Pijlers voor een Performante Samenwerking

advertisement
Pijlers voor een
Performante
Samenwerking
> Handreikingen voor de
PPS-praktijk op basis van vijf
Vlaamse PPS-projecten
>
Kit Van Gestel, Joris Voets, Koen Verhoest
Inhoudstafel
Lijst tabellen
v
Lijst figuren
vi
Managementsamenvatting
7
1.
Inleiding
12
2.
Voor- en nadelen van PPS
14
> 2.1. Voordelen PPS
> 2.1.1. ESR-neutraliteit
> 2.1.2. Binnen tijd en budget
> 2.1.3. Integrale aanpak en lange termijnperspectief
> 2.1.4. Innovatie en creativiteit
> 2.1.5. Duidelijke kasstromen
> 2.1.6. Risicoverdeling en responsabiliseren van actoren
> 2.1.7. Goede prijs/kwaliteit verhouding
> 2.1.8. Concentreren op kerntaken
14
14
15
16
18
18
19
19
19
> 2.2. Nadelen van PPS
> 2.2.1. Dure en lange voorbereiding
> 2.2.2. Langetermijnengagement
> 2.2.3. Functionele aanpassingen kunnen kostelijk zijn
> 2.2.4. Kapitaal op de markt aan hogere rentevoet
> 2.2.5. Vormgeving en architectuur zijn niet langer de unieke
verantwoordelijkheid van de opdrachtgever
> 2.2.6. Andere of tegengestelde cultuur private partner
19
20
20
20
21
21
21
Vlaamse eerste-generatie PPS-projecten
24
> 3.1.
Sociale huisvesting
24
> 3.2.
Jeugdverblijfinfrastructuur
26
> 3.3.
Via-Zaventem (Missing Links)
27
> 3.4.
Brabo I
29
3.
‫׀‬i‫׀‬
4.
5.
> 3.5.
Scholenbouw
31
> 3.6.
Overzicht
32
Initiatie(f)fase
35
> 4.1. Intrinsieke waarde van het project
> 4.1.1. Besteed ruime aandacht aan de projectdefinitie
> 4.1.2. Biedt PPS voldoende meerwaarde?
> 4.1.3. Plafonneren van PPS-uitgaven
36
36
44
49
> 4.2.
51
Zorg voor een tweesporenbeleid (exit-strategie)
> 4.3. Participatieve of contractuele PPS?
> 4.3.1. Interim conclusie
54
58
Publieke structureringsfase
59
> 5.1.
Stel een bindende publiek-publieke
samenwerkingsovereenkomst op
59
> 5.2.
…en responsabiliseer alle partners
63
> 5.3.
Communiceer open en duidelijk
65
> 5.4.
Maak onderscheid tussen Vlaamse projecten met en zonder
een lokale dimensie
67
> 5.4.1. Houd rekening met de lokale inbedding van de projecten67
> 5.4.2. Let op voor valse schaalvergroting
69
6.
‫ ׀‬ii ‫׀‬
> 5.5. Vermijd complexiteit waar mogelijk
> 5.5.1. Maak gebruik van standaarden
71
72
> 5.6.
Investeer in capaciteitsopbouw
82
> 5.7. Complexe PPS-structuren in Vlaanderen
> 5.7.1. Hybride PPS
> 5.7.2. Geaggregeerde PPS
> 5.7.3. Leg vast wat vast kan gelegd worden
84
84
93
109
> 5.8. De voorbereiding van de selectie
> 5.8.1. Stimuleren van competitie
> 5.8.2. Profiel van de gezochte partner
> 5.8.3. Gunningscriteria
111
111
118
122
Selectiefase
125
> 6.1.
Kies het gepaste mechanisme voor de selectie van de
private partner
> 6.1.1. Knelpunten van de onderhandelingsprocedure
> 6.1.2. Mogelijkheid van de concurrentiedialoog
7.
> 6.2. Beperk de onderhandelingskosten
> 6.2.1. Voorzien van een rekenvergoeding voor de private
kandidaten?
131
> 6.3.
Stel een doordachte risicomatrix op
137
> 6.4.
Praat de risico- en taakverdeling uit zodat elke partij er
hetzelfde onder verstaat
142
9.
10.
131
> 6.5. Let op voor een te sterke juridisering en rigiditeit
> 6.5.1. Standaardisering
> 6.5.2. Vertrouwen
143
143
144
Uitvoeringsfase
149
> 7.1. De logica van het verbinden en het scheiden
> 7.1.1. Het contract als voornaamste sturingsbron
149
150
> 7.2.
8.
125
128
129
Zorg voor overlegstructuren waarmee je kan inspelen op
externe toevalligheden
156
Transversale thema’s
160
> 8.1.
Capaciteitsopbouw
160
> 8.2.
Verschil tussen publieke en private actoren
163
> 8.3.
Logica van het verbinden of van het scheiden?
166
Type projecten: op zoek naar modellen
173
> 9.1.
Publieke constellatie
173
> 9.2.
Participatief of contractueel
175
> 9.3. Typeprojecten
> 9.3.1. Contractuele vormen
> 9.3.2. Participatieve vormen
> 9.3.3. Hybride modellen
177
179
188
198
Derde generatie PPS: Leereffect?
203
‫ ׀‬iii ‫׀‬
> 10.1. Participatief of contractueel
203
> 10.2. Publieke constellatie
203
> 10.3. Complexe PPS
205
Referenties
210
Bijlages
215
‫ ׀‬iv ‫׀‬
Lijst tabellen
Tabel 1:Tijd en budgetoverschrijding PFI-projecten in vergelijking met mietPFI-projecten ................................................................... 15
Tabel 2: Marktverkenning........................................................... 40
Tabel 3: Objectieven marktbevraging ............................................ 41
Tabel 4: Mogelijkheden en beperkingen PPC .................................... 45
Tabel 5: Meerwaardetoets bij de vijf Vlaamse PPS-projecten ................ 47
Tabel 6: Alternatieven naast PPS-uitvoering bij de vijf Vlaamse PPSprojecten ........................................................................ 52
Tabel 7: De vijf Vlaamse PPS-projecten: participatief of contractueel?..... 55
Tabel 8: Publiek-publieke overeenkomsten bij de vijf Vlaamse PPS-projecten
.................................................................................... 62
Tabel 9: Internationale modelcontracten vergeleken (1) ...................... 75
Tabel 10: Internationale modelcontracten vergeleken (2) .................... 78
Tabel 11: Standaardisatie bij de vijf Vlaamse PPS-projecten ................. 79
Tabel 12: Sturende intentie bij de hybride PPS-projecten .................... 89
Tabel 13: Mogelijke instrumenten in functie van participatie en inspraak 104
Tabel 14: Gebruik van inspraak en participatieinstrumenten bij de vijf
Vlaamse PPS-projecten ...................................................... 106
Tabel 15: Afsplitsing F van DBM bij de vijf Vlaamse PPS-projecten ........ 113
Tabel 16: Outputspecificaties bij de vijf Vlaamse PPS-projecten .......... 115
Tabel 17: Selectiecriteria bij de vijf Vlaamse PPS-projecten ............... 120
Tabel 18: Gunningscriteria bij de vijf Vlaamse PPS-projecten .............. 123
Tabel 19: Gunningsprocedure bij de vijf Vlaamse PPS-projecten........... 127
Tabel 20: Rekenvergoeding bij de vijf Vlaamse PPS-projecten ............. 132
Tabel 21: Risicoverdeling bij de vijf Vlaamse PPS-projecten................ 140
Tabel 22: PPS-contract bij de Vlaamse PPS-projecten ....................... 152
Tabel 23: Formele overlegstructuren bij de vijf Vlaamse PPS-projecten.. 157
Tabel 24: Spanningsvelden tussen publieke en private actoren............. 164
Tabel 25: Logica van het scheiden en het verbinden ......................... 167
Tabel 26: Bestuursstijl centrale overheid tav lokale publieke actoren .... 174
Tabel 27: Contractuele, hybride en participatieve PPS ...................... 175
Tabel 28: Overzicht geaggregeerde structuren................................ 178
Tabel 29: Geaggregeerde structuren volgens projectkenmerken ........... 179
‫׀‬v‫׀‬
Lijst figuren
Figuur 1: Lifecycle-benadering versus klassieke benadering .................. 17
Figuur 2: Overzicht vijf Vlaamse PPS-projecten................................. 34
Figuur 3: Cashflow PPS jeugdverblijfinfrastructuur............................. 43
Figuur 4: Leereffecten bij de vijf Vlaamse PPS-projecten ..................... 83
Figuur 5: Hybride PPS-structuur ................................................... 85
Figuur 6: Structuur van PPS scholenbouw ........................................ 97
Figuur 7: Structuur PPS sociale huisvesting ...................................... 98
Figuur 8: De mate van formele beslissingsvrijheid van de lokale actoren om
uit het project te stappen .................................................... 99
Figuur 9: Stimulansen voor private deelname gunningsprocedure.......... 117
Figuur 10: De onderhandelingsprocedure ...................................... 129
Figuur 11: De concurrentiedialoog .............................................. 130
Figuur 12: Belang van vertrouwen bij PPS...................................... 146
Figuur 13: Dominante logica bij de Vlaamse PPS-projecten ................. 170
Figuur 14: Participatieladder..................................................... 174
Figuur 15: Het intekenmodel..................................................... 181
Figuur 16: Het partnermodel ..................................................... 183
Figuur 17: Het facilitatiemodel .................................................. 187
Figuur 18: Het participatieve intekenmodel ................................... 190
Figuur 18: Het participatieve partnermodel ................................... 192
Figuur 20: Het participatieve facilitatiemodel ................................ 196
Figuur 21: Het hybride intekenmodel ........................................... 199
Figuur 22: Het hybride partnermodel ........................................... 200
Figuur 23: Structuur kunstgrasvelden ........................................... 206
Figuur 24: Structuur multifunctionele sportcentra ........................... 208
‫ ׀‬vi ‫׀‬
Managementsamenvatting
Voorliggend rapport bouwt verder op (en is in die zin ook samen te lezen
met) het SBOV-rapport ‘Bouwstenen voor de volgende generatie PPS’1. In
dat rapport werden op basis van 5 Vlaamse PPS-projecten een aantal
leerpunten opgelijst. Aan de hand van deze leerpunten werden 48
bouwstenen (aanbevelingen) geformuleerd voor de nieuwe generatie PPS.
In dit rapport gaan we dieper in op een aantal cruciale succes- en
faalfactoren voor PPS-projecten. Hierbij willen we nagaan in welke mate
deze aan bod zijn gekomen bij de respectievelijke projecten en welke
lessen we hier vervolgens uit kunnen trekken.
In het eerste deel van dit rapport gaan we kort in op de algemene voor- en
nadelen van het gebruik van PPS bij de realisatie van
infrastructuurprojecten (objectgebonden PPS). Daarbij geven we een
algemene beschouwing hoe deze voor- en nadelen in Vlaanderen meespelen
bij de keuze voor PPS.
Voordelen PPS
- ESR-neutraliteit
- Binnen tijd en budget
- Integrale aanpak en lange
termijnperspectief
- Innovatie en creativiteit
- Duidelijke kasstromen
- Risicoverdeling en
responsabiliseren van
actoren
- Goede prijs/kwaliteit
verhouding
- Concentreren op
kerntaken
Nadelen van PPS
- Dure en lange voorbereiding
- Langetermijnengagement
- Functionele aanpassingen
kunnen kostelijk zijn
- Kapitaal op de markt aan
hogere rentevoet
- Vormgeving en architectuur
zijn niet langer de unieke
verantwoordelijkheid van de
opdrachtgever
- - Andere of tegengestelde
cultuur private partner
Vervolgens stellen we de vijf voor dit rapport geselecteerde projecten kort
voor: PPS pilootproject sociale huisvesting, PPS jeugdherbergen, Brabo I,
VIA-Zaventem en PPS scholenbouw.
1
Van Gestel, K., Verhoest, K., Voets, J. (2010). Bouwstenen voor de nieuwe generatie PPS. Een
analyse van 5 Vlaamse PPS-projecten, 49 pp. Leuven: SBOV.
‫׀‬7‫׀‬
In het tweede deel gaan we effectief in op de belangrijkste succes- en
faalfactoren bij PPS. Dit deel is opgebouwd volgens de vier fases die binnen
een PPS-traject te onderscheiden zijn: de initiatie(f)fase, de publieke
structureringsfase, de selectiefase en de uitvoeringsfase. Per fase gaan we
in op cruciale stappen die genomen moeten worden voor de ontwikkeling
van een succesvol PPS-project. Daarbij trachten we elke stap te illustreren
met praktijkvoorbeelden uit de respectievelijke cases. Hierbij trachten we
niet exhaustief te werk te gaan, maar eerder te focussen op de
aandachtspunten die uit het vorige rapport naar voor zijn gekomen.
In de initiatie(f)fase is het opstellen van een juiste projectdefinitie een van
de belangrijkste aandachtspunt. Wanneer PPS-projecten falen heeft dit
vaak te maken met een zwakke projectdefinitie en/of met zwak
management van het project (Williams 2010). De basis van een succesvolle
PPS begint daarom bij het opstellen van een doordachte en goed
uitgewerkte projectdefinitie. Wanneer men als overheid voor de keuze
staat om een intrinsiek goed project al dan niet via PPS uit te voeren, moet
men duidelijk de afweging maken of het gebruik van het PPS-instrument
wel een voldoende meerwaarde kan genereren ten opzichte van een
klassieke uitvoering. Eenmaal het pad van PPS is ingeslagen moet men als
initiatiefnemende overheid ook kiezen welke vorm van PPS het best kan
gebruikt worden voor hun specifieke project. Hierbij gaan we in op de vooren nadelen van respectievelijk contractuele en participatieve vormen van
PPS. Daarnaast is het van belang om in deze fase ook na te denken over
een oplossing of een exitstrategie voor het geval dat de uitvoering van het
project niet verloopt zoals verwacht, of erger, wanneer de uitvoering van
het project plots stokt. Tot slot moet men een PPS-project in een ruimer
kader bekijken. PPS-projecten (in de zin van alternatieve financiering)
kunnen overheden in staat stellen om noodzakelijke infrastructuren te
ontwikkelen in tijden van budgettaire krapte, maar ze creëren op lange
termijn ook financiële verplichtingen.
In de publieke structureringsfase is de focus bij de verdere vormgeving van
het PPS-project nog voornamelijk intern (publieke structurering) gericht. In
veel gevallen zijn er voor een succesvolle realisatie van een PPS-project
meerdere publieke actoren betrokken. Deze veelheid aan publieke actoren
maken het zo al complexe PPS-project extra complex. Omdat een grotere
complexiteit leidt tot meer onzekerheden, is het van belang dat men
vooraleer met het project naar de markt te gaan, werk maakt van een
‫׀‬8‫׀‬
doorgedreven publiek-publieke samenwerking. Omwille van de
complexiteitsreducerende functie is het van belang dat de hieruit
voortvloeiende publiek-publieke samenwerkingsovereenkomst op zo veel
mogelijk vlakken bindend is. Vooral bij projecten die handelden om
gebouwinfrastructuren
(scholenbouw,
jeugdherbergen
en
sociale
huisvesting) spelen lokale actoren een cruciale rol. Hierbij is het essentieel
om een onderscheid te maken tussen Vlaamse projecten met en zonder een
lokale dimensie. In dit deel van het rapport zullen we dan ook ruime
aandacht hebben voor de zogenaamde ‘geaggregeerde PPS-projecten’.
In de selectiefase van een PPS-proces wordt de eigenlijke procedure om de
private partij te zoeken doorlopen. Het uiteindelijke doel van deze fase is
het selecteren van de meest geschikte private PPS-partner(s) voor het
uitvoeren van het project. Hierbij is het voornamelijk van belang om het
gepaste mechanisme voor de selectie van de private partner. Een
aandachtspunt hierbij is het bewaken van de onderhandelingskosten. Een
cruciaal onderdeel van deze fase is het opstellen van de risicoverdeling
tussen de publieke en private partners. Het is niet alleen noodzakelijk om
een evenwichtige risico en taakverdeling op te stellen, het is van primair
belang dat dit op een heldere en duidelijke wijze gebeurd. Let hierbij
bovendien op voor het gevaar van over-juridisering.
De uitvoeringsfase in het PPS-proces komt neer op het daadwerkelijk in de
praktijk omzetten en managen van de publiek- private samenwerking in
combinatie met de feitelijke realisatie van het project. Het sluiten van het
contract is geen eindpunt binnen de samenwerking, maar legt de spelregels
vast waarbinnen verder samengewerkt zal worden. Omdat niet alles binnen
deze contracten kan worden voorzien, is er na de contractsluiting ook nood
aan
een
flexibel
en
slagkrachtige
overlegstructuren.
Deze
overlegstructuren mogen geen bestaan leiden als dode letter in de
samenwerkingsovereenkomst, maar actief en frequent gebruikt worden.
Aangezien de besproken projecten nog maar vrij recent in de eigenlijke
uitvoeringsfase terecht zijn gekomen, is het nog te vroeg om conclusies te
trekken over de voortgang van de eigenlijke publiek-private samenwerking.
‫׀‬9‫׀‬
Het derde deel brengt aanbevelingen voor de organisatie en vormgeving
van toekomstige PPS-verbanden. Hierbij maken we in de eerste plaats
gebruik van een aantal horizontale (en faseoverschrijdende) lijnen
(capaciteitsopbouw, verschil tussen publieke en private actoren, en
benaderingslogica):
-
In het kader van de overheid als sterke PPS-partner, benadrukken
we de noodzaak van capaciteitsopbouw en structureel
leervermogen ten aanzien van het managen en vormgeven van PPSprojecten.
-
Publieke en private actoren hebben vaak een verkeerd beeld van
elkaars rol met onderling wantrouwen als gevolg (Rapport
commissie Ruding 2008). De basis van een vertrouwensrelatie begint
bij wederzijds begrip van elkaars positie en uitgangspunten ten
aanzien van een PPS.
-
Hoewel
volgens
veel
bestuurskundigen
bij
PPS
de
verbindingsgedachte of ‘logica van verbinden’ centraal zou moeten
staan, lijkt de ‘logica van het scheiden’ in Vlaanderen de
bovenhand te halen. In dit rapport kijken we naar de mogelijke
oorzaken hiervan.
In de tweede plaats suggereren we op basis van een aantal
projectkarakteristieken
een
classificatie
van
ideaaltypische
projectstructuren voor geaggregeerde PPS-projecten. Omwille van hun
relatieve eenvoud lijken contractuele PPS-vormen het meest aangewezen
voor objectgebonden PPS-projecten. Naar gelang het karakter van het
project kan afgewogen worden hoe groot de rol van de lokale publieke
actoren zal zijn (en omgekeerd de rol van de Vlaamse overheid). Hierbij
geldt het principe dat hoe sterker een individueel project
omgevingsafhankelijk is (dus hoe groter het maatwerk), hoe sterker de rol
van de lokale publieke actoren moet zijn. We onderscheiden drie
typemodellen. Volgens stijgend belang van de locale actoren zijn dit: het
intekenmodel, het partnermodel en het facilitatiemodel.
‫ ׀‬10 ‫׀‬
Overzicht geaggregeerde structuren
Contractueel
Hybride
Participatief
Zwakke lokale
beslissingsruimte
Intekenmodel
Hybride
intekenmodel
Participatief
intekenmodel
Matige lokale
beslissingsruimte
Partnermodel
Hybride
partnermodel
Participatief
partnermodel
Sterke lokale
beslissingsruimte
Facilitatiemodel
/
Participatief
facilitatiemodel
In uitzonderlijke gevallen een zuiver contractueel model misschien niet
altijd even haalbaar. In sommige gevallen kunnen dan ‘participatieve’ of
‘hybride’ constructies een oplossing bieden.
Voor elk type-model vinden we in meer recentere Vlaamse PPS-projecten
duidelijke illustraties:
Vb. Intekenmodel: PPS kunstgrasvelden
Vb. Partnermodel: Multifunctionele sportcentra
Vb. Facilitatiemodel: Project stadsvernieuwing
‫ ׀‬11 ‫׀‬
Deel A: Algemene beschouwingen
1. Inleiding
Samenwerking tussen publieke en private partijen is van alle tijden. Reeds
lang voor het begrip PPS (publiek-private samenwerking) was ingeburgerd
werd er reeds gebruik gemaakt van bijvoorbeeld concessies van openbare
diensten of werken, waarbij (semi-)private actoren publieke taken
uitvoer(d)en.
Een van de grootste en bekendste voorloper van PPS zoals we het nu kennen
is de afsluiting van een concessie voor de bouw en exploitatie van de
Liefkenshoektunnel in 1985. Andere voorbeelden vinden we begin jaren
1990 in de sector van sociale huisvesting met de ‘projecten Waltniel’ en het
‘Urgentieplan Domus Flandria’. Hoewel dat nu wel het geval zou zijn,
werden deze projecten in die tijd niet als PPS bestempeld.
Het begrip ‘PPS’ zelf kwam vanuit Nederland overgewaaid waar vanaf de
jaren ‘90 PPS-pilootprojecten werden ontwikkeld naar model van het
Verenigd Koninkrijk (Deloitte 2009). Bij de intrede van de paars-groene
Vlaamse regering in 1999 duikt het begrip publiek-private samenwerking
(PPS) dan ook voor het eerst in het Vlaams regeerakkoord op, waar deze
samenwerkingsvorm initieel aangekondigd werd binnen het Vlaams
mobiliteitsbeleid en bij investeringen in ontbrekende infrastructuur. Al snel
streeft men naar een toepassing van PPS in zoveel mogelijk
beleidsterreinen. In 2004, bij het aantreden van de Vlaamse regering
Leterme, kwam PPS in Vlaanderen in een stroomversnelling. De
voornaamste drijfveer hierbij was dat PPS paste in de ambitie van deze
Vlaamse regering om een echte investeringsregering te zijn. PPS maakte het
hierbij mogelijk om investeringskosten enerzijds te spreiden over een lange
periode,
en
anderzijds
deze
investeringsuitgaven
buiten
de
overheidsbegroting te houden (ESR-neutraliteit). Het is tijdens deze periode
dat PPS als mechanisme om infrastructuur te realiseren in Vlaanderen
doorbrak.
Dit rapport is gebaseerd op vijf Vlaamse PPS-projecten die zich binnen deze
context situeren (PPS sociale huisvesting, PPS jeugdverblijfinfrastructuur,
VIA-Zaventem, Brabo I en PPS scholenbouw) en hangt nauw samen met het
‫ ׀‬12 ‫׀‬
SBOV-rapport ‘Bouwstenen voor de nieuwe generatie PPS’2. In dit laatste
rapport hebben we op basis van dezelfde vijf Vlaamse PPS-projecten een
oplijsting gemaakt van de voornaamste leerpunten die uit deze projecten
naar voor zijn gekomen. Op basis van deze leerpunten formuleerden we
vervolgens 48 concrete beleidsaanbevelingen voor toekomstige PPSprojecten. In dit rapport gaan we dieper in op een aantal cruciale succesen faalfactoren voor PPS-projecten. Hierbij willen we nagaan in welke mate
deze aan bod zijn gekomen bij de respectievelijke projecten en welke
lessen we hier vervolgens uit kunnen trekken.
Voorliggend rapport is opgebouwd uit drie delen. In het eerste deel gaan we
kort in op de algemene voor- en nadelen van het gebruik van PPS voor de
realisatie van infrastructuurprojecten. Daarbij geven we een algemene
beschouwing hoe deze voor- en nadelen in Vlaanderen meespelen bij de
keuze voor PPS. Vervolgens stellen we de vijf voor dit rapport geselecteerde
projecten kort voor.
In het tweede deel gaan we effectief in op de belangrijkste succes- en
faalfactoren bij PPS. Dit deel is opgebouwd volgens de vier fases die binnen
een PPS-traject te onderscheiden zijn: de initiatie(f)fase, de publieke
structureringsfase, de selectiefase en de uitvoeringsfase. Per fase gaan we
in op de cruciale stappen die genomen moeten worden. Daarbij trachten we
elke stap te illustreren met voorbeelden uit de respectievelijke cases.
Het derde deel brengt tot slot aanbevelingen voor de organisatie en
vormgeving van toekomstige PPS-verbanden. Hierbij maken we gebruik van
een aantal horizontale (en fase-overschrijdende) lijnen (capaciteitsopbouw,
verschil tussen publieke en private actoren, benaderingslogica en
projectstructuur) .
2
Van Gestel, K., Verhoest, K., Voets, J. (2010). Bouwstenen voor de nieuwe generatie PPS. Een
analyse van 5 Vlaamse PPS-projecten, 49 pp. Leuven: SBOV.
‫ ׀‬13 ‫׀‬
2.
> 2.1.
Voor- en nadelen van PPS
Voordelen PPS
Er worden aan publiek-private samenwerkingsverbanden (PPS) voor het
realiseren van publieke diensten of openbare infrastructuur vele voordelen
toegeschreven. Deze voordelen worden meestal vertaald naar het begrip
‘meerwaarden’. Werken met PPS zou dan een meerwaarde kunnen
realiseren in vergelijking met een klassieke aanbesteding of wanneer de
publieke sector beslist een specifieke taak volledig zelf ter harte te nemen.
Doorheen de PPS-literatuur en in de PPS-praktijk werden tal van deze
potentiële meerwaarden beschreven en gedocumenteerd. In wat volgt gaan
we dieper in op wat de mogelijke meerwaarde van PPS zou kunnen zijn.
> 2.1.1.
ESR-neutraliteit
In Vlaanderen staat de keuze om een project al dan niet met PPS te
realiseren vaak gelijk met de mogelijkheid om een project te kunnen
realiseren of niet. Een belangrijke rol hierbij speelt de ESR-reglementering
(Europees Stelsel der Rekeningen). Het ESR95 legt de lidstaten van de
Europese Unie een boekhoudkundig kader op. Deze uniformiteit in
begrotingsopmaak is van belang om na te gaan of de betrokken lidstaat
voldoet aan de in het Stabiliteitspact opgelegde stabiliteits- en
convergentienormen, zoals bv. de beperking van het overheidstekort en van
de overheidsschuld (zgn. Maastricht-normen): enerzijds mag het
overheidstekort van een lidstaat van de Europese Unie maximum 3% van het
BBP mag bedragen en, anderzijds, mag de totale overheidsschuld niet meer
dan 60% van het BBP bedragen. De druk op het overheidsbudget is hierdoor
sterk vergroot. Vooral in tijden van trage economische groei en dalende
belastingsinkomsten zoals we die kennen na de financiële en economische
crisis die in 2008 uitbrak, verhoogt de druk op de overheidsuitgaven. Eén
van de manieren voor een overheid om over investeringsmiddelen te
beschikken, is een beroep doen op privé-kapitaal. PPS wordt sinds een
aantal jaren als één van de oplossingen naar voren geschoven voor het
realiseren van projecten (Villé 2007). Het aspect ESR-neutraliteit houdt dan
in dat de investeringen die ermee gepaard gaat buiten de balans van de
overheid blijven (PMV 2006).
‫ ׀‬14 ‫׀‬
> 2.1.2.
Binnen tijd en budget
Een belangrijk voordeel dat aan PPS wordt toegeschreven, is dat PPSprojecten vaker binnen de tijd en binnen het budget worden opgeleverd in
vergelijking met projecten die via traditionele uitbesteding worden
gerealiseerd. Een belangrijke reden hier voor is dat publiek-private
samenwerkingsverbanden voornamelijk gebruik maken van DBFM(O)contracten met een vaste prijs en hoge financiële sancties voor de private
aannemers wanneer deze niet op tijd opleveren. Uit Nederlands onderzoek
bij 319 lokale PPS-projecten bleek dat 86% van de PPS-projecten binnen het
publieke budget werden gerealiseerd (Royal Haskoning 2006). In het
Verenigd koninkrijk wees een enquête uit dat 69% van de PFI-projecten
(Private Finance Initiative) binnen de vooropgestelde tijd opgeleverd
werden. Hoewel 31% van de projecten minstens 1 maand te laat werden
opgeleverd, werd er door de publieke sector waarschijnlijk minder betaald
als gevolg van het betalingsmechanisme op grond waarvan de betaling pas
kan beginnen wanneer de infrastructuur beschikbaar is voor gebruik3 (NAO
2009).
Tabel 1:Tijd en budgetoverschrijding PFI-projecten in vergelijking met
miet-PFI-projecten
Jaar van de vragenlijst
PFI-projecten
Op tijd
Binnen budget
2008
2008
69%
65%
(94% < 5% budgetoverschrijding)
Niet PFI-projecten
63%
54%
Bron: National Audit Office (2009)
3
De resultaten met betrekking tot de tijdschema’s van PFI-projecten bleven nagenoeg gelijk
als die van de projecten gerapporteerd in 2003. In 2003 rapporteerde het National Audit
Office dat 76% van de onderzochte projecten voltooid en beschikbaar waren voor gebruik
binnen de tijd zoals deze gespecificeerd werd in het contract, en 24 % te laat opgeleverd.
De resultaten van de enquête uit 2008 zijn statistisch niet significant verschillend van
deze resultaten uit 2003.
‫ ׀‬15 ‫׀‬
Daarnaast werden 65% van de PFI-projecten uitgevoerd tussen 2003 en 2008
opgeleverd aan de vooropgestelde prijs4. Als men de projecten mee telt die
‘slechts’ een prijsoverschrijding van 5% kenden, komt men aan een
percentage van 94% (NAO 2009). Ter vergelijking wees diezelfde enquête uit
dat bij niet-PFI-projecten 63% van de projecten op tijd klaar waren en dat
54% van de projecten volgens afgesproken prijs werden opgeleverd.
Factoren die van belang waren om op tijd en binnen budget te blijven:
-
De kwaliteit van het private en het publieke management;
-
Goede onderlinge relaties en duidelijk begrip van het project;
-
Duidelijke communicatie tussen partners;
-
Helderheid van de doelen;
-
Duidelijke bestek eisen;
-
Goede voorbereiding selectiefase.
> 2.1.3.
Integrale aanpak en lange termijnperspectief
Het gebruik van PPS dwingt zowel de overheid als de private partners na te
denken over de interactie tussen het ontwerpen, het bouwen en de
performantie op lange termijn van een specifiek project (Spackman 2002).
In tegenstelling tot klassieke overheidsopdrachten wordt bij PPS het
verband gelegd tussen ontwerp, bouw, financiering en onderhoud van een
specifieke infrastructuur. Deze levenscyclus benadering (life cycle
approach) staat toe om de levensduurkost van het specifieke project te
optimaliseren. Zo kan bijvoorbeeld bij het ontwerp van een schoolgebouw
reeds rekening worden gehouden met de toekomstige schoonmaakkosten. Of
zo kan de private opdrachtnemer bij de aanleg van een weg kiezen om een
goedkoper materiaal te gebruiken, met het gevolg dat hij misschien meer
zal moeten uitgeven aan structureel onderhoud, of andersom. De private
opdrachtnemer zal daarom een afweging moeten maken tussen onderhouden bouwkosten om tot een zo competitief mogelijke prijs te komen en
daarbij toch aan de vooropgestelde kwalitatieve eisen van de overheid
tegemoet te komen.
4
Hierbij moet genoteerd worden dat prijsoverschrijdingen toe te schrijven zijn aan een publiek
geïnitieerde vraag tot wijzigingen van het originele projectontwerp nadat het PPScontract reeds ondertekend was.
‫ ׀‬16 ‫׀‬
Figuur 1: Lifecycle-benadering versus klassieke benadering
Klassieke uitvoering (praktijk)
kosten
Overschrijding tijd
en budget
Renovatie
Investering
Beheer‐ en onderhoudkosten
kosten
jaar
Publiek private samenwerking (theorie en praktijk)
Geen service, geen
beschikbaarheidsvergoeding. Minder
kwaliteit, lagere
beschikbaarheidsvergoeding
t0
t1
jaar
t2
Bron: Vlaams Kenniscentrum PPS, Steven Van Garsse. PPS-projecten versus
klassieke uitvoeringswijzen
Figuur 1 illustreert op grafische wijze het verschil tussen een klassieke
benadering en de lifecycle-benadering.
In de klassieke benadering gaat de initiële investering vaak gepaard met een
overschrijding van budget (bv. meerwerken) en tijd (vertragingen bij de
werken). Na de oprichting van de infrastructuur wordt het onderhoud vaak
verwaarloosd of tot een minimum beperkt. Wanneer de infrastructuur is
uitgeleefd wordt er op een gegeven moment gekozen voor een grondige
‫ ׀‬17 ‫׀‬
renovatie. De niet ingecalculeerde meerkosten worden geïllustreerd door de
grijze vlakken.
Bij een PPS uitvoering betaalt de overheid pas vanaf het moment dat de
infrastructuur beschikbaar is. In principe is loopt deze vaste
beschikbaarheidsvergoeding over een vastgelegde periode. Echter, wanneer
de infrastructuur te niet voldoet aan de vooropgestelde kwaliteitseisen,
zullen er kortingen op de beschikbaarheidsvergoeding worden toegekend.
De beschikbaarheidsvergoeding, min de mogelijke kortingen, worden
voorgesteld door het grijze vlak.
> 2.1.4.
Innovatie en creativiteit
PPS-projecten hebben in veel gevallen een lange tijdshorizon. Private
actoren zijn verantwoordelijk voor zowel het ontwerp, de bouw als het
onderhoud (of soms de exploitatie) van de te bouwen infrastructuur. Deze
lange tijdshorizon, in combinatie met het zo outputgericht
(resultaatgericht) mogelijk formuleren van de publieke eisen en wensen,
creëert ruimte voor de private partner om creatief en innovatief te zijn in
hun oplossingen. Een belangrijke voorwaarde voor het stimuleren van
creatieve en innovatieve oplossingen is weliswaar het bestaan van
voldoende competitie tussen de private aanbieders. Een sterke competitie
en een ruim speelveld stimuleert private kandidaten om onbewandelde
paden te betreden om tot een zo laag mogelijke (of meer competitieve)
prijs te komen zonder de kwaliteitseisen uit het oog te verliezen. Dergelijke
oplossingen kunnen gaan van nieuw materiaalgebruik tot slimme logistieke
oplossingen.
> 2.1.5.
Duidelijke kasstromen
Bovenstaande integrale aanpak biedt nog een ander voordeel, en dit ten
aanzien van de kasstromen van de overheid. De integratie van de
verschillende projectdisciplines worden vertaald naar een businessplan dat
de levensduur van het ganse project omhelst (meestal tussen de 20 en de 30
jaar). Op basis van de businessplannen van de private kandidaten met
daarin hun voorgestelde beschikbaarheidvergoeding wordt de uiteindelijke
private partner gekozen. Op deze manier weet de overheid exact wat zij
tijdens de levensduur van het project zal moeten betalen zonder dat er
onverwachte of verborgen kosten opduiken. De jaarlijks te betalen
‫ ׀‬18 ‫׀‬
beschikbaarheidvergoeding dekt dan zowel de terugbetaling van de het
geleende kapitaal, de bouw en een gemiddelde onderhoudskost (of
dienstverlening) af (Vlaams Kenniscentrum PPS 2009).
> 2.1.6.
Risicoverdeling en responsabiliseren van actoren
PPS vraagt om een duidelijke risicoverdeling tussen de verschillende
betrokken partijen. Het uitgangspunt hierbij is dat diegene die het risico
het best kan beheersen dit risico ook draagt. In het kader van DBFM wordt
dan ook gestreefd naar een evenwichtige en optimale verdeling van de
risico’s tussen de publieke overheid en de private opdrachtnemer(s) (Vlaams
Kenniscentrum PPS 2009). Door middel van een doordachte risicoverdeling is
het mogelijk om alle partijen binnen de samenwerking maximaal te
responsabiliseren.
> 2.1.7.
Goede prijs/kwaliteit verhouding
Door gebruik te maken van de life-cycle benadering en het stimuleren van
innovatieve en creatieve ontwerpen, tracht men met PPS te streven naar
een beste prijs/kwaliteitsverhouding voor het project. Het gaat er hier om
dat projecten van dezelfde kwaliteit tegen een lagere prijs kunnen geleverd
worden of tegen een gelijke prijs met een betere kwaliteit. De basis voor
deze economische beoordeling is de vergelijking van het specifiek project
wordt uitgevoerd gedurende de volledige levensloop met wat dit zou kosten
als datzelfde project op klassieke wijze zou worden uitgevoerd.
> 2.1.8.
Concentreren op kerntaken
Vanuit het perspectief van de publieke sector kan PPS er toe bijdragen dat de
overheid efficiënter haar doelen kan bereiken. Door gebruik te maken van PPS en
bepaalde publieke taken over te laten aan de markt, kan de publieke sector
zich sterker richten op haar kerntaken.
> 2.2.
Nadelen van PPS
PPS brengt ook een aantal belangrijke mogelijke nadelen met zich mee. In
wat volgt lijsten we de voornaamste nadelen van het gebruik van PPS op.
Voor elk individueel project dient men de voor- en nadelen in overweging te
nemen en op basis van een kosten-batenanalyse te beslissen om al dan niet
‫ ׀‬19 ‫׀‬
voor PPS te kiezen. Later in dit rapport zullen we verder ingaan op het
belang van dergelijke afweging (bv. door gebruik te maken van een PPC,
public-private comparator).
> 2.2.1.
Dure en lange voorbereiding
PPS-projecten vergen vaak een lange en dure voorbereidingstijd. In de
eerste plaats moet de initiërende overheid haar doelstellingen goed
formuleren, de omschrijving van de risico’s vragen om nauwkeurige
analyses, de veelheid van partijen verhoogt de complexiteit, enz. (Vlaams
Kenniscentrum PPS 2009). Samengevat wordt de voorbereiding van een vaak
lange aanbestedingsprocedure en de vormgeving van een DBFMovereenkomst gekenmerkt door een hoge technische, juridische en
financiële complexiteit waarvoor dikwijls dure externe expertise moet
worden aangetrokken. Ook aan private zijde lopen de voorbereiding- en
studiekosten voor een kandidatuurstelling bij een PPS-project snel hoog op.
Ten eerste dienen zij reeds op voorhand (zonder zeker te zijn van gunning)
een investering te maken voor het indienen van een ontwerp. Verder dienen
zij ook een schatting te maken van de risico’s die naar hen verschoven
worden tijdens de onderhandelingen. Deze hogere transactiekosten dienen
minstens gecompenseerd te worden door de mogelijke voordelen van PPS
ten opzichte van een klassieke aanbesteding wil het project succesvol zijn.
> 2.2.2.
Langetermijnengagement
PPS impliceert een langetermijnrelatie. In plaats van een investering in één
keer te betalen, spreidt men de betalingen over de ganse levensduur van
het project. Deze betalingen, meestal in de vorm van een
beschikbaarheidvergoeding, zijn vaak aanzienlijke vaste betalingen om
rentelasten en een terugbetaling van kapitaal te dekken. Deze
terugbetalinglasten kunnen de latere flexibiliteit van de overheid sterk
beperken (Grimsey & Lewis 2007).
> 2.2.3.
Functionele aanpassingen kunnen kostelijk zijn
Nauw aansluitend bij het langetermijnengagement is dat bij het afsluiten
van een PPS-overeenkomst goed moet nagedacht worden over hoe de
specifieke dienst die men wil leveren in de komende jaren zou kunnen
evolueren. PPS-contracten bevatten de outputspecificaties en de sancties
‫ ׀‬20 ‫׀‬
die er mee gepaard gaan wanneer er niet aan deze eisen wordt voldaan. Als
de publieke partner in de loop van het contract omwille van gewijzigde
omstandigheden deze outputspecificaties wil aanpassen kan dit een
kostelijke zaak worden. Grote wijzigingen opdragen aan een andere private
opdrachtnemer brengt risico’s met zich mee. Bij wijzigingen met een kleine
financiële omvang kan de wijziging worden uitgevoerd door de betreffende
DBFM-opdrachtnemer, maar
dan bestaat er weinig of geen
concurrentiedruk. Dit heeft een kostenverhogend effect en is daarmee van
invloed op de ‘value for money’ van het PPS-project (Eversdijk & Korsten
2009).
> 2.2.4.
Kapitaal op de markt aan hogere rentevoet
Bij PPS zijn het de private partijen die geld lenen op de kapitaalmarkt.
Hierdoor heeft het geleende geld een hogere interestvoet dan wanneer de
overheid dit geld zelf zou lenen. Een vaak gehoorde kritiek op private
financiering is dan ook dat zij meestal duurder is dan de financiering van de
overheid, die door de banken als een meer betrouwbare partner wordt
beschouwd (Vlaams Kenniscentrum PPS 2009).
> 2.2.5.
Vormgeving en architectuur zijn niet langer de unieke
verantwoordelijkheid van de opdrachtgever
Vormgeving en architectuur zijn niet langer de unieke en primaire
verantwoordelijkheid van opdrachtgever (Carnegie Consult 2003). Bij DBFMcontracten draagt de private partner de verantwoordelijkheid voor het
ontwerp. Er is gevoelsmatig minder zekerheid voor de overheid ten aanzien
van de kwaliteit (van de vormgeving). Om dit te temperen kan de overheid
als opdrachtgever bepaalde richtlijnen expliciet voorschrijven of als
randvoorwaarde meegeven (bijvoorbeeld een beeldkwaliteitplan), al gaat
dat ten koste van de mogelijkheden voor de private partner om de kosten
over de gehele levensduur te optimaliseren en met slimme
ontwerpoplossingen te komen.
> 2.2.6.
Andere of tegengestelde cultuur private partner
Verder bestaat er een cultuurverschil tussen de publieke en private
partners. De motieven van private actoren om deel te nemen aan een PPS
liggen in de eerste plaats bij het maken van winst of het werken aan hun
‫ ׀‬21 ‫׀‬
imago (Association for European Transport 2002). De motieven van publieke
partners zijn anders (zie voordelen supra) en kunnen daardoor botsen met
de
belangen
van
de
publieke
partners.
Het
gevaar
van
belangenverstrengeling tussen publieke en private taken wordt daarentegen
groter met de deelname van de overheid in een joint venture
(participatieve PPS) (VROM 2003). Nieuw ten aanzien van een klassiek
project is de intrede van de banksector bij PPS-projecten. In tegenstelling
tot de aannemerssector, zijn publieke partners minder vertrouwd met de
werking van deze financiële sector en vice versa. Een financiële instelling
financiert PPS-projecten omdat zij hier een bepaald rendement in ziet. Het
financiersbelang is echter om oncalculeerbare risico’s te mijden. Ze zullen
zich zo veel mogelijk richten op zekerheden om hun verstrekte financiering
aan het private consortium terug te ontvangen (Nederlandse Kenniscentrum
PPS 2003). Banken willen dus zo min mogelijk risico lopen, terwijl het
private consortium, waarmee de publieke opdrachtgever een contract heeft
gesloten, voor de uitvoering van het contract wel financieel afhankelijk is
van diezelfde bank (Eversdijk & Korsten 2009). Hierdoor neemt de financier
een heel belangrijke plaats in binnen het project. Het doel om minstens hun
verstrekte financiering aan het private consortium terug te krijgen (met een
bepaald rendement) valt niet noodzakelijk samen met het doel van de
publieke partners.
Situatieschets Vlaanderen: Motieven voor PPS
Blanken (2008) onderscheidt drie belangrijke motieven voor het gebruik van
PPS voor de realisatie van openbare infrastructuur:
•
•
•
Politieke motieven
Macro-economische motieven
De staat van het infrastructuurpatrimonium
De politieke motieven die aan de basis kunnen liggen van de keuze voor een
publiek-private samenwerking zijn meestal geënt op de New Public
Management (NPM) gedachte die eind jaren tachtig van de vorige eeuw haar
opmars maakte binnen de overheid. Deze stroming stelde dat de overheid
meer ideeën en instrumenten van de private sector zou moeten opnemen
met het oog op de verbetering van de efficiëntie en effectiviteit van het
‫ ׀‬22 ‫׀‬
overheidsoptreden.
Macro-economische overwegingen vormen soms ook een beweegreden om
PPS-projecten te initiëren. Overheden worden in toenemende mate
geconfronteerd met een onvermogen om openbare diensten te financieren
door een neerwaartse druk op de overheidsbegrotingen. De
Maastrichtnormen spelen hierbij een prominente rol.
Een laatste mogelijk motief voor de keuze voor PPS is de staat van de
bestaande overheidinfrastructuur. PPS wordt dan gezien als een methode
om te vervangen gebouwen en andere infrastructuur die reeds decennia
verwaarloosd zijn te vervangen of te restaureren. PPS speelt dan naar
verwachting een belangrijke rol bij de modernisering van openbare
infrastructuur, waar historische onderinvestering een achterstand in
kwalitatieve infrastructuur heeft veroorzaakt.
In Vlaanderen zien we deze drie motieven terugkomen in de motivatie om
zich in een PPS te engageren.
Aan alle onderzochte Vlaamse PPS-projecten ligt een voorbereidende nota
van de specifieke initiatiefnemende Vlaamse overheidsdienst en bevoegde
minster aan de basis van de definitieve beslissing van de Vlaamse overheid
om het project door middel van een PPS uit te voeren. In deze nota’s
worden onder andere de projectdoelstellingen voorgesteld en werd
aangegeven wat de (verwachte) meerwaarden van een PPS-uitvoering voor
dit specifieke project (kunnen) zijn.
