Kerstliturgie 2007 – ‘gewoon heel bijzonder’ Vooraf Deze liturgie is samengesteld door Ineke Ludikhuize. Daar waar teksten zijn gebruikt van anderen staat dit vermeld; de overige teksten zijn van haar zelf. Reacties op deze liturgie zijn welkom en kunt u sturen naar Passage Servicepunt ([email protected]; Postbus 1058, 3860 BB Nijkerk). Probeer bij de versiering van de ruimte rekening te houden met het thema door zoveel mogelijk simpele (gebruiks)voorwerpen te gebruiken. Maak van gewone dingen iets bijzonders. Bijvoorbeeld: een paar mooie stenen met groene klimop en rode tomaten in een glazen (fruit)schaal. Als u inbreng van leden in de liturgie op prijs stelt, zou u ook wat leden kunnen vragen om een (kerst-, geboorte-)voorwerp mee te nemen dat voor hen een bijzondere betekenis heeft gekregen. Zij kunnen daar dan iets over vertellen bijvoorbeeld i.p.v. het voorlezen van een verhaal. U kunt ook alle leden vragen om een dergelijk voorwerp mee te nemen. Zij zetten dit voorwerp voor of tijdens de liturgie op een tafel en vertellen in kleine groepjes aan elkaar wat het bijzondere is van hun gewone voorwerp. Over het thema Het thema van deze liturgie is ‘gewoon heel bijzonder’. We lezen over in verwachting zijn. Een kind dat geboren wordt; een moeder, een vader, kraambezoek. Alles is gewoon en toch bijzonder. Engelen meestal hebben ze geen wit gewaad of gouden kroon, maar zijn het mensen als u en ik die gewoon heel bijzonder op ons pad komen. Herders gewone mensen, gewoner zijn ze er niet. Zij zien een kind in een stal en weten: dit is bijzonder. Mensen als u en ik gewoner kan het bijna niet. Maar wie haar licht laat schijnen in de wereld is gewoon heel bijzonder. Om te beginnen Spreek weer een woord Blijft de mens achterwege die Hij eenmaal riep, weer woest en ledig wordt al wat God schiep. 1 Komt er geen Adam die redt en bevrijdt, verloren de aarde een chaos wordt zij. O God blijf geloven volhard in uw visioen, kom ons te boven, schep en verzoen. Schep als in den beginne spreek weer een woord, breek bij ons binnen, ga met ons door. Verwek in ons midden de mensenzoon, hoor naar ons bidden, verwerk’lijk uw droom. Uit: ‘Dus ik besta’ Hans Bouma Bidden God, u bent anders dan al die lichten waarmee wij ons omringen. U bent het licht in onze ogen, de bron waaruit wij leven, het licht dat ons omstraalt als het leven donker is. U maakt van ons, gewone stervelingen, mensen die uw licht laten stralen, mensen met oog voor het gewone dat heel bijzonder is. Dan wordt een kind een koning met een stal als paleis. Dan vieren wij als engelen en herders en met alle vaders en moeders de geboorte van een kind, mensenzoon, Jezus Messias. Amen Zingen Een nieuw adventslied (melodie gezang 51, Liedboek voor de Kerken – Lieve Heer, Gij zegt kom en ik kom) Ik geloof in mijn God als de kracht, die het licht ontsteekt, waar het duister is, die weer glans aanbrengt, waar geen luister is, die een vuurvlam is in de nacht. Ik geloof in mijn God als de bron, van waaruit alles leeft wat geboren is, die weer thuisbrengt wat ooit hier verloren is, die het woord sprak, waarmee het begon. 