrentie 2.1 a. Wat is de betekenis van ‘transactiekosten’ en ‘eigendomsrechten’ bij volkomen concurrentie? b. Welke betekenis zou de marktvorm van volkomen concurrentie voor het recht kunnen hebben? 2.2 In zijn artikel: Law and Economics (in Eatwell et. al. (eds.): The New Palgrave, Macmillan, 1987) behandelt D. Friedman de effecten van het verlengen van de opzegtermijn voor verhuurders van woningen. De argumenten zijn als volgt: in feite verbetert de kwaliteit van woningen en daardoor zal de vraag naar woningen toenemen. De verhuurder wordt echter geconfronteerd met hogere kosten, het aanbod zal derhalve afnemen. a. Van welke marktvorm gaat Friedman kennelijk uit? Is dat realistisch voor deze markt? b. Als zijn veronderstellingen juist zijn, wat zal er als gevolg van de maatregel met de huren gebeuren? c. Als zijn veronderstellingen juist zijn, zullen er dan, als gevolg van de maatregel, meer of minder woningen verhuurd worden? 2.3 a. Hoe komt in een markt met volkomen concurrentie het evenwicht tot stand? Hoe verhouden de prijs en de marginale kosten van een producent zich? Illustreer dit met een figuur. b. Wat is het verschil tussen een verschuiving van en een verschuiving langs de vraagcurve? Onder welke omstandigheden doet een verschuiving van de vraagcurve zich voor? En onder welke omstandigheden een verschuiving langs deze curve? Beantwoord dezelfde vragen voor de aanbodcurve. 2.4 a. Geef mogelijke instrumenten aan om het fileprobleem in de spitsuren op te lossen. b. Elk instrument dat u kiest zal het autorijden (in de spitsuren) duurder maken. Waarom zal het door u gekozen instrument effectiever zijn dan een verhoging van de benzineaccijns? c. Zijn er bij het door u gekozen instrument privacyaspecten aanwezig? Aanwijzing: Ga na met welke instrumenten u de collectieve vraag naar, dan wel het collectieve aanbod van ‘stukjes snelweg’ kunt beïnvloeden en wat het effect is van die instrumenten op de vraagen aanbodcurve. Hoofdstuk 3 Onvolkomen concurrentie 3.1 Hoe typeert u de biermarkt voor consumenten in Nederland? 3.2 Hoe typeert u de benzinemarkt voor consumenten in Nederland? Is er in deze markt sprake van een homogeen of heterogeen goed? 3.3 Op veilingen wordt de ‘hoogste bieder’ eigenaar van het object. Leg uit waarom een veiling een ‘efficiënt allocatiemechanisme’ is. Van welke definitie van ‘efficiënt’ maakt u in uw uitleg gebruik? 3.4 In de tabel de resultaten van de DCS 1800 veiling die op 12 februari 1998 door de overheid in Den Haag was georganiseerd. Bij deze veiling werden er ronden bij opbod schriftelijk geboden. Per ronde werd de hoogste bieder eigenaar van de kavel. Alle kavels werden in elke nieuwe ronde opnieuw aangeboden. Werd de hoogste bieder niet meer overtroefd, dan moest hij of zij de kavel accepteren. De veiling eindigde toen geen hogere biedingen meer werden uitgebracht. De prijzen in de tabel zijn in miljoenen euro’s. a. Bespreek welk telefoniebedrijf het goed/slecht gedaan heeft op die veiling. (Goed of slecht hangt af van de criteria die men hanteert: wie veroverde de meeste frequenties? Wie betaalde per behaalde frequentie de laagste prijs? Etc.) b. Bespreek hoe goed/slecht de overheid het gedaan heeft (afhankelijk van de criteria: was de veiling efficiënt? Waren de opbrengsten te laag/voldoende? Etc.). Hoofdstuk 4 Mededingingsbeleid 4.1 Grote fusies tussen ondernemingen zijn in Europa soms wel en soms niet toegestaan. Soms zijn (te) grote ondernemingen eveneens niet toegestaan (denk aan Microsoft). a. Welke typen fusies onderscheiden juristen? b. Welke economische argumenten zijn er vóór fusies en welke tegen? c. Hoe is het toezicht op fusies in Nederland juridisch geregeld? Zie de website van de NMa: www.nma-org.nl (NB Vergeet dat ‘org’ niet, anders komt u terecht bij de website van de ‘Nederlandse Machinefabriek Alkmaar’.) 