Uit deze nota’s blijken de hoofdmotieven van de meeste projecten zowel te
maken hebben met politieke motieven, als met de staat van het bestaande
patrimonium, maar toch blijken de macro-economische overwegingen de
doorslag te geven:
-
De snelheid van realisatie (doorlooptijd); (Politieke motief)
-
een kwalitatief beter eindproduct voor hetzelfde geld met een, of
dezelfde kwaliteit voor minder geld; (Politiek motief)
-
Versneld
wegwerken
van
de
bestaande
achterstand
inzake
‫ ׀‬23 ‫׀‬
infrastructuur; (De staat van het patrimonium)
-
ESR –neutraliteit. (meestal de conditio sine qua non). (Macroeconomisch motief)
3. Vlaamse eerste-generatie PPS-projecten
In de zoektocht naar de voornaamste belemmerende en bevorderende
factoren voor succesvolle PPS in Vlaanderen, werden vijf belangrijke
Vlaamse PPS-projecten van dichterbij bekeken. De cases die werden
onderzocht verschillen zowel van structuur, van omvang als van het
beleidsdomein waarin ze zich hebben ontwikkeld. Uit deze verscheiden
selectie trachten we een aantal lessen te trekken over hoe een PPS op een
optimale manier kan worden vormgegeven. In wat volgt stellen we kort de
vijf projecten voor die het onderwerp uitmaken van dit rapport.
Achtereenvolgens bespreken we de Vlaamse PPS-projecten ‘sociale
huisvesting’, ‘jeugdherberginfrastructuur’, ‘VIA-Zaventem’, ‘Brabo I’ en
‘scholenbouw’.
> 3.1.
Sociale huisvesting
De sociale huisvestingssector kampte al vele jaren met een chronisch tekort
aan
woningen.
Naast
de
klassieke
programma’s
zoals
het
investeringsprogramma van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij (IP) en de
Subsidies voor de Bouw en Renovatie van sociale woningen (SBR) had men
reeds in het verleden diverse initiatieven genomen om via alternatieve
financiering en feitelijke PPS-projecten extra inspanningen te doen om dit
tekort weg te werken (bv. Projecten Waltniel en Urgentieplan Domus
Flandria).
Bij de intrede van de paars-groene Vlaamse regering in 1999 dook het begrip
publiek-private samenwerking (PPS) voor het eerst in het Vlaams
regeerakkoord op. Eén van de beleidsdomeinen waar de Vlaamse overheid
het PPS-instrument wilden toepassen was deze van de sociale
huisvestingssector. Op dat moment stonden er in Vlaanderen 65.000 mensen
op een wachtlijst van een sociale huisvestingsmaatschappij voor het
verkrijgen van een sociale woning, waarvan sommigen tot vijf jaar moesten
‫ ׀‬24 ‫׀‬
wachten vooraleer ze een woning toegewezen kregen. De doorlooptijd van
een huisvestingsproject bedroeg gemiddeld zes jaar en door gebruik te
maken van PPS dacht de Vlaamse regering deze doorlooptijd te kunnen
halveren om zo de beoogde doelstelling van 15.000 woningen binnen één
legislatuur te kunnen realiseren (Beleidsbrief Vlaams Woonbeleid 20012002).
Na een uitgebreide studieronde waarin een vereenvoudigd kader werd
uitgewerkt, werd midden 2003 het PPS-proefproject Sociale Huisvesting
geoperationaliseerd. In dit piloot-project was het de bedoeling om door
middel van PPS onder de vorm van een DBFM-contract bijkomende sociale
huurwoningen mogelijk te maken. Het project omvatte 3 percelen
(provinciale indeling) met in totaal 12 locaties verspreid over 7 gemeenten.
Uiteindelijk werd in een eerste fase enkel perceel 1 (Oost-Vlaanderen) en
perceel 3 (West-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg) gegund, perceel 2
(Vlaams-Brabant) werd eind 2010 definitief geschrapt.
Projectfiche Sociale Huisvesting
Projectinhoud:
-
Realisatie van sociale wooneenheden buiten
budgettaire inspanningen voor sociale huisvesting.
de
klassieke
PPS-type:
-
DBFM contract
Duur:
-
30 jaar (27 jaar promotieovereenkomst)
Scope:
-
3 percelen voor een totaal van 238 woningen
o
Perceel 1 (137 woningen in Aalst en Gent)
o
Perceel 2 (190 woningen in Tienen en Dilbeek)
o
Perceel 3 (109 woningen in Antwerpen, Izegem en Lommel).
Waarde:
-
In 2005 werd 25,2 miljoen euro vast gelegd voor perceel 1 en 3
o
(In 2006 werd 18,5 miljoen euro vast gelegd voor perceel 2)
‫ ׀‬25 ‫׀‬
Uitvoeringsstatus (eind 2010):
-
Bouwfase
-
176 woningen afgewerkt (perceel 1 en 3)
-
7 locaties afgewerkt (5 voor perceel 1 en 2 voor perceel 3)
Ö Perceel 2 werd uiteindelijk niet gegund
> 3.2.
Jeugdverblijfinfrastructuur
Ook de jeugdverblijvensector kampt reeds een aantal decennia met een
structureel gebrek aan investeringen in de jeugdverblijfinfrastructuur. In
2005 stelde Toerisme Vlaanderen het Actieplan Jeugdverblijfinfrastructuur
op waarin de investeringsnoden in de jeugdverblijvensector werden
geïnventariseerd. De klassieke financiële middelen bleken ontoereikend om
de noodzakelijke inhaalbeweging te bewerkstelligen. Toerisme Vlaanderen
onderzocht in welke mate alternatieve financiering een oplossing zou
kunnen bieden om de inhaalbeweging in jeugdverblijfinfrastructuur te
realiseren. Met oog op regionale spreiding en in overleg met de sector werd
een lijst van negen locaties opgesteld voor ofwel de bouw van een nieuwe
jeugdherberg of waar een bestaande herberg grondig diende verbouwd te
worden. Naast 3 projecten in eigen beheer werden er 6 stedelijke projecten
aan de lijst toegevoegd.
In samenwerking met een extern advocatenbureau werd geopteerd voor een
‘participatieve PPS’, waarbij een SPV (Special Purpose Vehicle) zou instaan
voor
de
realisatie
van
al
de
jeugdherbergen
binnen
het
investeringsprogramma. Binnen de SPV zou Toerisme Vlaanderen de rol van
minderheidsaandeelhouder aannemen.
Projectfiche Jeugdherbergen
Projectinhoud:
-
Inhaalbeweging in jeugdverblijveninfrastructuur
PPS-type:
-
‫ ׀‬26 ‫׀‬
‘Participatieve PPS’ DBFM
Duur:
-
33 jaar
Scope:
-
9 locaties:
o
3 in eigen beheer (Brugge, Brussel, Oostende)
o
6 stedelijke projecten (Oostduinkerke, Brasschaat, Lier,
Diest, Kortrijk, Hasselt)
Waarde:
-
Geschatte bouwkost : € 44,7 miljoen (exclusief btw)
Uitvoeringstatus:
-
Project werd in huidige vorm afgevoerd (geen private kandidaten)
-
Nieuwe projectstructuur (op basis van individuele gunning)
> 3.3.
Via-Zaventem (Missing Links)
Zowel in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (1997) als in het
Mobiliteitsplan Vlaanderen (2001) werden 25 missing links en knelpunten op
de Vlaamse wegen opgelijst. Het gaat hier om werken die de capaciteit van
het wegennet ten goede moet komen en het gemak van de weggebruiker
moet verhogen. Het zou vele jaren duren om al deze punten weg te werken
binnen de klassieke budgetten, daarom gaf de Vlaamse Regering op 25
november 2005 haar goedkeuring aan een aanpak via PPS om 6 projecten te
realiseren:
• de Noordelijke wegontsluiting van de luchthaven van Zaventem
• de Noord-Zuidverbinding in Houthalen-Helchteren
• de Noord-Zuidverbinding Kempen (Geel-Kasterlee)
• de omvorming van de AX havenrandweg Zuid naar Zeebrugge
• de vervollediging van de Zuidelijke tak van de R4 in Merelbeke
• de doortrekking van de N60 in Ronse
‫ ׀‬27 ‫׀‬
Om deze inhaalbeweging op het gebied van openbare werken via PPS te
kunnen realiseren werd een nieuwe vennootschap opgericht onder de naam
VIA-Invest waarin zowel het Vlaams Gewest (49%) als de Participatie
Maatschappij Vlaanderen (PMV) (51%) in vertegenwoordigd zijn. Deze
samenwerking heeft tot doel de technische ervaring op het vlak van
openbare werken binnen de Vlaamse administratie te combineren met de
financiële ervaring bij PMV (AWV 2009).
Het eerste project dat aangepakt werd binnen de VIA-Invest structuur is de
‘noordelijke omsluiting van de luchthaven van Zaventem’ ofwel het ‘VIAZaventem project’. Bijzonder aan het VIA-Zaventem project is dat omwille
van grote overlapping van de twee werfterreinen (treingedeelte en het
wegenisgedeelte) de uitvoering van het project geïntegreerd werd in het
Diabolo-spoorwegproject. Door beide projecten te integreren zou de
overheid enerzijds de hinder voor mens en natuur aanzienlijk kunnen
beperken en anderzijds zou men door de optimalisatie van de uitvoering van
de werken kosten kunnen besparen (PMV 2009).De financiering van beide
projecten bleef evenwel gescheiden.
Projectfiche VIA-Zaventem
Projectinhoud:
-
Openbare transportinfrastructuur: noordelijke omsluiting van de
luchthaven van Zaventem
PPS-type:
-
‘Participatieve PPS’, DBM + F
Duur:
-
30 jaar
Scope:
‫ ׀‬28 ‫׀‬
-
het aanpassen en vervolledigen van het op- en afrittencomplex nr.
12 op de E19 in Machelen
-
het omvormen van de Luchthavenlaan (N211) tot een primaire weg I
door de aanleg van een viaduct over de bestaande weg
-
het bouwen van een fietsersbrug over de E19
-
het bouwen van een volledig afgescheiden fietspad met een tunnel
onder de Luchthavenlaan (N211)
-
de ombouw van de bestaande carpoolparking en weegbruginstallatie
-
het herstellen van de bestaande brug over de E19 aan de
Luchthavenlaan.
Waarde:
-
Geschatte investeringskost : € 52 miljoen
-
€ 5,52 miljoen/jaar beschikbaarheidvergoeding
Uitvoeringstatus (eind 2010):
- Bouwfase
> 3.4.
Brabo I
De afdeling Wegen en Verkeer Antwerpen (AWV) kreeg in 1995 voor het
eerst de opdracht om een oplossing uit te tekenen voor de
verkeersproblematiek in en rond Antwerpen. Deze opdracht leidde tot een
reeks van noodzakelijk geachte infrastructuurprojecten die beschouwd
werden als de zogenaamde ‘prioriteit der prioriteiten’. Deze en andere
studies leidde uiteindelijk tot het Masterplan Antwerpen. Dit plan omvatte
naast investeringen in openbaar vervoer en waterwegen ook de
Oosterweelverbinding. Oorspronkelijk was het de bedoeling om alle werken
binnen het masterplan te financieren met de tolopbrengsten van de
Oosterweelverbinding, Op 16 februari en 2 maart 2007 echter, besliste de
Vlaamse Regering om de openbare vervoersprojecten uit de eerste fase van
het Masterplan Antwerpen apart te nemen en uit te voeren via PPS. Het
eerste tramproject kreeg de naam Brabo I mee en bestond zowel uit een
tram- als een niet-tramgedeelte:
Tramgedeelte:
Het tramgedeelte van deze projecten is de verantwoordelijkheid
van De Lijn en bevat naast de tramverlengingen ‘Mortsel – Boechout’
en ‘Deurne – Wijnegem’, ook een tramstelplaats in Deurne.
‫ ׀‬29 ‫׀‬
Niet-tramgedeelte:
Naast het aanleggen van de tramverbinding, is Brabo I ook een
zogenaamde gevel-tot-gevel renovatieproject (aanleg wegenis en
voetpaden,
coördinatie
van
(her)aanleg
rioleringen
en
nutsleidingen). De werken die hier mee gepaard gaan worden geduid
als het niet-tramgedeelte van de projecten en is de
verantwoordelijkheid van het Vlaams Gewest.
Om dit project te realiseren zou een Special Purpose Vehicle (SPV) worden
opgericht waarin de private sector met 52% en de nv BAM en de nv
Lijninvest met elk 24% participeert in het kapitaal.
Projectfiche Brabo I
Projectinhoud:
-
het openbaar vervoerproject uit de eerste fase van het Masterplan
Antwerpen
PPS-type:
-
‘Participatieve PPS’, DBFM
Duur:
-
35 jaar (opstalrecht)
-
25 jaar (onroerende leasing)
Scope:
-
Tramlijn Mortsel-Boechout (volledige herinrichting van het openbaar
domein tussen de rooilijnen)
-
Tramlijn Deurne-Wijnegem fase 1 (volledige herinrichting van het
openbaar domein tussen de rooilijnen)
-
Tramstelplaats in Deurne
Waarde:
‫ ׀‬30 ‫׀‬
-
€ 129,9 miljoen (op 6 juni 2008)
-
€ 9,57 miljoen beschikbaarheidsvergoeding
Uitvoeringstatus (eind 2010):
- Bouwfase
> 3.5.
Scholenbouw
Het grootste PPS-project in termen van budget dat momenteel in
Vlaanderen loopt heeft betrekking op de ‘inhaalbeweging in scholenbouw’.
Veel scholen in Vlaanderen beschikken over slechte en verouderde
infrastructuur. Hoewel in de meerjarenbegroting de infrastructuurkredieten
voor schoolgebouwen substantieel werden opgetrokken, bleek dat het
klassieke budget voor schoolinfrastructuur niet zou volstaan om aan alle
noden te voldoen. Daarom besliste de Vlaamse regering in 2006 om een
inhaaloperatie uit te werken via PPS. Met de inhaalbeweging voor
schoolinfrastructuur streeft de Vlaamse Gemeenschap via een DBFMprogramma
(Design,
Build,
Finance
en
Maintain)
naar
een
investeringsvolume van circa € 1 miljard (De gekende subsidiebehoefte in
het gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd onderwijs werd in 2006
geraamd op € 1,4 miljard).
De bedoeling is dat de Vlaamse overheid via een dochtervennootschap van
AGIOn5 (waarin AGIOn en PMV elk voor 50% participeren) – een participatie
neemt van 25% + 1 aandeel in een privaat DBFM-vennootschap. Deze DBFMvennootschap is dan verantwoordelijk voor het uitvoeren van het DBFMprogramma (het realiseren en ter beschikking stellen van de
schoolinfrastructuur) door individuele contracten af te sluiten met de
inrichtende machten.
Projectfiche Inhaalbeweging Schoolinfrastructuur
Projectinhoud:
-
Inhaalbeweging in Schoolinfrastructuur
PPS-type:
5
Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs
‫ ׀‬31 ‫׀‬
-
‘Participatieve PPS’ DBFM
Duur:
-
Gedurende
30
jaar
stelt
de
DBFM-vennootschap
schoolinfrastructuur ter beschikking aan de inrichtende macht.
de
Scope:
-
211 schoolgebouwen in zowel het gesubsidieerd onderwijs (toelage
van 60% tot 70%) als gemeenschapsonderwijs (toelage van 100%)
Waarde:
-
Er wordt een investeringvolume nagestreefd van circa 1 miljard
euro, incl. 21 % btw.
Uitvoeringstatus (eind 2010):
-
Financial close over kaderovereenkomst
-
Afsluiten individuele DBFM-contracten met Inrichtende Machten
> 3.6.
Overzicht
In 1999 duikt het begrip publiek-private samenwerking (PPS) voor het eerst
op in het Vlaams regeerakkoord, waar deze samenwerkingsvorm initieel
aangekondigd wordt binnen het Vlaams mobiliteitsbeleid en bij
investeringen in ontbrekende infrastructuur. Al snel streeft de Vlaamse
regering naar een toepassing van PPS in zoveel mogelijk beleidsterreinen.
De Vlaamse regering hechtte daarbij veel geloof in de maatschappelijke
meerwaarde van dit instrument, PPS-projecten, zo heette het, zouden
sneller kunnen aangevat en afgewerkt worden, kostenbesparend en
doelmatiger zijn en zouden een exportpotentieel kunnen krijgen indien
Vlaamse ondernemingen er knowhow mee konden verwerven.
In 2002 werd de volgende stap gezet door de oprichting van het Vlaams
Kenniscentrum PPS om een impuls te geven aan de introductie en de
implementatie
van
PPS-projecten
in
Vlaanderen
(http://www2.vlaanderen.be/pps/index.html). Om alle regelgeving omtrent
PPS te bundelen in een wetgevend kader werd op 18 juli 2003 het decreet
betreffende publiek-private samenwerking bekrachtigd dat tot doel had
‫ ׀‬32 ‫׀‬
PPS-initiatieven in Vlaanderen zoveel mogelijk te stimuleren en te
faciliteren.
Van de vijf onderzochte projecten is het sociale huisvesting-project het
enige project dat werd opgestart in deze periode.
Bij de start van een nieuwe Vlaamse regering in 2004 was het de ambitie
van de regering om een echte investeringsregering te zijn. In dit kader werd
ook voor het eerst een beleidsnota PPS opgesteld6. In deze beleidsnota werd
gesteld dat de Vlaamse Regering de mogelijkheden van PPS ten volle wou
uitbaten. Hierin achtte men het aangewezen om elk nieuw grootschalig
infrastructuurproject reeds van bij aanvang te screenen op een aantal PPSopportuniteiten die meerwaarde kunnen opleveren. Deze beleidsnota
zorgde voor de grote doorbraak van PPS in Vlaanderen. Zowel de VIAprojecten, Brabo I, Scholenbouw en jeugdherbergen kennen hier hun
startpunt.
6
Leterme, Y. (2004). Publieke-private samenwerking in Vlaanderen. Willen, kunnen, doen’
Beleidsnota 2004-2009. Brussel
‫ ׀‬33 ‫׀‬
Figuur 2: Overzicht vijf Vlaamse PPS-projecten
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Sociale Huisvesting
Selectiefase
Selectiefase perceel 2
Jeugdherbergen
Publieke structurering
VIA‐Zaventem
?
Selectiefase
?
?
Vlaams regeerakkoord (1999)
‫ ׀‬34 ‫׀‬
Oprichting Vlaams Kenniscentrum PPS
Beleidsnota PPS (2004‐2009)
Brabo I
Selectiefase
Scholenbouw
Selectiefase
Deel B: Aandachtspunten doorheen het PPS- proces
In ‘Deel A’ schetsten we kort de algemene historische context waarin PPS in
Vlaanderen is ontstaan. Vervolgens gaven we een overzicht van de
aangenomen voor- en nadelen van publiek-private samenwerking voor het
realiseren van infrastructuurprojecten. Tot slot introduceerden we de vijf
Vlaamse PPS-cases die onderwerp uitmaken van voorliggend rapport.
In ‘Deel B’ gaan we dieper in op het eigenlijke proces dat doorlopen wordt
bij de uitvoering van een PPS-project. We delen een PPS in volgens de vier
fases onderscheiden door het Vlaams Kenniscentrum PPS: de initiatie(f)fase,
de publieke structureringsfase, de selectiefase en de uitvoeringsfase. Bij
elke fase gaan we in op een aantal bijzondere factoren die een grote
invloed hebben op het verdere verloop van het eigenlijke PPS-project.
Per aandachtspunt, gaan we waar mogelijk in op de Vlaamse context en/of
de specifieke omstandigheden binnen de respectievelijke cases.
4. Initiatie(f)fase
In de initiatie(f)fase van het PPS-proces wordt onderzocht of een project in
aanmerking komt voor PPS en of er geen betere alternatieven zijn. Met
andere woorden, de initiatiefnemende overheid bepaalt in deze fase of er
sprake is van een mogelijk project. Het is op basis van deze fase dat men
kan kiezen voor het daadwerkelijk opstarten van een project. Uiteindelijk
wordt deze fase afgerond met een formele beslissing binnen de bevoegde
instantie.
Hoewel in dit stadium het project nog ver van concreet is, worden in de
initiatie(f)fase de fundamenten gelegd voor het verdere verloop van het
PPS-project. Het is daarom enorm belangrijk dat men in dit prille begin al
bouwt aan een stevige vertrekbasis. In wat volgt gaan we dieper in op een
aantal cruciale aandachtspunten die van belang zijn wanneer men aan het
startpunt staat van een PPS-traject.
‫ ׀‬35 ‫׀‬
> 4.1.
Intrinsieke waarde van het project
Los van de vraag of een project via best via klassieke weg of via PPS wordt
gerealiseerd, moet men als overheid de vraag stellen of het project dat men
wil realiseren intrinsiek een goed project is. Een slecht project zal ook een
slecht project blijven als het via PPS wordt gerealiseerd. In essentie is een
publiek-private samenwerking een manier van dienstverlening die probeert
om een hogere meerwaarde te creëren voor deze publieke dienstverlening
in vergelijking met een traditionele publieke aanbesteding. Zonder meer
een contract afsluiten met een private partner om een publieke dienst te
verlenen is op zich geen garantie op een betere ‘value for money’ (OECD
2008). Met andere woorden: de intrinsieke waarde van het project moet
goed zijn.
> 4.1.1.
Besteed ruime aandacht aan de projectdefinitie
Wanneer PPS-projecten falen heeft dit vaak te maken met een zwakke
projectdefinitie en/of met zwak management van het project (Williams
2010). De basis van een succesvolle PPS begint daarom bij het opstellen van
een doordachte en goed uitgewerkte projectdefinitie. De projectdefinitie
geeft ideaal een antwoord op de vragen: Wat zijn onze objectieven? Hoe
willen we ze bereiken? En wat zijn de verwachte uitkomsten en effecten?
Een goede projectdefinitie dient volgens het Vlaams Kenniscentrum PPS
(2008) volgende onderdelen te bevatten:
Situering en omvang: In dit deel wordt de context van het project
beschreven. De betrokken actoren worden opgelijst samen met de
problemen die deze actoren ervaring in de huidige situatie. Verder wordt
ingegaan op de (mogelijke) oorzaken van deze problemen. Tot slot wordt
weergegeven welke acties (haalbaarheid- en omgevingstudies, besluiten,..)
er reeds zijn ondernomen en wat de resultaten hiervan zijn.
Doelstelling: In dit onderdeel gaat de initiërende overheid na waarom er
een projectresultaat nodig is en wat ze met het project concreet wil
bereiken. Hierbij moet ook nagedacht worden hoe de gewenste uitkomsten
en effecten gemeten kunnen worden. Op deze uitkomsten en effecten zal
de opdrachtgevende overheid immers worden afgerekend.
‫ ׀‬36 ‫׀‬
Opdrachtformulering: Druk helder en eenduidig uit wat er van het project
verwacht mag worden en waar het project procesmatig over gaat. Hierbij
moet duidelijk geformuleerd worden hoe kan vastgesteld worden dat het
project geslaagd is (op basis van welke parameters en cijfers). Om deze
beoordeling in de toekomst te kunnen maken, is het noodzakelijk om op
voorhand aan te geven wat de grenzen zijn van het project (waar is het
project wel en niet voor verantwoordelijk). Tot slot moet duidelijk
aangegeven worden wat de relatie is tussen de opdrachtformulering en de
projectdoelstellingen.
Eisen, wensen en beperkingen: In dit onderdeel worden de eisen, wensen
en beperkingen van het project opgenomen. Hierbij moet worden gelet dat
de geformuleerde eisen, wensen en beperkingen goed afgebakend,
eenduidig en kwantificeerbaar zijn. Tot slot moet men er over waken dat de
eisen (acceptatiecriteria) en wensen (prestatiecriteria) meetbaar zijn. Het
is hierbij erg belangrijk dat de eisen en wensen in combinatie met de
beperkingen (budget, tijd, informatie..) haalbaar zijn.
Scope van het project: Een belangrijk aspect van de projectdefinitie is het
bepalen van de scope van het project (projectinhoud). Meer over het
bepalen van de scope van een project vind je in punt 4.1.1.2. (“Zorg voor
mogelijke synergieën of een optimale projectafbakening”).
Op te leveren werken of diensten: In eerste instantie moet in dit
onderdeel nagegaan worden of alle elementen uit de opdrachtformulering
vertaald zijn in op te leveren werken en/of diensten. Wanneer men de lijst
letterlijk afpunt zou heel het project afgedekt moeten zijn. In tweede
instantie moet in dit onderdeel stil gestaan worden bij de verschillende
mogelijke uitvoeringsvormen van het project (Klassieke aanbesteding, PPS
(contractueel of participatief),…). Een PPC (public private comparator) kan
helpen om een afweging te maken tussen de verschillende
uitvoeringsvormen. (zie punt 4.1.2.)
Randvoorwaarden: Als voorlaatste dient er stilgestaan te worden bij de
randvoorwaarden voor een succesvol project. Hierin zouden alle mogelijke
belemmerende factoren moeten worden opgelijst. Aan de hand van deze
oplijsting kan men als initiatiefnemende overheid beoordelen wat men nog
bijkomend nodig heeft om effectief van start te gaan met het project. Dit
‫ ׀‬37 ‫׀‬
kan gaan om bijkomend personeel en/of expertise, meer informatie, extra
financiële middelen, een doorgedreven publieke afstemming, enz..
Het opmaken van een projectdefinitie: een moeilijke oefening
Het opmaken van een projectdefinitie is geen gemakkelijke opgave. De
projectdefinitie legt de basis van het project vast. Het is dus van
primordiaal belang dat alle parameters zo goed als mogelijk in rekening
worden gebracht. Enkele onderstaande voorbeelden uit de cases illustreren
dat hoe goed men ook de projectdefinitie uitwerkt, er altijd iets over het
hoofd kan gezien worden. Scope-beperking kan er eventueel voor zorgen dat
het project overzichtelijk blijft, maar vermindert de mogelijkheden om
kansen te benutten. Verder is het belangrijk dat men leert uit
voortschrijdende inzichten van voorgaande projecten:
We hebben veel bijgeleerd. We zijn ontgoocheld door de
doorlooptijden. Het eenvoudig concept dat wij gebruikt hebben
heeft ook nadelen in de zin dat de gronden waar op gebouwd wordt
ter beschikking gesteld werden door de lokale publieke actoren. Wat
als gevolg had dat het meestal restgronden waren waar men zelf
moeilijk iets op kon verwezenlijken. Dit heeft er voor gezorgd dat
men moeilijkheden had met stedenbouw.(citaat 1)
Ook omdat wij totaal geen kennis hadden over hoeveel zo’n
onderhoudscontract kost. We hebben wel een raming moeten maken
, maar dat is uitgebreid giswerk, maar we zaten nog vrij dicht. De
onderhoudswaarde was ongeveer hetzelfde, de constructiewaarde
hadden we een stuk lager ingeschat dan het uiteindelijk is
geworden. Dit was vooral het gevolg van de risicoverdeling die in
grote mate de prijs heeft bepaald. (citaat 2)
> 4.1.1.1. De private partner betrekken door middel van een
marktverkenning7?
Een mechanisme om te onderzoeken of een bepaald project geschikt is voor
PPS is een marktverkenning. Het Nederlandse Kenniscentrum PPS (2005)
omschrijft de marktverkenning ruim als:
7
Voor meer informatie over de marktverkenning kan men terecht in de publicatie
“Marktraadpleging door openbare besturen” van het Vlaams Kenniscentrum PPS
verschenen in 2009.
‫ ׀‬38 ‫׀‬
“[…] een door een publieke partij georganiseerde informatieuitwisseling met belanghebbende partijen over een voorgenomen
project, mede aan de hand waarvan die publieke partij de
haalbaarheid van en de randvoorwaarden voor dat project vaststelt,
en waarvan de resultaten openbaar zullen gemaakt worden”
Een van de voornaamste aanleidingen voor het organiseren van een
marktverkenning is de informatiekloof tussen het overheidsbestuur en de
markt als het op het uittekenen van een welbepaald project komt (Vlaams
Kenniscentrum PPS 2009a). Door het organiseren van een marktverkenning
kan een publieke overheid informatie verzamelen over de haalbaarheid van
een bepaald project, de interesse voor dat project in de markt en de
verschillende mogelijkheden die bestaan om het project uit te voeren.
Een marktverkenning kan eenzijdig van aard zijn en is dan vooral gericht op
het vergaren van informatie door bijvoorbeeld gebruik te maken van
databanken,
krantenartikels,
google
en
andere
bronnen.
De
marktverkenning kan ook wederkerig van aard zijn (het Vlaams
Kenniscentrum PPS refereert dan naar de marktraadpleging). De overheid
treedt hier dan in dialoog met de aanwezige marktpartijen in een specifiek
domein.
Een marktverkenning kan volgens de literatuur verschillende doelen dienen.
Ten eerste kan men door middel van een marktverkenning trachten na te
gaan wat de haalbaarheid is van de door de publieke actor voorgestelde
scope van een project. Daarnaast kan men bij de marktpartijen toetsen of
de door de overheid voorgestelde inhoudelijke of procesmatige
oplossingsrichtingen haalbaar zijn. Verder kan men peilen naar de interesse
en mogelijkheden bij private partijen voor een verdere ontwikkeling van het
project. Tot slot zou men met een marktverkenning kennis kunnen
opbouwen over de best beschikbare technieken, nieuwe ontwikkelingen en
markttrends (Vlaams Kenniscentrum PPS 2009a). Een marktverkenning kan
gebruikt worden om creatieve ideeën en oplossingen te toetsen maar is
echter niet geschikt om creatieve ideeën en innovatieve oplossingen te
genereren (behalve suggesties voor verbetering) (Rijkswaterstaat 2006).
‫ ׀‬39 ‫׀‬
Situatie in Vlaanderen
Een aantal initiatiefnemende overheden heeft een voorafgaande
marktverkenning uitgevoerd. In de gevallen waar geen rekening is gehouden
met de marktomstandigheden, zijn de latere procedures voor de selectie
van een private partner meestal mislukt (Rekenhof 2009).
Tabel 2: Marktverkenning
Sociale
Huisvesting
Jeugdverblijven
VIAZaventem
Brabo I
Scholenbouw
Marktverkenning
Beperkte
Contacten met
Geen formele of
Infosessie voor
via consultancy
informele
bouwunie en
diepgaande
mogelijke
bureau
contacten met
bouw-
markt-
geïnteresseerde
financiers
confederatie
verkenning
financiële
omwille van
groepen (juli
De
specifieke en
2006)
projectstructuur
bekende markt
werd afgetoetst
bij de
confederatie
Bouw
Geen ex ante
contacten met
gezocht private
profiel
(financierontwikkelaar)
In Vlaanderen wordt de marktverkenning, indien ze gebruikt wordt,
voornamelijk gebruikt om af te toetsen of er interesse is in de markt. In
marktverkenning als middel om innovatieve en creatieve ideeën te
ontwikkelen wordt minder geloofd:
“Ik denkt niet dat een marktverkenning veel gaat opbrengen, de
private markt gaat niet al zijn geheimen prijsgeven. We zouden
iets meer marktverkenning moeten doen omdat we dan een zekere
‫ ׀‬40 ‫׀‬
aanzet hebben.. dat is iets waar we aan kunnen denken. Maar ik
denk niet dat je dan de volledige mogelijkheden gaat kennen. Ik
denk dat ze maar wachten tot ze zekerheid hebben. Dan is de
vraag of het nuttig is om te doen. Moest er kennis zijn van een
nieuwe techniek, zullen ze het toch niet melden.”(citaat 4)
Onderstaande tabel geeft een beperkt overzicht weer van zowel de publieke
als private belangen bij de verschillende objectieven voor het organiseren
van een marktbevraging. Deze illustratieve tabel toont aan dat de publieke
en private belangen bij een marktverkenning niet noodzakelijk gelijk lopen.
Afgaand op het verschil in belangen lijkt de marktverkenning dan ook enkel
nuttig om de haalbaarheid van en de interesse in een concreet project af te
toetsen.
Tabel 3: Objectieven marktbevraging
Consultatie
Publieke zijde
objectieven
Het verkrijgen van
Reikwijdte
innovatie
maximale overzicht van de
mogelijk innovaties
Private zijde
Het tonen van de
aantrekkelijkheid van de
ondernemingsspecifieke
oplossing
Financieel
Realistische schatting van
de impact van de
projecten op de openbare
begroting
Aantonen haalbaarheid,
verschaffen van nietbindende inzicht
in financieel aspect
Project
realisatie
Houden opties
open voor politieke
besluitvorming
Een proces in gang
zetten dat de publieke
partij blijvend verbindt
Transparantie
Gemaximaliseerd. Zorgen
voor eerlijke
aanbestedingen
Beperkt. Bescherming van
intellectuele
eigendomsrechten
(Van Elburg 2008)
Het idee dat men bij een marktverkenning kennis kan vergaren over de best
beschikbare technieken, nieuwe ontwikkelingen en markttrends lijkt daarbij
fout. Het is binnen de selectie- en gunningprocedure zelf dat de private
kandidaten de ruimte moeten krijgen om hun innovatief vermogen en
creativiteit te gebruiken.
‫ ׀‬41 ‫׀‬
> 4.1.1.2. Zorg voor mogelijke synergieën of een optimale
projectafbakening
De intrinsieke waarde van het project wordt in belangrijke mate mee
bepaald door de projectafbakening van het project. Publieke
infrastructuurprojecten met een zeker maatschappelijk belang zijn meestal,
op zich, niet economisch rendabel. Om de ambitie van “meer waarde voor
je geld” te realiseren moet men er over nadenken of er geen synergieën
mogelijk zijn die de globale rendabiliteit van het project kunnen verhogen.
De scope van het project is van vele variabelen afhankelijk, zoals ambitie,
financiële middelen, interesse van marktpartijen, beschikbaarheid van
grond et cetera (Van Der Meij et al 2000). Het is essentieel dat tijdens de
initiatieffase een dusdanige scope wordt gekozen dat enerzijds de realisatie
van het project mogelijk is en anderzijds in voldoende mate aan de ambitie
en middelen van alle partijen wordt tegemoetgekomen. Door rendabele
elementen aan de onrendabele elementen te koppelen (meestal zijn het de
onrendabele elementen die van belang zijn voor de publieke partners) kan
het globale project tegen een zo laag mogelijke kost worden gerealiseerd.
De op zich onrendabele projectelementen worden mede gefinancierd door
de wel rendabele projectelementen (Van Der Meij et al 2000).
Situatieschets Vlaanderen
Bij de vijf onderzochte PPS projecten was de focus op functionele
synergieën eerder beperkt. Omwille van de vrij recente ervaring met PPS in
Vlaanderen werd vooral geopteerd om de eerste projecten zo eenvoudig
mogelijk te houden wat betreft de finaliteit van deze functies. Veelal werd
PPS ingezet voor een versnelde inhaaloperatie van bepaalde infrastructuur
(VIA, scholenbouw, jeugdherbergen,..) waarbij snelheid logischerwijs een
belangrijk oogmerk was. Een monofunctionele benadering van de projecten
lag bijgevolg in de lijn van streefdoel.
Enkel bij het project jeugdherbergen werd op voorhand geopteerd om het
project verder open te trekken dan louter jeugdverblijfinfrastructuur.
Indien uit de onderhandelingen tussen Toerisme Vlaanderen en de private
partners zou blijken dat de realisatie van jeugdverblijfsinfrastructuur via
alternatieve financiering slechts haalbaar zou zijn als deelproject van een
ruimer project, zou de SPV aan sommige onderdelen van het gehele project
‫ ׀‬42 ‫׀‬
een commerciële bestemming kunnen geven, met het oog op de financiële
haalbaarheid van het project. Hierbij dacht men aan sportinfrastructuur,
infrastructuur voor jeugdbewegingen, ontspanningsruimte, horeca...
“Een deel van de investeringen moest betaald worden via extra
elementen. Vermits onvoldoende elementen aanwezig waren in
het lastenboek (en nadien in de toelichting) hebben wij besloten
geen offerte in te dienen voor dit project.”
De vrijblijvendheid en onduidelijkheid rond de mogelijke synergie met
andere functies zorgde er evenwel voor dat het project te onzeker en
risicovol was voor private actoren om op in te schrijven.
Figuur 3: Cashflow PPS jeugdverblijfinfrastructuur
Beschikbaarheidsvergoeding
Exploitatie‐
opbrengst
Subsidie
Winsten
rest‐
gronden
Onzekere inkomsten
Beschik‐
baarheids‐
vergoeding
Subsidie
Financiële haalbaarheid SPV
+ overheidswaarborgen op lening SPV
+ eventueel subsidies andere overheden (lokaal, Eur
Bij het opstellen van de projectdefinitie is het van belang om naar een
zekere kritische massa te streven. PPS-projecten brengen grote
voorbereiding- en transactiekosten met zich mee voor de private partner.
PPS-projecten hebben hierdoor een zeker volume nodig voor een rendabele
exploitatie zodat de kosten die gepaard gaan met complexe PPS-projecten
door de private partner kunnen worden terug verdiend (zie punt 4.2.2.1.).
De drempelwaarde van de financiële omvang kan echter verlaagd worden
door standaardisatie en vereenvoudiging. Voorbeelden van initiatieven van
‫ ׀‬43 ‫׀‬
het Vlaams Kenniscentrum PPS in deze richting zijn de recente ontwikkeling
van vereenvoudigde juridische modellen voor ‘kleinere DBFM’ projecten (< €
50 miljoen).
> 4.1.2.
Biedt PPS voldoende meerwaarde?
In dit rapport is het woord ‘meerwaardecreatie’ al een paar keer terug
gekomen. Wanneer men als overheid voor de keuze staat om een intrinsiek
goed project al dan niet via PPS uit te voeren, moet men duidelijk de
afweging maken of het gebruik van het PPS-instrument wel een voldoende
meerwaarde kan genereren ten opzichte van een klassieke uitvoering.
Het Vlaams Kenniscentrum PPS onderscheidt drie types van meerwaarden
(Coosemans & Stienlet 2006):
Ö Financiële meerwaarde: “Resulteren de financiële (kas)stromen
van de overheid in een gunstiger of minder gunstig saldo bij PPS in
vergelijking met de publieke variant van het project?”.
Ö Maatschappelijke meerwaarde: “Genereert de PPS in vergelijking
met de publieke variant een gunstiger of een minder gunstig
resultaat
op
het
vlak
van
de
realisatie
van
de
beleidsdoelstellingen van het project?”
Ö Operationele meerwaarde : “Zijn de praktische consequenties
van de keuze van een PPS-structuur, na afsluiting van het contract
met de private partner, per saldo gunstig of ongunstig in
vergelijking met de publieke variant?”
Niet alleen is het belangrijk om te kijken welke potentiële meerwaarden er
gerealiseerd kunnen worden door het toepassen van PPS bij een specifiek
project, even belangrijk is na te gaan wat de kans is dat deze meerwaarden
ook effectief gerealiseerd kan worden (Vlaams Kenniscentrum PPS).
Omwille van de grote noodzaak om deze vragen op voorhand te stellen,
ontwikkelde het Vlaams Kenniscentrum PPS een geïntegreerd
instrumentarium om ex ante op een systematische wijze de meerwaarde en
de kansrijkheid te evalueren van overheidsprojecten.
Andere wijdverspreide (internationale) instrumenten om de ex ante
(financiële) meerwaarde van een PPS-project in te schatten zijn de PSC
‫ ׀‬44 ‫׀‬
(Public sector comparator) en de PPC (Public-private comparator). In dit
stadium
van
het
(nog
steeds
potentiële)
publiek-private
samenwerkingsproject is voornamelijk de public-private comparator van
belang omdat deze vergelijkingsmethodiek gebruikt wordt om de voor- en
nadelen van een PPS-uitvoering Worden geïnventariseerd om op die manier
te kunnen beslissen of PPS wel de geschikte uitvoeringsvorm is. De PPC
wordt dan uitgevoerd ruim vóór de aanbestedingsprocedure om te bepalen
of een PPS-overeenkomst al dan niet (financiële) meerwaarde kan bereiken.
De PSC gaat verder en wordt gebruikt om concrete biedingen van private
kandidaten te vergelijken met een traditionele uitvoering.
Tabel 4: Mogelijkheden en beperkingen PPC
Mogelijkheden van de PPC
Beperkingen van de PPC
- Het bekijken van mogelijke
- Potentiële maatschappelijke
financiele meerwaarde
meerwaarde
of
niet- Het ondersteunen van de
financiële gevolgen voor het
aanbestedingsprocedure met
maatschappelijk middenveld
het oog op de keuze van de
worden niet beschouwd
juiste uitvoeringsvorm
- Kwaliteit van de PPC- Het weergeven van de
uitkomsten moet gebaseerd
financiële aspecten en de
zijn op goed onderbouwde
risicodistributie bij DBFM
aannames anders kunnen er
- Project-gerichte analyse
veel interpretaties mogelijk
- Het opzetten van een PPC
- PPC-resultaten blijven een
dwingt in een vroeg stadium
inschatting
om na te denken over de
- Huidige
en
toekomstige
levenscyclus benadering en
omstandigheden op de markt
prestatie-eisen
worden niet in aanmerking
genomen
- De gemiddelde duur van het
opzetten van een PPC is vier
maanden (tijdrovend)
Bron: Arno Eversdijk, Peter van Beek and Wouter Smits (2008), THE PUBLIC PRIVATE
COMPARATOR A DUTCH DECISION INSTRUMENT IN PPP-PROCUREMENT.
Instrumenten zoals de PPC en het afwegingsinstrumentarium van het Vlaams
Kenniscentrum PPS zijn niet helemaal te objectiveren, maar ze dwingen de
initiatiefnemende overheid om stil te staan bij de afweging tussen de
verschillende mogelijke uitvoeringsvarianten van een project. De
‫ ׀‬45 ‫׀‬
uiteindelijke uitvoeringsvorm vormt het kader van het project en het is dus
van primordiaal belang dat hier voldoende aandacht aan wordt besteed.
Situatie in Vlaanderen
Zoals vermeld ontwikkelde het Vlaams Kenniscentrum PPS een
instrumentarium dat het mogelijk maakte om PPS-projecten op een
systematische manier te screenen op mogelijke meerwaarden en
kansrijkheid van deze meerwaarden en dit doorheen verschillende fases van
het PPS-proces. Dit instrumentarium kan gezien worden als de Vlaamse
variant van de PPC.
Het Vlaams Kenniscentrum PPS stelt dat het aan de initiatiefnemende
overheidsdiensten is om dergelijke PPC uit te voeren (Rekenhof 2009). Bij
de door ons onderzochte projecten zijn er echter geen aanwijzingen terug
te vinden dat er ex ante gestandaardiseerde meerwaardetoetsingen zijn
uitgevoerd. Wel werden alle projectvoorstellen, al dan niet louter formeel,
ter advies voorgelegd aan het Vlaams Kenniscentrum PPS. Bij het advies van
het Kenniscentrum PPS werd telkens een bescheiden meerwaardetoets
toegevoegd.
De motieven en verwachtte meerwaarden, aangehaald in de nota’s
voorafgaand aan de principebeslissingen van de Vlaamse Regering, bleven
vaag en werd er verwezen naar algemene (mogelijke) meerwaarden van
PPS8. Bovendien werd in vele gevallen de PPS-variant niet afgetoetst aan
een klassieke publieke uitvoering waardoor het niet mogelijk was om de
verwachtte meerwaarden te kwantificeren.
Duidelijk is dat de mogelijkheid om het project uberhaubt te kunnen
realiseren voor alle projecten de belangrijkste prikkel was om in een PPSverhaal te stappen. De meerwaarde die hier in PPS schuilde was dat er
zonder PPS geen sprake zou zijn van een project. Een belangrijke factor
hierbij was het ESR95-kader dat strikte budgettaire regels oplegt aan de
Europese lidstaten.
8
Levenscyclusbenadering, de overheid kan concentreren om haar kerntaken, snellere realisatie
(inhaalbeweging), stimulans voor innovatie en creativiteit,…
‫ ׀‬46 ‫׀‬
Ex-ante meerwaardetoets
Tabel 5: Meerwaardetoets bij de vijf Vlaamse PPS-projecten
Sociale
Huisvesting
Jeugdverblijven
VIAZaventem
Brabo I
Scholenbouw
In eerste
Geen ex ante
Beperkt
Beperkte
Beperkte
instantie:
meerwaarde-
meerwaarde-
meerwaarde-
Beperkte
toets
toets
toets
meerwaardetoets op
grote lijnen
In tweede
BEVAK-
instantie
formule als
9
(PSC ):
alternatief
Vergelijking
van de PPSkostprijs met
eerder
gebruikte
stelsels
9
Public Sector Comparator nadat de private kandidaten reeds geselecteerd waren
‫ ׀‬47 ‫׀‬
Inhaal-
Inhaal-
Mogelijkheid
Inhaal-
beweging
beweging
om
beweging
investeringen
Voornaamste verwachtte meerwaarde
te realiseren
Levenscyclus
Levenscyclus
Levenscyclus
Levenscyclus
Levenscyclus
benadering
benadering
benadering
benadering
benadering
Snellere
Snellere
Snelheid van
realisatie
realisatie
realisatie
Focussen op
Focussen op
de kerntaken
de kerntaken
Testen van
Moderne en
Beperking
Moderne en
nieuwe
flexibele
van de
flexibele
instrumenten
infra-
risico’s
infra-
structuur
structuur
kwalitatief
Duurzame
beter
gebouwen
eindproduct
voor
hetzelfde
geld met een
lagere
doorlooptijd,
of dezelfde
kwaliteit
voor minder
geld
Bij de eerste Vlaamse PPS-projecten heeft de Vlaamse overheid niet in
detail stilgestaan bij de afweging om al dan niet voor PPS te kiezen. De
‫ ׀‬48 ‫׀‬
focus lag sterk op het debudgetteren waardoor er minder aandacht was voor
de werkelijke potentiële meerwaarde van PPS voor specifieke projecten.