2 Ik geloof in mijn God als het doel van de voeten die hier op aarde staan, van de dromen die door alle landen gaan, van de zoektochten van het gevoel. Ik geloof in mijn God als de stem, die de wereld naar toekomst en vrede leidt en de globalisering, zo lang verbeidt, van geloof, hoop en liefde door Hem. Alfred C. Bronswijk Lezen Lucas 2: 1 t/m 7 Zingen (melodie gezang 259, Hervormde bundel 1938– Schaart u om den goeden Herder) Door het donker hier gekomen, aangetrokken tot het licht, willen wij het Kind bezingen dat op aarde vrede sticht. In dit kind staat het te lezen hoe God zich ons allen dacht: zie de toekomst, hier geboren, voor het menselijk geslacht! In dit Kind is vleesgeworden hoe God ook het donker door heel zijn goede schepping trouw blijft. Deze ster wijst ons het spoor! Oude dromen, haast vervlogen, uit een lang voorbije tijd, zingen wij ons nieuw te binnen, door de hemel begeleid. En met allen die gegaan zijn met de dromen van oudsher, zoeken wij naar nieuwe wegen bij het lichten van de ster. Zolang wij nog durven dromen, uitzien naar wat toekomst biedt, zullen wij ons laten leiden door dit Kind, dit licht, dit lied. Sytze de Vries Lezen Lucas 2: 8 t/m 14 Zingen Gezang 134 (Liedboek voor de kerken) 3 Voorlezen (eventueel) Voor wie een kerstverhaal wil voorlezen: hieronder drie suggesties. Twee korte verhalen en de tekst van een interview. U kunt op deze plek ook leden laten vertellen over iets gewoons dat voor hen bijzondere betekenis kreeg (zie ook onder ‘vooraf’ en ‘uitwisseling’). Als u beide wilt doen, kunt u gezang 139 gebruiken als overgang van het verhaal naar de uitwisseling. Verhaal I Een boekhandel, een klant. Maar is het een gewone klant? Een verhaal over een boekhandelaar en een bijzonder gebaar. De regen striemde over straat, aangejaagd door een koude wind die je tot op het bot verkleumde. Kerstmis in Nederland. Nou ja, één dag voor kerstmis. Morgen zou de boekhandel gesloten zijn, maar vandaag gelukkig nog niet. Meneer Graan bleef in de deuropening van de boekwinkel onder de hete luchtstroom staan. Hèhè, daar knapte je van op. Thuis zette hij de thermostaat nooit boven de 17 graden. Dat kon zijn energierekening niet aan, niet als er ook nog een halfje brood op de plank moest komen. Het viel niet mee als je 72 was en nooit aan pensioenopbouw gedaan had. Maar hij zeurde niet. Zeker niet als hij hier was. Tot zijn genoegen zag hij dat het erg druk was. Mooi. Rustig schuifelde hij tussen de mensen door naar de tafel literatuur, keek uit zijn ooghoeken of iemand op hem lette – nee. Het boek van Maarten ’t Hart dat hij gelezen had, had hij al uit zijn binnenzak gehaald, de stapel had hij al gevonden, en hij legde het boek bovenop de andere. Niemand zag iets. Zijn ruilboek had hij ook al uitgezocht. De nieuwe Philip Roth. Aan de andere kant van de tafel lag die stapel, hij pakte het bovenste boek op en bladerde. Waar zat de beveiligingsstrip? Ah. Geroutineerd schudde hij het stripje eruit. Zijn ogen gingen naar de kassa. Een rij mensen stond daarvoor, de mensen erachter hadden geen aandacht voor de winkel – hij schoof het boek onder zijn jas en liep naar de uitgang. Weer gelukt. “Meneer!” Hij bleef net buiten de winkel staan omdat een zware hand op zijn schouder drukte. Hij draaide zich om naar een donkerharige man. Het was de boekhandelaar, ze kenden elkaar want hij maakte wel eens een praatje. De man hield hem een schaal voor. “Wilt u geen kerstkransje?” Meneer Graan begon te stotteren. “Ik, ik … het was niet mijn bedoeling om …” Zijn hart bonkte in zijn keel. Wat zei hij nu? Er was niks aan de hand. Hij dwong zichzelf tot een glimlach en pakte een kransje van de schaal. “Lekker, dank u.” “Alstublieft,” zei de boekhandelaar. “ Eet smakelijk. Ik moet weer naar binnen.” Meneer Graan knikte. “Dank u.” De boekhandelaar gaf hem een vriendelijk klopje op zijn schouder. “Prettige feestdagen nog.” “Dank u, en u van hetzelfde.” Meneer Graan zette aarzelend een paar stapjes. De boekhandelaar knikte nog een keer. Toen boog hij zich naar meneer Graan toe