4.2 Bespreek hoe het begrip markt kan worden afgebakend. 4.3 Wanneer is er sprake van misbruik van een economische machtspositie? 4.4 Leiden economische machtsposities tot minder concurrentie? 4.5 Beschouw het spel tussen Axel en Betty uit subparagraaf 4.5.4. Ga ervan uit dat dit keer Betty eerst beslist en daarna Axel. a. Bepaal met achterwaartse inductie het geloofwaardige evenwicht van dit spel. b. Geef aan waarom het andere evenwicht niet geloofwaardig is. Stel, dat Axel de mogelijkheid heeft te investeren in capaciteit. Deze investering is alleen winstgevend indien hij daarna uitbreidt. De uitbetalingen veranderen alleen indien Axel niet uitbreidt. Als Axel niet uitbreidt en Betty treedt niet toe dan is de uitbetaling aan Axel 0, terwijl de uitbetaling aan Betty 150 blijft. Als Axel niet uitbreidt en Betty treedt toe, dan is de uitbetaling aan zowel Axel, als ook aan Betty 100. c. Bepaal alle evenwichten van dit spel indien Axel en Betty gelijktijdig beslissen. d. Bepaal het geloofwaardige evenwicht van het spel als Betty eerst beslist en Axel daarna. e. Bepaal het geloofwaardige evenwicht van het spel waarin Axel eerst beslist of hij zal investeren in capaciteit. Vervolgens beslist Betty of ze al dan niet zal toetreden. Ten slotte beslist Axel of hij al dan niet zal uitbreiden. NB Het spel heeft dus drie beslissingsmomenten. In het eerste en het derde moment beslist Axel, in het tweede moment beslist Betty. Hoofdstuk 5 Externe effecten 5.1 Hoe beïnvloeden marktimperfecties de allocatie? 5.2 Het principe ‘de vervuiler betaalt’ kan in de praktijk soms moeilijk uitgevoerd worden. Omdat de vervuiler (1) niet te achterhalen is; (2) onvoldoende en/of ontoereikend verzekerd is; (3) slechts beperkt aansprakelijk is, is het soms moeilijk de vervuilden volledig te compenseren voor hun schade. In 1980 werd in de Verenigde Staten de Comprehensive Environmental Response, Compensation and Liability Act (CERCLA) aangenomen. Krachtens deze wet kunnen, in de hiervoor genoemde gevallen, de financiers (meestal banken) van vervuilende bedrijven aansprakelijk gesteld worden voor de door die bedrijven veroorzaakte schade. Bespreek de mogelijke economische gevolgen van deze wet. 5.3 Waarop heeft het onderscheid tussen property rule en liability rule betrekking? 5.4 a. Bij een onderzoek in Washington in de VS bleek dat onder de automobilisten die, als het stoplicht voor hen op oranje sprong, nog even extra gas gaven, relatief veel Volvorijders voorkwamen. Verklaar dit verschijnsel. b. In sommige staten in de VS werd een verplichte verzekering voor automobilisten ingevoerd. Uit onderzoek bleek dat in staten waar schuldaansprakelijkheid meer werd uitgesloten, het aantal ongevallen met dodelijke afloop groeide met 10 tot 15%. In staten waar schuldaansprakelijkheid slechts op beperkte schaal werd uitgesloten, groeide het aantal ongevallen met dodelijke afloop met 2 tot 5%. Verklaar dit verschijnsel. 5.5 Volgens een wet mogen werkgevers aan vrouwelijke sollicitanten geen vragen stellen over zwangerschap, gezinsplanning en dergelijke. Wel mogen deze sollicitanten tijdens het sollicitatiegesprek aangeven dat zij niet zwanger zijn en dat ook niet van plan zijn te worden. In een memorie van toelichting heeft de minister destijds aangegeven dat het niet-spreken van de waarheid tijdens het sollicitatiegesprek later geen grond van ontslag kan zijn. Bespreek de termen: ‘monitoring’, ‘screening’ en ‘signalling’ in het kader van deze casus. 