In sommige gevallen werd PPS een doel op zich:
“Om het cru te zeggen, de minister heeft gezegd: kijk er worden
zaken via PPS gerealiseerd en ik vind dat we in ons beleidsdomein
ook een dossier moeten hebben.” (citaat 5)
In de aantrekkelijkheid van het ESR 95-neutrale karakter van PPS schuilt het
gevaar dat PPS aanzien wordt als een mega-kredietkaart (Hodge en Greve
2010). In dit opzicht wordt PPS gezien als een korte termijnoplossing die
grote gevolgen kan hebben op de beleidsruimte van toekomstige
legislaturen10. Er is dus nood aan een gestandaardiseerde en een zo veel
mogelijk geobjectiveerd instrumentarium voor het toetsen van de
meerwaarde van PPS ten opzichte van een klassieke uitvoering. Ten eerste
geeft het de mogelijkheid om in te schatten of PPS al dan niet een
meerwaarde kan genereren ten aanzien van een klassieke uitvoering
(bijkomend geeft het een inzicht of het PPS-project een goede investering
is). Ten tweede kan een verder uitgewerkte PPC dienen als een ‘benchmark’
voor de projectvoorstellen van de private kandidaten tijdens de selectiefase
(PSC). Op deze manier vergroot men de competitie tijdens deze fase en
verhoogt de kans op kwalitatieve projectvoorstellen. Het Vlaams
Kenniscentrum PPS heeft reeds dergelijke meerwaarde-scan ontwikkeld,
maar de toepassing ervan is niet verplicht.
> 4.1.3.
Plafonneren van PPS-uitgaven
PPS-projecten (in de zin van alternatieve financiering) kunnen overheden in
staat stellen om noodzakelijke infrastructuren te ontwikkelen in tijden van
budgettaire krapte, maar ze creëren op lange termijn ook financiële
verplichtingen. PPS kan dus een nuttig instrument zijn om acute
investeringsnoden op te vangen. Men moet als overheid echter in het
achterhoofd houden dat een PPS-project een ook een langdurig engagement
10
De meerjarenbegroting 2009-2014 raamt de budgettaire weerslag van de PPS-projecten en de
alternatieve financiering die in de legislatuur 2004-2009 zijn uitgewerkt. op een totaal van
1,220 miljard EUR voor de jaren 2009 tot 2014. (Rekenhof 29 januari 2009)
‫ ׀‬49 ‫׀‬
betekent dat beslag legt op het toekomstige overheidsbudget. Om het
toekomstige overheidsbudget niet te sterk te belasten is het dus aangeraden
om een safeguard-ceiling of plaffond vast te stellen om de geaggregeerde
fiscale verplichtingen op een duurzaam niveau van solvabiliteit en stabiliteit
te houden. De overheid dient dus de PPS-uitgaven te plafonneren.
In het Verenigd Koninkrijk werd in 2007 dergelijk plafond voor PFI-projecten
vastgelegd. De jaarlijkse publieke vergoedingen voor PFI werd in het VK
vastgelegd op 2% van de overheidsuitgaven en de totale jaarlijkse
investeringskost mag de 10% a 15% van de jaarlijkse overheidsinvesteringen
niet overschrijden (World Bank 2008).
Plafonneren van PPS-uitgaven in Vlaanderen?
Op basis van cijfers van het Vlaams ministerie van Financiën en Begroting
trachten we een indicatie te geven hoe sterk de lopende en geplande
Vlaamse PPS-projecten wegen op het budget van de Vlaamse Overheid.
Volgens deze cijfers worden voor het jaar 2010 de geschatte primaire
uitgaven begroot op € 25 062 miljoen (De Vlaamse Begroting 2010).
Eenmaal alle geplande PPS-projecten op kruissnelheid komen zal de
Vlaamse Overheid jaarlijks voor ongeveer € 314,5 miljoen aan
beschikbaarheidvergoedingen
betalen
(http://fin.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?id=33)12.
Dit maakt dat het gewicht van de geplande PPS-projecten naar schatting
rond de 1,25% zou liggen van de geraamde overheidsuitgaven voor 201013.
11
Inbegrepen zijn volgende projecten: rust- en verzorgingstehuizen, Serviceflats-BEVAK,
Sociale Huisvesting, Schoolinfrastructuur, Sportinfrastructuur, jeugdverblijfinfrastructuur,
6 missing links, beloodsingsvaartuigen, Baggerdepot Callemansputte, Stelplaatsen en
tramverlengingen. (voor de VAC’s (Vlaamse Administratieve Centra) is de
beschikbaarheidvergoeding nog te bepalen)
13
Let op: voor 2010 wordt een begrotingstekort voorzien van € 500 miljoen te wijten aan de
nasleep van de financiële crisis
‫ ׀‬50 ‫׀‬
> 4.2.
Zorg voor een tweesporenbeleid (exit-strategie)
Belangrijk is dat naast een PPS-traject ook nog een alternatieve werkwijze
wordt uitgewerkt om het vooropgestelde doel te realiseren. Wanneer men
zich aan een private actor verbindt voor de uitvoering van een publieke taak
gaat dit gepaard met een verlies aan onderhandelingskracht. Hierdoor kan
men kwetsbaarder worden voor eventueel opportunistisch gedrag van die
uitvoerende partner. Daarnaast kunnen er zich tijdens de loop van de
samenwerking onverwachte gebeurtenissen voordoen die een goede
uitvoering van het project in het gedrang brengen. Men kan dus best vanaf
het begin voorbereid zijn op een mogelijke stopzetting van de overeenkomst
en een alternatief klaar hebben (Van Gestel et al. 2009). Het is dus
belangrijk om altijd een oplossing of een exitstrategie klaar te hebben voor
het geval dat de uitvoering van het project niet verloopt zoals verwacht, of
erger, wanneer de uitvoering van het project plots stokt.
Wanneer men als overheid naast het PPS-traject ook een alternatieve
uitvoeringswijze achter de hand houdt, kan men ook de haar eigen
onderhandelingspositie verstevigen. Men zit dan immers in een positie om
zowel voor, tijdens, als na de selectieproces te kiezen om niet in het PPSverhaal in te stappen indien blijkt dat er toch geen meerwaarde te
realiseren valt. Buitenlandse ervaringen (Committee of Public Accounts
2002) leren dat overheden, in het geval dat een PPS-variant niet de
verwachte meerwaarde biedt, toch geneigd zijn om in dergelijke situaties
te blijven volharden in de PPS-variant. Toch kunnen overheden beter niet
verder gaan met een suboptimaal PPS-project, ook al hebben ze veel
middelen in de uitwerking ervan geïnvesteerd (Van Gestel et al. 2009).
Situatieschets Vlaanderen
Bij geen van alle vijf de Vlaamse PPS-projecten werd er een volwaardig
alternatief voorzien naast het PPS-traject. De hoofdreden hiervoor is dat
PPS bij de meeste projecten de enige optie zou zijn om het project
effectief te kunnen realiseren.
Bij het sociale huisvesting project waren de locaties reeds eerder
onderzocht in functie van een klassieke uitvoering maar om budgettaire
redenen was deze optie nog niet gelicht. Om de inhaalbeweging in de
sociale huisvestingsinfrastructuur versneld weg te werken werd in PPS een
‫ ׀‬51 ‫׀‬
mogelijk bijkomend instrument gevonden naast de reeds bestaande
instrumenten zoals IP en SBR. Belangrijk hierbij is dat het PPS-project
expliciet als een testcase werd beschouwd.
Ook de projecten Scholenbouw en VIA-Zaventem kaderden in een grote
inhaalbeweging op het vlak van respectievelijk onderwijsinfrastructuur en
openbare werken.
Een uitspraak met betrekking tot de VIA-projecten illustreert duidelijk deze
voornaamste beoogde meerwaarde van de PPS-formule in Vlaanderen:
“Moesten we via een klassieke manier van werken gedaan hebben,
zouden we nu waarschijnlijk nog altijd niet bezig zijn”
Tabel 6: Alternatieven naast PPS-uitvoering bij de vijf Vlaamse PPSprojecten
Publiek
alternatief
‫ ׀‬52 ‫׀‬
Sociale
Huisvesting
Jeugdverblijven
VIAZaventem
Brabo I
Scholenbouw
Expliciet een
Inhaal-
PPS als enige
PPS als enige
Reguliere
pilootproject
beweging
mogelijke
mogelijke
subsidiëring
niet mogelijk
oplossing
oplossing
blijft
met
omwille van
omwille van
bestaan
klassieke
budgettaire
budgettaire
uitvoering
redenen
redenen
Alternatieve
PPS-versie
tov de
gekozen
versie
/
Één
Grote
1 SPV voor
BEVAK (te
ontwikkelaar
projecten
de
hoge
en één SPV
DBFM
financiering
werkings-
voor alle
van alle
kosten)
projecten
projecten
Per project
Kleinere
DBFM per
een SPV die
projecten
project-
instaat voor
DBM + F
cluster
DBM
Het tweesporenbeleid kan bovendien ook gezien worden als een bijkomend
element van competitie. Een PSC is dan voor overheden een nuttig
instrument om te gebruiken in markten met weinig competitie. Dergelijk
gebrek aan competitie kan als gevolg hebben dat een PPS-project niet de
beoogde meerwaarde zal realiseren in vergelijking met een traditionele
uitvoering van datzelfde project. Wanneer er weinig bieders zijn, kan een
PSC dienen als een instrument om na te gaan of het gebrek aan competitie
de mogelijke meerwaarde van PPS teniet doet. In dit geval moet er wel een
volwaardige uitwerking gemaakt worden van een klassieke uitvoering van
het project waaraan het PPS-project gebenchmarkt kan worden. Indien PPS
niet de verwachtte meerwaarde kan leveren, is er meteen ook een
alternatief voor handen.
In het geval van de Lijn werd aangegeven dat het BRABO I project een
positief effect heeft gehad op de benadering van andere (klassieke
projecten). Door de jaren heen was het denken volgens de
levenscyclusbenadering verwaterd geraakt, maar de ervaringen met BRABO I
heeft deze gedachtegang echter terug op het voorplan gezet.
“PPS is een hefboom geweest om daar (levenscyclusbenadering)
meer over na te denken. Wat is beschikbaarheid, wat zijn onze
normen.. Die benchmark is er mijn insziens geweest.. wat is onze
norm om sporen te vervangen, wat is veilig of niet. We hebben dus
de eerste keer de prijselementen bekeken en bij Brabo vastgesteld
dat men op 25 jaar nieuwe sporen moet gaan steken, er zit dus
sowieso een vervangingsinvestering in, wat op zichzelf niet
‫ ׀‬53 ‫׀‬
negatief is dat de aannemer dat moet doen. Want om dat te doen,
gaat hij ook zien hoe hij dat op de meest kostenefficiënte manier
kan doen. (citaat 7)
> 4.3.
Participatieve of contractuele PPS?
Eenmaal het pad van PPS is ingeslagen moet men als initiatiefnemende
overheid kiezen welke vorm van PPS het best kan gebruikt worden voor hun
specifieke project. De Europese Commissie maakt in haar Groenboek14
onderscheid tussen twee grote typen van PPS: Enerzijds zuiver contractuele
PPS en anderzijds institutionele of participatieve PPS.
•
Met contractuele PPS worden dan die samenwerkingsverbanden
bedoeld die louter gestoeld zijn op een contractuele overeenkomst
tussen de publieke overheid en de private partner;
•
Bij een participatieve PPS gaat de overheid een stap verder en richt
de publieke overheid samen met een private partner een eigen
rechtspersoon op (ook wel SPV of Special Purpose Vehicle genoemd)
die het uiteindelijke project zal uitvoeren.
Een participatieve PPS zou omwille van haar grotere complexiteit meer
transactiekosten met zich mee brengen dan contractuele vormen van PPS.
Omwille van deze hogere transactiekosten dient een overheid goede
redenen te hebben om voor een participatieve vorm van PPS te kiezen
(Van Garsse & Verhoest 2008). Een aantal reden om te kiezen voor een
participatieve PPS kunnen zijn:
14
•
Het bestaan van belangrijke onzekerheden op het moment van de
gunning die enkel in nauwe samenwerking kunnen worden
uitgeklaard en/of er voldoende ruimte moet blijven voor
verbetering, innovatie en verandering (Participatiemaatschappij
Vlaanderen, 2007)
•
Wanneer de overheid een grotere zeggenschap en controle wenst
tijdens de uitvoering van de opdracht. (Als publieke
medeaandeelhouder met vertegenwoordiging in de organen van de
Green paper: On Public-private partnerships and community la won public contracts and
concessions. Brussels, 30.04.2004
‫ ׀‬54 ‫׀‬
gemeenschappelijke rechtspersoon zal de publieke overheid in meer
of mindere mate het beleid kunnen sturen) (EUBELIUS 2009)
•
Bij grote risico’s of kredietschaarste kan de overheid opteren voor
een participatieve PPS waarbij de overheid door het verstrekken van
(quasi-)eigen vermogen hoopt op een grotere interesse bij de
private sector. (vertrouwenswekkende maatregel) (EUBELIUS 2009)
•
Door te participeren in het projectvennootschap verzekert de
overheid zich van deelname in de winst (maar ook in het risico)
Omwille van de grotere complexiteit en de daarmee gepaard gaande hogere
transactiekosten is het aan te raden om eerst af te toetsen of de
(gepercipieerde) noden niet door een contractuele vorm van PPS kunnen
worden opgevangen. Het is namelijk minder omslachtig om een contract af
te sluiten dan te opteren voor de oprichting van een aparte vereniging met
eigen rechtspersoonlijkheid. Verder lenen contracten zich beter tot
projecten van beperkte of middellange duur of projecten die men wenst te
herevalueren op bepaalde tijdstippen. Daarnaast behoudt in tegenstelling
tot een participatieve PPS iedere partner een directe en permanente
controle op de realisatie van het project, aangezien geen enkele autonome
beheersstructuur in de plaats gesteld is (Villé 2006). Zonder
rechtspersoonlijkheid blijft de publieke partner echter wel aan de
wettelijke beperkingen onderworpen die zijn beheer beheerst, voornamelijk
de budgettaire regels, de regels m.b.t. de bevoegdheid van zijn organen en
de toezichtcontrole (Villé 2006).
Situatieschets Vlaanderen
Tabel 7: De vijf Vlaamse PPS-projecten: participatief of contractueel?
Sociale
Huisvesting
Jeugdverblijven
VIAZaventem
Brabo I
Scholenbouw
Contractueel
in
eerste
instantie
participatief
(hybride)
Participatief
(hybride)
Participatief
(hybride)
Participatief
(hybride)
‫ ׀‬55 ‫׀‬
Zoals bovenstaande tabel aantoont, kiest de Vlaamse overheid vaak voor
een (hybride) participatieve PPS. In een aantal gevallen is het niet even
duidelijk waarom men precies voor dergelijke participatieve vorm van PPS
heeft gekozen. Uit een rondvraag van Deloitte (Deloitte 2009) is volgens een
aantal private marktspelers de keuze voor een participatieve formule van
PPS echter voornamelijk ingegeven door de bekommernis van de
aanbestedende overheid om greep te houden op de projecten. Hierbij werd
dan vertrokken van de veronderstelling dat een participatie in de
projectvennootschap op dit vlak meer garantie zou bieden dan een
contractuele relatie waarin controle (en monitoring) op een andere manier
wordt vormgegeven.
Dit sturing- en controle-argument werd ook door enkele van onze
respondenten aangehaald als een belangrijk motief om voor een
participatieve vorm van PPS te kiezen. Zo werd bijvoorbeeld gesteld dat bij
een zuiver contractuele PPS de evenwichten tussen de publieke partner als
opdrachtgevende partij en de private partner als uitvoerder veranderen na
de contractsluiting. “Zo zouden eventuele tussentijdse bijsturing niet meer
kunnen opgelegd worden vanuit de opdrachtgeverpositie, aangezien deze
moet wachten op concrete (output)resultaten. Zo zou het gevaar dreigen
dat, wanneer de aannemer zijn job niet goed genoeg doet, de financiers
het overnemen in functie van hun geïnvesteerde kapitaal te vrijwaren met
mogelijke gevolgen voor de kwaliteit van het project. Dat is de situatie
waar het tegengif wordt gegeven door de participatieve PPS.” (citaat 8)
Naast het sturingsaspect konden we doorheen de verschillende projecten
volgende motieven achterhalen:
1. Door participatie in de SPV (Special Purpose Vehicle) kan men
rekenen op een financiële return. (VIA-Zaventem)
2. Door kapitaaldeelname in de SPV kan men zich in de expertise
inkopen. Op die manier kan de publieke partner inzichten
meenemen voor het geval dat men het project moet overnemen
(tussentijds of bij het aflopen van het contract). (BRABO I)
3. Omwille van
(Scholenbouw)
‫ ׀‬56 ‫׀‬
de
lange
looptijd
en
financiële
omvang
4. Door middel van participatie tracht men het lange termijn
engagement te expliciteren ten opzichte van de private partner.
(BRABO I)
5. Personeelstekort. Door gebruik te maken van de expertise en het
beheer van een private partner kan de overheid zich richten op
haar kerntaken (Jeugdherbergen)
6. Het creëren van een beheersbare structuur voor verschillende
projecten (Jeugdherbergen)
7. Maximaal aanwenden van middelen door de mogelijkheid van
kapitaalinjectie door de verkoop van een deel van de GIMVparticipatie door de Vlaamse overheid (Jeugdherbergen, ook
andere projecten)
Niet alle argumenten uit bovenstaande lijst rechtvaardigen de keuze voor
participatieve PPS even sterk. Het is belangrijk om na te gaan of dezelfde
doelstellingen niet even goed met eenvoudigere, contractuele formules
kunnen worden bereikt. Het belangrijkste en meest doorslaggevende motief
om voor een participatieve PPS-structuur te kiezen is ons inziens wanneer
het gaat om projecten waar nog heel wat onzekerheden rond bestaan en
waar de te volgen strategie nog onduidelijk is. Om deze reden worden
participatieve
PPS’en
(of
IPPPs15)
zelden
gebruikt
voor
(gebouw)infrastructuurprojecten om dat bij dergelijke projecten meestal
wel duidelijk is wat de gewenste output is.
Internationaal
vinden
we
voorbeelden
van
IPPPs
in
de
afvalverwerkingssector (Servus Abfall, Oostenrijk), watervoorziening (bv.
acque SpA, Italië16), ICT, gebiedsontwikkelingsprojecten17,…
15
16
17
Institutional Public-Private Partnerships
In tegenstelling tot wat gebruikelijk is in Vlaanderen, heeft de publieke sector in Italië een
meerderheidsparticipatie in de IPPPs die betrekking hebben op watervoorziening.
Gebiedsontwikkelingsprojecten zijn projecten die de ontwikkeling van een geografisch
afgebakend gebied als onderwerp hebben. Waarbij zowel publieke, private als particuliere
actoren belangen hebben. Bij gebiedsontwikkeling wordt er naar gestreefd deze belangen
op een lijn te brengen.
‫ ׀‬57 ‫׀‬
> 4.3.1.
Interim conclusie
In Nederland lijkt er een relatie te bestaan tussen de kenmerken van een
project en de gewenste organisatievorm (Klijn & van Twist 2007): voor
relatief eenvoudige en overzichtelijke projecten die goed te specificeren en
te monitoren zijn, lijkt een contractvorm van PPS de meest logische optie.
Contractuele
PPS
komen
dan
ook
voornamelijk
voor
bij
infrastructuurprojecten waar de toegevoegde waarde zit in de lagere
transactiekosten tussen de elementen ontwerp, bouw, financiering en
onderhoud/exploitatie. Maar de meerwaarde zit hem ook in het feit dat
dergelijke innovatieve contracten ruimte biedt om nieuwe oplossingen te
creëren. Voor complexere projecten waar meer actoren bij betrokken zijn
lijkt een partnerschapachtige vorm voor de hand te liggen (in ieder geval
totdat het project een duidelijke formulering heeft gekregen). De
participatieve
vormen
komen
dan
ook
vooral
voor
bij
gebiedsontwikkelingsprojecten waarbij naar meerwaarde gestreefd wordt
door afzonderlijke activiteiten en deelprojecten te integreren.
In de onderzochte projecten is de samenhang tussen de kenmerken van het
project en de organisatievorm echter niet zo eenduidig. Motieven om te
kiezen voor een (hybride) participatieve PPS-vorm wijken soms af van de
eigenlijke projectkenmerken (capaciteitsmotieven, financiële motieven,..).
Het strekt echter tot aanbeveling dat de keuze voor een bepaalde
organisatiestructuur in de lijn moet liggen met de projectkenmerken en dit
in functie van het genereren van meerwaarde. De keuze voor een
welbepaalde organisatiestructuur zou bijgevolg beargumenteerd worden in
het licht van meerwaardecreatie van het projectoogmerk.
Verder in dit rapport zullen we ingaan op de implicaties van deze gekozen
hybride PPS-structuren.
‫ ׀‬58 ‫׀‬
5. Publieke structureringsfase
In de publieke structureringsfase is het belangrijk om het project waarvan in
de vorige fase de grote lijnen zijn vastgelegd, verder te structureren en uit
te werken. In veel gevallen zijn in deze fase naast de initiatiefnemende
overheid ook andere publieke partijen betrokken. Het is belangrijk dat alle
relevante publieke actoren ten laatste in deze fase te betrekken bij het
voorliggend project.
Deze fase resulteert in een concreet projectdossier/lastenboek dat dienst
zal doen als basisdocument om later de private partij te selecteren (Vlaams
Kenniscentrum
PPS).
Idealiter
wordt
er
een
publiek-publieke
samenwerkingsovereenkomst afgesloten zodat de publieke partners met één
stem in interactie treden met de private partners.
In deze fase moet de focus bij de verdere vormgeving van het PPS-project
zowel intern (publieke structurering) als extern (private markt) gericht zijn.
> 5.1.
Stel een bindende publiek-publieke
samenwerkingsovereenkomst op
In veel gevallen zijn er voor een succesvolle realisatie van een PPS-project
meerdere publieke actoren betrokken. Zo kan (a) een project onder de
bevoegdheid van verschillende overheden vallen, of (b) is voor de uitvoering
van een project de betrokkenheid of toestemming van andere overheden
nodig, of kan (c) het zijn dat het strategische en het operationele aspect
van het project bij andere publieke instanties ligt (d) of beslissen twee
onafhankelijke publieke instanties om de handen in elkaar te slaan. Deze
veelheid aan publieke actoren maken het zo al complexe PPS-project extra
complex. Omdat een grotere complexiteit leidt tot meer onzekerheden, is
het van belang dat men vooraleer met het project naar de markt te gaa,
werk
maakt
van
een
doorgedreven
publiek-publieke
samenwerkingsovereenkomst.
Vooraleer men als publieke overheid het project volledig structureert en
definieert moet er een inventarisatie opgemaakt worden van alle publieke
partijen die bij het project betrokken zijn. Tussen definiëring van het
project en de identificatie van de betrokken actoren bestaat er immers een
‫ ׀‬59 ‫׀‬
wisselwerking: nieuwe partners kunnen wijzen op nog onvermoede aspecten
van het project en nieuw ontdekte aspecten kunnen op hun beurt een nieuw
licht schijnen op de kring van betrokken publieke actoren (Baron van der
Feltz et al., 2005).
Eenmaal alle betrokken publieke partners zijn opgelijst, dient er gekeken te
worden naar die partijen die in de loop van het PPS-project essentieel zijn
voor het welslagen van het project. Dit kan zijn omdat ze op een gegeven
moment een vergunning moeten verlenen, een financiële inbreng hebben
(direct of in de zin van een garantie), een goedkeuring moeten geven, een
stuk grond beschikbaar stellen, enz.. Daarnaast is het belangrijk dat tussen
deze als essentieel geïdentificeerde partners een duidelijk afsprakenkader
en taakverdeling wordt gemaakt dat uiteindelijk moet uitmonden in een
publiek-publieke samenwerkingsovereenkomst. Door middel van dergelijke
samenwerkingsovereenkomst wordt er duidelijkheid geschept over ieders rol
en taak binnen de samenwerking waardoor de garantie op het welslagen van
het project sterk wordt vergroot.
Een dergelijke publiek-publieke samenwerkingsovereenkomst is in ideale
omstandigheden de belichaming van een groot gedeeld draagvlak onder de
verschillende publieke partijen. Buitenlandse ervaringen leren dat
commitment van en draagvlak binnen de publieke partijen als een erg
belangrijke succesfactor wordt beschouwd (Van Ham & Koppenjan 2002; Li
et al 2005). Op deze manier kan de publieke sector de meerkoppigheid van
haar eigen optreden bezweren en presenteert ze zich als een meer
betrouwbare partner aan de private kandidaten. Het is voor private partijen
namelijk meer voor de hand liggend om risico’s te nemen, wanneer de
publieke partijen zich volledig achter het project scharen. Zo is het voor de
private partij bijvoorbeeld minder risicovol om te investeren in een project,
waarvan het zeker weet dat het er komt (Van Garsse & Verhoest 2008).
Daarnaast legt een dergelijke publiek-publieke overeenkomst ook vast hoe
de structuur van de samenwerking er uit ziet en hoe de publieke actoren
zich ten aanzien van derden (private actoren,..) gaat presenteren. In
functie van de slagvaardigheid van de publieke partners is het immers
noodzakelijk dat deze zich als een geheel tot de private buitenwereld kan
richten en als één publieke partij kan onderhandelen met de private
partijen. Overigens geeft men op deze manier een belangrijk signaal aan de
‫ ׀‬60 ‫׀‬
buitenwereld en creëert men meer duidelijkheid en zekerheid binnen het
aangaande langlopende samenwerkingsverband.
Een publiek-publieke overeenkomst schept idealiter een vorm van
rechtszekerheid voor de private partner en dient dan ook volgende zaken in
te houden:
1. Omschrijving van het doel van de overeenkomst. Het is van groot
belang dat deze doelen helder worden geformuleerd zodat men in
het verdere verloop van het traject niet afdwaalt van deze initiële
doelen. Tegelijk moet men er over waken om geen te grote
detaillering aan te brengen. Dit zou de veronderstelde creativiteit
en innovatie in een latere fase in de weg kunnen staan (Minfin
2005);
2. Definiëren wie welke taken en verplichtingen voor zich neemt.
Naast het definiëren van de taken van de verschillende publieke
partijen , is het ook van belang dat wordt afgesproken wanneer de
gewenste acties geleverd moeten worden. Dit kan bereikt worden
door bij de overeenkomsten een planningsschema toe te voegen.
Onvoorziene omstandigheden kunnen altijd voor vallen, daarom
moeten er afwijkingsmogelijkheden voorzien worden (BV. uitstel
enkel met toestemming andere actoren);
3. Opname van een inspanningsverplichting om publiekrechterlijke
bevoegdheden uit te oefenen (bv. het tijdig afleveren van
vergunningen);
4. Duur overeenkomst. Naast het vastleggen van afspraken over
ingangsdatum en/of einddatum dan wel duur van de overeenkomst,
moet men ook aangeven onder welke omstandigheden verlenging
dan wel voortijdige/tussentijdse beëindiging (ontbinding) van de
overeenkomst mogelijk is (met beschrijving van de te volgen
procedure) 18.
5. Zeggenschap. De formele zeggenschap van de verschillende partijen
kan worden verdeeld naar ratio van de grootte van de inbreng, van
18
Denk bv. aan tussentijdse beëindiging bij niet of niet behoorlijke nakoming en het aangeven
hoe eventuele kostenverrekening plaats vindt bij voortijdige/tussentijdse beëindiging van
de overeenkomst.
‫ ׀‬61 ‫׀‬
het risico en van het belang van de verschillende partijen (Minfin
2005);
6. Risicobeheersing. Net als bij een PPS geldt hier de regel dat risico’s
best gelegd wordt bij diegene die deze het best kan beheren.
7. Kostenverdeling. Bij de uitvoering van de overeenkomst worden er
kosten gemaakt (externe adviseurs, studiekosten, enz..) daarom is
het noodzakelijk om afspraken te maken over de verdeling van deze
kosten;
8. Geschillenregeling.
Situatie in Vlaanderen
Niet bij alle projecten waar verschillende publieke partijen betrokken
waren, werden er publiek publieke overeenkomsten afgesloten. In de
gevallen waar er beperkte communicatie en afstemming was tussen de
publieke actoren, liep de uitvoering van de projecten minder vlot.
Tabel 8: Publiek-publieke overeenkomsten bij de vijf Vlaamse PPSprojecten
Sociale
Huisvesting
Jeugdverblijven
VIAZaventem
Brabo I
Scholenbouw
Mandaat-
Publiek-publieke
Protocol-
High-level
Vertegenwoordi
overeenkomst
overeenkomst
overeenkomst
afsprakennota
ging van de
met lokale
tussen Infrabel
netten in de
besturen voor
en het Vlaams
selectiecommiss
die projecten
Gewest
19
waar TV
geen
eigenaar was
ie voor de
Publiek-publieke
oplijsting en
samenwerkings-
rangschikking
overeenkomst
van de
tussen BAM, De
individuele
Lijn en het
projecten
Vlaamse Gewest
onderling.
19
Toerisme Vlaanderen
‫ ׀‬62 ‫׀‬
+ met de
betrokken lokale
besturen
Wanneer er gewerkt wordt met publiek-publieke overeenkomsten, bleken ze
niet altijd even sluitend of duidelijk. Dergelijke onduidelijkheden kunnen
ernstige gevolgen hebben voor de uiteindelijke uitvoering van de projecten.
Private partner: “…waar we ook tegenaan lopen zijn manco’s in de
publiek-publieke afspraken. Ze hebben niet de nodige budgetten.
Dat is een van de problemen. Dat is al een eerste, je krijgt
onvermijdelijk die verkramptheid. Wie heeft die fout gemaakt?
Daar begint het al he.. (citaat 9)
Als publieke partner moet je alles in het werk stellen om situaties te
vermijden waar onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid ervoor zorgt
dat het project vertraging oploopt. In dergelijke gevallen kan de private
partner namelijk financiële compensaties eisen.
Voor meer uitleg over de publiek-publieke overeenkomsten: zie punt
5.7.2. ‘Geagreggeerde PPS’
> 5.2.
…en responsabiliseer alle partners
Indien men een publiek-publieke samenwerkingsovereenkomst afsluit is het
van belang dat deze overeenkomst op zo veel mogelijk vlakken bindend is
en zich niet louter beperkt tot een engagementsverklaring. Soms hebben de
publieke partners echter geen vat op de aspecten waarvan de
verantwoordelijkheid aan hen is toegewezen en die cruciaal zijn voor het
welslagen van het project. In deze gevallen is het dan ook niet aangewezen
om deze aspecten in een resultaatsverbintenis te gieten. In functie van de
duidelijkheid en helderheid van het engagement van de verschillende
publieke partners is het daarom aan te bevelen dat het al dan niet bindende
karakter van de afzonderlijke afspraken in een overeenkomst uitdrukkelijk
benoemd worden. In afnemende mate van bindendheid kan men dan
onderscheid maken tussen (Baron van der Feltz et al., 2005):
‫ ׀‬63 ‫׀‬
•
Harde randvoorwaarden, resultaatsverbintenissen;
•
harde afspraak, maar met flexibiliteit (bv. afhankelijk van verder
feitenonderzoek, MER,..)
•
Inspanningsverplichting (verplichting om te streven naar een
bepaald resultaat);
•
Niet-bindende voornemens.
Niet zelden zijn de voorbereiding en uitvoering van PPS-projecten
legislatuuroverschrijdend. Het is daarom noodzakelijk dat ook na een
coalitiewissel de betrokken publieke instanties gebonden blijven aan de
gemaakte afspraken. Een publieke actor zal zich vanwege gewijzigde
politieke inzichten over het algemeen niet of alleen tegen een hoge prijs
tussentijds aan de samenwerking mogen ontrekken (Ministerie van Financiën
2005).
Naast de primaire publieke partners, is het verder ook aan te raden om
secundaire partners mee te responsabiliseren door middel van
overeenkomsten. Deze secundaire partners zijn geen belangrijke
stakeholders van het project, maar ze zijn wel noodzakelijk om het project
tot een goed einde te brengen. Een klassiek voorbeeld van secundaire
partner zijn de nutsbedrijven die vooral een belangrijke rol spelen bij
openbare infrastructuurprojecten.
“Dat is dus een probleem, als er problemen zijn met de
nutsmaatschappijen. Wij zijn daar niet verantwoordelijk voor, maar
bij een gewone aanbesteding moeten wij zien dat de
nutsmaatschappijen tijdig bevelen geven, tijdig plannen doorgeven.
Dat er op tijd en stond signalen geven, de bevelen geven wij. De
coördinatie gebeurd door de aannemer. Zijn er problemen kunnen
wij enkel aanzetten tot verplaatsen.” (citaat 10)
“.. de nutsbedrijven. Je kan op voorhand info opvragen, maar daar
staan altijd van die grote stempels op dat ze niet verantwoordelijk
zijn. Van in het begin hebben wij erg hard aan gewerkt om tegen de
nutsbedrijven uit te leggen in wat voor formule we zitten. En ik
moet zeggen: die werken nu zeer goed mee. Die hebben dat nu ook
‫ ׀‬64 ‫׀‬
begrepen. Ze willen uiteindelijk ook niet het slachtoffer zijn van:
“het zijn weer de nutsbedrijven”.” (citaat 11)
> 5.3.
Communiceer open en duidelijk
Een goede en open communicatie en informatie-uitwisseling is cruciaal voor
een goede samenwerking (Van Gestel et al. 2009).
De informatieuitwisseling vormt de basis waarop alle betrekkingen tussen de verschillende
partijen gebaseerd worden (Windey & Verhoest 2008). Dit houdt in dat
informatie (ook al is deze negatief) op een open manier met elkaar gedeeld
wordt. Wanneer beide partijen hun informatie op een constructieve manier
met elkaar delen, kan op een proactieve manier worden ingespeeld op
eventuele problemen (Committee of Public Accounts 2002). Daarnaast
versterkt een open communicatie en vlotte informatie-uitwisseling het
vertrouwen en de transparantie tussen de samenwerkende partijen.
Wanneer partijen vertrouwen in elkaar hebben, vermindert het risico en
vermijd je dat partijen met verborgen agenda’s werken (Van Bommel et al
2003).
Situatieschets Vlaanderen
Bij alle vijf de Vlaamse PPS-projecten zijn verschillende publieke actoren
betrokken en is duidelijke en open communicatie erg belangrijk. In de
gevallen waar er een publiek-publieke overeenkomst tussen de verschillende
publieke partijen zijn, zien we dat in deze overeenkomsten ook aandacht
besteedt wordt aan dit aspect van de samenwerking:
“Partijen zullen elkaar tijdig op de hoogte brengen van, en indien
vereist uitnodigen voor alle besprekingen met belanghebbenden”
“Partijen zullen met elkaar alle documenten delen die in het
kader van de besprekingen worden uitgewisseld”
Toch blijkt dergelijke formele onderschrijving van de belofte tot open
communicatie in de publiek-publieke overeenkomsten geen garantie te zijn
dat er effectief en op alle vlakken open en vlot wordt communicatie.
“Dat heeft met de openheid van de andere partner te maken. Naar
besluitvorming toe werden wij altijd iets te laat ingelicht. Tot op de
‫ ׀‬65 ‫׀‬
dag van vandaag.” (citaat 12)
“Ik denk dat het normaal goed moet lukken, maar dat het voor een
stuk van de cultuur van de andere partij afhangt. In ons geval
beschouwen zij zich als de machtige.. en een ander wordt vlug als
minderwaardig bestempeld. Tijdens de aanbesteding zijn er dan ook
heel wat problemen geweest met de informatiedeling.” (citaat 13)
Men moet bewaken dat formele open communicatie zich ook vertaalt in
feitelijke open communicatie. Wanneer het niet mogelijk is om elkaar
frequent te ontmoeten, kan men gebruik maken van moderne
communicatietechnieken zoals e-room (digitaal portaal waar alle
belangrijke
documenten
worden
opgeslagen
en
verspreidt),
videoconferenties, enz… Deze technieken kunnen er bovendien voor zorgen
dat er veel sneller kan gecommuniceerd worden waardoor men korter op de
bal kan spelen:
“…je ziet wel dat daar een belangrijke vertraging op zit. Je ziet
dat er een parallel circuit ontstaat om dat vlotter te laten lopen
en dat de officiële weg iets achter loopt.”
Een duidelijke en open communicatie is niet alleen belangrijk naar de
primaire stakeholders toe, ook moet er aandacht zijn voor een duidelijke
communicatie naar de secundaire stakeholders. Met secundaire stakeholders
bedoelen we actoren die niet rechtstreeks bij het project zelf betrokken
zijn maar wel cruciaal zijn om het project tot een goed einde te brengen.
Voorbeelden hiervan zijn onder andere klantengroepen, omwonenden, en
middenstandsgroeperingen20.
Als initiatiefnemende overheid heb je alle belang bij een open
communicatie om protestacties te vermijden want die kunnen aanleiding
geven tot vertragingen van het project. Wrevel ontstaat dikwijls wanneer er
een gebrek aan informatie is. Negatieve berichten zijn in deze context dan
ook beter dan geen communicatie.
20
Voor meer informatie over burgerparticipatie kan je terecht bij het SBOV-onderzoekspoor
‘Interactief beleid van de Vlaamse Overheid: optimalisering van participatie aan
verschillende types van interactief beleid (2007-2011)’
‫ ׀‬66 ‫׀‬
Tot slot is het ook van belang dat er niet alleen met externe partners en
partijen wordt gecommuniceerd. Ook interne communicatie is van belang.
In de meeste gevallen zijn de personen die het project uiteindelijk op het
terrein moeten uitvoeren andere dan de personen die het project hebben
uitgetekend of de actoren die voor de organisatie de onderhandelingen
hebben gevoerd. Om een vlotte voortgang van het gehele project te
stimuleren is het dan ook noodzakelijk dat er kennisoverdracht is naar alle
betrokken geledingen binnen de eigen organisatie.
“…bij de spoorwegen ondervinden we daar toch een en het ander,
want daar vind je veel achterliggende diensten. Deze krijgen dan een
bepaald werkpakket waarvoor ze instaan, maar waar ze de context
niet van vatten.
Om een concreet voorbeeld te noemen, zo zijn er bepaalde diensten
die vinden dat ze nu zaken anders moeten doen, maar dat is niet
evident, want er is in de tijd iets in het contract vast gelegd tussen
dialink en Northern Diabolo in dit geval en dat kan zomaar niet
veranderd worden. Want als onze onderaannemer, bv Infrabel, iets
anders gaat bouwen als in het contract voorzien is, dan krijg ik dat
niet geaccepteerd. Dat maakt de zaken complexer. Bij het gedeelte
Vlaams Gewest is het een stuk eenvoudiger.” (citaat 14)
> 5.4.
Maak onderscheid tussen Vlaamse projecten met en zonder een
lokale dimensie
Bij alle onderzochte Vlaamse PPS-projecten waren in min of meerdere mate
lokale publieke actoren betrokken, maar vooral bij de projecten die
handelden om gebouwinfrastructuren (scholenbouw, jeugdherbergen en
sociale huisvesting) spelen lokale actoren een cruciale rol.
> 5.4.1.
Houd rekening met de lokale inbedding van de projecten
Bij PPS-projecten dient niet alleen gefocust te worden op het project zelf,
maar ook op de inbedding hiervan in de ruimere omgeving (Ducatteeuw
2005). Ten eerste draagt een goede ruimtelijke integratie van het project
bij aan een groter (lokaal) maatschappelijk draagvlak. Daarnaast, en vooral
van toepassing op gebouwinfrastructuurprojecten, vergroot het opsporen
van mogelijke lokale synergieën (en deze ook benutten) de kans op
maatschappelijke en eventueel financiële meerwaarde van het project
aanzienlijk. Hierbij zijn de lokale publieke actoren goed geplaatst om de
‫ ׀‬67 ‫׀‬
lokale noden en mogelijkheden in te schatten en het is daarom aangeraden
om hen tijdens de publieke structureringsfase reeds nauw te betrekken bij
het uittekenen van het project. In deze optiek betekent het dat PPS lokaal
maatwerk moet zijn.
Situatie in Vlaanderen
Deze aangepastheid aan de lokale situatie lijkt een heikel en moeilijk punt
bij de uittekening van de onderzochte Vlaamse PPS-projecten.
“Mijn grote kritiek betreft de onaangepastheid van tot nu toe alles
wat ik aan die grote PPS’en gezien heb. En dit ten aanzien van de
aard en de kenmerken van de projecten en de betrokken actoren.
Zo een benadering met een groot aantal aan actoren, met
interferentie van de lokale besturen in heel wat stappen van het
project, niet in het minst wat het verstrekken van de
bouwvergunning betreft. Dat je dat vanuit een centraal
aangestuurd geheel, moeilijk kan.” (citaat 15)
Deze top-down en gecentraliseerde werkwijze heeft ondermeer te maken
met de financiële en juridische complexiteit van projecten en de beperkte
ervaring op het vlak van PPS waardoor men op Vlaams niveau vooral inzet
op het in de hand houden van de projecten. Dergelijke one-size-fits-all
benadering laat echter weinig ruimte over voor creatieve en op maat
gemaakte oplossingen, waardoor een aantal mogelijkheden op meerwaarde
niet kunnen worden aangesneden:
“Je zal altijd binnen de lijnen van het bestek moeten blijven. Ik
denk dat dat iets is waar we in Vlaanderen nog moeten evolueren.
We beginnen eigenlijk nog maar net met PPS. In het begin heb je
altijd de neiging om iets mooi afgebakend te maken omdat je er
dan wat zekerder van bent. Maar naarmate we er meer matuur in
worden kunnen we het bestek wat open trekken zodat we meer
creativiteit kunnen toelaten. Maar die creativiteit moet dan wel
beoordeeld en beheerst worden. Dat is niet evident. Je kan niet
zomaar aan de private partner zeggen: we hebben daar een
project. Doe maar iets. Je moet een aantal richtlijnen geven. Tot
nu toe hebben we altijd een opdracht in de markt gezet: de
overheid legt dit op. We zijn aan het evolueren. Het is een
leerproces.” (citaat 16)
‫ ׀‬68 ‫׀‬
Zie verder punt 5.7.2. ‘Geaggregeerde PPS’
> 5.4.2.
Let op voor valse schaalvergroting
Met het oog op een optimale projectafbakening (Zie punt 4.1.1.2.) werd in
het verleden dikwijls gefocust op het bereiken van voldoende kritische
massa voor de geplande PPS-projecten. PPS-projecten gaan immers,
ongeacht of het een klein of een groot project is, gepaard met hoge
transactiekosten. Om deze transactiekosten te recupereren hebben PPSprojecten nood aan een zekere lengte en financiële omvang. Hoewel de
gepaste minimumomvang van sector tot sector verschilt, werd dit voor de
financiële crisis geschat op ongeveer € 25 miljoen.
Vooral voor de gebouwinfrastructuurprojecten (jeugdherbergen, sociale
huisvesting en scholenbouw) is deze veronderstelde drempel problematisch.
Individuele projecten hebben meestal een te kleine omvang voor specifieke
projectfinanciering. In Vlaanderen werd om deze reden geopteerd om
verschillende individuele projecten te bundelen in grotere pakketten.
-
Sociale huisvesting: De opdracht bestond uit 3 percelen voor een
totaal van 238 woningen. Perceel 1 (137 woningen in Aalst en Gent),
perceel 2 (190 woningen in Tienen en Dilbeek) en perceel 3 (109
woningen in Antwerpen, Izegem en Lommel). Perceel 2 werd niet
gegund.
-
(Brugge, Brussel en
Jeugdherbergen: Drie eigen projecten
Oostende) en zes lokale projecten (stedelijke projecten en
initiatieven van de jeugdherbergcentrale)
-
Scholenbouw: De bouw en renovatie van 211 basis- en secundaire
scholen volgens een vaste verdeelsleutel geselecteerd uit de
verschillende onderwijsnetten.
‫ ׀‬69 ‫׀‬
In de praktijk lijkt dat de schaalvoordelen die men wenste te bereiken door
het groeperen van verschillende kleinere projecten te worden getemperd
door de grotere complexiteit van het geaggregeerde project. Ten eerste
blijft het project een verzameling van individuele (en vaak geografisch niet
verwante) projecten. Indien men geen standaardontwerpen wil neerplanten
op verschillende locaties, blijft het noodzakelijk om voor ieder individuele
projecten studie- en ontwerpkosten te maken.
“Standaardisatie is bij sociale huisvesting niet het geval, en we
opteren ook niet om op een terrein modelblokjes zetten die je
overal in Vlaanderen tegenkomt. Dit gezegd zijnde, zeg ik dat dit
ongepast is voor PPS omdat PPS schaalgrootte verondersteld”
(citaat 17)
Wanneer men naar lokale PPS-projecten kijkt (bv. zwembaden,
sportfaciliteiten, gebiedsontwikkeling,..) lijkt de kleinere schaal van
dergelijke projecten het succes ervan niet in de weg te staan. Bovendien
hebben kleinschaligere projecten het voordeel dat ook kleine private
spelers toegang krijgen tot de PPS markt, hetgeen de competitie verhoogt.