en zijn stem daalde tot een gefluister: “Legt u hem wel weer op dezelfde stapel terug? Het is de moeite waard om te lezen. Tot na de kerst.” Verbluft bleef meneer Graan staan. De boekhandelaar liep terug zijn volle winkel in, met de schaal kerstkransjes. Nico Voskamp (winnaar van de kerstverhalenwedstrijd 2004 van de NCRV) 4 Verhaal II Een nar geeft weg wat hem lief is. Daardoor wordt de ontmoeting met het Kind in de kribbe gewoon heel bijzonder. DE KERSTNAR In het Oosten leefde twee duizend jaar geleden een jonge nar. En zoals elke nar verlangde hij ernaar, wijs te worden. Hij hield van de sterren en werd niet moe naar hen te kijken en zich over de oneindigheid van de hemel te verwonderen. Zo gebeurde het, dat in dezelfde nacht, dat Jezus geboren werd, niet alleen de koningen Kaspar, Melchior en Balthazar de nieuwe ster ontdekten, maar ook de nar! ‘De ster is helderder dan alle anderen’ dacht hij ‘Het is een Koningsster, een nieuwe koning is geboren. Ik wil hem mijn diensten aanbieden, want elke koning heeft ook een nar nodig. Ik wil hem gaan zoeken, De ster zal mij de weg wijzen!’ Lang dacht hij erover na, Wat hij voor de koning mee zou brengen. Maar behalve zijn narrenkap, zijn klokkenspel en zijn bloem bezat hij niets dat hem lief was. Zo ging hij op weg, de narrenkap op het hoofd, het klokkenspel in de ene en de bloem in de andere hand. In de eerste nacht bracht de ster hem bij een hut. Daar zag hij een kind dat verlamd was. Het huilde, omdat het niet met de andere kinderen kon spelen. ‘Och’, dacht de nar, ’Ik wil het kind mijn narrenkap geven. Hij heeft de narrenkap meer nodig dan een koning’. 5 Het kind zette de narrenkap op het hoofd en lachte van vreugde. Dat was voor de nar dank genoeg. In de tweede nacht bracht de ster hem bij een paleis. Daar zag hij een kind dat blind was. Het huilde, omdat het niet met de andere kinderen kon spelen. ‘Och’, dacht de nar, ‘Ik wil het kind mijn klokkenspel geven. Het heeft het klokkenspel meer nodig dan een koning’. Het kind liet het klokkenspel klinken en lachte van vreugde. Dat was voor de nar dank genoeg. In de derde nacht bracht de ster hem bij een kasteel. Daar zag hij een kind dat doof was. Het huilde, omdat het niet met de andere kinderen kon spelen. ‘Och’, dacht de nar, ’Ik wil het kind mijn bloem geven. Het heeft de bloem meer nodig dan een koning’. Het kind keek naar de bloem en lachte van vreugde. Dat was voor de nar dank genoeg. ‘Nu heb ik niets meer dat ik voor de nieuwe koning kan mee brengen. Het is maar beter, dat ik terug ga’, dacht hij. Maar toen de nar omhoog keek naar de hemel stond de ster stil en scheen nog helderder dan tevoren. Toen vond hij de weg naar een stal midden op het veld. Voor de stal ontmoette hij drie koningen en een groep herders. Ook zij zochten de nieuwe koning. Hij lag daar in een kribbe, Het was een Kindje, arm en naakt. Maria, die een schone doek over het stro wilde leggen, Keek hulpzoekend om zich heen. Ze wist niet, waar ze het kindje even neer kon leggen. Jozef voederde de ezel, En alle anderen hadden hun handen vol met geschenken. De drie koningen met goud, wierook en mirre, De herders met wol, met melk en brood. Alleen de nar stond daar met lege handen. Vol vertrouwen legde Maria het Kind in zijn armen. 