5.6 Is efficiënte contractbreuk mogelijk? a. Volgens het criterium van Pareto. b. Volgens het criterium van Kaldor en Hicks. Hoofdstuk 6 Recht als instrument ter correctie van negatieve externe effecten 6.1 Beredeneer of een dijkdoorbraak ‘economisch’ vermijdbaar, dan wel onvermijdbaar is. 6.2 De Hoge Raad stelde de fabrikant van een lekkende babykruik aansprakelijk voor de schade (‘Jumbo arrest’ NJ, 1973, 315). Stel, er zijn in Nederland 5 fabrikanten (A, B, C, D en E) van babykruiken. Stel vervolgens, dat in ongeveer 25 gevallen per jaar er sprake is van een lekkende kruik. De gemiddelde schade is 1.000 euro per lekkage. Er is een verzekeraar die tegen een premie van 5.000 euro per jaar, de fabrikanten wil verzekeren tegen die schade. De verzekeraar kent alleen het totaal aantal ongevallen (25). De feitelijke verdeling is: A: 1 geval per jaar; B: 3 gevallen per jaar; C: 5 gevallen per jaar; D: 7 gevallen per jaar; en E: 9 gevallen per jaar. a. Wie zullen zich verzekeren, A, B, C, D en/of E? b. Zijn de afgesloten verzekeringen kostendekkend voor de verzekeraar? c. Als het antwoord op b ‘neen’ was, hoe kan de verzekeraar zich daartegen weren? d. Is dit een voorbeeld van averechtse selectie en/of moreel risico? 6.3 Gaat ‘Learned Hand’ bij de naar hem genoemde regel uit van het ‘enge’ dan wel het ‘ruime’ welvaartsbegrip? Leg uit of er verschillen zouden zijn in de interpretatie van deze regel indien men uit zou gaan van de verschillende welvaartsbegrippen. 6.4 Private financiering van infrastructuur kan leiden tot lagere transactiekosten. Licht deze uitspraak toe. Hoofdstuk 7 Collectieve goederen en individuele rechten 7.1 Op welke manieren kunnen property rights worden onderscheiden? 7.2 Waarin onderscheiden property rights zich van eigendomsrechten? 7.3 Wat houdt de tragedy of the commons in? 7.4 Kan er een samenhang bestaan tussen het behalen van schaalvoordelen en de toedeling van property rights? 7.5 Wat zijn de kenmerken van een collectief goed? 7.6 Wanneer spreken wij van een common pool goed? 7.7 Geef voorbeelden van factoren die van invloed zijn op de mate van exclusiviteit en rivaliteit. 7.8 Is optimaliteit van de allocatie mogelijk bij collectieve goederen? 7.9 Bij intellectueel eigendom doet zich het free rider-probleem voor. Wat wordt hiermee bedoeld? 7.10 Hoe kan een ‘optimale’ octrooiduur worden vastgesteld? 7.11 In de Amerikaanse literatuur wordt een transactie meestal gedefinieerd als het overhevelen van eigendomsrechten van de ene rechtspersoon naar de ander. a. Onderzoek het verschil in definitie van eigendomsrecht tussen het common law- en het civil lawsysteem. b. Hoe blijkt uit de definitie van transactie dat economie en recht samenhangen? c. Wat wordt bedoeld met eenzijdige en tweezijdige transacties? Hoofdstuk 8 Economische theorie van de publieke besluitvorming 8.1 Waarom wordt de stemparadox van Arrow een ‘paradox’ genoemd? 8.2 Sommige besluiten moeten in de EU eenstemmig worden genomen. Welke effecten kan men daarvan verwachten op de allocatie? 