Signalen uit het veld tonen aan dat ook de private bouwmarkt positief staat
tegenover kleinere projecten:
“Dat was een duidelijke discussie tussen lokale spelers. Die zeiden:
we willen liever 1 project, dat is meer beheersbaar. Kleine private
spelers wenste naar een lokale PPS te gaan en geen Vlaamse. Maar
dat was natuurlijk een tweestrijd omdat het om Vlaamse middelen
ging…” (citaat 18)
Een tweede aspect dat de mogelijke schaalvoordelen van geclusterde
projecten afroomt is de verhoogde complexiteit en bijgevolg het verhoogde
risicoprofiel van dergelijke projecten. Normaal wordt er per project een
vennootschap opgericht (THV – Tijdelijke Handelsvennootschap) omdat men
de risico’s die aan het project verbonden zijn wil isoleren tot dat
specifieke project. Projecten worden dan gefinancierd op basis van de
merites van het project zelf. Door het bundelen van verschillende
projecten is het moeilijker om het globale risico in te schatten. Een faling
van een deelproject, kan het volledige PPS-programma in gevaar brengen.
Dit risico vertaalt zich meestal in een hogere risicopremie.
‫ ׀‬70 ‫׀‬
Financiële crisis
De financiële crisis die zich eind 2008 voltrok heeft een ander licht
geworpen op de manier hoe men vanuit de financiële wereld naar PPSprojecten kijkt. Voor de financiële crisis was er meer dan voldoende geld
beschikbaar op de financiële markten. In die zin ging de voorkeur uit naar
grote projecten: hoe groter het project hoe meer return voor dezelfde
inspanningen.
Belangrijke gevolgen van de financiële crisis zijn het schaarser worden van
financiële middelen en de grotere risico aversie van financiële instellingen.
In dit opzicht veranderde de kijk op groots opgezette PPS-projecten en
geaggregeerde PPS’en in het bijzonder.
De voorkeur gaat sinds de financiële crisis meer naar projecten met een
beperkte en beheersbare omvang, met duidelijke afbakening van risico’s en
met een doorzichtige en zuivere structuur (De Loecker 2009).
Indien een men streeft naar een bepaalde kritische massa voor een bepaald
project, lijkt het nuttiger om, in plaats van verschillende en geografisch
verspreide mono-functionele projecten te bundelen, te zoeken naar
integratie van verschillende functionaliteiten op een bepaalde locatie.
Naast het bereiken van een zekere kritische massa, kan men bij zo een
ruimtelijke integratie eventuele synergieën creëren.
> 5.5.
Vermijd complexiteit waar mogelijk
PPS-projecten zijn in de regel complexe projecten. Het integreren van
verschillende projectcomponenten (DBFM), het gebruik van alternatieve
financieringsmechanismen, de betrokkenheid van verschillende actoren
maken dat PPS-projecten zowel juridisch, technisch als financieel
complexer zijn dan klassiek uitgevoerde projecten. Deze hoge complexiteit
heeft belangrijke (financieel) negatieve gevolgen.
Ten eerste zorgt een hogere complexiteit in eerste instantie voor hogere
voorbereidingskosten voor zowel de publieke als de private partners (zoals
het inhuren van externe expertise en andere studiekosten). De meerkosten
‫ ׀‬71 ‫׀‬
die echter door de private partner worden gemaakt, zal ze ook verder
doorrekenen aan de publieke partner.
Daarnaast zorgt een hogere complexiteit voor extra risico’s die uiteindelijk
verdeeld moeten worden tussen de verschillende partners ( zie punt 4.7.).
Het is dus in alle belang van de aanbestedende overheid om de complexiteit
zo veel mogelijk te vermijden. Dit kan op een aantal manieren.
> 5.5.1.
Maak gebruik van standaarden
Standaardisatie is een van de belangrijkste instrumenten om het succes van
PPS-projecten te verhogen. De voordelen die worden toegeschreven aan
standaardisatie zijn legio en hebben vaak te maken met het reduceren van
transactiekosten:
‫ ׀‬72 ‫׀‬
-
Ten eerste zorgt standaardisatie voor een significante reductie van
de studiekosten en dit zowel voor de publieke als private actoren.
Voor de overheid is standaardisatie een nuttig instrument om
minder afhankelijk te zijn van externe en vaak dure juridische en
financiële expertise om PPS-constructies op te zetten. Private
actoren hoeven op hun beurt minder beroep te doen om externe
juristen om de gevolgen van de uitgetekende projectstructuur op
hun businessmodel in te schatten;
-
De transparantie die gestandaardiseerde procedures en
documenten met zich mee brengen kunnen ook een positief effect
hebben op de onderlinge relatie tussen publieke en private
actoren. Ingewikkelde juridische constructies en uitzonderingen
lijken vaak een voedingsbodem voor achterdocht en wantrouwen:
“willen ze ons hier niet rollen?”;
-
Standaardisatie zou ook het verspreiden van “best practices”
vergemakkelijken (zolang deze best practices ook gestandaardiseerd
zijn) (Navarro Prado 2006). Op deze manier vermijdt men dat er
telkens opnieuw een leercurve moet worden doorlopen;
-
Nauw aansluitend bij het voorgaande kan standaardisering ook
zorgen voor het verhogen van de kwaliteit van de van belang
zijnde documenten. Door verder te bouwen op bestaande
procedures en documenten kunnen incrementele verbeteringen
toegepast worden;
-
Daarnaast kan standaardisatie een positief effect hebben op de
doorlooptijd die nodig is om een specifiek project te structureren,
aan te besteden en tot slot tot een contractsluiting te komen;
-
Verder zorgt de beschikbaarheid van basisdocumenten er voor dat er
meer aandacht (tijd en middelen) kan gaan naar de eigenlijke
essentie van het project zelf. Met andere woorden kan
standaardisering de onderhandelingen tussen de partijen
faciliteren. Op die manier kan men finaal tot een beter project
komen;
-
De aanbestedingsprocedure bij PPS-projecten zijn voor private
kandidaten veel complexer en duurder dan bij klassieke projecten.
Standaardisatie maakt de procedure minder complex en reduceert
de bijhorende transactiekosten Standaardisatie kan met andere
woorden drempelverlagend werken voor potentieel geïnteresseerde
private kandidaten doordat zij minder ex ante studiewerk moeten
verrichten om zich kandidaat te stellen voor een specifiek project.
Een grotere interesse van de private markt heeft logischerwijs een
positieve invloed op de competitie. De pool van potentiële private
kandidaten die de nodige capaciteiten hebben om deel te nemen
aan een gunningstraject wordt hiermee verhoogd ;
-
Tot slot wordt PPS ook toegankelijk voor kleinere projecten.
Standaardisatie kan zich op verschillende aspecten van PPS manifesteren. In
de literatuur wordt voornamelijk onderscheid gemaakt tussen
standaardisatie van procedures (inclusief processen en instrumenten) en
standaardisatie van contracten en documenten.
Standaardisatie hoeft daarbij niet de tegenpool te zijn van maatwerk en
hoeft daarnaast ook geen afbreuk te doen aan de creativiteit en de mate
van innovatie van de projecten. We nemen aan dat in deze context de
standaardisatie van processen en instrumenten verder kan worden
doorgedreven dan de standaardisatie van contracten. Processen en
‫ ׀‬73 ‫׀‬
instrumenten zijn namelijk minder afhankelijk van inhoudelijke specificiteit
van projecten.
Bepaal deze standaarden in overleg met de private sector, het is immers in
het belang van de publieke actor dat de private markt zich kan vinden in de
geest van de standaardisatie. Verder is het aan te bevelen om te kijken
welke standaarden er internationaal zijn ontwikkeld en of deze kunnen
worden toegepast in Vlaanderen.
> 5.5.1.1. Standaardcontracten
Om het aspect van standaardcontracten te duiden is het interessant om te
kijken hoe men in het buitenland gebruik maakt van dergelijke
standaardcontracten. De twee bekendste voorbeelden van het gebruik van
standaardcontracten zijn Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Het
Verenigd Koninkrijk staat het verst wat standaardisatie betreft (Deloitte
2009). Het meest recente standaardcontract dat ontwikkeld werd door HM
treasury (‘Standardisation of PFI Contracts 4 (SoPC4)) dateert van maart
2007 en is verplicht voor alle PFI contracten21. In Nederland werd midden
2009 een rijksbreed modelcontract opgeleverd. Dit model DBFM(O)-contract
werd verder opgesplitst naar de modules voor Rijkswaterstaat &
Rijksgebouwendienst/Defensie. Het model dat vandaag in Vlaanderen vaak
wordt gebruikt is een aangepaste versie van het Nederlandse model voor
DBFM-overeenkomsten. Dat Nederlandse model is op haar beurt gebaseerd
op de Britse overeenkomsten (Nederlands Kenniscentrum PPS 2008).
Inhoud van modelcontract
De meest opmerkelijke onderdelen van het modelcontract van RWS
(Nederland) zijn de bepalingen over de monitoring en financiering die
gekoppeld worden aan de Outputspecificaties (vraagspecificatie). Deze zijn
namelijk nauw verweven en vormen het betalingsmechanisme waarop de
afrekening op de geleverde prestaties en beschikbaarheid van het gebouw
steunt (Lorfi 2009). De overige bepalingen van het contract ten aanzien van
een project zijn:
· Betrokken partijen;
21
Dit standaardcontract werd verder gespecificeerd voorverschillende sleutelsectoren.
‫ ׀‬74 ‫׀‬
· Aard en duur van de overeenkomst;
· Procedure Oplevering;
· Monitoring;
· Financiering;
· Wijzigingen;
· Vergoedingen;
· Facturering en betaling;
· Risico, aansprakelijkheid en verzekeringen;
· Bijzonder verloop;
· Informatie, overleg en mededelingen;
· Procedures;
· Overig;
· Toepasselijk recht, geschillen;
· Definities, interpretatie, bijlagen.
Tussen de modellen uit Nederland en het Verenigd Koninkrijk bestaan er een
aantal kleine verschillen te merken die grote implicaties kunnen hebben
voor de praktijk.
In een uitgebreid onderzoeksrapport heeft Habets (2010) de verschillen
tussen de standaardcontracten uit Nederland, het Verenigd Koninkrijk en
Australië (ook een rijke PPS-traditie) in kaart gebracht. Zo zag hij dat het
grootste verschil tussen de modelcontracten erin bestaat dat, naast het
gegeven dat de standaardovereenkomsten uit het VK en Australië
gedetailleerder zijn uitgewerkt dan het Nederlandse model, de Britse en de
Australische modellen sterker nadruk leggen op flexibiliteit en
risicoallocatie. In onderstaande tabel geven we een overzicht van de
belangrijkste verschillen tussen deze verschillende modelcontracten.
Tabel 9: Internationale modelcontracten vergeleken (1)
Nederland
Australië
VK
Vlaanderen
Onvoorziene
Compensatie
Compensatie
Compensatie
Compensatie voor
omstandig-
voor
voor
wordt alleen in
gebeurtenissen
gebeurtenissen
uitgebreide lijst
een paar
buiten controle
‫ ׀‬75 ‫׀‬
heden
buiten controle
van
situaties van
van private
overmacht
overmacht
van private partij
partij
situaties
Contract-
Veranderingen in
Compensatie
Tot het uiterste
Veranderingen in
wijzigingen
de wet zijn
boven een
een
de wet zijn
compensatie
bepaalde
gelijke verdeling
compensatie
situaties
drempelwaarde
van
situaties
kosten
minnelijk akkoord
over de wijziging
en de financiële
gevolgen ervan
Betalings-
Betalingen
Geen betaling
Geen betaling
Geen betaling vóór
mechanisme
tijdens de
vóór oplevering
vóór oplevering
oplevering
/
bouwfase
Onder-
Alle
Bijna alle
Bijna geen
aannemers
onderaannemers
onderaannemers
enkele
moeten een
moeten een
onderaannemer
voorafgaandelijk
voorafgaandelijk
moet een
goedkeuring
goedkeuring
voorafgaandelijk
krijgen
krijgen
goedkeuring
krijgen
Vroegtijdige
Grote
Private partij
Meer
Grote
beëindiging
waarschijnlijkhe
niet altijd in
vroegtijdige
waarschijnlijkheid
id voor een hoge
staat om te
beëindigingen
voor een
compensatie aan
beëindigen
zijn een private
compensatie aan
verantwoordelij
private partijen
private partijen
kheid
Algemene
Private partij
Intermediaire
Grote risico
Intermediaire
tendens
relatief
bescherming
overdracht naar
bescherming met
beschermd
met
de private
relatief lage
relatief lage
partijen
compensatie
compensatie
‫ ׀‬76 ‫׀‬
(Gebaseerd op Habets 2010)
Bovenstaande overzichtstabel toont aan dat de nieuw ontwikkelde Vlaamse
standaardovereenkomsten een gebalanceerd document is waarbij er een
relatieve bescherming van de private partner is voorzien. De risico
overdracht naar de private partner gaat minder ver dan in de klassieke
Angelsaksische modellen. Dit inhoud van deze standaardmodellen zijn er op
gericht om de transactiekosten te limiteren in functie van meer
kleinschalige projecten.
Vlaamse DBFM-modelovereenkomst
De Vlaamse DBFM-modelovereenkomst uit tabel 9 betreft een nieuw
ontwikkeld standaardmodel voor kleinere DBFM-projecten (< € 50 miljoen).
Dit model komt naast een reeds ontwikkeld, en op Angelsaksische leest
geschoeide, standaardovereenkomst voor grotere projecten (en reeds
gebruikt voor o.a. de VIA-projecten).
De bedoeling van dit nieuw ontwikkelde standaardcontract was om de
transactiekosten die gepaard gaan met PPS naar beneden te halen, zonder
afbreuk te doen aan de principes van DBFM en ESR-neutraliteit (Vlaams
Kenniscentrum PPS 2010). Deze nieuwe modellen werden gebaseerd op
eerder uitgewerkte indicatieve taak-risico-allocatiematrices die worden
beschouwd als een evenwichtige en een marktconforme risicoverdeling
tussen publieke en private partijen.
Na analyse van een set van PPS-projecten die (gedeeltelijk) gebruik
maakten van de modelcontracten kwam Habets tot de vaststellingen een
algemene afweging binnen PPS-contracten lijkt te bestaan tussen kwaliteit
en kostprijs. Het nastreven van kwalitatief hoogstaande projecten lijkt dan
het best bereikt te worden door middel van een sterke outputgerichtheid in
combinatie met een grote risico-overdracht naar de private actor. Indien
een lage kostprijs het belangrijkste objectief is, kan die het best worden
bereikt door de rol van de private partij te minimaliseren (door een laag
abstractieniveau van de outputeisen) en een lage mate van risicooverdracht.
‫ ׀‬77 ‫׀‬
Tabel 10: Internationale modelcontracten vergeleken (2)
VK
Contractkenmerken
Proces
Kosten
Infrastructuur
Hoog abstractieniveau
outputspecificaties
infrastructuur
Zeer grote risico
overdracht
Geen
beheersingsprobl
emen, hoge
transactiekosten
, tijdswinst
t.o.v.
traditionele
projecten
Licht
voordelig
Heel goede
kwaliteitscijfers,
50% van de
projecten in
innovatief
Beheersingsprobl
emen, hoge
transactiekosten
, uitstekende
samenwerking,
geen tijdswinst
t.o.v.
traditionele
projecten
Sterk
voordelig
Kwaliteit is
goed, laag
niveau van
innovatie
Beheersingsprobl
emen, hoge
transactoekosten
, beperkte
samenwerking en
beperkte
kennisoverdracht
, tijdswinst
t.o.v.
traditionele
projecten
Voordelig
Kwaliteitsniveau
is voldoende,
zeer laag niveau
van innovatie
Strikte
procedures
protocollen
Australië
Nederland
en
Hoog abstractieniveau
outputspecificaties
infrastructuur
Grote
risico
overdracht
Strikte
onderhandelingsmethode
Lager niveau van
outputspecificaties
infrastructuur
Lagere
risico
overdracht
Onderhandelings
-methode
Onderhandelings
-methode
Vlaanderen
Aangezien de nieuwe modelcontracten nog niet in gebruik genomen
zijn, kunnen we deze nieuwe modelcontracten nog nier aan de hand
van deze elementen vergelijken.
(Gebaseerd op Habets 2010)
‫ ׀‬78 ‫׀‬
> 5.5.1.2. Standaardisatie van procedures
Naast het standaardiseren van de contracten kan men ook de te doorlopen
procedures standaardiseren. Gestandaardiseerde procedures dragen bij tot
een grotere transparantie, een hogere objectiviteit en een meer geolied
procesverloop. Procedures die in aanmerking komen voor een grote mate
van standaardisatie zijn:
-
Het gebruik van instrumenten (Bv. het gebruik van meerwaardetoetsen)
-
Het gebruik van berekeningsmethodes (Betaalbaarheid- en fiscale
impact-analyses, projectbeoordelingen en kwaliteittoets);
-
Procesverloop (aanbestedingsprocedure).
Situatie in Vlaanderen
Tabel 11: Standaardisatie bij de vijf Vlaamse PPS-projecten
Sociale
Huisvesting
andere
Het pilootproject werd
uiteindelijk aangepakt
via een standaard DBFMconstructie (op basis van
recht van opstal en
erfpacht)
Jeugdverblijven
Relatie met
projecten
Geen gebruik van het
beschikbare standaardinstrumentarium (enkel
gebruikt voor de publiekpublieke fase)
Constructie geïnspireerd
op het project
scholenbouw
VIA-Zaventem
Standaardisatie
In samenwerking met het
KC PPS en AWV,
ontwikkelde PMV een
standaardinstrumentariu
m voor de VIA-projecten
(o.a. technische en
financiële standaard,
DBFM-leidraad en
overeenkomsten)
Worden verder aangepast
aan voortschrijdende
inzichten
Bijzonderheden
Eerste grote PPS-project
Bij de opstart van het
project was er nog geen
sprake van het Vlaams
Kenniscentrum PPS
Door bijzondere
verwevenheid van VIAZaventem met het
DIABOLO-project is er geen
systematisch gebruik
gebruik gemaakt van het
ontwikkelde standaardinstrumentarium
‫ ׀‬79 ‫׀‬
Brabo I
Scholenbouw
geen gebruik van het
PPS-instrumentarium
aangereikt door het
Vlaams Kennis-centrum
PPS
Geen gebruik van het
beschikbare standaardinstrumentarium
Wel geïnspireerd op de
modelovereenkomsten
van VIA-Invest
Brabo I wel als referentieproject voor toekomstige
projecten (assimilatie van
projecten)
Geen standaardisatie van
constructies of contracten
omwille van de
verscheidenheid van de
projectgroepen
Een onuitgegeven formule
waarbij de overheid een Fovereenkomst afsluit met
een financiële private
partner die vervolgens
individuele DBFMcontracten afluit met IM
en schoolbesturen
De onderzochte Vlaamse PPS-projecten werden vooral gekenmerkt door hun
ad hoc vormgeving. Voor elk project werd er telkens een lange
voorbereiding en studietijd doorlopen voor men tot (een eventuele)
contractsluiting kon komen.
Door het gebrek aan uniformiteit en standaardisatie tussen de verschillende
projecten moest telkens beroep gedaan worden op externe expertise en dit
zowel aan publieke als private zijde.
“Het kostenplaatje wordt zo veel te hoog voor alle partijen. De
volgende stap, als wij zo’n dossier krijgen, is het aantrekken van
voldoende juristen. Zodat we kunnen zien van: lopen we hier
nergens in?” (citaat 19))
Het besef dat er nood is aan standaardisatie is aan publieke zijde echter
sterk gegroeid. Zo gaf het Vlaamse Kenniscentrum PPS een aanzet tot
standaardisatie van DBFM-contracten met het uitbrengen van een DBFMhandboek. Ook Participatie Maatschappij Vlaanderen (PMV) deed een
inspanning op vlak van standaardisering (zie de VIA-projecten).
Voornamelijk de projecten die een zekere dealflow met zich mee brengen
zoals de openbare vervoersprojecten (waar BRABO I het eerste in rij is) en
vooral de VIA-projecten werd sterk ingezet op standaardisatie. Specifiek
‫ ׀‬80 ‫׀‬
voor het project VIA-Zaventem was het nog niet mogelijk om een echte
doorstart te nemen ten aanzien van het gebruik van standaardcontracten en
procedures omwille van de nauwe verwevenheid met het Diaboloproject
(Waarbij de trekkersrol door Infrabel werd vervuld). Toch werd er waar kon
met succes met standaardinstrumenten gewerkt:
“Wat wij hebben gezien voor de missing links is dat er een
bepaalde standaardisatie was. Dat is een van de voordelen: dat wij
een financieel model van de overheid krijgen en dat geeft ons de
gelegenheid om geen financieel model moeten ontwikkelen en dat
verlaagt de marges.” (citaat 20)
Voor de vervolgprojecten (in het kader van de missing links in het Vlaams
wegennet) wordt er echter wel gestreefd naar doorgedreven
standaardconstructies. Hierbij zal een voortschrijdend pad gevolgd worden
waarbij de documenten telkens verfijnd worden aan de hand van de lessen
uit eerdere projecten.
Over alle projecten heen wordt op Vlaams niveau verder werk gemaakt van
standaardisatie. De opdracht voor Vlaanderen is dan ook om ontwikkelde
standaarden systematische en doordacht toe te passen bij toekomstige PPSprojecten. Om dit te kunnen realiseren is het belangrijk dat de kennis en
expertise rond PPS in de eerste plaats wordt gebundeld (best practices) en
dat deze kennis zich gemakkelijk een weg vindt doorheen de Vlaamse
administratie (en naar de lokale overheden). Recente initiatieven van het
Vlaams Kenniscentrum PPS zijn hierbij (jaarverslag Vlaams Kenniscentrum
PPS 2009-2010):
-
Een PPS-draaiboek die per fase weergeeft welke stappen een
aanbestedende overheid dient te zetten, welke instrumenten dat ze
hiervoor kunnen gebruiken en wat de output hiervan zal zijn.
-
Een taak-risicomatrix die kan dienen als referentiekader voor
toekomstige DBFM-projecten
-
Een nieuw Vlaams standaardcontract wordt begin 2011 verwacht
-
Verder wordt er gewerkt aan een type businesscase. Enerzijds zou
zo een type business case helpen inzicht te krijgen in de
‫ ׀‬81 ‫׀‬
beschikbaarheidsvergoeding alvorens offertes worden ingediend;
anderzijds helpt dit de vergelijkbaarheid van offertes te verbeteren.
Om de kans op een grotere standaardisatie te doen slagen is een
consolidatie van alle aanwezige kennis noodzakelijk. Momenteel zit de
kennis rond projectbeheer van PPS vooral verspreid tussen PMV het
Kenniscentrum en sectorale administraties (bv. BAM, de Lijn, AGIOn,..).
> 5.6.
Investeer in capaciteitsopbouw
PPS-projecten zijn zoals gezegd erg complexe projecten en eisen daarom
ook specifieke vaardigheden en capaciteiten van de overheid alsook een
andere manier van denken. Het effectief gebruiken van PPS voor het
realiseren van openbare infrastructuur en het bewaken van een kwalitatieve
openbare dienstverlening vereist duidelijk specifieke expertise,
vaardigheden en competenties. Lacunes in de kennis en vaardigheden
kunnen een belangrijke belemmering zijn voor de succesvolle voltooiing van
lopende PPS-programma’s en alsook ten aanzien van een ruimer gebruik van
PPS in de toekomst. Competenties waarover expertise nodig is voor PPS zijn
o.a. contractmanagement, projectmanagement, beoordeling van PPSpotentie met inbegrip van ‘value for money’, identificeren en evalueren van
risico's, opstellen van outputspecificaties, adequaat aanbestedingen, best
practices op het vlak van bouw, facility management, juridische kaders en
financiële aspecten.
Voldoende capaciteit en kennis zijn onontbeerlijk voor verschillende
redenen. In de eerste plaats is het noodzakelijk om goede projecten uit te
kunnen tekenen, vervolgens in de markt te plaatsen en uiteindelijk te
realiseren. Ten tweede zorgt voldoende interne capaciteit ervoor dat men
minder afhankelijk wordt van externe expertise van advocatenbureaus en
consultants. Bovendien bemoeilijkt overmatig beroep op dergelijke externe
expertise de kennisopbouw en – deling binnen de Vlaamse overheid.
Daarnaast is het belangrijk dat de overheid in de interactie met de private
partner kan optreden als een volwaardige en sterke partner. Dit komt niet
alleen de voortgang van het project ten goede, maar ook de interactie met
de private sector. De Vlaamse overheid moet dan ook inzetten op verdere
capaciteitsopbouw en het verbeteren van het structureel leervermogen.
‫ ׀‬82 ‫׀‬
Situatie in Vlaanderen
Een belangrijke vaststelling bij de besproken cases is dat het merendeel
van de PPS projecten vrijwel gelijktijdig werden opgestart. Dit maakte
dat door deze parallelle ontwikkeling van de verschillende projecten, elk
project zijn eigen leercurve moest ontwikkelen. Door deze snelle inzet
van PPS in verschillende beleidsdomeinen heeft Vlaanderen zichzelf
weinig tijd gegund om ervaring op te bouwen alvorens tot een mature
PPS-markt te ontwikkelen.
Figuur 4: Leereffecten bij de vijf Vlaamse PPS-projecten
Uitwisseling van leerervaringen tussen de verschillende projecten
Daarnaast liep de uitwisseling van leerervaringen tussen verschillende
Vlaamse overheden of administraties niet erg gestructureerd. Contacten
tussen de verschillende projecten gebeurde in het verleden voornamelijk
op een ad hoc-basis. In sommige gevallen werd expertise wel gebundeld,
maar diende deze bundeling voornamelijk voor een specifieke portefeuille
van chronologisch af te werken projecten. Voorbeelden hiervan zijn Via-
‫ ׀‬83 ‫׀‬
Invest en Lijn-Invest.
Ondanks de beschikbaarheid van kennis en expertise zowel intern (de
betrokken administraties), als bij PMV, als bij het Vlaams Kenniscentrum
PPS blijkt er nog nood te bestaan aan externe (vooral juridische)
expertise.
In de bijdrage van de Vlaamse administratie aan het regeerprogramma van
de aantredende Vlaamse Regering (Beleidsdomeinspecifieke bijdrage
Algemeen Regeringsbeleid mei 2009) werd er reeds op aangedrongen om te
onderzoeken of het nuttig is een projectbureau op te richten binnen de
Vlaamse overheid, waarbinnen zowel het Vlaams Kenniscentrum PPS als
PMV een rol spelen. Een dergelijk projectbureau zou in hoge mate de
versnippering die BBB heeft teweeggebracht kunnen overstijgen en zou het
instrument bij uitstek moeten worden om grote organisatiebrede
overheidsprojecten efficiënt en tijdig te realiseren.
> 5.7.
> 5.7.1.
Complexe PPS-structuren in Vlaanderen
Hybride PPS
Dat er in Vlaanderen allerlei initiatieven zijn gestart om werk te maken van
een standaard instrumentarium illustreert duidelijk dat Vlaanderen het nut
van dergelijke standaardisatie heeft ingezien. Er is echter ook een tendens
te merken naar het gebruik van hybride PPS-structuren. Deze ‘typisch’
Vlaamse structuren zijn in feite een combinatie van zuivere contractuele
PPS en participatieve PPS (Institutionele PPS). Deze (internationaal gezien)
atypische PPS-vorm maakt gebruik van een soort dubbele structuur, waarbij
per beleidsdomein een overkoepelende publiek-private vennootschap (SPV)
wordt opgericht (meestal met een financiële instelling(en)), die op zijn
beurt DBM- en F-contracten afsluit met andere private partners. Dergelijke
structuur kent geen voorbeeld in het buitenland waardoor het enigszins
afwijkt van standaardiseringgedachte. Onderstaande figuur geeft deze
structuur grafisch weer.
‫ ׀‬84 ‫׀‬
Figuur 5: Hybride PPS-structuur
Vlaamse
overheid
DBFM(O) contract
25
% +
1a
Private partner
(meestal een
investeerder(fonds) of een
bank)
an
de
1
75% ‐
el
ee
aand
SPV
l
(=)
Bank(en)
DBM
F
onder‐
aannemer(s)
Voornaamste kenmerken van de Vlaamse hybride structuur
-
overheid neemt een minderheidsparticipatie in de SPV (meestal
zal dit 25% +1 zijn)
-
Minderheidsaandeelhouderstatus
minderheidsbescherming
in
aandeelhoudersovereenkomst:
gaat
o
Bv. Rechten ten aanzien
(overdrachtsbeperkingen)
o
Bv. Vetorechten/sleutelbeslissingen
ƒ
o
van
gepaard
statuten
met
en
aandelenoverdracht
Belang van omvang minderheidsparticipatie is dus
relatief
Eventueel enkele atypische minderheidsrechten:
‫ ׀‬85 ‫׀‬
ƒ
Bv.: Call optie op private aandelen
ƒ
Bv.: Volgplicht voor private aandeelhouders22
-
DBFM-contract blijft de voornaamste sturingsbron (en de basis van
de samenwerking)
-
Meestal wordt
gezocht
(projectontwikkelaar)
naar
een
financiële
partner
In punt 3.4 gingen we reeds in op de argumenten om al dan niet te kiezen
voor een participatieve PPS-formules. In dit deel zullen we verder ingaan op
een aantal van deze motieven en nagaat hoe deze motieven worden geborgd
door de gekozen structuren.
a. Doordat de overheid mee voorziet in het nodige kapitaal,
wordt de financieringsopdracht gefaciliteerd.
Dit argument situeert zich tijdens de financiële crisis die eind 2008 ten volle
uitbrak. De impact van de crisis op PPS projecten was significant. Zo waren
lange looptijden voor de financiering niet meer evident, bovendien trad er
kredietschaarste op, financieringskosten werden groter, door het onderlinge
wantrouwen op de financiële markt werden zogenaamde underwritings23
niet meer mogelijk, enz. Het financieren van grote projecten werd bijgevolg
problematisch. Een publieke participatie in het aandelenkapitaal
(participatieve PPS) werd bijgevolg gezien als een oplossing om de
kredietbehoefte te verkleinen en de drempel voor financiële instellingen om
in een project in te stappen te verlagen (bv. bij VIA-Zaventem).
De
impact
van
dergelijke
participatieve
constructie
op
de
leningvoorwaarden bleek eerder neutraal (Dekeyser 2010). Banken bekijken
overheden op hetzelfde niveau als privé-investeerders waardoor de
22
23
De volgplicht legt aan een aandeelhouder de plicht op om zijn aandelen (of andere effecten)
mee over te dragen met de (meerderheids)aandeelhouder, doorgaan tegen dezelfde prijs
en dezelfde voorwaarden. Het belang van de volgplicht bestaat er in dat een kandidaatkoper veelal slechts tot aankoop bereid is wanneer hij over 100% van de aandelen van een
vennootschap kan beschikken.(Cleeren 2002)
De verklaring dat men zich als partij sterk maakt voor het geheel of een gedeelte van het
bedrag van een transactie waarbij vooraf geen zekerheid, maar wel de intentie, bestaat
om een gedeelte van het aldus te verkrijgen belang of de lening bij een derde partij door
te plaatsen.
‫ ׀‬86 ‫׀‬
voorwaarden voor een lening hetzelfde blijven. Hoewel door een
overheidsparticipatie de omvang van het nodige krediet kleiner wordt,
blijkt dit geen doorslaggevend argument:
“ik denk dat er genoeg kapitaal beschikbaar is op de private
markt. Meer dan genoeg om die projecten te financieren. Het is
dus niet nodig om daar overheidsgeld in te stoppen. Ik begrijp dat
de overheid een graantje wenst mee te pikken, maar de vraag is in
welke mate de overheid het geld van de burgers moet investeren.”
(citaat 21)
Door het gebrek aan liquide middelen zijn banken minder geneigd om als
equity provider op te treden, men kan in dit geval het profiel van de private
kandidaat open trekken naar pensioenfondsen of infrastructuurfondsen (zie
bv. DG Infra+ bij Brabo I). De onzekerheid op de financiële markten maakt
infrastructuur een interessante beleggingscategorie.
Tot slot werd er echter aangegeven dat een publieke participatie wel een
positief effect kan hebben op de samenwerking en de onderhandelingen
tussen publieke en private partijen. Een overheidsparticipatie zorgt er voor
dat de belangen tussen de publieke partners en de financiers verweven
worden. Deze belangenvervlechting versterkt het geloof bij sommige private
actoren dat in het geval dat het project in moeilijkheden verkeert, de
overheid extra inspanningen zal leveren teneinde het project niet ten
gronde te laten gaan. Dergelijk vertrouwen is belangrijk in een onzekere
markt.
b. Door deelname in de projectvennootschap heeft de
publieke partner een stem in de cruciale beslissingen
m.b.t. de continuïteit en de realisatie van het project en
kan ze het maatschappelijk belang van het project
bewaken.
Ook een sterkere controle op het project kan een belangrijk motief zijn
voor een participatieve PPS-constructie. Wil de initiatiefnemende overheid
vermijden dat de schulden die binnen een PPS worden aangegaan (door de
SPV) niet op conto van de overheid komt, is het in de context van ESRneutraliteit
voor
de
publieke
partner noodzakelijk om een
minderheidsparticipatie te nemen in de aandelen van de SPV. In de meeste
‫ ׀‬87 ‫׀‬
gevallen opteert men voor een participatie van 25% + 1 omwille van de
beschermingsmaatregelen
die
vanaf
dit
percentage
voor
de
minderheidsaandeelhouder binnen het vennootschapsrecht worden
aangereikt (bv. de mogelijkheid om statuutwijzigingen te blokkeren art. 558
W. Venn.). Het sturing- en controle aspect beperkt zich in dit geval enkel
tot blokkeringmogelijkheden van beslissingen: men kan dus enkel ‘neen’
zeggen. Vaak worden deze beschermingsmaatregelen aangevuld met
bijkomende elementen in de aandeelhoudersovereenkomst of in de statuten
van de publiek-private vennootschap. Een overzicht van vaak voorkomende
minderheidsbeschermingsmaatregelen vindt men terug in onderstaande
kader.
Vaak voorkomende beschermingsmaatregelen bij participatieve PPS
(uit Eubelius 2009 p. 94-104)
1.
Specifieke aspecten met betrekking tot overdrachtsbeperkingen
Wanneer de overheidsopdracht wordt gegund kan de publieke partner de zekerheid
willen dat de gekozen private partner voor minstens een voldoende lange periode bij
het PPS-project betrokken blijft. Om dit te garanderen kan men eisen om een
onvervreemdbaarheidsclausule
op
te
nemen
in
de
statuten
of
aandeelhoudersovereenkomst waarbij het gedurende een bepaalde periode wordt
verboden om aandelen in de publiek-private SPV over te dragen.
Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van een goedkeuringsclausule. Hierin kan
worden bepaald dat een aandeelhouder zijn aandelen pas aan een derde kan
overdragen, indien de beoogde overnemer de goedkeuring geniet van bijvoorbeeld
het bestuur of algemene vergadering van de SPV (deze clausule kan voor de publieke
partner pas tot zijn recht komen wanneer de publieke partner over een
blokkeringminderheid beschikt).
Vervolgens kan er beroep worden gedaan op de volgplicht. Indien een
aandeelhouder zijn aandelen wenst over te dragen aan een derde, kan men met de
volgplicht ook eisen dat de overnemer ook de aandelen van andere partners aan
dezelfde overneemt.
2.
Bindende voordrachtrechten
Zo is het mogelijk om in de statuten en/of aandeelhoudersovereenkomst te bedingen
‫ ׀‬88 ‫׀‬
dat één of meerdere leden van het bestuursorgaan zullen verkozen worden uit een
lijst
van
kandidaten
die
wordt
voorgedragen
door
de
publieke
minderheidsaandeelhouder(s).
3.
Sleutelbeslissingen op bestuurs- en aandeelhoudersniveau
Gewoonlijk worden er ook afspraken gemaakt op basis waarvan de publieke
aandeelhouder, ondanks zijn minderheidspositie, toch effectieve slagkracht wordt
gegeven.
-
eisen op het vlak van aanwezigheidsquorum (minimum aantal publieke
vertegenwoordigers)
-
Het
creëren
van
een
bijzondere
meerderheidsvereiste
unanimiteitsvereiste bij bepaalde sleutelbeslissingen
4.
of
Aankoopopties
Tot slot kan men het recht afdwingen om de private aandeelhouders te dwingen hun
aandelen aan de publieke partner over te dragen op grond van een in de
aandeelhoudersovereenkomst of statuten bedongen call-optie. Op die manier
beschikt de overheid (publieke aandeelhouder) over de mogelijkheid om het PPSproject naar zich toe te trekken.
Hoewel we niet over de volledige gegevens van alle projecten beschikken,
geven we hieronder een algemeen overzicht van de sturingsintenties bij de
participatieve projecten van de Vlaamse overheid.
Tabel 12: Sturende intentie bij de hybride PPS-projecten
Jeugdverblijven
VIA-Zaventem
Brabo I
Sturende
intenties:
Geen
Sturende
statutair
vetorecht
sturende intenties
voor
sleutelbeslissingen
(“mogelijkheid
expliciete
Scholenbouw
en
Sturende
controlerende
(deelname
intentie
Bewaken
intentie
AGIOn):
van
de
onderwijskundige
tot
invalshoek
pro-actieve sturing”)
‫ ׀‬89 ‫׀‬
Het sturing en controlemotief blijkt niet bij alle projecten te gelden. Het
DBFM-contract blijft de belangrijkste sturingsbron in functie van het
project. De mogelijkheden die een participatieve PPS bieden (zie hierboven)
zijn eerder beperkt in de context van infrastructuurprojecten. Uiteindelijk
is het bij dergelijke projecten perfect mogelijk om op voorhand de te
bereiken doelen te specificeren en de SLA’s24 te bepalen. Bovendien kan er
geanticipeerd worden op veranderingen (bijvoorbeeld technologische
vernieuwingen) die zich in de loop van de contractduur kunnen voordoen
door de outputspecificaties op een doordachte manier op te stellen. Zo zit
het sturingsaspect bij het project VIA-Zaventem volledig in het contract
vervat. “Eigenlijk is dat participatie aspect volledig irrelevant op
sturingsgebied.” (citaat 22)
Bovendien moet men uitkijken voor mogelijke belangenconflicten. Een veel
voorkomende opmerking van private actoren is de afkeer van dergelijk
potentieel conflict.
“de problematiek rond belangenconflicten is mijns inziens nog niet
goed over nagedacht. De overheid is tegelijk aandeelhouder en
opdrachtgever en dat kan een ander agentschap zijn, maar het
blijft de overheid. En dan kom je in denkbare situaties dat er op
een gegeven moment een probleem is met de DBFM-overeenkomst
met de overheid, er moet een ingebrekestelling moet gestuurd
worden. Maar de overheid als aandeelhouder kan dit blokkeren, als
private partner zit je dus geklemd. Dat is niet standaard, dat vind
je in geen enkel ander land.” (citaat 23)
Het risico op potentiële belangenconflicten kunnen evenwel verminderd
worden wanneer de opdrachtgevende, participerende en toezichthoudende
overheden telkens andere instanties zijn. Toch blijft de vraag of zo’n
potentiële belangenconflict private kandidaten niet afschrikt om in een
project te stappen (met de kans dat de mogelijke voordelen van meer
controle op andere onderdelen van het project worden teniet gedaan):
“Het is een heel moeilijke vraag en heb je daar eigenlijk geen
eenduidig antwoord op. In het buitenland zie je het niet. In het
24
Service Level Agreements: dergelijke dienstenniveau-overeenkomst legt contractueel vast
aan welke standaarden de geleverde diensten moeten voldoen
‫ ׀‬90 ‫׀‬
buitenland is de SPV altijd 100 procent privé. In België zie je dat
niet. Op zich hebben wij daar geen probleem mee. Als Belgische
bank he, want een buitenlandse bank gaat daar sowieso een
probleem mee hebben. Zeker die op Angelsaksische leest geschoeid
zijn. Want een conflict of intrest dat kan niet. Als Belgische bank
zijnde kan je daar wel inleven.” (citaat 24)
c. Het creëren van een
verschillende projecten
beheersbare
structuur
voor
Een voornaam argument om voor een participatieve PPS te kiezen is dat
men op die manier een structuur kan creëren waarbinnen verschillende
projecten kunnen ontwikkeld worden. Het Scholenbouw project kan men als
voorbeeld zien van dergelijke structuur. Vanuit de Vlaamse overheid zou het
een haast onmogelijk zijn om ofwel alle 211 projecten individueel op een
snelle manier in de markt te plaatsen. Bovendien waren er door de omvang
van het project en de specifieke organisatie van de sector nog veel
onzekerheden. Door de oprichting van een publiek-privaat DBFMvennootschap kon men deze projecten een voor een op een meer
beheersbare manier aanpakken.
Het project Jeugdherbergen had haar structuur op deze van het
scholenbouwproject geënt. Omwille van de beperkte middelen (personeel)
zag men zich niet in staat om met verschillende individuele projecten naar
de markt te stappen. Door gebruik te maken van een participatieve PPS
wilde men een structuur opzetten waarbinnen naast de geplande lokale
projecten,eventueel ook toekomstige projecten konden worden
gerealiseerd. Desalniettemin zullen ook gemengde DBFM-vennootschappen
zich moeten schikken aan de overheidsopdrachtenwetgeving. Wanneer een
aanbestedende overheid niet voor 100% aandeelhouder is, dus wanneer er
sprake is van een PPS-structuur, moet er geval per geval onderzocht worden
of de meerderheidsparticipatie van de aanbestedende overheid toelaat om
de economische oriëntatie van de wederpartij (private partner) te
beïnvloeden. Uit een gemotiveerde beslissing van de Europese commissie uit
‫ ׀‬91 ‫׀‬
2003 blijkt dat het niet evident is om aan deze voorwaarde te
voldoen25(Flamey & Knaepen 2005).
Het Sociale Huisvestingsproject echter, toont aan dat het mogelijk is om via
een louter contractuele PPS dergelijke geaggregeerde projecten aan te
pakken. In punt 4.8.2.2. zullen we verder ingaan op deze zogenaamde
geaggregeerde PPS’en.
d. Extra financiële inbreng vanuit de overheid
In 2006 heeft de toenmalige begrotingsminister 150 miljoen euro van de
opbrengst van de verkoop van GIMV- en Arceloraandelen bij de
Participatiemaatschappij Vlaanderen gereserveerd voor pps-projecten.
Naast alle toegeschreven voordelen van participatieve PPS lijkt de
mogelijkheid om gebruikt te maken van dit GIMV- en Arcelorkapitaal toch
vaak een belangrijk incentief voor sectorale administraties om in een
participatieve PPS te stappen. In dit opzicht is de publiek-private SPV enkel
een financiële constructie zonder meer:
“Het principe van PPS is , leg risico’s bij diegene die deze het best
kan beheersen. De SPV kan die niet beheersen, dat is een lege
doos. Dus inderdaad, met het DBFM-contract verschuiven die
risico’s naar daar, maar die risico’s moeten overgeplaatst
worden.” (citaat 25)
Wat vinden de marktpartijen van participatieve PPS?
Uit onze gesprekken komt naar voor dat private marktpartijen op grote
lijnen zijn (financiële instellingen en projectontwikkelaars) niet onverdeeld
enthousiast over de structuur van dit Vlaamse PPS-model. In de eerste
plaats wijzen de private partners om de toenemende complexiteit (en
noodzakelijkheid van bijkomende juridische expertise). Deze verhoogde
complexiteit zorgt bijkomend voor hogere transactiekosten dan wanneer
men
enkel
gebruikt
maakt
van
contractuele
PPS.
In
de
25
In deze beslissing stelde de commissie dat de praktijk van lokale Belgische instanties die
rechtstreeks, zonder bekendmaking of openstelling voor mededinging, opdrachten van
economische aard aan een lokaal gemeentebedrijf , een intercommunale maar ook vzw
toewijzen, in strijd is met de regels inzake overheidsopdrachten en concessies. (Flamey &
Knaepen 2005)
‫ ׀‬92 ‫׀‬
aandeelhoudersovereenkomst, die zoals gebruikelijk wordt afgesloten
tussen de verschillende partners, bouwt de overheid meestal beperkingen
en beschermingsmechanismes in (zoals bijvoorbeeld beperkingen op het
overdragen van aandelen). Dit laatste zorgt er voor dat deelname aan
dergelijke publiek-private SPV’s vaak meer rigide zijn dan deelname aan
volledig private SPV’s (private consortia). De drempel om in een publiekprivate SPV in te stappen ligt voor een private organisatie dan ook hoger
dan wanneer ze als lid van een privaat consortium deel moeten nemen aan
een (contractuele) PPS. Tot slot werd aangegeven dat door een
overheidsparticipatie in de SPV het gevaar van een belangenconflict dreigt.
“Het probleem dat zich stelt is wanneer de overheid
aandeelhouder wordt, dat ze ook de pet van aandeelhouder moet
opzetten en dat doet ze ook niet altijd.” (citaat 26)
Vooral voor buitenlandse (financiële) instellingen zou dit een groot
struikelblok zijn.
Voor grote aannemers en projectontwikkelaars ligt het dan weer moeilijk
dat wanneer zij zich zouden engageren voor het DBFM-vennootschap, ze
omwille van een potentieel belangenconflict (opdrachtgever-aannemer) niet
mochten instaan voor de bouw zelf (o. a. een van de redenen van het
gebrek aan interesse bij de het project Jeugdherbergen).
“Wat ik geleerd heb uit verschillende PPS’en van de private
partner die over het algemeen een aannemer is, is dat die maar
oog heeft voor een ding “het aannemerscontract” die wil
bouwen.” (citaat 27)
> 5.7.2.