6 Hij had de Koning gevonden die hij wilde dienen. En hij wist ook dat hij zijn narrenkap zijn klokkenspel en zijn bloem weggegeven had voor dit kind dat hem nu met zijn glimlach de wijsheid schonk waar hij naar verlangde. Max Bolliger 7 Interview met Raymond Raymond was een gewone jongen. Het leek met hem de verkeerde kant op te gaan. Toen gebeurde er iets bijzonders in zijn leven. Hij is nu bijzonder gewoon. Raymond werd christelijk opgevoed. Ging mee naar de kerk en naar de zondagsschool, waar hem werd verteld dat hij een keus moest maken voor God en dat hij daarvoor kon bidden. Dus hij bad. Maar er gebeurde niets. „Toen besloot ik dat het christelijk geloof niet waar kon zijn.“ Tijdens zijn puberteit verzette hij zich tegen het geloof. Hij zag christenen als mensen met oogkleppen die in hun eigen wereldje leefden. Verder dacht hij weinig over God na. Het geloof zei hem niets meer. Op zijn zestiende liep Raymond weg van huis. Hij kon zich thuis niet meer aan de regels houden, waardoor het escaleerde. „Ik zag het geloof als iets waardoor ik me meer aan regels moest houden dan mijn klasgenoten bijvoorbeeld. Ik zag dat zij meer vrijheid hadden. En ik probeerde die vrijheid eerst te krijgen door bij vriendjes te blijven slapen die wel uit mochten en naar feestjes mochten gaan, maar later wilde ik gewoon op mezelf wonen en mijn eigen leven leiden.“ Het contact met zijn ouders werd minder. Zijn ouders zochten hem wel regelmatig op, maar de leefwijze van zijn vrienden botste met die van zijn ouders. Eerst woonde hij in een antikraakpand bij iemand in huis. Daarna kwam hij via het jongerenadviescentrum in een opvangcentrum terecht, waar hij aan een traject van begeleid wonen begon. Vervolgens kreeg hij een studentenkamer toegewezen en leidde daar zijn eigen leventje. Zijn kamer zat onder de muizen en kakkerlakken, maar het deerde hem weinig. Raymond: „Het was lang leve de lol. Ik wilde van mijn vrijheid genieten en nam het ervan; drinken, uitgaan, blowen, verkeerde vrienden.“ Hij bouwde zelfs zijn eigen wietplantage om aan geld te komen. Want werken deed hij allang niet meer. Ook verhandelde hij gestolen spullen. „Ik rookte wiet uit een grote zak. Er was geen rem meer. Ik stond ermee op en ging ermee naar bed. Ik sliep slecht, omdat ik ieder uur weer wiet nodig had. Op een gegeven moment kon ik met mijn ogen dicht een joint draaien. Ik kon doen en laten wat ik wilde en door mijn handeltje had ik voldoende geld om zoveel te roken als ik wilde. Ik werd egoïstisch, keurde alles wat ik deed goed, terwijl ik dat normaal gesproken af zou keuren. Ik wilde freelance werk gaan doen als webmaster. Maar eigenlijk kwam daar maar weinig van terecht. Ik was lui; ik lag alleen nog maar in bed, lag een beetje achter mijn computer, maar er kwam erg weinig uit mijn handen.“ Met Kerst nodigden zijn ouders Raymond uit om de kerstdagen bij hen te vieren. „Ik had in die tijd geen vrienden meer over, dus ik had zo iets van: ‘Laat ik dat maar doen, dan eet ik tenminste weer eens gezond’. Want ik wist van vroeger dat er met Kerst altijd goed gegeten werd. Zelf at ik alleen maar broodjes met pasta en de koelkast stond vol met bier. Met vitaminepillen hield ik me dan zo’n beetje in leven. Maar na een kerstmaal zou ik er dan weer even tegenaan kunnen.“ Raymond kwam kerstavond al naar zijn ouders, want door zijn verstoorde dag- en nachtritme zou hij anders de volgende dag niet eens uit zijn bed kunnen komen. „Mijn moeder vroeg of ik mee ging naar de kerk, maar dat vond ik hypocriet. Alleen met Kerst naar de kerk gaan, dat heeft helemaal geen zin. Of je gaat erheen of niet. En dan zou ik al die mensen weer zien, die me zouden veroordelen. En daar had ik geen zin in. Bovendien kwam ik nauwelijks meer buiten, dus ik was mensenschuw, haast paranoia.