8.3 Het conflictenrecht geeft aan welk recht van toepassing is op grensoverschrijdende rechtsverhoudingen. Twee jurisdicties, A en B, onderhouden intensieve handelsbetrekkingen met elkaar. Beide jurisdicties willen het liefst hun eigen rechtstelsel van toepassing verklaren bij grensoverschrijdende overeenkomsten. Ontwerp een spel, waarin harmonisatie van recht dat aangeeft welk rechtstelsel van toepassing is, niet tot een conflict behoeft te leiden. Hoofdstuk 9 Macro economisch beleid 9.1 Zijn de doeleinden van economisch beleid gebaseerd op zijns- of op waardeoordelen? 9.2 Zijn de instrumenten van economisch beleid gebaseerd op zijns- of op waardeoordelen? 9.3 Leg uit waarom productiegroei en welvaartsgroei niet hetzelfde zijn. 9.4 Gelijktijdige productiegroei en een stabiel prijsniveau zijn dikwijls niet tegelijkertijd realiseerbaar. Waarom? 9.5 Kan er een relatie bestaan tussen nieuwe wetgeving en economische groei? 9.6 Geef een Nederlands voorbeeld van vernieuwende wetgeving die kan leiden tot groei van de werkgelegenheid. 9.7 Wat kunnen de macro-economische effecten zijn van een hogere olieprijs? 9.8 Geef een voorbeeld van een verandering in wetgeving, die leidt tot een verschuiving van de macro aanbodcurve. 9.9 Geef een voorbeeld van een verandering in wetgeving, die leidt tot een verschuiving van de macro vraagcurve. 9.10 Waarom is in de Keynesiaanse theorie sprake van een kortetermijnbenadering van werkloosheid? 9.11 Is de supply side-benadering van werkloosheid een kortetermijn- of een langetermijnbenadering? 9.12 Geef een voorbeeld van een rechtenintensieve markt in Nederland. Draagt zo’n markt bij tot de economische groei? 9.13 Kan het recht bijdragen tot verlaging van transactiekosten in het internationale handelsverkeer? 9.14 Is het noodzakelijk of gewenst dat maatschappelijk geld wettig betaalmiddel is? Verklaar het antwoord. 9.15 Waarom is controle door de ECB van commerciële banken noodzakelijk? 9.16 De juridische organisatie van het ESCB weerspiegelt een grote mate van rechtseenheid in de EU. Kan deze rechtseenheid worden verklaard op grond van de economische machtsposities van de lidstaten? 9.17 Hoe kan het monetaire beleid van de ECB worden getypeerd? Hoofdstuk 10 Ondernemingen 10.1 ‘Er gaat een onderneming naar de effectenbeurs.’ De onderneming wil een beursgenoteerde onderneming worden. a. Aan welke juridische eisen moet een onderneming voldoen om beursgenoteerd te worden? b. Aan welke economische eisen moet een onderneming voldoen om beursgenoteerd te worden. c. Zijn er verschillen in toetredingseisen tussen de Amsterdamse beurs (onderdeel van Euronext) en de Amerikaanse technologiebeurs Nasdaq? Zie de websites www.euronext en www.nasdaq.com 10.2 Van een onderneming is de volgende balans gegeven (in duizenden euro’s). a. Wat geeft de balans van een onderneming weer? b. Beredeneer of deze onderneming liquide is. c. Beredeneer of deze onderneming solvabel is. 10.3 Van een onderneming is de volgende balans gegeven (in duizenden euro’s). a. Beredeneer of deze onderneming liquide is. b. Beredeneer of deze onderneming solvabel is. c. Op welke manier kan een onderneming haar liquiditeit verbeteren? d. Op welke manier kan een onderneming haar solvabiliteit verbeteren? 10.4 De begin- en eindbalans per 1 januari en 31 december en de resultatenrekening over hetzelfde jaar van een onderneming zagen er als volgt uit: a. Beredeneer dat de ‘te ontvangen bedragen’ debet op de balans moeten staan. b. Beredeneer dat de ‘te betalen bedragen’ credit op de balans moeten staan. c. Bepaal de liquiditeit per 31-12. d. Bepaal de solvabiliteit per 31-12. Verondersteld wordt dat de winst na belasting aan de algemene reserve wordt toegevoegd. e. Bereken de rentabiliteit van het gemiddelde totaal geïnvesteerde vermogen over dat jaar.