Geaggregeerde PPS
Een tweede aspect dat PPS-structuren in Vlaanderen complex maken zijn de
zogenaamde geaggregeerde PPS-projecten. Regelmatig wordt er voor
dergelijke geaggregeerde PPS’en gekozen omwille van de kritische massa
die men wil bereiken door het samen voegen van verschillende kleine
projecten tot een grote portefeuille. Aan de andere kant is het ook zo dat
de behoefte en noden in het veld vaak zo groot en verspreid zijn, dat een
integrale oplossing zich opdringt. In de praktijk blijken de schaalvoordelen
‫ ׀‬93 ‫׀‬
voor dergelijke projecten eerder gering en vergroot het de complexiteit van
het project. Uiteindelijk blijft het project een verzameling van individuele
(en vaak niet verwante) projecten. Dit soort geaggregeerde projecten
brengen dan ook vaak specifieke moeilijkheden met zich mee. In wat volgt
gaan we in op de belangrijkste implicaties van dergelijke geaggregeerde
PPS’en
‘Erg complex en bijgevolg erg tijdrovend’
Als projecten gecombineerd worden, zoals bij geaggregeerde PPS-projecten,
neemt de complexiteit van uitvoering toe. Ook de risico’s nemen hiermee
toe. Er moet met meer zaken en belangen rekening gehouden worden en de
uitloop van één project kan in combinatie met andere projecten ook voor
deze andere projecten risico’s met zich meebrengen (Bijleveld 2008).
Deelnemende actoren in het project stellen bij risico’s meestal eerst vast of
ze aansprakelijk gesteld kunnen worden voor het geval het risico optreedt.
Als een actor niet aansprakelijk gesteld kan worden, dan voelt die actor zich
ook niet verantwoordelijk en is vanuit het standpunt van deze actor gezien
het geheel nog in controle, ook al doet het risico zich voor. Dat het risico
samen met andere risico’s op projectniveau geaggregeerd kan worden tot
een immense faalfactor voor het hele project (Zijlstra 2009).
Ook vanuit het standpunt van de private partner verhoogt dergelijke
geaggregeerde PPS het risico op een moeizaam projectverloop of zelfs het
falen van het project. Om de belangrijkste relaties tussen actoren binnen
een project te bepalen en om een inschatting te maken van het risicoprofiel
van de individuele projecten, is het belangrijk om een grondige
omgevingsanalyse te maken. Dat is vooral van belang als de opdrachtgever
niet de gebruiker en dus belanghebbende is van de infrastructuur (Zijlstra
2009).
Deze hoge complexiteit van geaggregeerde projecten maakt dat er veel tijd
en energie moet gestoken worden in de verschillende projectontwerpen,
het onderling afstemmen van de verschillende projecten, het uittekenen
van de risicoverdeling en risicoscheiding, enz.
Voor de lokale actoren van de individuele projecten kan deze trage
vooruitgang van het project erg frustrerend werken en houdt ook het gevaar
‫ ׀‬94 ‫׀‬
in dat lokale actoren niet meer geïnteresseerd zijn in het project. Dit
verlies in interesse kan het gevolg zijn van een visieverandering op lokaal
vlak met betrekking tot het project (bv. wanneer het project
legislatuuroverschrijdend is), de lokale behoeften of omgevingsfactoren
veranderd zijn, wanneer een andere opportuniteit zich voor doet,..
Dergelijk verlies aan interesse kan nefast zijn voor het uiteindelijke
welslagen van het project.
Voorbeeld in Vlaanderen
In het geval van de geaggregeerde PPS-projecten is de lange doorlooptijd
van de projectstructurering een vaak voorkomende opmerking bij de lokale
publieke partners. De kritische periode tussen de selectie van de
deelnemende projecten en de uiteindelijke uitvoering ervan moet zo kort
mogelijk gehouden worden. Bij projecten waar steden of gemeenten bij
betrokken zijn verhoogt een te lange doorlooptijd de kans op
visieverandering (bijvoorbeeld door coalitiewissels na verkiezingen) of
veranderingen in de omgeving die grote gevolgen hebben op het project.
sociale huisvesting
Begin 2003 werden de lokale huisvestinginstanties gevraagd om hun eisen in
een bestek van 1 A4 te formuleren die in de loop van het verdere project
niet meer konden worden aangepast. Wanneer het project uiteindelijk
gegund werd, waren er ondertussen lokale verkiezingen geweest. In Izegem
was de visie rond het project veranderd en werd een beeïndigingclausule
(het overschrijden van de termijn om een vergunning te verkrijgen) in het
contract aangegrepen om uit het project te stappen. Zo ging het plan om er
samen met Sowo (een samenwerking van de bouwonderneming NV Van Roey
en Fortis Bank) elf sociale huurappartementen te bouwen niet door, omdat
de bouwvergunningsaanvraag op stedenbouwkundige bezwaren botste.
Voorbeeld scholenbouw
Bij het project Scholenbouw is de lange tijd vooraleer het project
daadwerkelijk in uitvoeringsfase zit nadelig voor een aantal lokale actoren.
Zo dreigt de stijgende bouwkost (inflatie, stijgen van de kostprijs voor
grondstoffen,..) er voor te zorgen dat inrichtende machten in het vrij
onderwijs, die op het moment van intekenen hun project wel konden
‫ ׀‬95 ‫׀‬
financieren, niet meer in staat zijn om het project te bekostigen wanneer
zij uiteindelijk aan de beurt (zullen) komen.
Een geaggregeerde PPS zal over het algemeen meer betrokken partijen
hebben dan een individueel project. Hoe meer actoren er zijn, des te groter
de kans op vertraging, lokale uitval of zelfs beëindiging van de
gecombineerde uitvoering van projecten binnen een programma (Bijleveld
2008).
‘De veelheid aan publieke actoren in de arena vraagt om een
doorgedreven publiek-publieke afstemming’
Vaak zijn er bij PPS-projecten aan publieke zijde meerdere partijen
betrokken, maar bij geaggregeerde PPS’en is dit altijd het geval. Wanneer
er meerdere publieke actoren betrokken zijn, is een publiek-publieke
samenwerkingsovereenkomst onontbeerlijk. Een belangrijke vraag hierbij is
hoe de publieke afspraken zich zowel inhoudelijk als in tijd verhouden tot
de afspraken in het PPS-kader (Bregman en De Win 2005). Wanneer de
publieke contractpartij bij het sluiten van het contract allerlei
voorbehouden moet maken omdat met andere overheden of publieke
partijen nog afspraken gemaakt moet worden heeft dit een grote negatieve
impact op het gehele PPS-proces.
Situatie in Vlaanderen
Figuur 6 en figuur 7 illustreren voor respectievelijk het project scholenbouw
(participatief) en sociale huisvesting (contractueel) de plaats van de lokale
publieke instanties en de publiek-publieke samenwerking binnen het PPSproject .
‫ ׀‬96 ‫׀‬
Figuur 6: Structuur van PPS scholenbouw
DBFM(O) contract
2
3
25% +1
Private
partner
75% -1
SPV
Subcontract
Aannemer(s)
Individuele dbfm-contracten
Portfolio
Vlaamse
overheid
1
4
Lokale
instantie
project
Lokale
instantie
Lokale
instantie
Lokale
instantie
project
project
project
1)
Het investeringsprogramma (lijst van individuele projecten) werd opgesteld
door een netoverschrijdende selectiecommissie die bestaat uit
vertegenwoordigers van de onderwijskoepels, deskundigen, leden van de
onderwijsinspectie en de Vlaamse Bouwmeester.
2)
De Vlaamse Overheid sluit een DBFM-contract met de DBFM-vennootschap
die zal instaan voor de uitvoering van de inhaalbeweging voor
schoolinfrastructuur.
3)
De Vlaamse overheid neemt via haar vennootschap ‘NV School Invest’ een
minderheidsparticipatie
van.
De
NV
School
Invest
is
een
dochtervennootschap van AGIOn waarin de Participatiemaatschappij
Vlaanderen (PMV) voor 50% participeert in het kapitaal.
4) De DBFM-vennootschap gaat gesprekken aan met de inrichtende machten;
wat kan resulteren in individuele DBFM-contracten tussen de inrichtende
machten en de vennootschap. De autonomie van de inrichtende machten
blijft echter onaangetast. De eindbeslissing om mee te stappen in het
DBFM-programma en dus aan het eind een individueel DBFM-contract te
sluiten met de vennootschap, ligt finaal bij elke individuele inrichtende
macht. (Bron: AGIOn)
‫ ׀‬97 ‫׀‬
Figuur 7: Structuur PPS sociale huisvesting
2
Vlaamse
overheid
Private
partner
DBFM(O)contracten
3
1
Publiek-publieke overeenkomsten en mandaten
Lokale
instantie
Lokale
Lokale
instantie
instantie
Project
Project
Project
Project
Lokale
instantie
Project
Portfolio
1)
Geïnteresseerde en geselecteerde lokale instanties sluiten een
mandaatovereenkomst met de Vlaamse overheid (afdeling Gesubsidieerde
Infrastructuur). Er wordt tevens een beknopt programma van eisen
overgemaakt aan de aanbestedende overheid (Vlaamse overheid).
2)
De Vlaamse overheid leidt de gunningsprocedure en voert de
onderhandelingen met de private kandidaat. De lokale instanties krijgen
vertegenwoordiging in de selectiecommissie die de offertes moet
beoordelen.
3)
Eens de percelen gegund zijn worden er per locatie een PPS-overeenkomst
afgesloten tussen de lokale huisvestinginstanties, de Vlaamse overheid en
de Private partner.
Een essentiële vraag is welke vrijheid partijen elkaar geven om te besluiten
om al dan niet tot sluiten van een realisatieovereenkomst (het eigenlijke
DBFM-contract) over te gaan. Hierbij zijn twee uitersten (Bregman en De
Win 2005). Een eerste uitgangspunt is dat, wanneer het moment van de
‫ ׀‬98 ‫׀‬
eigenlijke contractsluiting is aangebroken, lokale publieke partijen volledig
vrij zijn om te beslissen om al dan niet in het project in te stappen (bv.
Scholenbouw), het andere uitgangspunt is dat het sluiten van de
voorovereenkomst wordt gezien als een beslissing om uiteindelijk ook met
elkaar het project te realiseren.
Figuur 8: De mate van formele beslissingsvrijheid van de lokale actoren om
uit het project te stappen
Volledige
Ex ante formele
beslissingsvrijheid
toezegging
Scholenbouw VGO
Sociale Huisvesting?
Jeugdherbergen
Zoals bovenstaande figuur 8 illustreert hebben de lokale entiteiten bij het
Scholenbouwproject de grootste keuzevrijheid om al dan niet met het
project door te gaan. Zelfs na de contractsluiting van de kaderovereenkomst
blijven de Inrichtende Machten vrij om te kiezen voor al dan niet door te
gaan met het project door het al dan niet afsluiten van voorcontracten en
individuele DBFM-contracten met de gekozen private partner.
Ook bij het jeugdherbergenproject is er een grote vrijheid voor de lokale
entiteiten. In de publiek-publieke overeenkomst worden er verschillende
momenten beschreven waarin de lokale entiteiten hun goedkeuring moeten
geven alvorens het project kon verder gaan (goedkeuring van de
haalbaarheidsstudie en goedkeuring voor het werkelijk overgaan tot de
gunning). Deze publiek-publieke overeenkomst zou bij rechtswege worden
opgeheven door de gezamenlijke ondertekening van het eigenlijke DBFMcontract.
Bij het project Sociale Huisvesting was de vrijblijvendheid het kleinst. De
aanvraag om deel te nemen aan het PPS-project vertrok vanuit de lokale
instanties. De geselecteerde lokale entiteiten moesten vervolgens hun
formeel akkoord geven om mee te werken met de Vlaamse overheid aan het
‫ ׀‬99 ‫׀‬
PPS-project. Tevens werd om een ondertekend mandaat gevraagd, om de
aanbesteding van de pilootprojecten op hun publieke gronden op te starten.
De uiteindelijke DBFM-contracten werden vervolgens door zowel de Vlaamse
als de lokale overheden mee ondertekend.
Probleem van lokale uitval
Bij de geaggregeerde projecten (Sociale Huisvesting, Scholenbouw en
Jeugdherbergen) wordt men geconfronteerd met een lokale uitval van
projecten. Dergelijke uitval heeft belangrijke gevolgen voor het
businessmodel van het project en de private partner dat berekend is op een
volledige deelname. Het uitvallen van een aantal deelprojecten kan er voor
zorgen dat het totale project niet meer rendabel is voor de private partner
wat gevolgen heeft voor de leefbaarheid van het totale project.
Een optie is om het raamwerk van het project in de mate van het mogelijke
klaar te hebben voor men naar de lokale publieke partners stapt26. Dit
verkort niet alleen de periode tussen deelname en het publiceren van de
opdracht, op deze manier kunnen de lokale partners een gefundeerde keuze
maken om al dan niet deel te nemen aan het project. Wanneer de lokale
actoren intekenen met duidelijke en correcte verwachtingen zal hun
engagement gedurende het project ook groter zijn. Hierbij moet men de
evenwichtsoefening maken tussen een vast kader en ruimte voor eigen
inbreng, zodat het project aangepast is aan de lokale noden.
Een andere optie bestaat er in om lokale actoren heel vroeg bij het project
te betrekken waardoor zij een substantiële inbreng kunnen hebben bij de
contouren van het project.
Wanneer lokale actoren bestaan uit gemeentebesturen is het aan te raden
om ook oppositiepartijen te betrekken bij het proces en zo ook hun volle
engagement vast te hebben. Op die manier kan een brede consensus
gecreëerd worden. Zo heeft men bij legislatuuroverschrijdende projecten
meer zekerheid over het aanhoudende engagement van de lokale publieke
partner(s).
26
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het kader er niet mag voor zorgen dat het project
niet op maat van de lokale situatie kan afgestemd worden. Het kader moet met andere
woorden flexibel genoeg zijn.
‫ ׀‬100 ‫׀‬
In punt 8.4.3. presenteren we de ideaaltypische projectstructuren voor
complexe PPS-projecten. De voor en nadelen van de twee hierboven
beschreven opties (centralistische visie en decentralistische visie) worden in
dit punt uiteen gezet.
> 5.7.2.1. Inspraak bij geaggregeerde projecten
Een veel gehoorde opmerking bij de lokale (publieke) deelnemers van de
geaggregeerde PPS-projecten is het gebrek aan inspraak en betrokkenheid
ten opzichte van het project. De mate van beslissingsvrijheid van de lokale
actoren na het einde van de vooropgestelde termijn van het voorfase kan
een belangrijk instrument zijn voor het organiseren van inspraak en het
stimuleren van betrokkenheid. Het verlenen van volledige beslissingsvrijheid
om na contractsluiting (van het DBFM-contract) te beslissen al dan niet in
het project in te stappen creëert echter een groot risico voor de private
partner (volume risico) op het gevaar af dat de vooropgestelde
businessmodellen niet meer realiseerbaar worden. Er is met andere
woorden nood aan een inspraak instrumentarium dat aangepast is aan, en in
functie is van, het beoogde project.
In Vlaanderen zien we dat de geaggregeerde Vlaamse PPS-projecten
variëren naar de aard en volume van de inspraakmogelijkheden van de
lokale publieke actoren, maar over het algemeen zijn de
inspraakmogelijkheden eerder beperkt: de implementatie en structurering
van de PPS-projecten lopen eerder top-down. In een van de projecten stelt
een respondent het scherp:
“Het is heel uitdrukkelijk een politieke keuze geweest en ook die
gehele structurering van de publiek-private samenwerking door de
politiek, de minister en zijn kabinet, is gestuurd.. Het is dus geen
dossier waar heel veel sprake is van intern publiek-publieke
samenwerking. Het is meer van bovenaf opgezet, het
financieringsproject is opgezet en dergelijke meer. En dat op het
moment dat die keuzes allemaal werden gemaakt, het budget,…”
(citaat 28)
Deze werkwijze heeft zoals eerder aangehaald veel te maken met de
financiële en juridische complexiteit van projecten en de beperkte ervaring
‫ ׀‬101 ‫׀‬
op het vlak van PPS waardoor men op Vlaams niveau vooral inzet op het in
de hand houden van de projecten. De multi-actor complexiteit wordt dan in
feite beheerst door het multi-actor aspect zo veel mogelijk uit te schakelen,
dit houdt in dat men de inspraak van lokale publieke partners eerder
beperkt houdt. Deze beperkte inspraak wordt als negatief ervaren door de
lokale actoren en kan verder ook gevolgen hebben tijdens de uitvoeringsfase
van het PPS-project.
Wanneer men aan inspraak of participatie denkt van de lokale instanties is
het belangrijk om onderscheid te maken tussen de verschillende fases in het
procesverloop van een PPS. Niet alle fases in het proces lenen zich even
gemakkelijk tot inspraak of participatie van de lokale instanties. Tijdens de
voorbereiding (initiatieffase, publieke structureringsfase) van het project
kunnen de lokale actoren sterker betrokken worden. Participatie kan er dan
voor zorgen dat de kwaliteit van de projecten verhoogd (bv. meer aangepast
aan lokale behoefte) en een groter gevoel van eigenaarschap geven aan de
lokale partners (draagvlak verhogen) (Cornips 2004)27. Tijdens de
selectiefase zijn de mogelijkheden voor participatie vaak beperkter omdat
het in deze fase van belang is dat de overheid op een doeltreffende en
efficiënte manier met de private actoren kan onderhandelen.
De keuze van technieken voor het organiseren van inspraak en participatie
hangen in grote mate af van de doelstellingen die men wenst te bereiken.
Anderzijds moet men ook oog hebben voor de setting waarin deze
technieken toegepast worden. Men moet met andere woorden de
overweging maken tussen de kosten en de baten van het inzetten van
bepaalde technieken op bepaalde tijdstippen.
Tijdens de publieke structureringsfase
Voor men met een project naar de markt gaat, moet de initiatiefnemende
overheid haar huiswerk goed gemaakt hebben. Naast het bestek is een
eendrachtige overheid immers het fundament voor een latere goede
samenwerking met de private partner.
27
Op voorwaarde dat er doordacht met participatie wordt omgegaan. Mogelijke nadelen van
participatie kan zijn dat het leidt tot grijze compromissen en dat het procesduur verlengt
(“stroperige besluitvorming”).
‫ ׀‬102 ‫׀‬
Het organiseren van participatie en inspraak van de lokale actoren uit het
veld kan verschillende doelen dienen (Loyens en Van de Walle 2006). Ten
eerste kan het dienen om specifieke informatie te verzamelen uit het veld
als basis voor eventuele aanpassingen van de projectdefinitie. Het verhogen
van de kwaliteit van het project kan een andere doelstelling zijn.
Participatie van de betrokken actoren bij de projectuittekening leidt
immers tot projecten op maat en kan leiden tot een inhoudelijke verrijking
(mits er kennis van zaken aanwezig is). Wanneer men vooral de publieke
steun voor beleidsbeslissingen wil verhogen, gelden meestal de regels ‘hoe
hoger het participatieniveau, hoe meer steun’ of ‘hoe vroeger in het
beleidsproces, hoe beter’. Wanneer actoren immers intensief en/of vroeg
betrokken wordt bij het beleid, krijgen ze het gevoel dat er daadwerkelijk
rekening wordt gehouden met hun mening. Dit kan het draagvlak
stimuleren. Het is echter essentieel om steeds de nodige terugkoppeling of
feedback te geven, zodat de participanten duidelijk op de hoogte zijn van
de effecten van hun inbreng op de uiteindelijke beslissing. Tot slot kan een
doorgedreven inspraak leiden tot het faciliteren van de uitvoering van het
project.
In tabel 13 wordt een overzicht gegeven van de mogelijke technieken
weergegeven in functie van het doel dat men wil bereiken.
‫ ׀‬103 ‫׀‬
Tabel 13: Mogelijke instrumenten in functie van participatie en inspraak
Participatieniveau
Informeren
Consulteren
Implementatie
bevorderen
Dynamic mindmapping
Steun
verwerven
voor
beslissing
Kwaliteitsverhoging
Doel
Digitaal debat
Informatieverwerving
Vragen
schriftelijke
reactie/bijdrage
Vragen
schriftelijke
reactie/bijdrage
Adviseren
Adviescommissie
Adviescommissie
naar
Deelname
projectgroep
(adviserend)
Adviescommissie
naar
Adviescommissie
Focusgroep
Deelname
projectgroep
(adviserend)
Stellingen ter discussie
Digitaal debat
Website
Informatieverstrekking
Infosessies
Geschreven informatie/
nieuwsbrieven
(Gebaseerd op Loyens en Van de Walle 2006) (zie bijlage voor definities)
‫ ׀‬104 ‫׀‬
Coproduceren
Design
workshop
in
Design
workshop
Meebeslissen
Deelname
stuurgroep
(beslissend)
in
Deelname
stuurgroep
(beslissend)
in
Design
workshop
in
Tijdens de selectiefase
Tijdens de selectiefase zijn de mogelijkheden tot inspraak eerder beperkt.
Bij de geaggregeerde PPS-projecten is het de gewoonte dat er een aparte
mandaatovereenkomst wordt afgesloten tussen de Vlaamse overheid en de
lokale entiteiten. In de mandaatovereenkomst wordt het voorwerp van het
mandaat beschreven dat de mandatant (de lokale overheid entiteiten) geeft
aan de mandataris (de Vlaamse overheid). Deze mandaatovereenkomst komt
er op neer dat de lokale entiteiten aan de Vlaamse overheid een mandaat
geeft om een toewijzingsprocedure te voeren voor de bouw, het ontwerp,
de financiering en het onderhoud van de infrastructuur die onderwerp is van
het project. Dergelijk mandaat is nodig zodoende dat de Vlaamse overheid
op een snelle en krachtdadige manier kan onderhandelen met de
uiteindelijke ‘preferred bidder’.
Dit wil niet zeggen dat er helemaal geen inspraakmogelijkheden zijn. Zo
kunnen de lokale entiteiten mee opgenomen worden in de
selectiecommissie of beoordelingscommissie die een ranglijst maakt van de
binnen gekomen ontwerpen. De mate van inspraak kan hierbij variëren. Ten
eerste kan er verschil zijn in het gewicht dat men aan de lokale entiteiten
geeft in deze commissies. Ten tweede kan men onderscheid maken tussen
het aantal gunningcriteria waarbij er inspraak wordt voorzien (Bv.
Architectuur, gebruiksgemak, financieel,...) 28.
Situatie in Vlaanderen
Tabel 14 geeft voor de drie Vlaamse geaggregeerde projecten de gebruikte
inspraak- en participatie-instrumenten weer.
28
Logischerwijs is het aan te raden om enkel inspraak te geven om gunningscriteria die de
lokale entiteiten rechtstreeks aanbelangen.
‫ ׀‬105 ‫׀‬
Tabel 14: Gebruik van inspraak en participatie-instrumenten bij de vijf Vlaamse PPS-projecten
Participatieniveau
Informeren
Consulteren
Adviseren
Co-produceren
Mee beslissen
Projectgroep (JH)
Implemen-tatie
bevorderen
Steun
verwerven voor
beslissing
Consulteren
gebruikers (JH)
Kwaliteitsverhoging
Doel
Consultatie
belangrijke spelers
uit het veld (SH)
Consulteren
gebruikers (JH)
Informatieverwerving
Consultatie
belangrijke spelers
uit het veld (SH)
Website (SB)
Informatieverstrekking
Informeel
uitgenodigd bij
opleveren
studies (JH)
Roadshow (SH)
‫ ׀‬106 ‫׀‬
(Stuurgroep in de
uitvoeringsfase) (SH)
Projectgroep (JH)
Stuurgroep (JH)
(deelname aan de
selectiecommissie)
(SH)
Projectgroep (JH)
Tekenen
van
individuele DBFMcontracten (SB)
(deelname aan de
selectiecommissie)
(SH)
Projectgroep (JH)
(selectiecommissie
met alle netten voor
selectie
211
projecten) (SB)
Stuurgroep (JH)
Als we louter naar de graad van participatie kijken bij de Vlaamse
geaggregeerde PPS-projecten, zien we dat deze zich voornamelijk situeert
op het niveau van adviseren. Enkel bij het Jeugdherbergenproject lijkt er
ingezet te worden op sterkere vormen van inspraak en participatie. Bij de
lokale actoren werden op dit vlak dan ook de meeste positieve geluiden
gehoord. Door het gebrek aan private interesse in het project is men echter
wel niet tot uitvoering gekomen. Ook bij het Scholenbouw project is er een
belangrijk medebeslissingsinstrument aanwezig door de inrichtende
machten zelf te laten beslissen om al dan niet in te stemmen met het
tekenen van individuele DMFM-contracten. Deze beslissingsvrijheid is echter
pas ter beschikking op het moment dat de feitelijke DBFM-kadercontract
reeds getekend is en kan bijgevolg moeilijk gelden als een
inspraakinstrument in functie van de vormgeving van het project.
Als we naar de verschillende doelen kijken waarmee met inspraak kan
worden
gestreefd,
gaat
het
bij
de
projecten
vooral
om
informatieverstrekking en verwerving. Als we naar de meer substantiële
doelen kijken (implementatie bevorderen, steun verwerven en het verhogen
van de kwaliteit), zien we dat bij het project ‘Jeugdverblijven’ hier het
meest werd op ingezet.
“Die publiek-publieke overeenkomst hebben we zo aangepakt,
omdat we ook een vergunning moesten gaan vragen bij de lokale
besturen, dat zij zich ook in de overeenkomst emotioneel het
project al genegen zouden zijn. Als ze de overeenkomst
getekend hebben en ze keuren de studies goed, wordt het heel
moeilijk om dan te zeggen: wij vinden het concept niet goed.
Voor onze eigen projecten was er wel afstand. Daar zeiden de
gemeenten we houden onze discretionaire bevoegdheid” (citaat
29)
Bij het sociale huisvestingsproject werden de lokale instanties wel
betrokken bij de selectie van de private kandidaat (doel: steun verwerven
en kwaliteit verhogen), hun stem was echter niet doorslaggevend29
29
In het geval van het project Sociale huisvesting was het gewicht van de lokale instanties in
de beoordelingscommissie op het onderdeel kwaliteit 2/10. Hier komt bij dat de projecten
gegroepeerd werden gegund, waardoor de kans bestond dat de gekozen private partner
over de individuele projecten heen wel het hoogst scoorde, maar dat dit voor een
individueel project niet het geval was.
‫ ׀‬107 ‫׀‬
waardoor in de perceptie van de lokale instanties er weinig sprake was van
echte inspraak:
“Op de selectiedag zijn wij plots naar Brussel gevraagd, zonder
enige voorkennis en zonder dat wij als lokale overheid iets hadden
kunnen inzien. Wij kregen een uur, anderhalf uur de tijd om de
plannen te beoordelen: dat was niet ernstig.” (citaat 30)
“We mochten met twee naar de jury, maar we hadden maar één
stem. Je zat daar dus in een minderheidspositie, ook al had het je
niet aangestaan, heel dat lot moest naar dezelfde promotor.”
(citaat 31)
Een middel dat vaak werd gehanteerd om steun te verwerven (of reeds
bezitten) voor het project was het selecteren van partijen die PPS ex ante
genegen waren (de vraag om deel te nemen vanuit lokale actoren). Deze
basissteun moet tijdens de loop van het project ook onderhouden worden.
Een beperkte inspraak van lokale actoren doorheen gans het PPSvoortraject (publieke structurering en selectiefase) kan er echter toe
leiden dat de lokale partners een beperkte eigenaarschapgevoel hebben (of
krijgen) ten aanzien van het project. Deze beperkte betrokkenheid kan op
zijn beurt negatieve gevolgen hebben in de uitvoeringsfase van het project
waarin deze lokale actoren nog een belangrijke rol spelen in een vlot
verloop van het project:
“ […]..dossiers die achterwege blijven. Niemand maakt zich daar
zorgen over, wij zijn de enige, als private partij, die daar aan
moet sleuren en trekken,.. Ik kan de partijen niks verwijten. Maar
de “drive” is er niet.” (citaat 32)
Belangrijk wanneer men inspraak voorziet, dat het gaat om feitelijke
inspraak en niet louter formele inspraak. De betrokken actoren moeten het
gevoel hebben dat er ook werkelijk met hen rekening wordt gehouden
anders leidt dit naar frustratie.
Na oplevering van de infrastructuur draaien de rollen meestal om en is het
aan de lokale publieke entiteiten om de rol van voornaamste publieke
partner op zich te nemen. PPS-projecten zijn erg complexe projecten, niet
in het minst op financieel, juridisch en risicomatig gebied. Er wordt voor
‫ ׀‬108 ‫׀‬
dergelijke projecten dan ook zeer sterk gefocust op de uittekening van de
structuur en het bereiken van het moment van contractsluiting. Men mag
echter niet denken dat na contractsluiting het grootste werk er op zit.
Vooral bij de geaggregeerde projecten dient er na contractsluiting nog veel
energie gestoken te worden in het afstemmen met lokale actoren (zeker
wanneer zij in de tijdens de projectstructurering in mindere mate zijn
betrokken). De Vlaamse overheid moet in deze fase beschikbaar blijven als
ondersteunende instantie.
> 5.7.3.
Leg vast wat vast kan gelegd worden
“Je moet voor zo’n werk een bouwvergunning hebben. Als die er
niet komt, dat is een condition precedent, geen bouwvergunning
geen closing. Je moet die bouwvergunning op tafel hebben liggen.”
(citaat 33)
Een
vaak
voorkomend
probleem
bij
PPS-projecten
en
infrastructuurprojecten in het algemeen is het tijdig verkrijgen van de
nodige (stedenbouwkundige) vergunningen. Er zijn twee opties om aan dit
probleem tegemoet te komen: enerzijds kan de overheid er voor zorgen dat
de vergunningen reeds op voorhand klaar liggen, in een ander geval kan de
overheid een faciliterende rol op zich nemen in het bekomen van de nodige
vergunningen.
a. De overheid zorgt zelf er voor dat de nodige vergunningen aanwezig
zijn op het moment van aanbesteding. Het verkrijgen van een
vergunning kan echter enkel op basis van een uitgewerkt plan. Dit wil
wel zeggen dat er voor de private partner geen of weinig
vrijheidsgraden overblijven voor innovatieve en creatieve oplossingen
in functie van het uitzicht van het project. Deze optie kan wel
wanneer er vooral creativiteit en innovatie gevraagd wordt in functie
van de technieken. Deze situatie vind men terug bij openbare
infrastructuurprojecten zoals BRABO I en VIA-Zaventem.
VIA-zaventem was oorspronkelijk een project dat traditioneel was
voorbereid. Daardoor had men op voorhand reeds de nodige
vergunningen voorhanden. De keerzijde dat de ontwerpvrijheid van de
aannemers op die manier beperkt wordt, heeft echter geen nadelig
effect op de kwaliteit van het project daar het uitzicht en ligging van
‫ ׀‬109 ‫׀‬
de weginfrastructuur niet veel verschillende mogelijkheden biedt. Bij
de meeste projecten waar er veel ontwerpvrijheid is, kan je pas een
bouwvergunning aanvragen als je weet wat het project werkelijk gaat
worden. Dit weet je pas na de voorkeursbieding wat een grote invloed
heeft op de timing om tot financial close te komen. Ook het project
BRABO is men vertrokken van een vergunbaar en een vergund
referentiedossier:
De grote ‘D’ van design is bij BRABO I een kleine ‘d’ geworden.
Omdat we de bestekken reeds hadden voorbereid en de
stedenbouwkundige vergunningen reeds hadden aangevraagd. De
d van design, liet de aannemer toe om nog te veranderen, hij
stond dan ook wel volledig in voor het ontwerprisico, het risico
om niet opnieuw een stedenbouwkundige vergunning te krijgen,
lag dan ook bij hem. (citaat 34)
b. Dat de overheid zich als een geheel aan de private partner presenteert,
betekent ook dat wanneer er bijvoorbeeld na contractsluiting door
verschillende publieke instanties vergunningen dienen afgeleverd te
worden, de overheid hier een faciliterende rol moet vervullen ten
aanzien van de private partner. Het kan niet de bedoeling zijn dat de
private partner op eigen houtje zijn weg moet zoeken doorheen al de
noodzakelijke administratieve procedures. Bij het Sociale
Huisvestingsproject liep deze publieke afstemming in het begin niet zo
vlot:
“…bijvoorbeeld bij Izegem en Lommel waar het stopgezet is of
geen bouwvergunning verkreeg omdat men stootte op de
kwaliteitskamer. Dan zie ik dat het lokale overleg en lokale
inbedding, die er niet geweest is zoals dat traditioneel binnen
de sector gebeurd. Dat ga je nooit hebben met een
aanbesteding zoals men ze gedaan heeft, zonder voldoende
dialoog en afstemming” (citaat 35)
In de twee bovenstaande gevallen kan de nieuwe formule van
‘projectvergadering’ een grote hulp zijn om de vergunningsprocedure
sneller en efficiënter te doen verlopen.
‫ ׀‬110 ‫׀‬
> 5.8.
De voorbereiding van de selectie
Voor een publieke partij tot selectie over gaat, moet duidelijk zijn wat het
doel is van de selectie. Enkele vragen die men zich moet stellen zijn:
Waarom wordt een selectie uitgeschreven? Welk soort marktpartij zoeken
we? Hoe kan de competitie worden gestimuleerd?
> 5.8.1.
Stimuleren van competitie
Competitie wordt gezien als een belangrijke factor voor het stimuleren van
‘continue verbeteringen’ in de publieke dienstverlening (Blanken 2008). Bij
PPS gaat het om geïntegreerde contracten waarbij private actoren met
elkaar in competitie moeten treden willen zij de opdracht winnen. Dit zou
mechanisme zou een grotere kostenefficiëntie met zich mee brengen dan
wanneer men een project via de klassieke weg zou uitvoeren. Het is dus erg
belangrijk om de competitie zoveel mogelijk te stimuleren (ook naar latere
projecten toe) en de competitie zolang mogelijk aan te houden.
> 5.8.1.1. DBFM opsplitsen in DBM en F
Afsplitsen DBM en F (zoals bij het VIA-Zaventem project) of een ‘preferred
bidder debt funding competition’ (PBDFC) lijken interessante mogelijkheden
om de competitie te stimuleren in tijden van financiële schaarste. Op deze
manier kan men de voordeligste aannemer met de voordeligste financier
combineren zonder dat de lifecycle benadering wordt aangetast. Deze
afsplitsing van het financieringsluik met DBM is zowel mogelijk in
participatieve als in contractuele structuren.
Bij participatieve vormen van PPS kan dit door het zoeken van een financier
die optreedt als equity provider in de SPV. Door het gebrek aan liquide
middelen zijn banken echter minder geneigd om als equity provider op te
treden, men kan in dit geval het profiel van de private kandidaat open
trekken naar pensioenfondsen of infrastructuurfondsen (zie DG Infra+ bij
Brabo I). De onzekerheid op de financiële markten maakt van infrastructuur
immers een interessante beleggingscategorie.
Bij contractuele PPS kan geopteerd worden om te zoeken naar een
(consortium van) aannemer(s) waarbij de winnaar van de opdracht de tijd
krijgt om zijn financiering bij elkaar te zoeken (een zogenaamde ‘preferred
‫ ׀‬111 ‫׀‬
bidder debt funding competition’). Dergelijke formule kan interessant zijn
aangezien na de financiële crisis banken minder geneigd zijn om hun lot op
voorhand aan een enkele kandidaat te verbinden. Een tweede optie die
gebruikt kan worden bij contractuele PPS is de acceptatie van gedeeltelijk
gecommitteerde biedingen in de BAFO-fase (al dan niet in combinatie met
het loslaten van de eis dat een bank zich exclusief aan een van de consortia
moet verbinden (non-exclusiviteit). Een nadeel van een PBDFC lijkt de late
betrokkenheid van de banken in het proces wat ten dele ten koste gaat van
de meerwaarde (indicatief 1 à 5% oplopend tot 15 à 20%). Daarnaast wordt
voor een dergelijk proces een langere looptijd en een onzekere uitkomst
voorzien. Anderzijds zouden de financieringsrisico’s tussen BAFO en
Financial Close bij een succesvolle PBDFC beter beheerst kunnen worden.
(Verslag Marktconsultatie Schiphol- Amsterdam-Almere en Omlegging A9
Badhoevedorp, 13 mei 2009).
VIA-Zaventem: DBM + F in praktijk
In de VIA-projecten zijn er twee concepten uitgewerkt. Voor grote
projecten gebruikt men de klassieke DBFM, voor de kleine projecten wordt
de financiering los gekoppeld. Het belangrijkste argument hiervoor is dat op
die manier de toegangsdrempel voor kleinere aannemers wordt verlaagd. De
redenering was dat indien men dit niet zou doen, enkel die aannemers die
in staat zijn een financier te vinden een kans maakte om het project binnen
te halen. Rekening houdend dat voor kleinere projecten maar een paar
financiers interesse hebben. Het gevolg daarvan is dat je de concurrentie
sterk beperkt. Met andere woorden, de grootste speler maakt het meeste
kans. Vanuit PMV worden drie belangrijke voordelen van deze afsplitsing
naar voor geschoven:
1. Door af te splitsen wordt de markt open getrokken (meer potentiële
kandidaten);
2. Het verlaagt de transactiekosten aan de kant van de inschrijvers;
“De kosten lopen al snel op tot een half miljoen euro. Als elke
inschrijver die kosten moet maken, juist om een conforme bieding
te doen is dat niet efficiënt. Voor een kleiner project wordt dit
een significant bedrag, voor een groot project van bv. 500 miljoen
‫ ׀‬112 ‫׀‬
is dat maar een cijfer na de komma.” (citaat 36)
Let op dat de Vlaamse markt vooral gekenmerkt wordt door eerder
kleinschalige projecten. In dit opzicht lijkt het opsplitsen van het
financiële luik en ‘DBM’ een interessante piste.
3. Een derde voordeel is dat het beste bod op DBM en het beste F-bod
worden gecombineerd.
“Dat was duidelijk het geval bij VIA-zaventem. We hadden vier
aannemers voor het DBM luik, we hadden vier offertes voor het F
luik. Had de duurste financier met de goedkoopste aannemer
samen een bod uitgebracht, dan had dat consortium nog altijd de
offerte binnen gehaald.” (citaat 37)
Het percentage financieringskost ten aanzien van de totale kostprijs
van een project wordt rond 10% geschat. De rechtstreekse ‘winst’ die
men maakt door het beste bod van F met dat van het DBM-luik te
combineren is daardoor echter gering.
Tabel 15: Afsplitsing F van DBM bij de vijf Vlaamse PPS-projecten
Sociale
Huisvesting
Jeugdverblijven
VIAZaventem
Brabo I
Scholenbouw
DBFM
DBFM
DBM + F
DBFM
DBM + F
DBM of life-cycle
financiering
benadering
ook
zonder
alternatieve
Een van de voordelen van PPS vloeien voort uit de zogenaamde
levenscyclusbenadering die gehanteerd wordt (zie punt 1.1.2.).
Door rekening te houden met de ganse levenscyclus van een
gebouw kijkt men niet enkel naar de initiële investeringskost die
men moet betalen maar ook naar de (beheers)kosten tijdens de
levensduur.
Hierdoor
voorkom
je
te
vervallen
in
kortetermijndenken waardoor de totale kosten over het ganse
project geoptimaliseerd kunnen worden. Bovendien biedt de
‫ ׀‬113 ‫׀‬
levenscyclusbenadering een grotere kans op een duurzame aanpak
van het project.
Belangrijk is te beseffen dat DBM ook zonder de
financieringscomponent een optie is (innovatief contracteren).
Tijdens een van onze casestudies gaf een respondent aan dat door
de eigen ervaringen met PPS het levenscyclus-denken ook bij de
andere (niet-PPS-) projecten van de organisatie opnieuw aan
belang wint:
“Als het idee van de life-cycle kost overblijft.. moet die
financiering er dan bij blijven? Dat is de vraag: ESR of niet?
DBM’en zijn ook een vorm van PPS. Wij pakken de financiering er
bij omdat europa dat zegt. Dat is de fundamentele discussie…”
(citaat 6)
> 5.8.1.2. Hou opties zo breed mogelijk
Het stimuleren van de competitie begint eigenlijk reeds bij het opstellen
van de projectdefinitie en het formuleren van de programma van eisen.
Outputspecificaties dienen op een zo hoog mogelijk abstractieniveau gelegd
te worden. Dit zorgt er voor dat op voorhand geen potentiële oplossingen,
en bijgevolg mogelijke aanbieders, wordt uitgesloten. Dit heeft niet alleen
een positief effect op het aantal potentiële kandidaten, ook creëert men op
die manier meer ruimte voor innovatie en creativiteit. Volgens de
systeembenadering (Vlaams Kenniscentrum PPS 2009) zijn er vijf niveaus
van outputspecificaties te onderscheiden:
-
Op systeemniveau;
-
Subsysteemniveau;
-
Componentniveau;
-
Elementniveau;
-
Materiaalniveau.
Ook binnen elk niveau kan er een verschil zijn in abstractieniveau. Er zijn
een aantal gevallen waar het noodzakelijk kan zijn om af te dalen naar een
lager abstractieniveau (Vlaams Kenniscentrum PPS 2009):
‫ ׀‬114 ‫׀‬
-
De interactie met de omgeving (bv. verwarmingsinstallaties bij het
Sociale Huisvestingsproject bij Woningent);
-
Bij kleinere projecten kan het wenselijk omwille van het vermijden
van hogere studiekosten (bv. in het geval van de jeugdherbergen)
-
Soms is het noodzakelijk om een bepaalde technologie op te leggen
die compatibel is met reeds bestaande technologie in gebruik bij de
opdrachtgever;
-
Als beheersmaatregel voor bepaalde risico’s;
-
Indien het de wens is om een bepaald architecturaal concept op te
leggen.
Per project moet uitgemaakt worden op welke aspecten het noodzakelijk is
om af te halen naar een lager abstractieniveau. (Bij de openbare
weginfrastructuurprojecten is men bijvoorbeeld uit noodzaak vertrokken
van een gedetailleerd klassiek bestek dat omgevormd werd tot een
outputgericht bestek).
Tabel 16: Outputspecificaties bij de vijf Vlaamse PPS-projecten
Sociale
Huisvesting
Jeugdverblijven
VIAZaventem
Brabo I
Scholenbouw
afhankelijk van
Outputspecificat
Louter
Bestek
Louter
A(B)C + ABSW
ies minder
financiële
gebaseerd op
financiële
(materiaal-
stringent
partner voor in
een klassiek
partner voor in
niveau)
(component-
de DBFM-
bestek: weinig
de DBFM-
niveau)
vennootschap
vrijheidsgraden
vennootschap
Voor DBM:
(Materiaalniveau
-componenten)
Bestek
gebaseerd op
een klassiek
bestek: weinig
vrijheidsgraden
(Materiaalcomponenten
‫ ׀‬115 ‫׀‬
niveau)
Voorbeeld
(ABSW):
Voorbeelden:
Voorbeeld:
een goede mix
van slaapkamers
De dwarsliggers
De wanden in
(1, 2, 3, 4, 6
voor
natte ruimten,
pers) met
bovengrondse
zoals
volledig eigen
montage
badkamers,
sanitair per
beantwoorden
mogen geen
kamer;
aan volgende
gegevens:
vochtopname
noch doorslag
een voldoende
vertonen bij
ruime inkomhal
* Azobé,
normaal
met open en
1.80x0.20xO.10
gebruik.
aantrekkelijke
m
Eveneens zal de
receptie / balie
wand-afwerking
en een
* De nieuwe
ter hoogte van
aangrenzende
dwarsliggers zijn
water-
afgeschermde
vooraf geboord
aftappunten
ruimte voor
volgens plan nr.
vochtwerend of
administratief
07/04/100.134D
waterafstotend
werk;
.
voldoende
Voor de
gemeen-
montage van
schappelijke
spoortoestellen
toiletten bij
wordt gebruik
ingang;
gemaakt van
afgewerkt zijn.
dwarsliggers
met doorsnede
0,24x0,14m en
aangepaste
lengte.
‫ ׀‬116 ‫׀‬
/
Tabel 16 illustreert dat bij de Vlaamse PPS-projecten het abstractieniveau
vrij lag ligt. Bij het merendeel van de projecten ligt dit op het
materiaalniveau. Dit wil zeggen dat materiaaleisen de karakteristieken
van een materiaal vastleggen. Een belangrijke reden hiervan is dat de
bestekken van de drie projecten waarbij het abstractieniveau zich situeert
op materiaalniveau werden gebaseerd op bestekken die reeds waren
ontwikkeld voor klassieke aanbesteding. Voor nieuw te ontwikkelen
projecten is het belangrijk om stil te staan hoe men het abstractieniveau
van de outputspecificaties hoger kan tillen.
> 5.8.1.3. Andere mogelijke stimulansen
Verhogen van de competitie kan in de eerste plaats gestimuleerd worden
door de visibiliteit van de projectoproep te verhogen. Hoe meer private
actoren weet hebben van de opdracht, hoe meer potentiële kandidaten. Het
kan bijgevolg helpen om bijvoorbeeld het bestek en de opdracht standaard
ook in het engels/frans te publiceren.