“ Uiteindelijk wist zijn moeder hem over te halen om toch mee naar de dienst te gaan. En dat heeft hij geweten. Hij vertelt: „Ik zat in die dienst, waar de dominee sprak over de manier van kersfeest vieren. Met een kerstboom, kalkoen, vrienden enzovoorts. ‘Maar’, vroeg de dominee, ‘weten we eigenlijk wel wat we aan het vieren zijn’? Hij legde de link met mensen die hun hele leven kunnen indelen met hun carrière en drukke hobby’s, behalve met God. Zij missen het doel van hun leven. 8 En dat sprak mij heel erg aan. Want eigenlijk was ik mijn hele leven aan het verdoen met drugs, feesten en het ontvluchten van de wereld, terwijl ik eigenlijk iets miste. Mijn leven gaf mij inderdaad geen voldoening.“ De dag na tweede kerstdag ging Raymond op bezoek bij zijn opa, die hij al jaren niet meer had gezien. Er kwam ook een vriend van zijn opa, die vroeger met hem evangelisatiewerk had gedaan. „Ik zag in die man de passie die hij in zijn leven had,“ vertelt Raymond. „Hij kende God en dat was alles voor hem. En ik dacht: ‘dat mis ik dus. Die man heeft een doel in zijn leven’. En ik ontdekte dat ik ook wilde wat hij had.“ De preek van eerste kerstdag en de ontmoeting van derde kerstdag zetten Raymond stil. Maar toen moest hij opnieuw beginnen. Hij dacht dat alleen te kunnen en besloot niet meer te blowen en zijn leven te beteren. Maar toen hij weer in zijn huis kwam, stond daar nog die zak wiet naast zijn bed. „Ik hield het nog geen uur vol of ik zat alweer met een joint in mijn mond. Maar toen begon ik me zó schuldig te voelen. Ik dacht: ‘Ik zeg dat ik wil stoppen en mijn leven wil beteren, maar ondertussen ben ik hier de junk als niemand het ziet’.“ Raymond moest op zijn knieën. „Ik bad tot God of Hij mij wilde helpen. En ik begreep dat als ik opnieuw wilde beginnen, ik echt schoon schip moest maken. Ik moest beginnen met mijn kamer te ontdoen van alle kwade zaken. En op het moment dat ik me dat realiseerde, kon ik alleen nog maar huilen. Ik belde mijn broer en vroeg hem of hij me wilde helpen mijn kamer op te ruimen. Mijn kamer zag eruit zoals je wel eens op tv een kamer van een junk ziet; bezaaid met kleren, wiet en andere rommel. We zijn een maand bezig geweest om alles naar de vuilstort te brengen.“ Thuis biechtte Raymond alles op aan zijn ouders en vertelde hen dat hij opnieuw wilde beginnen en weer thuis wilde komen. „Dat moment was heel emotioneel. En ik weet nu dat door mijn verandering het geloof ook meer is gaan leven voor mijn twee broers. En dat vind ik heel bijzonder, want ook zij hadden weinig meer met het geloof.“ Inmiddels hangt er op Raymonds kamer een prikbord met zijn doopkaart, met daaromheen allerlei kaarten met bemoedigende teksten en foto’s van praisebijeenkomsten. Raymond heeft radicaal gebroken met zijn oude leven. „Vooral vlak na mijn verandering was het enige boek dat ik nog las de Bijbel, die ik nu ook met andere ogen lees. Op die derde kerstdag vorig jaar is het verlangen naar drugs weggenomen en daar is eigenlijk het verlangen om de Bijbel te lezen voor in de plaats gekomen. Daardoor ben ik heel snel geestelijk gegroeid, en ook mede door de kring waar ik op zit en de bijbelstudie die ik doe.“ Raymond is inmiddels begonnen met een vierjarige opleiding aan de bijbelschool in Veenendaal. Ook zijn oude vrienden vertelt hij stuk voor stuk over zijn verandering. „Ik ga dan een hapje met ze eten en dan gaan we de kroeg in, waar ik vaak een hele avond met hen zit te praten. Ze willen God heel graag ontkennen, maar als ze mij spreken en de verandering in mij zien, geven ze ook wel toe dat dat niet van mijzelf kan komen.