Figuur 9: Stimulansen voor private deelname gunningsprocedure
‐ Doordachte
risicoverdeling
‐ Projectdefinitie
Partners
Dealflow
Gepercipieerd
projectrisico
Beslissing om deel
te nemen aan de
gunningsprocedure
Kans om de
gunning te
winnen
Opportuniteit
Transactiekosten
‐ Standaardisatie
Gepercipieerd
biedingsrisico
Vertrouwen in de
aanbestedende
overheid
‐ aantal gegadigde
kandidaten
‐ Publiek‐publieke
overeenstemming
‐ Structurele
kennisopbouw
(Gebaseerd op Zitron 2006)
Eenmaal een private actor weet heeft van een bepaalde opdracht, hangt
het nog van een aantal parameters af of een private actor ook werkelijk zal
‫ ׀‬117 ‫׀‬
deelnemen aan de gunningsprocedure. Figuur 9 geeft een beslissingsmodel
weer die aantoont welke afwegingen private actoren maken. Doorheen dit
rapport worden nog een aantal succesfactoren voor PPS aangereikt die ook
helpen om private partners te stimuleren om deel te nemen aan een
gunning. De factoren die terug komen in dit rapport worden op de figuur in
grijs weergegeven.
> 5.8.2.
Profiel van de gezochte partner
Het antwoord op de vraag wie uitgenodigd moet worden voor de selectie
hangt in de eerste plaats af van het type project (projectstructuur).
Daarnaast is de keuze afhankelijk van de taken die de overheid aan de te
selecteren private partner wil over laten. De marktpartijen die in
aanmerking komen voor PPS-projecten zijn (MinFin 2004):
-
projectontwikkelaars: Dit type speler is geheel gericht op
projectontwikkeling, ze hebben een kapitaalintensief bedrijf en veel
ervaring met projecten met een hoog risicoprofiel. Hier tegenover
staat een grote kennisintensiteit en hoge rendementseisen.
-
Projectontwikkelende bouwers: dit type projectontwikkelaars
komen voort uit het bouwbedrijf. Zij hebben echter geen
kapitaalintensief bedrijf en nemen genoegen met lagere marges.
Hun capaciteit om voorinvesteringen te plegen is gering waardoor er
externe financiering nodig is. Bouwen is hun drijfveer.
-
De institutionele belegger: Institutionele beleggers beleggen hun
geld enkel in vastgoed en zijn dus alleen geïnteresseerd in de
afname van een eindproduct. Deze partij kunnen dus pas na de
realisatiefase betrokken worden.
-
Bouwers en aannemers: deze groep is puur gericht op het verwerven
van bouwproductie.
-
Financier of banken: Deze groep van private actoren zijn louter
geïnteresseerd in het verstrekken van leningen/projectfinanciering.
Hierbij houden zij sterk rekening met het risicoprofiel van het
project. Aan de hand van het risicoprofiel bepalen zij of zij al dan
niet mee stappen in het project en indien ze mee stappen welke
marge zij zullen nemen op de interbancaire rate in functie van de
risicoperceptie over het project.
‫ ׀‬118 ‫׀‬
-
Combinatie van partijen: voor grote projecten worden
gelegenheidscombinaties gemaakt die zowel de projectontwikkeling
als de realisatie verzorgen. Bij geïntegreerde contractvormen zoals
DBFM zijn dergelijke consortia erg gebruikelijk.
Bij het opstellen van de selectiecriteria voor de private partner, moet men
dus goed voor ogen houden welk type partner men zoekt. Indien het
gezochte profiel niet in overeenstemming is met de aard van de opdracht, is
de kans op een succesvolle gunningprocedure miniem.
Situatie bij de jeugdverblijfinfrastructuur
De
oorspronkelijke
projectstructuur
van
het
project
jeugdverblijfinfrastructuur werd geïnspireerd door het Scholenbouw
project. Dit maakte dat men oorspronkelijk op zoek wou gaan naar
financierders naar analogie met het Scholenbouwproject. Omdat het project
een kleinere schaal had trok men dit profiel open naar
projectontwikkelaars.
“De private partner die gezocht werd is diegene voor de SPV, we
zochten een financier-ontwikkelaar. Het bouwheerschap, dat zit
niet altijd bij de aannemer anders heb je een belangenconflict. We
zochten dus geen aannemer. Maar een partner voor de SPV, dat we
als een holding zagen die voor elke locatie een DBM contract
afsloot.”(citaat 38)
Door de structuur van het project werden een stuk van de marktpartijen
uitgesloten. Zo konden grote projectontwikkelende bouwers zich wel
inschrijven als ontwikkelaar, maar zouden ze daarna uitgesloten worden als
bouwer/aannemer.
Voor sommige bankinstellingen bleek de structuur een probleem. De PPSstructuur was er een van het type DBFMO. Aangezien ze de exploitatie niet
tot hun kerntaak zagen, waren ook deze spelers terughoudend. Bovendien
schrok voor banken ook het risicoprofiel van het project af:
“aangezien een deel van de investeringen moest betaald worden
door extra elementen. Vermits onvoldoende elementen aanwezig
waren in het lastenboek (en nadien gegeven in de toelichting)
hebben wij besloten geen offerte in te dienen voor dit project.”
‫ ׀‬119 ‫׀‬
(citaat 39)
Naast andere elementen, heeft deze profielschets van de gewenste private
kandidaten in combinatie met de projectstructuur, bij gedragen aan het
gegeven dat op het moment van de publicatie van de opdracht geen private
kandidaten geïnteresseerd bleken voor dit project.
Toelaatbaarheidsvoorwaarden
Tabel 17: Selectiecriteria bij de vijf Vlaamse PPS-projecten
‫ ׀‬120 ‫׀‬
Sociale
Huisvesting
Jeugdverblijven
VIAZavent
em
Brabo I
Scholenbouw
Niet gekend
- bestaand
vennootschap of
THV
Niet
gekend
Niet
- bestaand
vennootschap of
THV
gekend
- In staat zijn tot
financiering van
het project
- In staat zijn
tot financiering
van € 1 miljard
- Financiële
instelling of
pensioen/verzeker
ing fonds (NACE
code)
- Financiële
instelling of
pensioen/verzek
ering fonds
(NACE code)
- Geen
bouwgerelateerde
actoren
- Geen
bouwgerelateer
de actoren
Verklaring op eer
dat men voldoet
aan de technische,
Kwalitatieve selectiecriteria
financiële en
economische
minimumeisen
Niet
gekend
Niet
gekend
Technische
bekwaamheid
- Projectmanagement
- projectmanagement
- beheer van
immovennootschap
- beheer van
immovennootschap
- financiering van
overheidsactiva
- financiering
van
schoolgebouw
en en andere
overheidsactiva
geen kandidaten
- financiering
en ter
beschikkingstelling van
onroerend
goed op lange
termijn
vier
vijf
(op 1 na werden
alle kandidaten
geselecteerd)
kandi-
kandidaten
daten
ge-
Binnengekomen
offertes:
vier
vier voor perceel 1
zeven voor perceel
2
Financieel en
economische
draagkracht
Technische
bekwaamheid
- financiering en
ter beschikkingstelling van
onroerend goed
op lange termijn
21 kandidaten
Resultaat
Financieel en
economische
draagkracht
offertes
vier kandidaten
(alle kandidaten
voldeden aan de
selectiecriteria)
selecteerd
Drie
offertes
ingediend
vier voor perceel 3
Selectiecriteria zijn bedoeld om private kandidaten te beoordelen op hun
technische, economische en financiële capaciteiten in functie van de
invulling van de beoogde opdracht. Enerzijds moeten deze criteria
voldoende selectief zijn zodat enkel kwalitatieve partijen kunnen
deelnemen. Aan de andere kant mogen de criteria niet te streng zijn zodat
er maar enkele grote spelers voor in aanmerking kunnen komen. Dit zou de
competitie in gedrang kunnen brengen.
‫ ׀‬121 ‫׀‬
Voor het project sociale huisvesting lijken de selectiecriteria erg soepel
opgesteld aangezien er 21 kandidaturen werden ontvangen. Het aantal dat
werkelijk een offerte indiende was echter wel beheersbaar.
Voor het project jeugdherbergen werden er geen private kandidaten
gevonden. De grijze kader op p. 115 ging reeds kort in op een mogelijke
verklaring hiervoor. Vooral de eis om een eigen vermogen van € 10 miljoen
te hebben en de mogelijkheid om een kapitaalinjectie van € 5 miljoen te
kunnen doen was een hoge eis.
> 5.8.3.
Gunningscriteria
De keuze van adequate gunningscriteria is één van de belangrijkste maar
ook van de moeilijkste keuzes die de overheid moet maken (Vlaams
Kenniscentrum PPS 2009b). Logischerwijs weerspiegelen deze de
verschillende onderdelen van het project: de prijs en de kwaliteit van de
diverse onderdelen van de DBFM-overeenkomst (ontwerp, bouw,
financiering en onderhoud). Het is een kwestie van de gunningscriteria zo te
formuleren dat het voorstel dat de beste prijs-kwaliteit verhouding biedt als
best gewaardeerde uit de beoordeling zal komen.
Sta bij het formuleren van de gunningscriteria stil bij de volgende
elementen (Rijksoverheid 2009):
-
De meetbaarheid, zijn de criteria voldoende SMART geformuleerd?
-
Is er een goede samenhang met het doel van het project?
-
Is er samenhang met de kritische
outputspecificatie en het contract?
-
Zijn het minimumeisen of gunningscriteria? Een goede afweging over
welke eisen als minimum eisen (voldoet wel/voldoet niet) zullen
fungeren en welke als inschaalbaar gunningscriterium (de mate
waarin een gegadigde zich kan onderscheiden van andere
gegadigden) is daarbij van belang.
-
Hoe zwaar moeten de verschillende gunningscriteria ten opzichte
van elkaar wegen? Wat is belangrijk(er) voor de opdrachtgever?
‫ ׀‬122 ‫׀‬
succesfactoren,
de
Situatie in Vlaanderen
Kruistabel 18 toont duidelijk aan dat prijs een belangrijk gunningcriterium is
bij Vlaamse PPS-projecten. Dit is niet onlogisch aangezien in de zoektocht
naar ‘value for money’, prijs een belangrijke component uitmaakt. Het
gewicht van de prijscomponent varieert bij de projecten tussen de 45% en
de 60% (VIA-Zaventem buiten beschouwing gelaten omdat hier eenduidig op
zoek werd gegaan naar een financier (de aannemer werd reeds geselecteerd
onder leiding van Infrabel in het kader van het DIABOLO-project).
Voor sociale Huisvesting en Brabo I naast het financiële ook een belangrijk
gewicht gezet of de kwaliteit van het technische luik van de opdracht.
Voor jeugdverblijven en scholenbouw tenslotte, werd het plan van aanpak
meegenomen als bijkomend gunningcriterium.
De keuze voor bepaalde gunningcriteria en het gewicht dat hier aan gegeven
werd, illustreert hierbij de rol en het profiel dat verwacht werd van de
toekomstige private partner.
Tabel 18: Gunningscriteria bij de vijf Vlaamse PPS-projecten
Sociale
Huisvesting
Jeugdverblijven
VIAZaventem
Brabo I
Scholenbouw
Prijs (45%)
Beschikbaar-
Gecorrigeerde
Netto Contante
Beschikbaar-
heidvergoeding
netto contante
Waarde (42%)
heidvergoeding
Prijscriterium
(40 %)
waarde
30
(50%)
(60%)
Risicoallocatie
(50%) Hoe
meer risico’s
de private
partner
opneemt, hoe
hoger de score
30
GNWC = NCW (beschikbaarheidsvergoedingen) – 0,5 * NCW (minderheidsparticipatie VIAInvest)
‫ ׀‬123 ‫׀‬
Plan van
project-
Plan van
mijn (5%)
aanpak ( 35 %)
beheersing
aanpak (25%)
(18%)
(met
(technisch)
belangrijk
Planmatig
Uitvoeringster
subcriterium:
relatiemanagement
en
communicatiep
Kwaliteit
lan)
Kwaliteit van
Financiering-
robuustheid en
Financieel
het
strategie en
kwaliteit
model en
bouwproject
detailstaten
businessplan
financierings-
(40%)
(25 %)
(18%)
strategie (15%)
(financieel)
Kwaliteit van
het onderhoud
ontwerp (22%)
(10%)
Private kandidaten zullen hun projectvoorstellen sterk laten afhangen van
de criteria waarop gegund gaat geworden. De publieke actor moet zich
afvragen of de gunningcriteria zullen leiden tot een voor hun wenselijke
inschrijving. Prijs is een veel gebruikt criterium omdat het een gemakkelijk
meetbaar criterium is. In functie van de ambitie die men nastreeft bij PPS
(meerwaarde, een goede prijs/kwaliteit verhouding, innovatie, snelheid van
uitvoering,..), kan en mag men zich in de gunning criteria niet overwegend
richten op het prijsaspect. Zo zal, op het moment dat de gunning voor het
grootste deel wordt bepaald door de prijs, de prikkel voor private
kandidaten lager zijn om te komen tot oplossingen die zich op kwaliteit,
creativiteit of innovatie onderscheiden.
De
SLA’s
die
verbonden
zijn
aan
de
hoogte
van
de
beschikbaarheidvergoeding en de lifecycle-benadering van de opdracht
kunnen dit effect temperen. Doordat ze rechtstreeks de link leggen tussen
kwaliteit
(enerzijds
operationele
kwaliteit
en
anderzijds
de
materiaalkeuze). Er zijn echter ook andere elementen die meerwaarde
kunnen genereren die minder worden beïnvloed door het opstellen van de
‫ ׀‬124 ‫׀‬
juiste SLA’s of door gebruik te maken van een geïntegreerde dbfm-aanpak.
Naast de mate van creativiteit en innovatie kan het gaan om:
beeldkwaliteit, functionaliteit, flexibiliteit, ‘gezondheid en welzijn’, ‘milieu
en duurzaamheid’, en maatschappelijke meerwaarde. De waarde die men
als aanbestedende overheid hecht aan de verschillende meerwaarden dient
afgeleid te kunnen worden via de opgestelde gunningcriteria.
Men moet als aanbestedende overheid wel opletten dat men ook met
kwaliteitscriteria tot een objectieve beoordeling komt. Een criterium als
‘beeldkwaliteit’ kan op het eerste zicht enkel een subjectieve beoordeling
met zich mee brengen. Over wat kwalitatief goed of mooi is, kunnen
meningen zodanig verschillen. Kwaliteit als gunningcriterium vereist wel dat
er criteria worden gehanteerd die het voor de inschrijver begrijpelijk maken
waarop zijn inschrijving zal worden beoordeeld en aan welke kwaliteitseisen
hij zal moeten voldoen. In de gunningleidraad moet dan ook duidelijk en
eenduidig gespecificeerd worden op welke aspecten van kwaliteit er
beoordeeld zal worden en op welke basis deze beoordeling zal gemaakt
worden.
6. Selectiefase
In de selectiefase van een PPS-proces wordt de eigenlijke procedure om de
private partij te zoeken doorlopen. Het uiteindelijke doel van deze fase is
het selecteren van de meest geschikte private PPS-partner(s) voor het
uitvoeren van het project.
> 6.1.
Kies het gepaste mechanisme voor de selectie van de private
partner
Uit de cases is gebleken dat, wanneer het gaat om de realisatie van PPSprojecten, de voorkeur wordt gegeven aan de onderhandelingsprocedure.
Deze aanbestedingsprocedure laat namelijk toe te ontsnappen aan de
strikte procedures van de aanbesteding en de offerteaanvraag.
In het kader van PPS kan in twee gevallen een beroep gedaan worden op de
onderhandelingsprocedure (Eubelius 2009):
‫ ׀‬125 ‫׀‬
-
In het geval dat de gewenste dienst ((van financiële instellingen),
intellectuele diensten, zoals het ontwerpen van bouwwerken) van
die aard is dat de specificaties van de opdracht niet met voldoende
nauwkeurigheid kunnen worden bepaald “op de opdracht
overeenkomstig de voorschriften inzake de openbare of de niet
openbare procedure voor de keuze van de beste inschrijving te
gunnen”
-
In ‘uitzonderlijke gevallen’, wanneer het gaat om werken of
diensten waarvan de aard of de onzekere omstandigheden
verhinderen om op voorhand een globale prijs vast te stellen31.
Vaak
komen
PPS-projecten
in
aanmerking
voor
de
onderhandelingsprocedure. PPS-projecten zijn doorgaans complex, niet in
het bijzonder omdat ze een lange termijn planning vergen en verschillende
componenten (bouw, ontwerp, financiering, onderhoud en/of exploitatie)
omvatten. De specificiteit van PPS-projecten zorgt er vaak voor dat het voor
aanbestedende overheden onmogelijk is om vooraf een globale prijs vast te
stellen voor de gehele looptijd van het project, waardoor de
onderhandelingsprocedure de meest aangewezen weg zal zijn (Eubelius
2009).
Toch moet voor ieder individueel project een concrete motivering gemaakt
worden waarom men voor de onderhandelingsprocedure kiest.
31
Het enthousiasme om gebruik te maken van dit uitzonderingsgeval dat het gebruik van de
onderhandelingsprocedure met bekendmaking toelaat, wordt evenwel getemperd in de mate
dat de Commissie in zijn Groenboek uitdrukkelijk stelt dat deze afwijking uitsluitend geldt
“voor uitzonderlijke situaties waarin vooraf onzekerheid bestaat over de aard of de omvang
van de uit te voeren werkzaamheden, maar niet voor situaties waarin de onzekerheden andere
oorzaken hebben, zoals wanneer de prijs lastig vooraf kan worden vastgesteld als gevolg van
de complexiteit van de financieel-juridische constructie” (Van Hyfte 2006)
‫ ׀‬126 ‫׀‬
Situatie in Vlaanderen
Tabel 19: Gunningsprocedure bij de vijf Vlaamse PPS-projecten
Sociale
Huisvesting
Jeugdverblijven
VIAZaventem
Brabo I
Scholenbouw
Beperkte
onderhandelings
Onderhandeling
Onderhandeling
Onderhandeling
offerteaanvraag
procedure met
sprocedure met
sprocedure met
sprocedure met
met
voorafgaande
voorafgaande
voorafgaande
voorafgaande
bekendmaking
bekendmaking
bekendmaking
bekendmaking
bekendmaking
voor de F-
voor de F-
component
component
In tweede
instantie:
onderhandelingspr
ocedure zonder
bekendmaking
Binnen de vijf onderzochte cases is enkel het project sociale huisvesting
gestart met de klassieke overheidsopdrachtprocedure: de offerteaanvraag.
Bij de start van dit project was de ervaring van dergelijke projecten
beperkt. Vanuit de inspectie van Financiën werd aangedrongen op het
gebruik van de klassieke procedure van offerteaanvraag omdat men daar
argwanend stond tegen de onderhandelingsprocedure die een grotere
vrijheid liet dan de klassieke offerteaanvraag en minder transparant (op het
moment van onderhandelen). Snel bleek echter dat de Vlaamse overheid
door deze klassieke procedure toe te passen op een PPS-project vrij snel op
een dood spoor zat. Geen enkele marktpartij kon de opdracht realiseren
binnen het vooropgestelde budget. Hierop werd besloten om alsnog de
onderhandelingsprocedure op te starten met de geselecteerde
marktpartijen.
‫ ׀‬127 ‫׀‬
> 6.1.1.
Knelpunten van de onderhandelingsprocedure
De onderhandelingsprocedure laat meer flexibiliteit toe dan de klassieke
manier
van
aanbesteden.
Deze
procedure
is
evenwel
een
uitzonderingsprocedure en kan enkel toegepast worden onder strikte
voorwaarden (zie hierboven).
Een nadeel van deze procedure is dat de overheid tijdens de
onderhandelingen zich aan het bestek moet houden dat aan de basis ligt van
de gunning. Er kan met andere woorden geen aanpassingen gebeuren aan de
hand van nieuwe inzichten. De aanbestedende overheid kan evenwel op
voorhand een marktverkenning houden om het bestek en het eisenpakket te
optimaliseren alvorens ze de opdracht publiceren. Hierbij rijst wel het
probleem dat een afzonderlijke marktverkenning het risico op ongelijke
behandeling tussen de inschrijvers die deel hebben genomen aan de
marktverkenning en diegene die niet hebben deelgenomen. Hierdoor sluit er
toch een bepaalde rigiditeit in de onderhandelingsprocedure waarbij de
voorwaarden van de oorspronkelijke opdracht niet fundamenteel kunnen
worden gewijzigd. Hierdoor wordt door de private kandidaten vaak een
oplossing voorgesteld waarbij wordt gespeculeerd op de soms vage wens van
de aanbestedende overheid (Van Hyfte 2006).
Bijkomend zit de aanbestedende overheid bij de onderhandelingsprocedure na
de BAFO behoorlijk snel in een een-op-een-situatie waardoor het
competitieaspect voor een groot stuk weg valt. Met de ‘preferred bidder
‘(geprefereerde aanbieder) moet er dan nog over veel zaken verder worden
afgestemd. De andere private kandidaten worden in deze fase in de wachtkamer
gezet als ‘stok achter de deur’. Het gebeurd echter zelden of nooit dat de
geprefereerde aanbieder in de laatste fase van de gunning alsnog vervangen
wordt door een andere private kandidaat.
‫ ׀‬128 ‫׀‬
Figuur 10: De onderhandelingsprocedure
(Lorfi 2009:57)
> 6.1.2.
Mogelijkheid van de concurrentiedialoog
Bij alle bestudeerde projecten werd gebruik gemaakt van de zogenaamde
“onderhandelingsprocedure”. Bij dergelijke onderhandelingsprocedure zit
de overheid na de BAFO, zoals gezegd, behoorlijk snel in een een-op-eensituatie waardoor het competitieaspect voor een groot stuk weg valt. Het
rekenhof (2009) ziet hiervoor heil in de concurrentiedialoog.
De concurrentiedialoog is een gunningsprocedure die door de Europese
Commissie in 2004 werd geïntroduceerd om complexe overheidsopdrachten
op de markt te plaatsen. Deze procedure is expliciet (maar niet exclusief)
gelinkt aan PPS-opdrachten. De toepassingsvoorwaarden voor de
concurrentiedialoog zijn daarbij gelijkaardig aan die van de
onderhandelingsprocedure
(die
evenwel
expliciet
als
een
uitzonderingsprocedure wordt aanzien). Een aanbestedende overheid kan de
concurrentiedialoog slechts gebruiken in geval van een bijzonder
ingewikkelde opdracht, wanneer zij objectief niet in staat is de technische
middelen te bepalen die aan haar behoeften kunnen voldoen of te
beoordelen wat de markt te bieden heeft op het stuk van technische,
financiële of juridische oplossingen (Van Hyfte 2006).
De concurrentiedialoog staat open voor alle aannemers, leveranciers, of
dienstverleners die wensen deel te nemen aan de procedure. De
aanbestedende overheid voert vervolgens een dialoog met de voor de
procedure geselecteerde kandidaten om een of meer oplossingen uit te
werken die aan de behoeften van de aanbestedende overheid voldoen. Op
‫ ׀‬129 ‫׀‬
grond van deze oefening zullen de gekozen kandidaten worden uitgenodigd
om een offerte in te dienen.
Na het beëindigen van de dialoog worden de gegadigden verzocht om hun
definitieve inschrijving in te dienen op basis van de tijdens de dialoog
geformuleerde oplossing (of oplossingen). Deze inschrijvingen worden tot
slot op basis van de van tevoren bepaalde gunningcriteria beoordeeld.
Figuur 11: De concurrentiedialoog
(Lorfi 2009:53)
De concurrentiedialoog kan een oplossing bieden, maar is echter geen
zaligmakende procedure. Naast een aantal voordelen (Hoezen en Hillig
2008):
-
Maakt het mogelijk om met complexe projecten om te gaan terwijl
het de competitie hoog houdt;
-
Mogelijke stimulans voor innovatieve oplossingen;
-
Het bestek kan nog makkelijk aangepast worden tussen publicatie
van de opdracht en het gunnen van het contract;
-
Stimuleert communicatie tussen private en publieke partners;
-
Geeft de publieke partner al erg vroeg een inkijk in wat de private
markt heeft te bieden.
Heeft de procedure echter ook grote nadelen:
-
‫ ׀‬130 ‫׀‬
Erg hoge transactiekosten (tijd en arbeidsintensieve procedure);
-
Moeilijk huwelijk tussen principes rond transparantie en gelijke
behandeling aan de ene kant en vertrouwelijkheid van informatie
aan de andere kant;
-
Door de grote voorbereidingskosten kunnen enkel financieel sterke
groepen mee dingen naar de opdracht, wat de competitie niet ten
goede komt;
-
Gevaar van niet vergelijkbaarheid van de voorstellen;
-
Geen mogelijkheid tot combinatie van voorstellen;
-
Het verloop van de procedure blijft onzeker.
Per project moet men de afweging maken tussen deze voor- en nadelen. Om
deze mogelijkheid te benutten dient er werk gemaakt te worden van de
uitvaardiging van het uitvoeringsbesluit dat de inwerkingtreding van de
concurrentiedialoog mogelijk maakt.
> 6.2.
> 6.2.1.
Beperk de onderhandelingskosten
Voorzien van een rekenvergoeding voor de private
kandidaten?
Het algemene principe luidt dat de kosten die gepaard gaan met het
indienen van een inschrijvingsdossier voor grote infrastructuurprojecten ten
laste zijn van de private kandidaten (National Treasury 2005). Een vaak
weerkerende kritiek van gegadigde inschrijvers voor een DBFM-project zijn
de grote offertekosten die met een deelname aan een gunningprocedure
gepaard gaan. Vooral voor de inschrijvers die de opdracht niet binnenhalen,
vormen deze kosten een groot probleem, aangezien de winnende inschrijver
de gemaakte offerte- en studiekosten kan doorrekenen in zijn prijs (Vlaams
Kenniscentrum PPS 2009).
Internationaal gezien is er echter geen uniformiteit in het beleid ten
aanzien van een reken- of ontwerpvergoeding. In Nederland worden bij
infrastructuurprojecten vergoedingen van 1 tot 2 miljoen euro per
verliezende partij die de hele procedure in concurrentiegerichte dialoog
hebben doorlopen toegekend. Zo verhoogde de Rijksgebouwendienst in 2009
de ontwerpvergoedingen voor hun nieuwe PPS-projecten aanzienlijk. Waar
in de oude regeling sprake was van een vergoeding van 50.000 tot 150.000
euro, is deze bij de nieuwe regeling verhoogd tot een vergoeding van
‫ ׀‬131 ‫׀‬
700.000 tot 1.000.000 euro. In Groot-Brittannië daarentegen wordt geen
ontwerpvergoeding toegekend. De overheid werkt daar immers zelf het
ontwerp uit (Deloitte 2009). Door de introductie van de concurrentiedialoog
die grotere inspanningen van de private kandidaten vraagt (en bijgevolg ook
hogere transactiekosten) gaan er in Groot-Brittannië echter ook stemmen op
om in sommige gevallen een rekenvergoeding te voorzien voor verliezende
consortiums.
In Vlaanderen zelf is het beeld heel verscheiden. In sommige projecten zijn
er helemaal geen vergoedingen. In andere projecten is dit wel het geval.
Ook de hoogte van de vergoeding verschilt (Deloitte 2009). Tabel 20 geeft
een overzicht van de vijf projecten met betrekking tot het gebruik van een
rekenvergoeding.
Rekenvergoeding
Tabel 20: Rekenvergoeding bij de vijf Vlaamse PPS-projecten
Sociale
Huisvesting
Jeugdverblijven
VIAZaventem
Brabo I
Scholenbouw
Geen reken-
Geen reken-
€ 25 000 Voor
€ 150 000 te
Niet gekend
vergoeding
vergoeding
de financiële
dragen door de
voorzien
voorzien
partner
SPV (of de
‫ ׀‬132 ‫׀‬
aanbestedende
(+/- € 70 000 à
overheid indien
€ 100 000 voor
er geen
aannemer)
contractsluiting
komt)
Voor alle
tijdig en
regelmatige
regelmatige
inschrijvers die
offerte
Niet gekend
Voorwaarden
uitgenodigd
zijn voor de
niet tot
BAFO, maar
Financial-close
niet aan de
gekomen
preferred
bidder
niet het
voorwerp
uitmaakt van
het afroepen
van een bid
bond
> 6.2.1.1. Argumentatie voor het gebruik van een rekenvergoeding
We hebben reeds vermeld dat een deelname aan een gunningprocedure voor
PPS-projecten een kostelijke zaak is voor private kandidaten (hetgeen ook
door tal van private respondenten werd aangegeven). Deze hoge
instapkosten kunnen een aantal negatieve gevolgen hebben. Een
rekenvergoeding kan helpen om de drempel inzet te verlagen. De hoge
transactiekosten die gepaard gaan met de kandidatuurstelling voor een PPSproject kunnen vooral problematisch worden voor afvallende private
kandidaten die de ganse selectieprocedure tot en met de BAFO hebben
doorlopen en bijgevolg grote kosten hebben gemaakt. Dit kan op de eerste
plaats negatieve gevolgen hebben op lange termijn. De kosten die een
verliezend consortium maakt moeten zij trachten te recupereren via andere
projecten, met als gevolg dat ze minder competitief kunnen zijn bij deze
volgende projecten. Dit is in het bijzonder problematisch voor een kleine
markt (zoals Vlaanderen) waarin er weinig dealflow is. Ten eerste is de te
verdelen koek voor marktpartijen kleiner, ten tweede is de kans om eerder
verlies goed te maken ook kleiner. Bijgevolg zou het risico kunnen bestaan
dat de markt gedomineerd raakt door een beperkt aantal marktpartijen
waardoor de onderhandelingspositie van de overheid verzwakt. Algemeen
wordt gesteld dat wanneer de omvang van het project biedingen
onbetaalbaar of te riskant maken voor bieders zou een rekenvergoeding het
‫ ׀‬133 ‫׀‬
pad voor private kandidaten kunnen effenen om
biedingprocedure in te stappen (National Treasury 2005).
toch
in
de
Naast het aantal aanbieders is het anderzijds van belang om de juiste
partijen te laten bieden (Deloitte 2009). Indien met opteert voor een
rekenvergoeding moet er over waken dat men zogenaamde ‘vrijbuiters’ die
enkel uit zijn op een vergoeding (of, dixit een respondent,
kandidatuurstellingen gebruikt om hun eigen junior-profielen op te leiden)
afweert. Overheden mogen daarom van geïnteresseerde private partijen
verwachten dat zij een zeker commercieel risico blijven behouden (en
bijgevolg voor een groot stuk van de kosten zelf blijven opdraaien).
Daarnaast kan men opteren om enkel een vergoeding te voorzien voor
diegene die tot de BAFO geraken.
Tot slot kunnen de hoge transactiekosten echter ook op korte termijn
negatieve gevolgen hebben. Dat de inzet tussen winst en verlies zo groot is,
kan voor een verliezend consortium een prikkel zijn om de gunningbeslissing
aan te vechten bij de Raad van Staten met een lange procedureslag als
mogelijk gevolg.
> 6.2.1.2. Argumentatie tegen het gebruik van een rekenvergoeding
Een belangrijk tegenargument voor het gebruik van rekenvergoedingen is
dat het vrijbuiters zou kunnen aantrekken die enkel uit zijn op het innen
van deze vergoeding en bijgevolg geen kwalitatieve bijdrage levert aan het
uiteindelijke project. Rekenvergoedingen aan verliezende bieders kunnen
op die manier de facto minder succesvolle PPS-firma’s subsidiëren en hen
ontmoedigen om hun middelen te herschikken naar andere PPS-projecten
waar ze meer succesvol kunnen zijn (UEPC 2004). Zoals hier boven reeds
aangegeven kan dit gecounterd worden door te voorzien dat dergelijke
rekenvergoeding enkel worden voorzien aan kwalitatief hoogstaande
projecten (bijvoorbeeld diegene die tot aan de BAFO raken). Het
belangrijkste tegenargument is echter dat het voorzien van
rekenvergoedingen dat deze de kostprijs van projecten significant doet
stijgen.
‫ ׀‬134 ‫׀‬
> 6.2.1.3. Afwegingsmodel voor het al dan niet voorzien van een
rekenvergoeding
In bovenstaande context is het van groot belang dat er klaarheid bestaat
over welke rekenvergoedingstrategie overheden moeten toepassing. In de
wetenschappelijke literatuur is er echter weinig onderzoek verricht naar de
effectiviteit van dergelijke rekenvergoedingen. Overwegende dat het
argument voor het gebruik van rekenvergoedingen intuïtief steek houden, is
er geen theoretische of empirische basis voor een dergelijk argument.
Daarom is het van cruciaal belang te onderzoeken onder welke voorwaarden
rekenvergoedingen effectief zijn, en hoeveel dergelijke vergoeding moet
bedragen om adequaat te zijn in verschillende biedingsituaties. Een eerste
theoretische aanzet werd gegeven door Ho (2005), die aan de hand van de
speltheorie een afwegingsmodel ontwikkelde voor het gebruik van
rekenvergoedingen.
Het rekenvergoedingmodel van Ho (2005) is gebaseerd op analyses van
biedingcompetitie tussen twee, drie, vier en N (N> 4) bieders. Op deze
manier geeft het model de overheid een theoretisch kader voor beslissingen
omtrent het al dan niet voorzien van rekenvergoedingen. Hieruit kunnen
vier belangrijke lessen voor het beleid inzake het verstrekken van
rekenvergoedingen worden getrokken:
1. Oneigenlijk gebruik van rekenvergoedingen kunnen hoge inspanning
van de aanbieders ontmoedigen;
2. Het bepalen van een rekenvergoedingstrategie kan worden
beschouwd als een probleem van drie dimensies: het aantal
inschrijvers, de complexiteit van het project en de rentabiliteit van
het project. (Project complexiteit kan worden gekenmerkt door
hoeveel extra inspanning nodig is voor verbetering, die wordt
gedefinieerd als E in dit model. Rentabiliteit van het project,
aangeduid als W in dit model, is de verwachte winst zonder
rekenvergoeding);
3. Een rekenvergoeding is niet wenselijk wanneer de kosten van de
extra inspanning, E, zeer klein zijn of groot juist ten opzichte van
de verwachte winstmarge vóór compensatie. Meer zelfs,
rekenvergoedingen worden niet aanbevolen voor twee-of drie-
‫ ׀‬135 ‫׀‬
bieder aanbestedingen als gevolg van de ineffectiviteit van
dergelijke vergoeding, ongeacht hoe eenvoudig of complex het
project is. Bij vier of meer bieders, wordt de rekenvergoeding meer
effectief in het bevorderen hogere inspanning;
4. Het is niet per se beter om een rekenvergoeding te gebruiken, zelfs
wanneer de rekenvergoeding effectiever wordt in het stimuleren
van een hogere inspanning. In feite, moet de uiteindelijke
beslissingen over de vraag om al dan niet gebruik te maken van een
rekenvergoeding en het bedrag van deze compensatie beoordeeld
worden door een marginaal kosten-batenanalyse.
Bij les 3 merkt Ho op dat het bij PPS-projecten niet ongebruikelijk is dat het
aantal bieders beperkt blijft tot twee of drie. In dit geval moet de overheid
geen gebruikmaken van rekenvergoeding als een stimulans.
> 6.2.1.4. Interim conclusie
Het afwegingsmodel van Ho vertrekt van het aantal private private actoren
die zich kandidaat stellen voor een PPS-project. Indien er voldoende
kandidaten zijn voor de realisatie van een PPS-project lijkt een
rekenvergoeding geen goed idee. Het stimulerend effect om tot betere
projectontwerpen te komen lijkt miniem. Bovendien verhoogt het
toekennen van rekenvergoedingen de kostprijs voor de overheid aanzienlijk
(hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks wanneer er geopteerd wordt om
de betaling van de vergoedingen ten laste te leggen van het winnend
consortium (zie DBFM-handboek, Vlaams Kenniscentrum PPS).
Een rekenvergoeding kan vanuit dit uitgangspunt wel nut hebben wanneer er
gevreesd wordt dat er zich te weinig kandidaten zullen aandienen voor het
project omwille van een ongunstige verhouding “instapkosten/kans dat men
geselecteerd wordt”.
Om de verhouding “instapkosten/kans dat men geselecteerd wordt”
voordeliger te maken zijn er naast het voorzien van een rekenvergoeding
echter een ander (zeker op langere termijn voordeligere) mechanisme voor
handen: een doorgedreven standaardisatie (zie punt 5.5.1.).
‫ ׀‬136 ‫׀‬
Bovendien zijn er naast een doorgedreven standaardisatie nog andere
mechanismen die er toe bijdragen om de transactiekosten voor de private
actoren te verlagen (niet alleen tijdens de selectiefase, maar ook met het
oog op de uitvoeringsfase).
> 6.3.
Stel een doordachte risicomatrix op
Een optimale risicoverdeling tussen publieke en private actoren is een van
de belangrijkste, zij het niet het belangrijkste, succesfactor voor PPSprojecten. Vanuit het perspectief van de publieke partner moet de
risicoallocatie bekeken worden vanuit de optiek van ‘value for money’. In
deze context is het adagium dat risico’s het best worden gelegd bij die
partij die deze het best kan beheren en beheersen.
In dit opzicht zijn er vier interpretaties mogelijk van het principe van de
beheersbaarheid van risico’s (Risman 2001):
1. Risico neerleggen bij de partij die het risico het best kan beïnvloeden.
Het gaat hierbij om de vraag welke partij de meeste kennis, capaciteiten
en/of ervaring heeft met betrekking tot het erkende probleem. Bij deze
visie ligt de grootste meerwaarde voor PPS.
2. Risico neerleggen bij de partij die het risico het best kan dragen. Een
partij kan een risico slechts dragen als de gevolgschade wanneer een
feitelijk risico zich werkelijk voordoet het voortbestaan van de organisatie
niet in gevaar komt. In die zin zorgt deze invalshoek voor een grotere
stabiliteit van het gehele PPS-project.
Een partij die een risico overgedragen krijgt moet een betrouwbare
financiële inschatting kunnen maken van de gevolgen van het potentiële
risico (Horvat 2001; Risman 1999). Om een risico bij de private partner te
leggen, moet de private partner in staat zijn om de actuele
verwachtingswaarde van het risico dusdanig te reduceren dat afkopen van
het risico voor de publieke overheid financieel aantrekkelijk wordt (Risman,
1999). Het is met andere woorden onnuttig om extreme of totaal
onvoorspelbare risico’s bij de private actor te leggen, omdat deze daar
extreem hoge vergoedingen voor moeten vragen (bijvoorbeeld het risico op
veranderende regelgeving). De kosten als gevolg van het risico moeten
redelijk en kosteneffectief zijn voor de risico-ontvanger. De ontvanger moet
‫ ׀‬137 ‫׀‬
in staat zijn om de consequenties van het risico te dragen als deze optreedt
en het moet niet leiden tot de introductie van een ander risico,
bijvoorbeeld faillissement (Vermande en Spalburg 1998). Dit betekent in de
praktijk vooral dat private actoren zich via verzekeringen gaan indekken
tegen deze risico’s. De premies die ze hier voor moeten betalen rekenen ze
bijgevolg door in de beschikbaarheidvergoeding. Een onevenwichtige
risicospreiding heeft bijgevolg tot resultaat dat de overheid zeer hoge
risicopremies zal betalen (Vlaams Kenniscentrum PPS 2009b).
3. Risico neerleggen bij de partij die er het meeste nadeel of voordeel van
ondervindt (want een risico kan ook een kans zijn). Dit kan toegepast
worden als extra motivatie voor een partij om zich in te zetten voor een
bepaald risico. In deze context fungeert een optimale risicoverdeling als een
belangrijk
sturingsinstrument
om
alle
betrokken
partners
te
responsabiliseren en te engageren voor het project.
4. Een combinatie van bovengenoemde principes. Een optimale
risicoverdeling in functie van een succesvolle PPS zou idealiter rekening
moeten houden met de drie bovenstaande visies.
Er zijn twee dimensies aan de allocatie van risico’s (Li et al 2005). Een
eerste dimensie is de kwalitatieve dimensie: welke risico’s worden aan
welke actoren toegewezen. Een tweede dimensie is de kwalitatieve
dimensie: Hoeveel van het risico moet worden over gedragen. Deze tweede
dimensie is erg projectspecifiek en onderhevig aan gesofistikeerde
rekenmodellen en onderhandelingen.
Wat de eerste dimensie betreft hebben we eerder in de rapport vermeld dat
ESR-neutraliteit een belangrijke driver is voor het initiëren van PPS
projecten in Vlaanderen. Een project is ESR neutraal wanneer het
bouwrisico en het beschikbaarheidrisico of vraagrisico bij de private partner
worden gelegd. Op die manier valt de transactie buiten de balans van de
contracterende overheid. Men moet echter waken dat het streven naar ESR
neutraliteit niet interfereert met de optimale risicoverdeling in functie van
een succesvol project. De doelstelling van ESR-neutraliteit kan tot een
suboptimale risicoverdeling leiden, dit wil zeggen dat aan de private
opdrachtnemer ook risico’s worden overgedragen die hij niet beheerst en
ook niet kan overdragen of slechts aan een onevenredig hoge prijs kan
overdragen. Het resultaat daarvan is dat de doelstelling ESR-neutraliteit te
‫ ׀‬138 ‫׀‬
bereiken een prijsverhogend effect heeft (Vlaams Kenniscentrum PPS
2009b).
Situatie in Vlaanderen
In Vlaanderen blijkt de onderhandelingen over een billijke risicoverdeling
tussen publieke en private actoren een moeilijke opdracht. Bij de eerste
PPS projecten leek er vanuit de Vlaamse overheid een grote
terughoudendheid om bepaalde risico’s op zich te nemen. PPS-projecten
dwingen publieke actoren om na te denken over de risico’s die met grote
infrastructuur gepaard gaan. In klassieke aanbestedingsprojecten wordt men
niet verplicht om zo diepgaand op de mogelijke risico’s in te gaan.
Overheden namen zonder zich hierover vragen te stellen bepaalde risico’s
op zich. De bewustwording van deze risico’s heeft er mee voor gezorgd dat
men grote risicopakketten naar de private partners wou overdragen.
“Je hoorde soms bij PPS, je moet zoveel mogelijk risico’s bij de
private sector leggen dan zijn wij er van af. Zo werkt het
natuurlijk niet. Elk risico moet verzekerd worden, herverzekerd en
moet je ook financieren. Dus je moet eigenlijk een optimale
risicoverdeling nastreven. Je kan bv niet zeggen tegen de
opdrachtnemer: jij bent verantwoordelijk voor als we geen
bouwvergunning krijgen. Dat is in zo een dossier niet realistisch.”
(citaat 40)
Naast een loutere risicoaversie werd in een project geopperd dat de grote
risico-overdracht naar de private partner behoorde tot een
onderhandelingsstrategie om tot een zo voordelig mogelijke uitkomst te
komen.
“Die risicomatrix was ook een stuk van de gunningcriteria. In die
zin kon je de aannemer toch onder druk zetten. We legden in
eerste instantie heel veel risico’s bij de opdrachtnemer en hij
moest dan begroten hoeveel de risico’s financieel zouden kosten.
In die optiek kon er dan beoordeeld worden. Kijk je gaat niet aan
het begin van de onderhandeling zeggen, we beginnen met het
minimum, dat is eigenlijk in strijd met wat ik eerst zei, maar je
probeert toch een zo gunstig mogelijk uitgangspunt te hebben.”
(citaat 41)
‫ ׀‬139 ‫׀‬
Naarmate de ervaring met PPS groeit, komt echter het besef dat een billijke
risicoverdeling onontbeerlijk was.
“Dat is ook mijn aanvoelen dat er te veel risico bij de private
partner ligt. Dat is mijn gevoel, te veel vraagtekens aan de kant
van de private partner, en wij proberen daar nu aan te werken.”
(citaat 42)
Ook op de private markt ziet men verbetering op het vlak van risicooverdracht:
“Nu is het minder, maar vroeger was die risico allocatie matrix
totaal niet evenwichtig. Alles bij de privé. Als je van daar moet
vertrekken, zeg je als overheid: ik heb alles weg geduwd. Maar dat
wordt toch terug geduwd. En finaal wordt er dan meer terug
geduwd dan oorspronkelijk. We gaan nu meer naar een
standardisatie van de risicomatrix. Als je evenwichtiger vertrekt.
Dan eindig je ook evenwichtiger. Als je met een onevenwichtig
vertrekt, wordt er zoveel doorgedrukt en dan krijg je finaal die
tijdsdruk en dan ben je finaal als overheid slechter af.” (citaat 43)
Onderstaande tabel 21 geeft in de mate van het mogelijke (toegang tot de
contracten) weer in welke mate bepaalde risico’s voornamelijk bij de aan
de private partner of de publieke partner worden toegewezen dan wel of
ze gedeeld worden.
Tabel 21: Risicoverdeling bij de vijf Vlaamse PPS-projecten
Bouwrisico
Sociale
huisv.
Jeugdh.
VIA-Z.
Brabo I
Scholen
bouw
X
X
X
X (1)
X (1)
X
X
X
X (1)
X (1)
Publiek
Privaat
Gedeeld
Beschikbaarheidsrisico
Publiek
Privaat
Gedeeld
Vraag/
volumerisico
‫ ׀‬140 ‫׀‬
nvt
Publiek
Privaat
X
X
Gedeeld
Financiering
risico
X
Publiek
Privaat
X
X
X
X (2)
Gedeeld
Exploitatie
risico
Publiek
X (3)
X
nvt
X
Privaat
Gedeeld
Onvoorziene
omstandigheden/
Force majeure
Politieke
en
regelgeving
risico’s
Publiek
Privaat
X
Publiek
X
Gedeeld
Niet
gekend
X (5)
Publiek
Privaat
X
Niet
gekend
Gedeeld
Vergunningen
en
administratieve
afhandeling
Niet
gekend
X (5)
Gedeeld
Privaat
X (4)
Niet
gekend
X
Niet
gekend
X
Niet
gekend
X (6)
(1) Doorgeschoven naar onderaannemers SPV
(2) In geval van een verplichte herfinanciering tussen het vijfde en het tiende jaar
na de start van het project zal de overheid de financiering op zich nemen indien de
projectvennootschap er niet in slaagt om herfinanciering aan te trekken.