“ (tekst: Mirjam Hollebrandse – website EO) 9 Uitwisseling (eventueel) Aanwezigen vertellen elkaar in kleine groepen welk voorwerp zij meenamen naar de viering en waarom dit voorwerp voor hen bijzonder is (geworden). Daarna worden alle voorwerpen op een tafel bij elkaar gezet. Zingen Gezang 139 (Liedboek voor de kerken) Lezen Gedicht: Het begon in de kribbe Het begon in de kribbe Gods plan met mijn leven Het begon in de kribbe Gods zo rijke zegen God zag dat het goed was zo teer en zo klein Hij, tussen de mensen ja, zo moest het zijn Zo kwam Hij op aarde zo ongewoon gewoon onze Heiland en Koning lag in een kribbe, zat niet op een troon Zo trouw aan de mensen zo trouw ook aan mij Ik hoef niet te vrezen, want Hij is nabij Nabij om te troosten Zijn arm om mij heen, door Gods plan van de kribbe ben ik nooit meer alleen Daarom wil ik knielen met heilig ontzag en immer gedenken zijn geboorte... die dag. Vivien (op de website van de EO) 10 Overdenking (eventueel) Engelen – Even zijn ze weer volop in beeld al die engelen en ze laten hun licht schijnen in de duisternis en hun stem horen en wij zingen graag met ze mee; zo hard en vrolijk als we maar kunnen ’Ere zij God’. Ze hangen in kerstbomen, ze staan op schoorsteenmantels, ze treden op in kerstspelen van kinderen op school en in de kerk. Maar verder....... wat moet je nou met al die engelen? Begin januari ruimen we ze weer op: terug in de doos tot volgend jaar Kerst. Nou, sla dan eerst maar eens je bijbel open en kom op het spoor van al die engelen: op de ladder tussen hemel en aarde heen en weer tussen God en mens in Jakobs droom. Of in de woestijn met een kruik water en eten in de weer voor Elia, een mens het leven moe. Als de engel hem aanraakt dan kan Elia weer opstaan en verder gaan en is de reis niet te lang. In het kerstverhaal komen ze ook steeds maar weer terug. Ach je komt ze zo vaak tegen die engelen. En kijk dan ook eens naar jezelf en stel jezelf twee vragen: Waar en wanneer ging of gaat er een engel in mijn leven met me mee om me te beschermen en te bemoedigen? Voor wie mocht ik dit jaar zelf een engel zijn? Engelen – meestal hebben ze geen wit gewaad of gouden kroon, zoals die engelen uit de kerstdoos. Meestal zijn engelen mensen als u en ik die gewoon heel bijzonder op ons pad komen. Herders – Horen en zien vergaat hen. Engelen en gezang. ‘Laten we naar Bethlehem gaan’ zeggen ze tegen elkaar. Gewone mensen in een bijzondere nacht. Ze vinden een stal onder bijzonder gesternte. In de stal een kind met een vrouw en een man. 11 Kraambezoek. Het is een alledaags tafereel. Of niet? De herders zien met nieuwe ogen: het kind is hun koning hun licht hun redding. Mensen – Zijn al eeuwenlang op zoek naar vrede, naar redding voor de wereld, voor hun ziel. Engelen en herders zetten ons mensen met de voeten op de grond. Als je niet zelf een engel bent niet zelf op pad gaat niet zelf je licht laat schijnen in de duisternis van deze wereld, wie dan? Jezus is geboren, Gods zoon opdat wij als dochters en zonen van God meer dan het gewone zouden doen, zoals Hij. Gewoon bijzonder. Zingen Dit is de nacht van de zwervers (tekst:Jan van Opbergen; melodie:Jan-Willem van de Velde) Voor velen een onbekend lied. Tip: vraag een aantal leden om tevoren dit lied samen in te studeren. Het lied wordt dan door die groep (voor)gezongen. Dit is de nacht van de zwervers, van zoekers naar een huis, mensen speurend naar vrede. Wie geeft zijn vijand thuis? Hoe komt een kind terecht. Waar moet het neergelegd, hoe zal het veilig gaan, wie reikt het vrede aan? Waar is een plek voor de kleinen. Waar gaan de armen voor? Wie ontgrendelt de deuren. Wie breekt de tralies door? Hoe komt een kind terecht. Waar moet het neergelegd, hoe zal het veilig gaan, wie reikt het vrede aan? Heden is ons geboren de mens die ruimte schiep, die zolang hij mocht leven om recht en vrede riep. Hij brengt de mens terecht, heeft toekomst aangelegd om veilig in te gaan – wie reikt hem vrede aan? 12 Bidden God, met eerbied noemen wij uw naam. Altijd zijt gij met ons op weg, en dichter dan wij durven dromen, zijt gij bij ons wanneer uw zoon ons samenbrengt. Dank u voor deze viering, voor de vreugde die wij deze dagen mogen beleven. Wij bidden voor alle mensen die niet gezellig of comfortabel wonen, mensen dichtbij en ver weg die weinig of geen geld hebben door ziekte van een familielid, door faillissement, echtscheiding of werkloosheid of doordat ze geboren zijn in een omgeving vol armoede. Omdat we onze zorg en onze aandacht voor al die mensen in Gods handen willen leggen, bidden wij samen: Allen: God, sluit al die mensen in de warmte van uw hart. Wij bidden voor mensen die geen plaats krijgen in onze samenleving, die net als Maria en Jozef moeten ervaren dat lang niet iedereen gastvrij is. Die vanwege hun huidskleur, hun mening, hun nationaliteit niet worden aanvaard. Dat ze warmte, geborgenheid en genegenheid mogen ondervinden van mensen die met hen op weg durven en willen gaan, bidden wij samen: Allen: God, sluit al die mensen in de warmte van uw hart. Omdat niet elk gezin voldoende nestwarmte kan bieden aan kinderen en jongeren bidden we voor wie zich in het eigen gezin niet echt thuis voelen, voor de kinderen van de rekening. Dat zij altijd een luisterend oor mogen vinden voor hun vragen en problemen bij anderen, bij leeftijdsgenoten, vrienden, opa’s of oma’s. Voor ouders en opvoeders bidden wij, dat zij zich bewust zijn van hun grote verantwoordelijkheid en zich daarnaar gedragen. Zo bidden wij samen: Allen: God, sluit al die mensenkinderen in de warmte van uw hart. AMEN Zingen Zal er ooit een dag van vrede (Tekst: H. Jongerius; melodie: gezang 139, Liedboek voor de kerken) Zal er ooit een dag van vrede, zal er ooit bevrijding zijn voor een volk dat zonder reden levenslang op weg moet zijn. Zal er ooit een blijvend heden vol van goede vrede zijn waar geen pijn meer wordt geleden: levenslang gebroken zijn. Zal er ooit een dag van vrede, zal er ooit bevrijding zijn. 13 Zie de takken aan de bomen waar het jonge groen ontluikt tot een stralend nieuwe zomer waar de vredesbloesem ruikt. Zie de sterren aan de hemel waar het duister van de nacht door hun schijnsel wordt verdreven tot een nieuwe dag die lacht. Zie de takken aan de bomen waar het jonge groen ontluikt. Zoals bomen mensen tonen dat er kracht tot groeien is zal de zon der mensen komen die de boom des levens is. Zoals sterren mensen melden dat geen nacht te donker is zal een kind ons komen redden dat het licht der wereld is, zal een kind ons komen redden, dat het licht der wereld is. Tenslotte Laat God wonen in je handen, en in elke daad die je verricht. Laat God wonen in je voeten, en in elke richting die je kiest. Laat God wonen in je gehoor, en in elk moment van je luisteren. Laat God wonen in je verstand, en in elke gedachte die jou bezielt. Laat God wonen in je ogen, en in elke blik die je anderen schenkt. Laat God wonen in je mond, en in elk woord dat je spreekt. Laat God wonen in je adem, en in elk lied dat in je zingt. Laat God wonen in je tranen, en in elke lach die je dag verlicht. Laat God wonen in je hart, en in elke vezel van je gevoel. Laat God wonen in je komen, en ook in het scheiden met je gaan. Amen. (tekst: Alfred C. Bronswijk) 14