(3) Waarborg voor leningen SPV tot 1 miljard EUR en waarborg voor nietgesubsidieerde beschikbaarheidvergoedingen
(4) Voor de niet-verzekerbare risico’s
(5) Publieke partner springt financieel bij vanaf een bepaalde drempelwaarde
(6) Publiek voor de primaire vergunningen, privaat voor de secundaire vergunningen
Tabel 21 illustreert dat de risicoverdeling bij de Vlaamse cases
voornamelijk werden toegewezen vanuit het oogpunt van de ESRneutraliteit. Bij al de projecten werden het bouw- en beschikbaarheidrisico
overgedragen naar de private partner.
Bij het project jeugdherbergen en scholenbouw werd het vraag- of
volumerisico bij de private partner gelegd. Dergelijke risico’s zijn moeilijk
of niet beheersbaar voor een private actor. Voor het project
‫ ׀‬141 ‫׀‬
jeugdherbergen kan dit een invloed hebben gehad op het gegeven dat geen
private actoren zich kandidaat hebben gesteld voor het project.
De financiële crisis van eind 2008 doorkruiste de contractonderhandelingen
bij sommige projecten (Brabo I en scholenbouw). Bij deze projecten zien we
dat het financieringsrisico voor een gedeeld wordt. Dit in tegenstelling tot
voorgaande projecten waar dit risico voornamelijk bij de private partner
werd gelegd.
> 6.4.
Praat de risico- en taakverdeling uit zodat elke partij er
hetzelfde onder verstaat
Het is niet alleen noodzakelijk om een evenwichtige risico en taakverdeling
op te stellen, het is van primair belang dat dit op een heldere en duidelijke
wijze gebeurd. Onderhandelingen in het kader van PPS zijn moeilijk en erg
juridisch van aard. Vaak nemen adviseurs en juristen aan beide zijden van
de onderhandelingstafel een belangrijke rol op zich. Het eindresultaat
vertaald zich dikwijls in erg complexe en lijvige contracten die een
evenwicht vormen, maar die moeilijk begrijpbaar zijn voor de actoren die
uiteindelijk voor de uitwerking van het project moeten zorgen.
Wanneer er in de uitvoeringsfase bepaalde problemen manifesteren, kunnen
dergelijke complexe contracten er voor zorgen dat er, ondanks de grote
inspanningen tijdens de onderhandelingen, toch conflicten optreden tussen
de verschillende partners over wie de uiteindelijke verantwoordelijk draagt.
Dergelijke conflicten kunnen de goede werking van het project in gedrang
brengen32.
Op het moment dat dergelijke situaties zich voor doen moet het voor de
betrokken actoren snel duidelijk zijn wie verantwoordelijkheid draagt. Het
vereenvoudigen van de risicoverdeling door gebruik te maken van
(internationale) standaarden strekt dan ook tot aanbeveling.
32
Zie bijvoorbeeld de vervuiling van de Zenne dat het dieptepunt was van een lang aanslepend
conflict tussen de bevoegde Brusselse minister en Aquiris (waterzuiveringsstation in
private concessie). Beide partijen schoven de verantwoordelijkheid van de schade die
binnenstromend zand veroorzaakte, naar elkaar door.
‫ ׀‬142 ‫׀‬
> 6.5.
Let op voor een te sterke juridisering en rigiditeit
Het voorgaande punt duidt op een problematiek die ruimer gezien kan
worden als de over-juridisering van PPS-projecten. Vlaanderen moet
oppassen dat het de projecten niet te veel versmacht door een te sterke
juridisering. Van bij het begin te veel nadruk leggen op het juridische
aspect maakt het projectverloop erg rigide. Dergelijke doorgedreven
juridisering lijkt voornamelijk ingegeven door de beperkte ervaring met
PPS-projecten en de daaruit vloeiende voorzichtigheid die overheden aan de
dag willen leggen. Door het betrekken van (veelal externe) juristen wil men
voorkomen dat er aspecten over het hoofd worden gezien die een kiem
kunnen zijn voor eventuele conflicten binnen project en de financiële
gevolgen die dat met zich mee brengt.
In Vlaanderen is er zowel vanuit private als uit publieke hoek veel kritiek op
deze sterke juridisering. Vooraleerst heeft de grote focus op de juridische
kant van PPS waarbij de nadruk ligt op het dichttimmeren van de contracten
een beknottend effect op de creativiteit en flexibiliteit van de projecten.
Daarnaast heeft het ook een belemmerend effect op een open dialoog.
“We hebben in die twee jaar nooit de cliënt gezien. We hebben
altijd met adviseurs gepraat, dus dat was niet goed.” (citaat 44)
Te sterke juridisering heeft niet alleen invloed op de relatie en interactie
tussen publieke en private actoren, ook aan publieke zijde kan de
juridisering er voor zorgen dat overheidsmiddelen niet doelmatig worden
besteed. Zo deden bij Brabo I aan de ene kant AWV en de BAM en aan de
andere kant De Lijn beroep op een eigen advocatenbureau. Een bundeling
van middelen en hulpbronnen kan de kosten van het project gevoelig doen
dalen. Bovendien kan een te sterke focus op het juridische aspect van PPS
er voor zorgen dat de focus van het project wordt weggeleid van het
uiteindelijke doel van het project.
> 6.5.1.
Standaardisering
Hoewel er sterke tegenkanting is tegen een te sterke invloed van juridisch
aspect, erkent men in de private sector de noodzaak van een stevig
juridisch kader.
‫ ׀‬143 ‫׀‬
“Ik denk dat je binnen dat juridisch kader moet blijven. AL die
kleine afwijkingen kunnen in een grote afwijking resulteren. Het
contract voorziet in een aantal scenario’s. Daar moet je in blijven.
Je kan moeilijk zeggen, het is hier maar iets zeer klein. Je moet
dus opletten, je moet wel altijd pragmatisch blijven. Maar de
stelregel blijft, je moet binnen dat juridisch kader blijven.”
(citaat 45)
Een remedie om het belang van juristen af te zwakken zonder in te boeten
aan contractuele veiligheid is het uitwerken en het gebruik maken van een
doorgedreven
standaardinstrumentarium.
Over
het
belang
van
standaardisering gingen we reeds in punt 5.5.1.
> 6.5.2.
Vertrouwen
Een tweede remedie voor een over-gejuridiseerd project is vertrouwen. Aan
vertrouwen wordt binnen de management literatuur veel positieve
eigenschappen toe geschreven: vertrouwen heeft een stimulerend effect
hebben op samenwerking tussen partijen, vertrouwen werkt als een
mechanisme om met onzekerheden om te gaan, vertrouwen verhoogt de
informatie uitwisseling tussen partijen (en het lerend vermogen),
vertrouwen heeft een milderend effect op transactiekosten, tot slot wordt
aangegeven dat vertrouwen een positief effect heeft op de creativiteit en
innovatief vermogen binnen de samenwerking omdat onzekerheid over
opportunistisch gedrag van de andere wordt verminderd waardoor de
bereidheid om te zoeken naar innovatieve oplossingen wordt verhoogd.
Vertrouwen is in een bepaald opzicht de tegenpool van rigiditeit en
doorgedreven juridisering.
In de management literatuur werd vertrouwen lang gezien als een substituut
voor formele controle. Hoe hoger het vertrouwensniveau, zo heette het,
hoe minder nood aan formele en harde beheersingmechanismen (zie
bijvoorbeeld Gulati 1995).
Het is evenwel niet realistisch en evenmin wenselijk dat formele contracten
worden vervangen door onderling vertrouwen tussen samenwerkende
partijen binnen een PPS. Het contract is nu eenmaal de ‘conditio sine qua
non’ van een goede samenwerking binnen PPS. Vertrouwen kan echter wel
‫ ׀‬144 ‫׀‬
een complementaire functie hebben met complexe contracten. De positieve
eigenschappen die aan vertrouwen worden toegeschreven kan er voor
zorgen dat de nood aan complexe en dichtgetimmerde contracten
verminderd.
Vanuit verschillende hoek werd aangegeven dat vertrouwen in Vlaamse PPS
projecten een belangrijke succesfactor is.
“Vertrouwen is een noodzaak. Als je begint met wantrouwen en je
gaat alles vastleggen in juridische teksten, de angst om gepakt te
worden en dat versta ik, want de overheid wordt nog al wel eens
gepakt bij overheidsopdrachten op alle mogelijke manieren. En ze
lokken dat zelf ook voor een stuk uit: De manier van aanbesteden
en alleen maar het criterium van de laagste prijs. Op lange
termijn lok je die negatieve energie uit.” (citaat 46)
“Meer de onderhandelingen voeren met meer vertrouwen in de
tegenpartij. Ik heb soms de indruk dat de overheid soms denk dat
wij altijd iets achter de hand te houden. Het is altijd die
achterdocht van: de private actoren hebben hier superwinsten. Dat
bemoeilijkt het project. Als wij vandaag de dag iets zeggen: we
willen dat zo, dan is dat omdat het internationaal zo is..” (citaat
47)
“…ik vind dat een kwalijke zaak. Want men heeft daar toch voor
een stuk vanuit incompetentie en een stuk opportunisme langs de
kant van de overheid,.. ik heb dat al vaak gehoord. We hebben
lang onderhandeld en dan geeft de publieke partner wel eens prijs
waarom men iets schrijft zoals men het schrijft, ja jongens.. dat
water is toch nog diep hoor. Ze zitten precies tegenover schurken.
Ik vind dat je langs beide kanten van goeder trouw moet zijn.”
(citaat 48)
Ook een Nederlands onderzoek bij 207 praktijkmensen toont aan dat
vertrouwen als een belangrijke factor wordt aanzien. figuur 12 illustreert
dit aan de hand van de antwoorden op de stelling: “Vertrouwen in de
andere partner is de belangrijkste factor voor een succesvolle PPS”.
‫ ׀‬145 ‫׀‬
Figuur 12: Belang van vertrouwen bij PPS
Stelling: “Vertrouwen in de andere partner is de
belangrijkste factor voor een succesvolle PPS”.
Volledig mee eens
Mee eens
Neutraal
Oneens
Volledig oneens
(uit: Edelenbos en Klijn 2007:30)
53.62%
33.33%
3.86%
5.31%
3.86%
Vertrouwen is echter iets dan niet uit in het luchtledige ontstaat. Wil men
vertrouwen doen groeien, dient hier door alle actoren, zowel publieke als
private, actief aan gewerkt worden. De aanwezigheid van vertrouwen is
zowel belangrijk voor de samenwerking tussen publieke en private actoren
als tussen publieke actoren onderling (net als tussen private actoren
onderling). Er zijn verschillende manieren om aan dit vertrouwen te
bouwen.
Wanneer men aan vertrouwen wil bouwen is er vooreerst nood aan een
basaal niveau van vertrouwen. Immers zonder vertrouwen zullen partijen
zich niet engageren voor een samenwerking. Vertrouwen heeft hierbij twee
dimensies. In de eerste plaats moet er het vertrouwen zijn dat de partner
voldoende capaciteiten en competenties heeft om hun rol in de
samenwerking tot een goed einde te brengen: ‘op competentie gebaseerd
vertrouwen’. Aan de andere kant moet men het vertrouwen hebben dat de
partner niet zich niet opportunistisch gaat gedragen: ‘op karakter
gebaseerd vertrouwen’.
Het op competentie gebaseerd vertrouwen ten aanzien van de private
actoren is gemakkelijk bereikbaar. Door het opnemen van selectiecriteria
voor de private kandidaten kan de overheid er zich van vergewissen dat de
geselecteerde private partner de nodige competenties heeft om haar
opdracht naar behoren in te vullen.
Andersom, kan de private partner kan de keuze om al dan niet in een
samenwerkingsverband te stappen evalueren aan de hand van de
informatie die ze kan verwerven over de inhoud en structuur van de
‫ ׀‬146 ‫׀‬
opdracht aan de ene kant en de organisatie van de publieke partners aan
de andere kant. In een onderzoek naar bronnen van institutioneel
vertrouwen bij PPS in Spanje, vonden Saz-Carranza en Serra (2008) vier
belangrijke elementen die disfunctioneel zijn voor het vertrouwen van de
private actoren in een mogelijk samenwerkingsverband:
-
Diversiteit en heterogeniteit van de publieke actoren;
-
Het gebrek aan een gestandaardiseerd instrumentarium;
-
Een gebrek aan informatie;
-
Een te grote afhankelijkheid aan de publieke partner.
De eerste twee aspecten hebben we reeds eerder behandeld in dit rapport
(publiek-publieke overeenkomst en standaardisatie). Dat het gebrek aan
informatie een belangrijke bron van onzekerheid is en bijgevolg een
negatieve invloed heeft op het vertrouwen spreekt voor zich. Het vierde
punt heeft te maken met wat we eerder ‘op karakter gebaseerd
vertrouwen hebben genoemd. Hier gaan we in volgende paragrafen verder
op in.
Publieke actoren binnen een samenwerkingsverband hebben vaak niet de
keuze om al dan niet samen te werken. Zo kan een project onder de
bevoegdheid van verschillende overheden vallen, of is voor de uitvoering
van een project de betrokkenheid of toestemming van andere overheden
nodig, of kan het zijn dat het strategische en het operationele aspect van
het project bij verschillende publieke instanties ligt. Op competentie
gebaseerd vertrouwen speelt dan weinig rol in de keuze om al dan niet
samen te werken. Vertrouwen moet dan groeien uit de onderlinge
samenwerking.
Ook op karakter gebaseerd vertrouwen vloeit voort uit of wordt versterkt
uit de interactie tussen verschillende partijen. Vertrouwen is dan een
psychologische toestand waarin men aanvaardt om zich kwetsbaarheid op
te stellen op basis van positieve verwachtingen ten aanzien van de
intenties of het gedrag van een ander (Rousseau et al 1998). Dit
impliceert dat vertrouwen gebouwd wordt doorheen een cyclisch proces.
Elke
keer
als
partners
samenwerken,
nemen
ze
een risico en vormen ze verwachtingen over het beoogde resultaat en de
‫ ׀‬147 ‫׀‬
manier waarop anderen zullen bij dragen tot de verwezenlijking daarvan.
Elke keer dat een resultaat voldoet aan die verwachtingen, wordt het
vertrouwen versterkt. Het toegenomen vertrouwen vermindert het gevoel
van risico voor deze toekomstige acties. Verwachtingen worden ook
geschept door het kijken naar de resultaten van projecten uit het verleden.
Op die manier is het voor iedereen van belang dat men zich, in functie van
toekomstige projecten, niet opportunistisch gedraagt.
Door de sterke juridisering van de projecten zien we dat contact tussen
overheid en de private partner dikwijls verloopt tussen adviseurs en
juristen. Dergelijke afstandelijke interactie belemmert niet alleen een
vlotte besluitvorming, maar staat een constructieve vertrouwensrelatie in
de weg. Op die manier dreigt het gevaar dat men terecht komt in een
negatieve spiraal waarbij het ontbreken van vertrouwen het verder
juridiseren van toekomstige projecten versterkt.
Ruimte bieden voor het ontstaan van vertrouwen kan helpen om dergelijke
spiraal te vermijden. Het vooruitzicht dat er projecten volgen kan hierbij
een temperend effect hebben op eventueel opportunistisch gedrag.
“Er heerst dus wel een gevoel dat we dat goed moeten doen omdat
het een pioniersproject is. Bij ons is het ook zo dat we niet op elke
manco in het contract opspringen en een meerprijs voor vragen,
neen” (citaat 49)
“Bij de eerste projecten zijn we soepel, we willen investeren in
een leertraject, maar dat mag niet blijven duren. Ik ben daar heel
formeel in, wil men de markt laten matureren, dan moet men dat
verwachtingspatroon bijstellen.” (citaat 50)
Overzicht van vertrouwen stimulerende factoren:
-
Een positieve perceptie over de competenties van de partner;
-
Frequent en nauw contact;
-
Vertrouwenswekkend gedrag:
‫ ׀‬148 ‫׀‬
o
Openheid (informatiedeling);
o
Inlossen van elkaars verwachtingen.
-
Zekerheid over de toekomst:
o
Afdoende controlemechanismes
o
Actief procesmanagement.
7. Uitvoeringsfase
De uitvoeringsfase in het PPS-proces komt neer op het daadwerkelijk in de
praktijk omzetten en managen van de publiek- private samenwerking in
combinatie met de feitelijke realisatie van het project. Bij de klassieke
DBFM(O) projecten kan men de uitvoeringsfase opsplitsen in de bouwfase en
de exploitatie of onderhoudsfase.
Vier van de vijf onderzochte PPS projecten zijn uiteindelijk tot
contractsluiting gekomen met een private partner: Sociale huisvesting,
Brabo I, VIA-Zaventem en Scholenbouw. Op het moment dat de cases
werden onderzocht, zaten zowel Sociale huisvesting (vergevorderd), Brabo I
en VIA-Zaventem in de bouwfase van het project. Bij het project
Scholenbouw zat men in de fase van het afsluiten van de individuele DBFMcontracten met de verschillende inrichtende machten.
Aangezien de projecten nog maar vrij recent in de eigenlijke uitvoeringsfase
terecht zijn gekomen, is het nog te vroeg om conclusies te trekken over de
voortgang van de eigenlijke publiek-private samenwerking.
> 7.1.
De logica van het verbinden en het scheiden
Wanneer men aan PPS denkt, wordt er vanuit het netwerkperspectief twee
vormen van partnerschap onderscheiden: de contractuele vorm en de
interacterende vorm (participatieve PPS)(Eversdijk en Korsten 2008).
Contractuele
PPS
is
meer
gericht
op
de
scheiding
van
verantwoordelijkheden tussen publieke en private partijen en een
verbinding via een juridische lijn. De interacterende PPS-vorm, die meestal
de vorm krijgt van een participatie PPS (een joint venture tussen overheid
en privé), wordt door netwerkdenkers als een partnerschap in de zuivere zin
van het woord gezien. Vanuit deze tweedeling worden er twee logica’s om
‫ ׀‬149 ‫׀‬
PPS te benaderen naar voor geschoven: de ‘logica van het scheiden’
(contractuele PPS) en de ‘logica van het verbinden’ (participatieve PPS).
Bij de Vlaamse PPS-projecten vinden we verschillende PPS-structuren terug.
Ondanks het onderscheid tussen een zuiver contractuele PPS (sociale
huisvesting) en de hybride vormen van PPS (Scholenbouw, Brabo I en VIAZaventem), hebben alle projecten gemeen dat het DBFM-contract de
voornaamste sturingsbron is binnen de samenwerking. Dit impliceert dat in
Vlaanderen de ‘logica van het scheiden’ de bovenhand haalt.
> 7.1.1.
Het contract als voornaamste sturingsbron
Wanneer men uiteindelijk in de uitvoeringsfase aanbelandt, fungeert het
contract als belangrijkste sturingsbron. PPS-projecten lopen doorgaans over
een lange periode en het is daarbij onmogelijk om rekening te houden met
alle omstandigheden die zich kunnen voor doen tijdens de contractduur.
De toepassing van sancties, prikkels en geschillenbeslechting zijn hierbij
belangrijke aspecten van een contract. Deze mechanismes stimuleren de
private partner om hun taak in het samenwerkingsverband uit te voeren
volgens de wensen en eisen van de publieke partner. Een voorwaarde hierbij
is dat deze sancties en prikkels juist zijn afgestemd op het gewenste
resultaat. Zo is het bij PPS projecten gebruikelijk dat de jaarlijkse betaling
aan de private partner voor de beschikbaarheid van een infrastructuur pas
start te lopen wanneer de infrastructuur daadwerkelijk is opgeleverd. Op
die manier wordt de druk opgevoerd om de infrastructuur zo snel mogelijk
te realiseren. Ook tijdens de onderhoud- of beschikbaarheidfase van het
project bestaat het betalingsmechanisme er meestal in dat er slecht betaald
wordt wanneer de infrastructuur daadwerkelijk beschikbaar is. Deze
beschikbaarheidvergoeding kan bovendien gepaard gaan met strafpunten (of
bonificatiepunten) naar gelang de kwaliteit van de beschikbare
infrastructuur.
Door de lange looptijd van de contracten vereisen DBFM-contracten een
zekere flexibiliteit (Clifton & Duffield 2006). Het is bijna onmogelijk om op
het moment van schrijven van de oorspronkelijke overeenkomst te voorzien
of, wanneer en in welke richting de cruciale parameters van het project
veranderen. We denken hierbij aan de maatschappelijk wenselijke omvang
en specificatie van de aan te bieden diensten, evenals de evolutie van de
‫ ׀‬150 ‫׀‬
technologie en sociale voorkeuren. Verder kunnen ook de beleidslijnen
ten aanzien van het project veranderen (Viegas 2010). Langdurige PPScontracten zouden idealiter een zekere flexibiliteit in zich moeten hebben
om te kunnen omgaan met dergelijke veranderingen. Rigiditeit van
contracten kunnen in deze context een verlies van meerwaarde kunnen
betekenen.
Door het gebruik van een hoger abstractieniveau bij het formuleren van
outputspecificaties kan men reeds een zekere flexibiliteit inbouwen omdat
nieuwe technieken of andere evoluties in de tijd binnen dergelijk kader
kunnen worden opgevangen en geïncorporeerd worden. Aangezien door het
gebruik van outputspecificaties bij infrastructuurprojecten eerder het
resultaat dan de gebruikte methode wordt gespecificeerd, wordt de
behoefte aan relationele elementen in het contract echter groter. Hierdoor
kunnen in de loop van de contractsduur geschillen ontstaan omdat het
moeilijk kan zijn om de eindresultaten volledig op voorhand te definiëren.
Maar zelfs wanneer de eindresultaten gedefinieerd zijn, kunnen er
verschillende interpretaties over bestaan. Bijvoorbeeld, wat de
aanbestedende overheid ervaart als een minimumnorm die bereikt moet
worden, kan dit door de private partner als een maximum gezien worden.
Vandaar de behoefte aan gezonde en duurzame 'relationele afspraken' om
dergelijke verschillen efficiënt op te lossen (Kumaraswamy et al 2005). In
punt 7.3. gaan we verder in op het belang van flexibele overlegstructuren.
Een tweede methode om flexibiliteit in het contract te brengen, is de
mogelijkheid om periodiek het contract te evalueren en eventueel te
heronderhandelen. Hierbij kunnen op voorhand afspraken gemaakt worden
op het gebied van vergelijkingstesten en/of markttesten. Doel hiervan is
periodiek (bijvoorbeeld elke vijf jaar vanaf het tiende jaar van de
overeenkomst) te verifiëren of de publieke partner nog altijd een redelijke
prijs betaald voor de geleverde diensten of dat de kwaliteit van de diensten
van de private partner wel stand houdt ten opzichte van de in markt
aanwezige aanbod (Carnegie consult 2003).
Situatie in Vlaanderen
Vier van de vijf besproken projecten zijn uiteindelijk tot de fase van
contractsluiting gekomen. Van deze vier projecten hebben we bij drie het
‫ ׀‬151 ‫׀‬
contract kunnen inkijken. Tabel 22 geeft voor een aantal parameters weer
hoe deze zijn ingevuld bij de respectievelijke projecten.
Tabel 22: PPS-contract bij de Vlaamse PPS-projecten
Overleg-
Sociale
Huisvesting
BRABO I
VIA-Zaventem
Scholenbouw
Stuurgroep
Overlegcomité met
Geen specifieke
Niet
tot doel geschillen
overlegstructuur
bekend
op
voorzien
structuren
Verplichting
private partner
te overleggen
met de LHI’s
managementniveau
te bespreken om
aldus tot een
oplossing te
komen.
Verplichte
informatie
Niet geëxpliciteerd
Communicatie-
Communicatie-
Niet
protocol
protocol
bekend
voorziening
-communicatie
tussen
opdrachtgever en
opdrachtnemer
-informatie die de
opdrachtnemer aan
de opdrachtgever
moet aanleveren
-De door de
opdrachtnemer ter
beschikking te
houden informatie
-Communicatie
met derden
‫ ׀‬152 ‫׀‬
-communicatie
tussen Vlaams
gewest en de SPV
-informatievoorziening door
de SPV
Informatievoorzien
ing
-De door de SPV
ter beschikking te
houden informatie
-Communicatie
met derden
Prikkels
Geen betaling vóór
Geen betaling vóór
Geen betaling vóór
Niet
en
oplevering
oplevering
oplevering
bekend
De canon is
Prestatiekortingen
Prestatiekortingen
integraal
onder de vorm van
op basis van
verschuldigd, zelfs
boetepunten
boetepunten
indien de sociale
wanneer er niet
wanneer er niet
huurwoningen niet
aan kritische
aan kritische
volledig bezet
prestatie-eisen
prestatie-eisen
zouden zijn of in
wordt voldaan
wordt voldaan
Onbeschikbaar-
Beschikbaarheidcorrectie berekend
op basis van
rijstrookafsluitingen
sancties
het geval van
genotderving om
welke reden dan
ook, behoudens
opzet of grove
nalatigheid van de
private partner.
heidvergoeding
volgens een
percentage van
onbeschikbaarheid
tav
standaardeisen.
Toezicht
De promotor heeft
De opdrachtgever
SPV neemt de
de leiding,
doet slechts een
leiding en het
controle en
algemene
toezicht voor de
toezicht op de
opvolging van de
realisatie van het
aannemer.
uitvoering van de
project waar.
Niet
bekend
opdracht.
De aanbestedende
overheid zal,
zonder afbreuk te
doen aan de taken
van de promotor
zelf controle en
‫ ׀‬153 ‫׀‬
toezicht
uitoefenen.
Geschillen
Minnelijke
Minnelijke
Minnelijke
schikking binnen
schikking binnen
schikking
stuurgroep
het overlegcomité
Bindende
Geschillencommissi
derdebeslissing
e (3 onpartijdige
Niet
bekend
experten)
Rechtbank
Rechtbank
Rechtbank
Prijs her-
Geen herzienings-
Herfinanciering
Herfinanciering
ziening
mechanisme
mogelijk mits
mogelijk mits
voorzien
toestemming
toestemming
opdrachtgever
opdrachtgever
Bij het project sociale huisvesting werd het contract uitgewerkt op basis van
een erfpacht- en recht van opstalovereenkomst. Voor VIA-Zaventem en
Brabo I ‘niet-tramgedeelte’ werd gebruik gemaakt van een DBFMovereenkomst sui generis. Voor het ‘tramgedeelte’ bij Brabo I werd gewerkt
met een onroerende leasingovereenkomst.
Op het vlak van prikkels en sancties, maken alle drie de projecten gebruik
van een vorm van beschikbaarheidsvergoeding die pas start te lopen vanaf
het moment van oplevering. Hierbij is de erfpachtcanon bij sociale
huisvesting minder sterk gelinkt aan de prestatie-eisen tijdens de
onderhoudfase dan bij VIA-Zaventem of Brabo I. In tegenstelling tot sociale
huisvesting maken deze twee projecten gebruik van boetepunten en
daaraan gelinkte prestatiekortingen. Ook op het vlak van louter
beschikbaarheid lijken de projecten VIA-Zaventem en Brabo I over een meer
gedetailleerd en efficiënt mechanisme te beschikken dan bij sociale
huisvesting (bij sociale huisvesting is er geen erfpachtcanon verschuldigd
voor de periode waarin de infrastructuur niet bruikbaar is, de
onderhoudsverplichting is eerder vaag gedefinieerd).
‫ ׀‬154 ‫׀‬
Het toezicht of de monitoring-mechanismen zijn bij de drie projecten
minder geëxpliciteerd. Het belangrijkste mechanisme bij de drie projecten
is de verplichte informatievoorziening van de private partner ten aanzien
van de publieke partner. Zo wordt zowel bij VIA-Zaventem als Brabo I
expliciet afgedwongen dat de private partner in periodieke rapporten moet
voorzien (tijdens de onderhoudsperiode moet hier ook worden aangegeven
wanneer en hoe lang de infrastructuur onbeschikbaar was). Bij sociale
huisvesting is deze verplichting minder expliciet in het contract aanwezig.
Aangezien de projecten nog niet (ver) in de onderhoudsfase zitten, moet de
robuustheid en degelijkheid van dit monitoring-mechanisme zich nog
bewijzen.
Om de samenwerking te faciliteren werden zowel bij sociale huisvesting als
Brabo I voorzien in een overlegstructuur om het overleg tussen de partners
te structureren of waarbinnen er oplossingen gezocht kunnen worden voor
eventuele geschillen.
Bij zowel Brabo I als VIA-Zaventem, moet opgemerkt worden dat de Vlaamse
overheid participeert (via andere rechtspersonen) in de SPV waarmee ze
een contract heeft afgesloten. De aandeelhoudersovereenkomst van deze
SPVs kunnen daarbij gezien worden als een aanvulling op de contracten
(overleg, informatievoorziening,..)
Tot slot is een veel gehoorde opmerking bij de ondervraagde respondenten
dat de uiteindelijke contracten erg omvangrijk en complex zijn.
Gedetailleerde en complexe contracten kunnen bij sommige projecten voor
een ‘lock-inn’ zorgen van de verschillende partners. Wanneer men bij
conflicten of onenigheid voor het juridische spoor kiest zouden alle partijen
fel verliezen (omwille van de hoge juridische kosten die er mee gepaard
gaan). De vraag is of dergelijke gedwongen vertrouwensrelatie een goede
basis is voor een langdurige samenwerking. Belangrijk is dat er voldoende
goed werkende overlegmechanismen voorzien worden tijdens de
uitvoeringsfase.
‫ ׀‬155 ‫׀‬
> 7.2.
Zorg voor overlegstructuren waarmee je kan inspelen op
externe toevalligheden
Na contractsluiting is het project voor de overheid nog niet gedaan, het is in
feite het startpunt van de samenwerking. Het sluiten van het contract is
geen eindpunt binnen de samenwerking, maar legt de spelregels vast
waarbinnen verder samengewerkt zal worden. Omdat niet alles binnen deze
contracten kan worden voorzien, is er na de contractsluiting ook nood aan
een flexibel en slagkrachtige overlegstructuren. Deze overlegstructuren
mogen
geen
bestaan
leiden
als
dode
letter
in
de
samenwerkingsovereenkomst, maar actief en frequent gebruikt worden.
Situatie in Vlaanderen
Op strategisch niveau beschikken de hybride PPS-structuren over een Raad
van
Bestuur
van
de
opgerichte
(publiek-private)
SPV
waar
vertegenwoordigers van de overheid en de private partners elkaar
ontmoeten. Een Raad van Bestuur zet echter in de eerste plaats de lijnen
uit. Wanneer er operationele problemen of conflicten opduiken lijkt de
Raad van Bestuur niet het aangewezen kanaal om dergelijke problemen te
bespreken. Meer nog, wanneer de problemen betrekking hebben op de
relatie publiek-privaat, dreigt er een belangenconflict op te treden.
In het project Sociale huisvesting werd voorzien in een stuurgroep. Deze
stuurgroep heeft als doel het overleg tussen de partijen te structureren en
de samenwerking te optimaliseren.
‫ ׀‬156 ‫׀‬
Tabel 23: Formele overlegstructuren bij de vijf Vlaamse PPS-projecten
Brabo I
Sociale huisvesting
Overlegcomité
met tot doel
geschillen op
managementnive
au te bespreken
om aldus tot een
oplossing te
komen.
Geen formele
(Raad van Bestuur
(Raad van Bestuur
SPV)
SPV)
/ Frequentie:
Frequentie:
Niet bekend
Wanneer een lid hier om
Wanneer er een
verzoekt
geschil zou zijn
Samenstelling
Samenstelling
Per project een
2 opdrachtnemer
Stuurgroep om het
Overlegstructuur
overleg tussen de
Samenstelling en frequentie
VIA-Zaventem
partners te structureren
/
afvaardiging van private
partner, lokale
huisvestingsintantie en
Scholenbouw
Niet bekend
overlegstructuur
Niet bekend
2 opdrachtgever
2 BAM
Vlaamse overheid
(vmsw)
‫ ׀‬157 ‫׀‬
Informeel
informeel contact op
Structurele
Veel informeel
operationeel niveau
samenkomst op
contact op
operationeel
operationeel
niveau met
niveau
Niet bekend
projectleiders
Moderne
Hameren op het
communicatie: e-
belang van de SPV
room, e-mail,
als doorgeefluik
van informatie
Naast de in de contracten bepaalde overlegstructuren blijken echter
informele overlegkanalen te worden opgezet. Vooral op operationeel niveau
ontstaan er informele communicatiekanalen die in de praktijk noodzakelijk
blijken te zijn voor een vlotte voortgang van het project:
“We hebben mensen van kwaliteitsopvolging en die voeden de eroom van onze kant. Bovendien is het ook zo dat er veel direct
contact is met het Vlaams Gewest, ook als er opmerkingen zijn
op zaken die ingediend zijn. We hebben die meestal per email
sneller dan dat via de officiële weg gaat, daar kan soms weken
verschil op zitten.” (citaat 51)
Een goede en open communicatie en informatie-uitwisseling is cruciaal voor
een goede samenwerking (Van Gestel et al. 2009). Een degelijke informatieuitwisseling vormt de basis waarop alle betrekkingen tussen de verschillende
partijen gebaseerd kunnen worden (Windey & Verhoest 2008). Dit houdt in
dat informatie (ook al is deze negatief) op een open manier met elkaar
gedeeld moet worden. Wanneer beide partijen hun informatie op een
constructieve manier met elkaar delen, kan op een proactieve manier
worden ingespeeld op eventuele problemen (Committee of Public Accounts
2002).
Wel dient er worden opgelet dat er zich geen alternatief
communicatiecircuit ontwikkeld dat volledig los staat van de formele
communicatie- en sturingskanalen. Het gevaar zit hier in dat er een
parallelle sturingslijnen ontstaan die interfereren met de contractueel
vastgelegde gang van zaken. Vooral bij ‘hybride’ PPS-structuren lijkt hier
‫ ׀‬158 ‫׀‬
een leerproces te moeten worden doorlopen. De SPV is in de meeste
gevallen slechts een administratieve constructie dat fungeert als
doorgeefluik. Ook is het voor sommige publieke actoren wennen aan de
specifieke werkwijze bij PPS die anders is dan bij de klassieke werkwijze
waar de overheid en de aannemer rechtstreeks in contact met elkaar staan.
Bij PPS is het belangrijk dat elk contact tussen de overheid en de aannemers
via de voorzien communicatie- en sturinglijnen verloopt.
“We merken dat heel wat partijen aan publieke en private kant
zich nog wat moeten terug vinden in hun rol van het echt wel
strikte kader. Want in feite bij een PPS wordt alles gedreven door
de financier. Soms heb ik de indruk dat men er licht over het feit
gaat dat op een bepaald ogenblik de financier of de banken het
licht kunnen uit doen als zou blijken dat procedures niet worden
gevolgd, als zou blijken dat er rechtstreekse afspraken gemaakt
worden tussen overheid en aannemers. Daar gaat men soms nog te
licht over. Maar dat is aan het kenteren, het is een leerproces...”
(citaat 52
‫ ׀‬159 ‫׀‬
Deel C: Conclusies en aanbevelingen
8. Transversale thema’s
In dit rapport hebben we, volgens het kader van de verschillende fases
waarin publiek private samenwerkingsvormen zich ontplooien, een aantal
factoren besproken die van belang zijn bij de opbouw van een publiekprivaat samenwerkingsverband.
Veel van deze factoren beperken zich echter niet tot een enkele fase in het
samenwerkingsverband maar werken gans het proces door op het project. In
wat volgt zullen we een aantal horizontale lijnen trekken doorheen de
aangehaalde punten uit ‘deel B’ van dit rapport.
> 8.1.
Capaciteitsopbouw
In punt 4.6. gingen we reeds in op de noodzaak van capaciteitsopbouw en
structureel leervermogen ten aanzien van het managen en vormgeven van
PPS-projecten. Hier werden drie redenen gegeven waarom dergelijke
structurele capaciteitsopbouw noodzakelijk is:
-
In de eerste plaats is een grondige kennis nodig van al de facetten
van PPS om goede projecten te kunnen uit te tekenen, in de markt
te plaatsen en uiteindelijk te realiseren;
-
Ten tweede zorgt voldoende interne capaciteit ervoor dat men
minder afhankelijk wordt van externe en meestal dure expertise van
advocatenbureaus en consultants. Bovendien dreigt hierbij het
gevaar van de vicieuze cirkel: overmatig beroep op dergelijke
externe expertise bemoeilijkt de kennisopbouw en –deling binnen de
Vlaamse overheid. Vaak vertrekt de expertise, samen met de
consultants, mee uit de overheid;
-
Daarnaast is het belangrijk dat de overheid in de interactie met de
private partner kan optreden als een volwaardige en sterke partner.
Dit komt niet alleen de voortgang van het project ten goede, maar
ook de interactie met de private sector.
‫ ׀‬160 ‫׀‬
Met het oog op een betere kwaliteit van de projecten, ook voor het
uiteindelijke projectbeheer en –management, is ons inziens een structurele
consolidatie van de kennis en de capaciteit binnen de Vlaamse overheid aan
te raden. Momenteel zit de kennis rond projectbeheer van PPS vooral
verspreid tussen PMV, het Vlaams Kenniscentrum PPS en de sectorale
administraties (bv. BAM, de Lijn, AGIOn,..). Er zijn verschillende scenario’s
mogelijk hoe dit kan gebeuren:
a. De
studie
Publiek-publieke
samenwerking
in
Vlaamse
stadsprojecten (Voets et al 2010) wees uit dat sommige steden
een gebrek aan capaciteit hebben op het vlak van projectwerking
en projectmanagement bij grote stadsvernieuwingsprojecten. De
onderzoekers suggereren dat het creëren van een pool van
projectmanagers/procesmanagers een belangrijke stap voorwaarts
op het vlak van capaciteitsopbouw kan betekenen. Deze
aanbeveling kan ook gelden voor de Vlaamse overheid inzake PPSprojecten. Bij PMV is er weliswaar een grote concentratie aan
projectmanagement expertise aanwezig, maar deze expertise
wordt vooral aangewend bij projecten waar de PMV zelf bij
betrokken is33. Verder kan de projectmanagerexpertise binnen de
sectorale administraties aangewend worden om de pool te
versterken. Tot slot is er ook bij het Kenniscentrum PPS is er
expertise op vlak van procesmanagement aanwezig, maar hun rol
beperkt
zich
momenteel
tot
het
bijstaan
van
overheidsadministraties in het begeleiden van het PPS-traject.
Dergelijke pool kan bestaan uit gedetacheerde ambtenaren die nu
verspreid zitten binnen verschillende administraties of uit nieuwe
mensen komend uit de private sector. Dit kan meteen ook een
middel zijn om de onderlinge kennisdeling te vergroten en
leereffecten te faciliteren (Voets et al 2010).
b. Er kan, zoals Deloitte (2009) voorstelt, werk gemaakt worden van
een werkgroep PPS bestaande uit vertegenwoordigers van PMV,
het Vlaams Kenniscentrum PPS en de kabinetten die de uitvoering
van het PPS-beleid bewaakt. Administraties kunnen hun project in
dergelijke werkgroep aftoetsen met betrekking tot niet-project
33
Er moet vermeden worden dat de nood aan expertise inzake projectmanagement de keuze
van de vorm van PPS beïnvloedt (bv. participatieve PPS)
‫ ׀‬161 ‫׀‬
specifieke aspecten (vb. beëindigingvergoedingen, principes van
risico allocatie) en kunnen alternatieven overwogen worden.
Belangrijk hierbij is dat de werkgroep vanaf de initiatiefase en
minstens tot aan contractsluiting alle belangrijke beslissingen
bespreekt en voorbereidt (Deloitte 2009).
c. Verdergaand zou de oprichting zijn van een verzelfstandigd
agentschap PPS dat horizontaal wordt ingebed in de Vlaamse
administratie. In dit agentschap kan de nodige expertise op vlak
van PPS gebundeld worden en verschillende taken in
ondergebracht worden:
-
-
Het screenen van infrastructuurprojecten op hun PPSpotentieel en het uitvoeren van meerwaardetoetsen;
Het adviseren van publieke instanties die opteren voor
publiek-private
Samenwerking
(bv.
wetgeving
overheidsopdrachten,
sturing
en
opvolging,
boekhoudkundige
en
financiële
expertise,
contractmanagement, enz.);
Het actief begeleiden en ondersteunen van PPS-projecten;
Het aanleveren van project- en procesmanagers voor
aangaande PPS-projecten (Cfr. pool van projectmanagers).
Een verzelfstandigd agentschap oprichten verhoogt bovendien de
zichtbaarheid van de uitvoering en dus van de dienstverlening (De
Herdt et al. 2009). Dergelijk agentschap zou dan ook kunnen
functioneren als een dienstencentrum34. De structuur van
dergelijk agentschap kan verschillende vormen aannemen:
34
-
Als IVA zou een ‘agentschap PPS’ over operationele
autonomie beschikken, maar blijft onder het hiërarchische
gezag van de bevoegde minister (Dit kan best horizontaal
ingebed worden, bv. bij de minister van Financiën zijn of de
Minister- President).
-
Er kan voor een EVA geopteerd worden wanneer men ook
wil inzetten op PPS-dienstverlening ten aanzien van derden
Dit dienstencentrum kan dan vervolgens op basis van contracten en kostprijs kan het
afnemers van de diensten ondersteunen bij hun projecten.
‫ ׀‬162 ‫׀‬
(lokale besturen, non-profit sector, enz..). De EVA is een
organisatie die niet onder het hiërarchische gezag van een
politieke overste valt waardoor het agentschap wordt
gedepolitiseerd en er een duidelijke scheiding ontstaat
tussen beleidbepaling en beleiduitvoering. In deze
uitvoeringsvorm kunnen ook derden (lokale besturen, nonprofit sector, enz..) zetelen in de raad van bestuur zodat
het medebeheer gedeeld wordt.
d. Er kan er geopteerd worden voor een publiek-private
samenwerking naar analogie met Partnership UK (PUK). PUK is
een PPS met de publieke taak om de uitvoering van
infrastructuurprojecten te ondersteunen en te versnellen. Wel
dient bij zulke PPS-constructies opgelet te worden voor
belangenvermenging. Het kan niet de bedoeling zijn dat de
private sector advies moet geven over haar eigen projecten.
Midden 2010 heeft het Verenigd Koninkrijk echter een agentschap
(Infrastructure UK/ IUK) opgericht dat een deel van de taken van
PUK over heeft genomen en veel weg heeft van een Agentschap
‘ondersteuning infrastructuurprojecten’.
e. Agentschap ‘ondersteuning infrastructuurprojecten’: Wanneer
een ‘agentschap PPS’ zowel de taak van advisering als de taak van
projectbegeleiding van PPS-projecten komt te liggen, bestaat de
kans dat bij de advisering een prikkel ontstaat om sneller de kaart
van PPS te trekken. Om te voorkomen dat dergelijk PPSagentschap met ruim takenpakket zowel rechter als partij is, is
het aan te bevelen om het actiedomein van dit agentschap
i.h.k.v. projectmanagement uit te breiden naar alle
infrastructuurprojecten.
> 8.2.
Verschil tussen publieke en private actoren
Vertrouwen wordt gezien als smeermiddel voor een goede samenwerking
(Cfr. de alliantieliteratuur). Omgekeerd werk een goede samenwerking
bevorderlijk voor het vertrouwen.
PPS impliceert een lange termijn relatie en goede onderlinge relaties zijn
dan ook een belangrijke factor voor een succesvolle voltooiing van een PPS-
‫ ׀‬163 ‫׀‬
project. Vertrouwen is hierbij een sleutelbegrip. Doorheen de verschillende
projecten blijkt dat gebrek aan vertrouwen in meer of mindere mate een
belemmerende factor is voor een vlot procesverloop. De basis van dit succes
begint reeds bij het uitzetten van de krijtlijnen van het project. De mate
van vertrouwen in de private sector heeft hierbij al een belangrijke impact
in de vormgeving van het project.
De basis van een vertrouwensrelatie begint bij wederzijds begrip van elkaars
positie en uitgangspunten ten aanzien van een PPS. Publieke en private
actoren hebben vaak een verkeerd beeld van elkaars rol met onderling
wantrouwen als gevolg (Rapport commissie Ruding 2008). De publieke en
private uitgangspunten ten aanzien van PPS liggen inderdaad vaak anders en
kunnen daarbij een voedingsbodem van spanning zijn (die kan uitgroeien tot
onderling wantrouwen). Tabel 24 geeft voor een aantal componenten weer
in welke zin publieke en private actoren een PPS benaderen en het daaruit
voortvloeiende spanningsveld.
Tabel 24: Spanningsvelden tussen publieke en private actoren
Core
business
Waarden
‫ ׀‬164 ‫׀‬
Publieke
actoren
Private actoren
Spanning
Doelstellingen:
(sectorale)
publieke
doelstellingen
Doelstellingen:
realiseren van
winst(marges)
Continuïteit:
politieke
randvoorwaarden
Continuïteit:
financiële
randvoorwaarden
Verschillende
risicopercepties:
politieke risico’s in
verwachtingen versus
marktrisico’s in de
jaarcijfers
Loyaliteit
Competitief
Toewijding aan
zelf gedefinieerde
publieke zaak
Toewijding aan
consumentenprefere
nties
Overheid
terughoudend in
proces en private
partner
terughoudend in
Strategie
ën
Gevolgen
voor PPS
Controleerbaarheid
op proces en
aanpak (politiek/
maatschappelijk)
Controleerbaar door
aandeelhouders op
resultaat
Nadruk op
risicomijding en
voorkomen van
verwachtingen
Nadruk op
marktkansen, risico
en innovaties
Zoeken naar
manieren om
inhoudelijke
invloed te
garanderen
(politiek primaat)
Zoeken naar
zekerheden om te
produceren, kans op
opdrachtverlening
Minimaliseren van
verwachtingen en
uitvoeringsonzeker
heden in termen
van kosten
Minimaliseren van
politieke risico’s en
organisatorische
kosten als gevolg van
politieke
stroperigheid
Nadruk op
risicobeperking en
vastleggen van
beslissingen leidt
tot vastleggen
procedures en
publieke
dominantie
Nadruk op zekerheid
marktaandeel en
rendement leidt tot
afwachtende houding
en beperking
investering tot
moment van
opdrachtverlening
kennis
Overheid
terughoudend in
resultaat versus
private actor
terughoudend met
eigen inzet
Botsing leidt tot
wederzijdse
dichttimmeren van
afspraken en dus tot
beproefde vormen
van samenwerking
(contracten)
Creatie van
grensoverschrijdende
interactie blijft
achterwege
Bewerking van: Klijn en Teisman (2003)
‫ ׀‬165 ‫׀‬
Het herkennen en erkennen van deze twee (soms tegengestelde) visies is
een eerste en belangrijke stap naar een betere samenwerking en meer
vertrouwen tussen publiek en private partijen.
Doorheen de casestudies merkten we dat bij sommige publieke actoren
vergelijkbaar ex ante wantrouwen aanwezig was ten aanzien van de private
sector. Bouwen aan vertrouwen moet dus niet alleen gebeuren binnen een
specifiek project, maar zou ook projectoverstijgend aangepakt moeten
worden.
Om de publieke en private sector met elkaar vertrouwd te maken zou men
kunnen bouwen aan een structureel publiek-privaat netwerk, naar analogie
met het Ambtelijk PPS-platform. Dit platform zou dan kunnen dienen om
nieuwe PPS-initiatieven af te toetsen alvorens ze op de markt te plaatsen.
Om een soortgelijke brugfunctie tussen de overheid en de private sector te
maken, stelt Deloitte ook voor om te kijken naar het ‘PPS Netwerk
Nederland’ en ‘Partnership UK’. Dergelijke structuur kan in haar schoot ook
de functie opnemen die oorspronkelijk bedoeld was voor de ‘Externe
Adviesraad Publiek-Private Samenwerking’ die vandaag nog niet bestaat35.
> 8.3.
Logica van het verbinden of van het scheiden?
Hoewel volgens veel bestuurskundigen bij PPS de verbindingsgedachte of
‘logica van verbinden’ centraal zou moeten staan, lijkt de ‘logica van het
scheiden’ in Vlaanderen de bovenhand te halen. Ook uit Nederlands
onderzoek van Nederlandse PPS-projecten komt uit analyses van
totstandkomingprocessen naar voor dat de scheidingsgedachte of ‘logica van
scheiden’ in de praktijk domineert (Everdijk & Korsten 2008).
‘Scheiden’ betekent volgens Everdijk & Korsten (2008) ruwweg dat de
overheid als opdrachtgever, na een eenzijdige publieke projectdefiniëring in
de politieke arena’s, een heldere scheiding van verantwoordelijkheden
aanbrengt in contractuele afspraken; het contract is vervolgens het enige
verbindende element. Daarentegen houdt ‘verbinden’ in dat partijen op
basis van een gezamenlijke beeldvorming als gelijkwaardige partners tot
een vervlechting van hun doelen komen, waarbij zij verbonden zijn door
onderlinge afhankelijkheden en vertrouwen. Tabel 25 geeft een uitgebreide
35
Beleidsnota PPS 2004-2009, ‘Willen, kunnen, doen. Publiek-private Samenwerking in
Vlaanderen’
‫ ׀‬166 ‫׀‬
contrast weer tussen de ‘logica van het scheiden’ en ‘de logica van het
verbinden’.
Tabel 25: Logica van het scheiden en het verbinden
Logica van het scheiden
Logica
van
verbinden
het
Projectinhoud
Scope reductie, opsplitsing
projectonderdelen, ex-ante
doelbepaling
Scope management,
integrale planning,
vervlechting van
doelstellingen en belangen
Eigenaar van het
project
De overheid is de
principaal, de private
partner de agent
Publieke en private actoren
zijn partners
Risicomanagement
Risico’s worden
gealloceerd en
getransfereerd
Risico’s worden gezamenlijk
beoordeeld, gealloceerd en
gedeeld
Projectdefinitie
Unilateraal, publiek
projectontwikkeling
Gezamenlijke
projectontwikkeling
Politieke
betrokkenheid
Ex ante politiek kader
(publiek-publieke
overeenkomst)
Management van publiek en
politieke interface
Private
betrokkenheid
Na een formele publieke
beslissing
In de fase van verkenning
en planning (initiatieffase)
Projectcultuur
Ex ante klaarheid over de
projectinhoud, voordelen
en verantwoordelijkheden
Gezamenlijke beeldvorming
en graduele ontwikkeling
van vertrouwen en inhoud
Verbindende
elementen
Contractuele
overeenkomsten
Afhankelijkheden,
opportuniteiten,
vertrouwen en
overeenstemming over het
‫ ׀‬167 ‫׀‬
procesverloop
Sturingsprincipes
Ex ante kaders, con
tractmanagement
Procesmanagement en
samenwerkingsregels
Koppenjan (2005)
In wat volgt overlopen we, per dimensie uit bovenstaand kader, kort de
situatie bij de Vlaamse PPS-projecten die onderwerp maken van dit rapport.
Projectinhoud: Bij alle projecten die we in dit rapport hebben behandeld
werden de projecten benaderd via een geïntegreerde visie rond ontwerp,
bouw en onderhoud (en in de meeste gevallen ook financiering). De
geaggregeerde projecten werden bovendien individuele projecten
gebundeld. Het bereiken van schaalvoordelen een kritische massa waren
hierbij het voornaamste motief.
Openbare infrastructuurprojecten (Brabo I en VIA-Zaventem) worden
gekenmerkt door hun monofunctionaliteit en het lijkt daarbij niet evident
om synergievoordelen te genereren doormiddel van functionele
scopeverbreding. Bij VIA-Zaventem werd er echter wel een mogelijkheid
gezien om het project (voor wat de bouwcomponent betreft) te integreren
met het Diaboloproject van Infrabel.
Voor de projecten die betrekking hebben op gebouwinfrastructuur (in dit
rapport de geaggregeerde projecten), zijn er in principe wel meer
mogelijkheden om de scope te verruimen met functionele synergieën.
Buiten het project jeugdherbergen werd hier echter weinig op ingezet.
Bij de meeste projecten die we in dit rapport hebben behandeld werd er bij
de projectinhoud eerder gefocust op het reduceren van de scope van de
projecten en werd het doel ex ante vast gelegd. Het project sociale
huisvesting (en in mindere mate VIA-Zaventem) lag de nadruk voornamelijk
op de ‘logica van het scheiden’.
Eigenaar van het project: Aangezien bij alle projecten het DBFM-contract
de voornaamste sturingsbron is en de inhoud van de projecten hoofdzakelijk
vast gelegd worden door de overheid, lijkt de overheid voor alle projecten
het eigenaarschap bij de publieke partner te liggen. Ook hier ligt de nadruk
op de ‘logica van het scheiden’.
Risicomanagement: Als we naar de risicoverdeling bij de projecten kijken,
lijkt er een grote risicoallocatie plaats te vinden richting de private partner
‫ ׀‬168 ‫׀‬
in het samenwerkingsverband. Voor de ‘participatieve’ projecten wordt
deze risicoverschuiving enigszins getemperd door de publieke participatie in
de SPV. Het gewicht van deze gedeelde risico’s vallen toch nog voornamelijk
op de private partners, aangezien de overheid minderheidsaandeelhouder
is. Hoewel er bij de Vlaamse overheid het besef is gekomen dat een
evenwichtige risicoverdeling onontbeerlijk is voor een succesvol project lijkt
de pendel ook hier over te hellen naar de ‘logica van het scheiden’.
Projectdefinitie: Voor de projecten sociale huisvesting, scholenbouw, Brabo
I en VIA-zaventem is de opstelling van de projectdefinitie volledig toe te
wijzen aan publieke actoren. Voor het project jeugdherbergen werd bij
sommige deelprojecten een opening gelaten voor de private partner om op
zelf een bestemming te geven aan de restgronden om het project zodoende
de rendabiliteit van het project te verhogen. Ook hier primeert
voornamelijk de ‘logica van het scheiden’.
Politieke betrokkenheid: Alle projecten kwamen tot stand door binnen een
ex ante geformuleerd politiek kader. Ook hier de ‘logica van het scheiden’.
Private betrokkenheid: Bij een aantal projecten werd tijdens de
initiatieffase wel private marktpartijen geconsulteerd, maar de
betrokkenheid tijdens de initiatief en planningfase was eerder beperkt. Men
kan stellen dat voor alle projecten pas sprake is van private betrokkenheid
na een formele publieke beslissing om in een PPS-project te stappen.
Projectcultuur: Ook de projectcultuur bij alle besproken projecten leunt
dichter aan bij de ‘logica van het scheiden’. Waarbij er ex ante klaarheid
over de projectinhoud, voordelen en verantwoordelijkheden werd geëist
voor men tot de uitvoeringsfase zou overgaan.
Verbindende elementen: Het verbindende element tussen publieke en
private partners is bij alle projecten het contract.
Sturingsprincipes: De sturingsprincipes vloeien bijgevolg voort uit het
contract waar ex ante samenwerkingkaders werden vast gelegd. Toch
vinden we bij een aantal projecten elementen terug die passen in de ‘logica
van het verbinden’. Zo werd in het project sociale huisvesting voorzien in
een stuurgroep, met als doel het overleg tussen de partijen te structureren
en de samenwerking te optimaliseren. Voor de ‘participatieve’ projecten
spelen de raden van bestuur een verbindende functie.
‫ ׀‬169 ‫׀‬
Figuur 13: Dominante logica bij de Vlaamse PPS-projecten
Logica van het
verbinden
Logica van het
scheiden
Jeugdherbergen
Sociale huisvesting
Scholenbouw
Brabo I
VIA-Zaventem
Bovenstaande figuur illustreert dat men in Vlaanderen voornamelijk mee
stapt in de logica van het scheiden, terwijl interactie, flexibiliteit, bewuste
risicoaanvaarding en gelijkwaardig partnerschap volgens de PPS-literatuur
juist nodig om planverrijking en meerwaarde te realiseren (Eversdijk &
Korsten 2008).
Niet alleen de Vlaamse cases, maar ook buitenlandse voorbeelden tonen aan
dat het moeilijk blijkt te zijn om PPS vanuit een verbindende perspectief op
te starten (Van Ham en Koppenjan, 2002; De Bruijn et al, 2004). Hier zijn
volgens Eversdijk & Korsten (2008: p. 21) verschillende verklarende factoren
voor:
‫ ׀‬170 ‫׀‬
-
Een eerste factor is gelegen in de Angelsaksische invloed. De
PPS-projecten komen namelijk tot stand in een juridisch
kader, waarin het met name draait om verdeling van risico’s
tussen opdrachtgever en opdrachtnemer en het afdekken en
dragen van verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden.
-
Door de complexiteit van samenwerking proberen publieke
en private partijen de verantwoordelijkheden te scheiden
om daarmee de complexiteit te reduceren.
-
De
derde
verklarende
factor
betreft
de
hoge
transactiekosten die met een intensieve samenwerking
gepaard gaan. Hoewel deze hoge transactiekosten volgens
verschillende auteurs in de organisatieliteratuur kan worden
gereduceerd door het opbouwen van vertrouwen.
Zowel private als publieke partijen vertonen vaak risicomijdend gedrag
(Eversdijk & Korsten 2007). Dit houdt in dat partijen de risico’s die
voortvloeien uit onzekerheden proberen te minimaliseren door inhoud en
verantwoordelijkheden zo veel en zo vroeg mogelijk vast te leggen. Door
het minimaliseren van de interactie worden risico’s vermeden of bij andere
betrokkenen neergelegd. In Vlaanderen zien we dat dergelijk risicomijdend
gedrag zich vertaald in een sterke juridisering van de projecten waardoor de
potentiële betekenis van ‘publiek-private samenwerking’ voor een stuk
verloren gaat. Een belangrijk gevolg hiervan is dat het project erg rigide
wordt en er bijgevolg wordt ingeboet aan flexibiliteit. De samenwerking
beperkt zich tot een sterke scheiding via contracten, waarbij publieke
organisaties de projectinhoud bepalen en wordt meestal gekozen voor een
publieke voorbereiding van projecten, waardoor de inbreng van private
partijen gering is. De projectinhoud geeft private partijen een kader waarin
er weinig ruimte is voor innovatie en creativiteit. Bovendien heeft het een
belemmerend effect op de open dialoog.
Toch hoeft de ‘logica van het scheiden’ niet negatief te zijn. De te volgen
strategie dient eerst en vooral afgestemd te worden op het doel en de aard
van het project. Bij sommige projecten is het heel duidelijk wat de
finaliteit ervan is. De gewenste output (de infrastructuur en de gewenste
dienst) kan met andere woorden gemakkelijk gekwantificeerd worden en de
vraag naar innovatie en creativiteit is beperkt. In dergelijke gevallen is het
niet nodig om tot een echt partnerschap (logica van het verbinden) over te
gaan. Openbare infrastructuurprojecten (zoals Brabo I en VIA-Zaventem)
kunnen we hier onder plaatsen. Er zijn immers geen tientallen
mogelijkheden om een weg- of traminfrastructuur (zowel naar plaatsing als
naar gebruik van materiaal). In deze zin kan men ook beter spreken over
‘innovatief contracteren’(Voorbeelden zijn BOT36, FBOT37, DBFO38, BFO39,
DBFM40 en DBM41).
36
Build-operate-transfer
‫ ׀‬171 ‫׀‬
Voor projecten waar creativiteit of innovatieve ideeën wel een significante
meerwaarde kan bieden, kan het nuttig zijn om meer richting de ‘logica van
het verbinden’ te verschuiven. We kijken dan vooral richting de
infrastructuurprojecten die een kunnen kaderen in een ruimer het context
van gebiedsontwikkeling of waar creativiteit en innovatie een rol kunnen
spelen bij bijvoorbeeld ruimtelijk gebruik, nieuwe technieken of functionele
synergieën. Jeugdherbergen, scholenbouw en sociale huisvesting zouden als
dergelijke projecten in aanmerking kunnen komen.
Instrumenten die kunnen ingezet worden om meer richting de logica van het
verbinden te verschuiven zijn:
•
Een doorgedreven voorafgaandelijk marktverkenning en
consultatie;
•
Het
gebruik
van
gunningprocedure;
•
Het gebruik van standaarddocumenten met ruimte voor
flexibiliteit (projecten op maat);
•
Gezamenlijke verantwoordelijkheid bij bepaalde risico’s;
•
Een doorgedreven publiek-publieke afstemming in functie
van het creëren van vertrouwen;
•
Indien de gewenste output niet duidelijk kwantificeerbaar is
en daardoor nog veel onzekerheden bestaan, kan er
geopteerd worden om een publiek-private joint-venture op
te richten (participatieve PPS).
de
concurrentie
dialoog
als
Tot slot dient er opgemerkt te worden dat de logica van het scheiden vanuit
de initiatiefnemende overheid soms ook toegepast wordt ten aanzien van
andere (lagere) betrokken overheden. We zien dit voornamelijk bij de
37
38
39
40
41
Finance-build-operate-transfer
Design-build-finance-operate
Build-finance-operate
Design-build-finance-maintain
Design-build-maintain
‫ ׀‬172 ‫׀‬
geaggregeerde PPS-projecten. Een mogelijke verklaring hiervoor is de
afkerigheid ten aanzien van onzekerheid en de bijhorende neiging naar het
vermijden van complexiteit.
De totstandkoming van een PPS is een complex interactieproces dat
gekenmerkt wordt door een verscheidenheid van actoren met elk hun eigen
doelen (Eversdijk & Korsten 2008). Rekening houden met en afstemmen van
deze verschillende doelen leidt tot meer complexiteit en toenemende
afhankelijkheden en bijgevolg to meer onzekerheden. Het gevolg hiervan is
dat de initiërende Vlaamse overheid projecten sterk naar zich toe trekt en
door het creëren van een strikt kader weinig ruimte laat voor inbreng van
andere (lokale) overheden die bij het project betrokken zijn. Door deze
drang naar vereenvoudiging dreigt bijgevolg het gevaar dat projecten niet
aan de lokale nood voldoen. Risico’s en onzekerheden die in de
initiatieffase worden vermeden, komen vaak in een latere fase weer terug
met mogelijke vertragingen en suboptimale uitkomsten als gevolg.
9. Type projecten: op zoek naar modellen
In wat volgt trachten we op basis van een aantal projectkarakteristieken
een classificatie te maken van ideaaltypische projectstructuren. Voor we
deze ideaaltypen presenteren, blikken we eerst kort terug op de publieke
constellatie rond PPS-projecten en de keuze tussen participatieve en
contractuele PPS.
> 9.1.
Publieke constellatie
Sommige PPS-projecten zijn een bundeling van verschillende lokale PPS
projecten. In dit rapport hebben we voor dit type PPS de koepelterm
‘geaggregeerde PPS’ gebruikt.
Een belangrijke vraag hierbij is op welke manier de centrale (initiërende)
overheid deze verschillende publieke partners bij het project betrekt. Het
gaat hierbij dan om de graad van inspraak en participatie van de lagere
publieke partners bij het project.
In deze context kan de initiërende centrale overheid twee uiterste
bestuurstijlen aannemen ten opzichte van de andere publieke partners. Aan
‫ ׀‬173 ‫׀‬
de ene kant een ‘gesloten autoritaire stijl’ waarbij de centrale overheid
het project sterk naar zich toetrekt waardoor de rol van de lokale partners
in de besluitvorming tot een minimum beperkt wordt. Aan het andere
uiterste kan de centrale overheid er voor kiezen om een ‘faciliterende stijl’
aan te nemen. In dit geval creëert de centrale overheid een faciliterend
kader waarin de lokale publieke actoren zelf de rol van initiatiefnemer op
zich nemen. In dit laatste geval neemt de lokale partner de leidende rol
binnen de PPS van de centrale overheid over.
Figuur 14: Participatieladder
Toenemende invloed participant
rol van participant
bestuursstijl
geen rol
toe‐
schouwer,
informant
adviseur
eindspraak
adviseur
begin‐
spraak
gesloten
autoritaire
stijl
open
autoritaire
stijl
consulta‐ participa‐
tieve stijl tieve stijl
mede‐
beslisser
samen‐
werkings‐
partner
initiatiefnem
er, beleids‐
eigenaar
dele‐
gerende stijl
samen‐
werkende
stijl
faciliterende
stijl
Toenemende inhoudelijke openheid
(Gebaseerd op de participatieladder van Pröpper)
De twee uiterste bestuurstijlen hebben zowel voor- als nadelen. Deze vooren nadelen kunnen meer of minder uitgesproken zijn naar gelang de
specifieke vorm van de projectstructuur. De risico’s van elke bestuurstijl
kunnen vergroot worden wanneer beide stijlen op niet consequente wijze
worden gemixt. Tabel 26 geeft, onafhankelijk van de verder gekozen
projectvorm, weer welke voordelen en risico’s er bij de twee uiterste
bestuurstijlen kunnen voortkomen.
Tabel 26: Bestuursstijl centrale overheid tav lokale publieke actoren
‘Gesloten autoritaire
‫ ׀‬174 ‫׀‬
‘Faciliterende stijl’*
stijl’*
Voordelen
motieven
en
Snelle besluitvorming
Groter gevoel van
eigenaarschap
Aanwenden van
gecentraliseerde capaciteit
Focus op het algemeen
belang
Actieve betrokkenheid van
lokale partner
Tevredenheid lokale partner
Inhoudelijke verrijking
Risico’s
Passieve meewerking van
lokale partners
Stroperige besluitvorming
Te weinig lokale capaciteit
Tegenwerking van lokale
partners
om het project aan te sturen
Focus op het eigen (lokale)
Geen of weinig maatwerk
belang
Ontevredenheid lokale
partners
(*Begrippen ontleend aan Pröpper)
> 9.2.
Participatief of contractueel
De keuze voor een participatieve PPS, contractuele PPS, dan wel een
hybride PPS hangt af van de aard van het probleem dat men wil oplossen.
Elke projectstructuur heeft zijn voor- en nadelen.
Tabel 27: Contractuele, hybride en participatieve PPS
Voordelen
Contractueel42
Hybride43
Participatief44
Meest eenvoudige
terugverdienen op
Flexibel: de publieke
actor blijft controle
42
43
44
Met contractuele PPS worden de samenwerkingsverbanden bedoeld die louter gestoeld zijn
op een contractuele overeenkomst tussen de publieke overheid en de private partner;
Met een hybride PPS neemt de overheid een minderheidsparticipatie in het DBFMvennootschap waarmee ze een DBFM-overeenkomst afsluit. De DBFM-vennootschap staat in
voor de uitvoering van het DBFM-contract en sluit hiervoor contracten af met
onderaannemers.
Bij een participatieve PPS gaat de overheid een stap verder en richt de publieke overheid
samen met een private partner een eigen rechtspersoon op (ook wel SPV of Special
Purpose Vehicle genoemd) die het uiteindelijke project zal uitvoeren
‫ ׀‬175 ‫׀‬
constructie
investering
Duidelijke allocatie
van risico’s en
verantwoordelijkheden
hefboom om
uitoefenen op het
besluitvormingsproces
projecten beter
Inkopen in de
gefinancierd te
expertise
krijgen
Afdwingbaar via de
rechtbank
Expliciteren van een
Publieke partner blijft
principaal
Geschikt wanneer
langdurig engagement
output niet ex ante
kan gekwantificeerd
Duidelijke einddatum
worden
Het inbrengen van
eigen expertise
Nadelen
Minder flexibel
Eigen aan
Publieke partner
Vlaanderen
verliest een stuk
Minder geschikt voor erg
(international
zeggenschap
complexe projecten met
ongekend)
een onzekere uitkomst
Verregaande
Complexe structuur
verbinding
Potentieel
belangenconflict
Grosso modo lijken de voordelen van de twee uiterste projectstructuren
(participatief en contractueel) tevens de nadelen van zijn tegenhanger.
Een contractuele PPS lijkt te verkiezen voor eenduidige projecten van
beperkte duur, of waarvan men de samenwerking binnen een
vooropgestelde termijn wenst te evalueren. De projectdoelstellingen
(output) moeten met andere woorden kwantificeerbaar kunnen gemaakt
worden zodat de overheid haar wensen en eisen ex ante aan de private
partner kan opleggen. Deze eisen kunnen best op een zo hoog mogelijk
abstractieniveau gelegd worden zodat er ingespeeld kan worden op
toekomstige nieuwe technieken (ingebouwde flexibiliteit).
‫ ׀‬176 ‫׀‬
Participatieve PPS lijkt vooral nuttig wanneer men bepaalde problemen of
specifieke beleidsthema’s wil aanpakken waarbij de overheid niet ex ante
kan specificeren welke oplossing of uitkomst ze juist zoekt. Door het
combineren van publieke middelen en expertise met innovatief vermogen en
creativiteit uit de private markt wordt dan getracht om meerwaarde te
creëren ten aanzien van dat specifieke thema. In die zin worden bij
participatieve PPS’en echte partnerschappen gecreëerd in de volledige
betekenis van het woord. De meest voorkomende participatieve PPS’en
spelen zich af bij gebiedsontwikkelingprojecten of de reconversie van
zogenaamde ‘brownfields’.
De term PPS wordt voornamelijk gebruikt in de context van infrastructuuren vastgoedprojecten (objectgebonden infrastructuur). Wanneer we de drie
verschijningsvormen van PPS naast elkaar leggen, lijkt de contractuele vorm
van PPS het meest aangewezen voor dergelijke objectgebonden
infrastructuurprojecten. De gewenste finaliteit van dergelijke projecten zijn
immers vaak perfect op voorhand in te schatten waardoor het relatief
eenvoudig op contractuele basis kan worden vorm gegeven. De contractuele
vorm is hierbij te verkiezen boven de andere vormen omwille van de hogere
transparantie en eenduidigheid.
> 9.3.
Typeprojecten
Omwille van de hoge transactiekosten die bij objectgebonden DBFMconstructies gepaard gaan, hebben projecten een bepaalde kritische massa
nodig om deze kosten te kunnen compenseren door een geïntegreerde
benadering van het project. Vandaag wordt deze kritische grens geschat op
ongeveer € 30 miljoen.
In Vlaanderen zijn projecten die op zichzelf deze kritische massa kunnen
bereiken eerder zeldzaam. Omwille van het streven naar dergelijke
kritische massa wordt er vaak gezocht naar een bundeling van verschillende
kleinere projecten. Om die manier komt men tot de eerder beschreven
geaggregeerde PPS-structuren.
Wanneer we bovenstaande kaders (8.4.1. en 8.4.2.) met elkaar verbinden
kunnen we een aantal ‘ideaaltypische’ projectstructuren voor
objectgebonden geaggregeerde infrastructuurprojecten formuleren. Bij de
omschrijving van de verschillende typestructuren gaan we er van uit dat bij
‫ ׀‬177 ‫׀‬
de afweging tussen PPS en een klassieke aanbesteding, PPS (DBFM) de
geprefereerde aanbestedingsvorm is.
Zoals in punt 8.4.2. reeds is aangegeven lijkt het contractuele model
omwille van hun relatieve eenvoud de meest aangewezen vorm voor
objectgebonden PPS-projecten. Hierbij kan naar gelang het karakter van het
project afgewogen worden hoe groot de rol van de lokale publieke actoren
zal zijn (en omgekeerd de rol van de Vlaamse overheid). Hierbij geldt het
principe dat hoe sterker een individueel project omgevingsafhankelijk is
(dus hoe groter het maatwerk), hoe sterker de rol van de lokale publieke
actoren moet zijn. We onderscheiden drie typemodellen. Volgens stijgend
belang van de locale actoren zijn dit: het intekenmodel, het partnermodel
en het facilitatiemodel.
In uitzonderlijke gevallen een zuiver contractueel model niet altijd even
haalbaar. In sommige gevallen kunnen participatieve of hybride constructies
een oplossing bieden.
Tabel 28 geeft hierbij een overzicht van de verschillende mogelijke
ideaaltypische varianten met hun hybride en participatieve afgeleiden.
Tabel 28: Overzicht geaggregeerde structuren
Contractueel
Hybride
Participatief
Zwakke lokale
beslissingsruimte
Intekenmodel
Hybride
intekenmodel
Participatief
intekenmodel
Matige lokale
beslissingsruimte
Partnermodel
Hybride
partnermodel
Participatief
partnermodel
Sterke lokale
beslissingsruimte
Facilitatiemodel
/
Participatief
facilitatiemodel
We onderscheiden in totaal acht verschillende ideaaltypische varianten. Van
de drie zuiver contractuele modellen zijn zuiver contractueel, hebben we
drie participatieve afgeleiden en twee modellen die vertrekken van een
hybride PPS-structuur.
‫ ׀‬178 ‫׀‬
Tabel 29: Geaggregeerde structuren volgens projectkenmerken
Maatwerk
Mediair
Standaardisatie
Eenduidig
en
voorspelbaar
(Contractueel)
facilitatiemodel
(Contractueel)
partnermodel
(Contractueel)
Intekenmodel
Complex
en onvoorspelbaar
Participatief
facilitatiemodel
Participatief
partnermodel
Participatief
intekenmodel
In wat volgt zullen we dieper in gaan op de verschillende varianten. We
beginnen met de drie contractuele standaard modellen. Vervolgens zullen
we ingaan op de participatieve afgeleide modellen. Tot slot bespreken we
de twee hybride tussenvormen.
> 9.3.1.
Contractuele vormen
We zagen eerder dat bij objectgebonden projecten een zuivere
contractuele formule de uitgangspositie is. Ook wanneer een project een
bundeling van verschillende individuele (lokale) projecten inhoudt, geniet
een zuivere contractuele PPS de voorkeur.
Evenzeer gelden hier dezelfde randvoorwaarden als bij een enkelvoudige
contractuele PPS: het project moet eenduidig zijn en de wenselijke output
moet kwantificeerbaar zijn.
Bij geaggregeerde PPS-projecten is een bijkomend aspect dat door de
veelheid van individuele projecten en de daarbij horende uitbreiding van de
arena van betrokken actoren (met de lokale publieke spelers) de
complexiteit van dergelijke projecten sterk verhoogd wordt. Dergelijke
meer uitgebreide complexiteit is enkel beheersbaar op geaggregeerd niveau
wanneer individuele projecten sterk gestandaardiseerd kunnen worden.
Wil men sterk standaardiseren, dan moeten de individuele projecten er zich
ook toe lenen. Enkel projecten die geen oplossing op maat vereisen zouden
‫ ׀‬179 ‫׀‬
dan in aanmerking komen voor dergelijke geaggregeerde contractuele PPSformule. Standaardisatie mag met andere woorden geen potentiële
minwaarde geven aan de lokale inbedding van de projecten.
1. Het Intekenmodel
Typeproject
De meest doorgedreven projectstructuur die toegepast kan worden bij
geaggregeerde gestandaardiseerde PPS-projecten is wat wij het
‘intekenmodel’ noemen.
Dit model kan toegepast worden wanneer er op verschillende plaatsen een
lokale behoefte is voor een bepaalde infrastructuur. Bovendien is deze
gewenste infrastructuur erg generiek zodat er weinig tot geen lokale
aanpassingen nodig zijn.
De Vlaamse overheid kan er in dit geval voor opteren om een gegroepeerde
aanbesteding in de markt te plaatsen waarbij gevraagd wordt om op de
verschillende
locaties
een
gestandaardiseerde
infrastructuur
te
ontwikkelen.
Standaardmodel
Bij het intekenmodel neemt de Vlaamse overheid, na een
behoefteonderzoek (consultatie), het initiatief om een bepaald typeinfrastructuur via PPS uit te voeren. Indien blijkt dat er voldoende vraag is
naar een bepaald type-infrastructuur, werkt de Vlaamse overheid vervolgens
een projectdefinitie en een typebestek uit.
‫ ׀‬180 ‫׀‬
Figuur 15: Het intekenmodel
DBFM‐
overeenkomst
Privaat
DBFM
consortium
Engagementsverklaring
Vlaamse
overheid
Project
Lokale publieke
overheid
Project
Lokale publieke
overheid
Project
Lokale publieke
overheid
Voor men de gegroepeerde opdracht effectief op de markt plaatst, moet
men idealiter zeker zijn van de omvang van het pakket dat men aanbiedt.
Geïnteresseerde lokale overheden moeten bijgevolg op voorhand intekenen
op het uitgewerkte programma en geven hierbij een engagementsverklaring
dat zij in gans het PPS-traject instappen. Hierbij is het aan te raden om een
duidelijk afsprakenkader vast te leggen waarin wordt gedefinieerd wie
welke
taken
en
verplichtingen
voor
zich
neemt
en
de
inspanningsverplichting om publiekrechterlijke bevoegdheden uit te oefenen
wordt opgenomen (bv. het tijdig afleveren van vergunningen).
De Vlaamse overheid wordt vervolgens gemandateerd om de
contractonderhandelingen met de private aanbieders te leiden. Ook hier
‫ ׀‬181 ‫׀‬
kan de Vlaamse overheid opteren om de betrokken lokale publieke partners
een stem te geven in een eventuele selectiecommissie.
Na de selectie van de private partner wordt het DBFM-contract door al de
betrokken actoren getekend. Ten slotte, staat de private partner in voor de
gehele uitvoering van het programma. Waarbij aan publieke zijde de
coördinerende rol door de Vlaamse overheid wordt opgenomen.
Het intekenmodel lijkt in dit opzicht sterk op een samenaankoopprocedure
waarbij de Vlaamse overheid fungeert als de koopcentrale.
Rollen van de betrokken actoren
Vlaamse overheid
o het uittekenen van de projectdefinitie en het opstellen van
het bouwprogramma (standaarddocumenten) neemt de rol
op van aanbestedende overheid
o Coördinatie
Lokale overheid
o Rol beperkt zich tot het intekenen op het
gestandaardiseerde DBFM-programma
Private partner
o Staat in voor zowel het ontwerp, bouw, financiering en
onderhoud (of exploitatie) van de infrastructuur.
Voor- en nadelen van het intekenmodel
Voordelen
-
Creëert een zekere kritische massa
-
Beperkt de transactiekosten (slechts eenmaal onderhandelen)
-
Schaalvoordelen (ontwerp, aankoop bouwmaterialen, enz..)
-
Expertise gecentraliseerd
Nadelen
-
Geen projecten op maat mogelijk
-
Enkel voor bundeling van heel gelijkaardige projecten zonder
ruimtelijke integratie
-
Weinig inspraak mogelijk
‫ ׀‬182 ‫׀‬
2. Het partnermodel
Typeproject
Wanneer er een algemene lokale nood is aan een bepaald type
infrastructuur, maar waarbij er een per lokaal project een aantal
projectspecifieke elementen aanwezig zijn lijkt het intekenmodel minder
geschikt omdat het rigide karakter minder ruimte laat voor inspraak van
lokale partners en een zeker niveau van maatwerk.
Voor dergelijke projecten kan men opteren voor een ‘partnermodel’ waarbij
de Vlaamse overheid een basisprogramma ontwikkeld, waarbij lokale
publieke actoren hun specifieke projecteisen aan kunnen toevoegen.
Standaardmodel
In vergelijking met het intekenmodel, wordt bij het partnermodel de
inbreng van de lokale partners ten aanzien van de invulling van de projecten
vergroot.
Figuur 16: Het partnermodel
Vlaamse
overheid
2
DBFMovereenkomst(en)
Privaat DBFM
consortium
Publiek-publieke afstemming
1
Lokale
overheid
Lokale
Lokale
overheid
overheid
project
project
Project
‫ ׀‬183 ‫׀‬
Bij het partnermodel neemt de Vlaamse overheid, na een
behoefteonderzoek (consultatie), het initiatief om een bepaalde
basisinfrastructuur via PPS uit te voeren. Indien blijkt dat er voldoende
vraag is naar een bepaald type infrastructuur, werkt de Vlaamse overheid
vervolgens een basisprogramma uit.
In de publieke afstemmingsfase overlegt de Vlaamse overheid met de lokale
overheden die met hun project in aanmerking komen over de concrete
aanvulling van het basisprogramma voor de specifieke projecten en het
verdere procesverloop. De uitkomst van dit overleg wordt vast gelegd in
publiek-publieke overeenkomsten (1). Hierbij wordt ook een duidelijk
afsprakenkader vast gelegd waarin wordt gedefinieerd wie welke taken en
verplichtingen op zich neemt en de inspanningsverplichting om
publiekrechterlijke bevoegdheden uit te oefenen wordt opgenomen (bv. het
tijdig afleveren van vergunningen).
De Vlaamse overheid wordt vervolgens door de lokale actoren gemandateerd
om de contractonderhandelingen met de private aanbieders te leiden. Ook
hier kan de Vlaamse overheid opteren om de betrokken lokale publieke
partners een stem te geven in een selectiecommissie.
Na de selectie van de private partner wordt het DBFM-contract door al de
betrokken actoren getekend. Dit kan gaan dan gaan om een standaardmoedercontract met bijakten waar de projectspecifieke elementen in
worden weergegeven (of individuele contracten met een gelijkaardige
basis).
De private partner staat tot slot in voor de gehele uitvoering van het
programma. De lokale overheden fungeren hierbij als belangrijkste
aanspreekpunt. De Vlaamse overheid vervult een ondersteunende rol.
Rollen van de betrokken actoren
Vlaamse overheid
het uittekenen van de projectdefinitie en het opstellen van het
basisprogramma (standaarddocumenten) in samenspraak met de
lokale overheden
neemt de rol op van aanbestedende overheid
Coördinatie
Begeleiding lokale overheden
‫ ׀‬184 ‫׀‬
Lokale overheid
het uittekenen van de projectdefinitie en het opstellen van het
specifieke programma in samenspraak met de Vlaamse overheid
Private partner
Staat in voor zowel het ontwerp, bouw, financiering en onderhoud
(of exploitatie) van de infrastructuur.
Voor- en nadelen van het partnermodel
Voordelen
-
Creëert een zekere kritische massa
-
Beperkt de transactiekosten (slechts eenmaal onderhandelen)
-
Schaalvoordelen (aankoop bouwmaterialen, enz..)
-
Expertise gecentraliseerd
-
Beperkt maatwerk mogelijk
Nadelen
-
Geselecteerde private partner niet voor alle lokale projecten de
geprefereerde partner
-
Stroperige besluitvorming
-
Maatwerk beperkt en inspraak beperkt (omgekeerd evenredig met
stroperige besluitvorming)
3. Het facilitatiemodel
Typeproject
In dit rapport is gebleken dat er een aantal nadelen zijn aan een
geaggregeerde PPS die bestaat uit verschillende niet verwante individuele
(lokale) projecten. Zo dreigt het gevaar dat door het clusteren van
individuele projecten de gekozen private uitvoerder niet voor elk
individueel project de beste kandidaat is. Hiermee verbonden is het een
moeilijke oefening om centraal gestuurde projecten op lokale leest te
ontwikkelen. Wil men voor elk individueel project aan maatwerk doen, dan
wordt het geaggregeerde PPS-project moeilijk beheersbaar.
‫ ׀‬185 ‫׀‬
Projecten op maat vragen een grote mate van inspraak en participatie
(coproduceren). Nadelen van diepgaande participatie en inspraak zijn de
grote kans op een stroperige besluitvorming en moeilijke compromisvorming
(met grijze projecten i.p.v. innovatieve en vernieuwende ideeën als
mogelijk gevolg).
Bovendien zijn de economische schaalvoordelen van geaggregeerde PPS niet
altijd even groot. Men moet weliswaar maar één aanbestedingsprocedure
voorzien en het gekozen consortium kan haar aankoopprocedures voor alle
deelprojecten bundelen, het geaggregeerde project blijft een verzameling
van individuele projecten waarvan de maatschappelijke meerwaarde
misschien groter zou zijn wanneer deze projecten een diepere lokale
integratie zouden kennen45.
Een oplossing zou er in kunnen bestaan om PPS projecten van onderuit te
laten initiëren en aansturen waarbij de Vlaamse overheid een faciliterend
kader aanbiedt.
Standaardmodel
Bij het facilitatiemodel kan de rol van de Vlaamse overheid er in bestaan
om voor specifieke beleidsmaterie een PPS-(investerings)programma op te
stellen waar lokaal geïnitieerde PPS-projecten vervolgens een beroep op
kunnen doen. Zo kunnen lokale PPS-projecten tot stand komen waarbij er
aandacht is voor functionele synergieën en ruimtelijke integratie
(maatschappelijke
meerwaarde/
financiële
meerwaarde).
Projectonderdelen die in lijn liggen met het beleidsveld waarvoor een
specifiek programma wordt gecreëerd (bv. schoolinfrastructuur,
sportinfrastructuur, sociale huisvesting,…), zouden in dat geval beroep
kunnen doen op een Vlaamse subsidie uit het investeringsprogramma46.
45
46
Een ex ante meerwaarde toets is hier op zijn plaats om na te gaan of de financiële
meerwaarde van een geaggregeerde PPS de maatschappelijke meerwaarde van een
gedecentraliseerde PPS overstijgt.
Deze subsidie kan de omvang hebben van een vooraf bepaald percentage van de
beschikbaarheidvergoeding die berekend wordt op dat specifieke projectonderdeel.
(Hierbij moet wel gewaakt worden dat kosten van andere projectonderdelen die niet voor
subsidie in aanmerking komen worden verschoven naar de projectonderdelen waar de
subsidie op berekend wordt). Een andere mogelijkheid is dat de subsidie wordt berekend
op een manier dat ook de Vlaamse overheid mee kan genieten van eventuele financiële
meerwaarde die gecreëerd wordt door de functionele synergie van niet-rendabele
projectonderdelen met rendabele projectonderdelen. (Bv. een berekening op basis van
‫ ׀‬186 ‫׀‬
Figuur 17: Het facilitatiemodel
Vlaamse
overheid
(specifiek) PPS‐kader
Subsidies onder voorwaarden (enkel voor onderhavige projectonderdelen
Project
Lokale
overheid
Privaat DBFM
consortium
project
project
Lokale
overheid
Lokale
overheid
Privaat DBFM consortium
Project
Lokale
overheid
Privaat DBFM
consortium
Randvoorwaarde van deze werkwijze is dat de Vlaamse overheid
faciliterende instrumenten aanbiedt (zoals verregaande gestandaardiseerde
contracten) waardoor PPS meer bereikbaar wordt voor kleinere projecten.
Verder is bij zulke lokaal aangestuurde PPS'en een ondersteuning nodig
vanuit Vlaanderen omdat niet elk lokaal bestuur over de juiste capaciteiten
beschikt om een PPS aan te sturen. Dergelijke ondersteuning zou de
kwaliteit en een vlotte implementatie van de projecten moeten verzekeren.
het percentage nuttige oppervlakte van het projectonderdeel ten aanzien van het ganse
project. Een derde mogelijkheid bestaat er in dat de subsidie bestaat uit een forfaitair
bedrag.
‫ ׀‬187 ‫׀‬
Rollen van de betrokken actoren
Vlaamse overheid
o het creëren van een facilitair kader (regelgevend kader,
subsidiekader,..)
o Begeleiding lokale overheden (procesondersteuning)
o Aanbieden van instrumenten
Lokale overheid
o Volledige regie van het eigen project
Private partner
o Staat in voor zowel het ontwerp, bouw, financiering en
onderhoud (of exploitatie) van de infrastructuur.
Voor- en nadelen van het facilitatiemodel
Voordelen
-
Lokale en kleine private partijen ook potentiële kandidaten
-
Projecten op maat
-
Functionele
synergieën
‘eventueel
beschikbaarheidsvergoeding)
-
Dealflow
verlagen
van
de
Nadelen
-
Transactiekosten hoog in vergelijking met schaalgrootte (kan
getemperd worden door het aanbieden van standaardcontracten)
-
Transactiekosten verspreid
-
Beperkte lokale expertise (ondersteuning van Vlaanderen nodig)
> 9.3.2.
Participatieve vormen
In punt 7.4.2. werd reeds beschreven dat een participatieve PPS vooral
nuttig lijkt wanneer men bepaalde problemen of specifieke beleidsthema’s
wil aanpakken waarbij de publieke partij ex ante niet kan specificeren naar
welke oplossing of uitkomst ze juist zoekt. Door het combineren van
publieke middelen en expertise met innovatief vermogen en creativiteit uit
de private markt wordt dan getracht om meerwaarde te creëren ten
aanzien van dat specifieke thema.
‫ ׀‬188 ‫׀‬
Specifiek voor infrastructuurprojecten is deze vorm van PPS eerder
uitzonderlijk omdat bij infrastructuurprojecten het vaak duidelijk is wat de
finaliteit van het project zou moeten zijn.
Wanneer de uiteindelijke finaliteit niet gekend is, of wanneer er nog
onduidelijkheden zijn over het pad dat gevolgd moet worden om een
bepaald resultaat te bereiken kan men opteren om een participatieve PPS
op te starten.
4. Het participatieve intekenmodel
Typeproject
Een eerste model van participatieve PPS dat we omschrijven is het
participatieve intekenmodel. Voor dit model kan geopteerd worden wanneer
er een (toekomstige) behoefte aan een bepaalde type-infrastructuur is
gedetecteerd, maar waar er voorlopig nog geen concrete vraag voor is.
Bovendien is er geen of beperkte technische kennis op de markt aanwezig
om de gewenste infrastructuur te verwezenlijken en zijn er ook geen
directe prikkels voor private partijen om deze kennis op korte termijn te
gaan ontwikkelen.
Standaardmodel
Bij het ‘participatieve intekenmodel’ neemt de Vlaamse overheid, na een
behoefteonderzoek (consultatie), het initiatief om een bepaald typeinfrastructuur via participatieve PPS (of institutionele PPS) te gaan
ontwikkelen. Hiervoor gaat de Vlaamse overheid op zoek naar een private
partner om samen een publiek-private vennootschap op te richten. Bij de
keuze van een geschikte vennootschapsvorm zal in principe worden
geopteerd voor een vennootschap waar de aansprakelijkheid van de
vennoten, respectievelijk de aandeelhouders, voor de schulden van de
vennootschap beperkt is tot wat ze zelf in de vennootschap hebben
ingebracht. Het gaat dan voornamelijk om de besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid (BVBA), de coöperatieve vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid (CVBA) en de naamloze vennootschap (NV)
(Eubelius 2009: 86).
Hoewel de wetgeving overheidsopdrachten niet van toepassing is op het
creëren van dergelijk publiek-privaat vennootschap op zich, is de wetgeving
‫ ׀‬189 ‫׀‬
overheidsopdrachten wel van toepassing wanneer dergelijke daad vergezeld
wordt door het uitbesteden van taken die kunnen aangewezen worden als
een publiek contract of een concessie (Europese commissie 2004).
Aangezien in het kader van een participatieve PPS de overheid via de
procedure om de private partner te kiezen vaak tegelijkertijd ook het
ontwerp, bouw en exploitatie of onderhoud van projecten gunnen, is in
deze gevallen de wetgeving overheidsopdrachten van toepassing.
Figuur 18: Het participatieve intekenmodel
Vlaamse
overheid
Behoefteonderzoek
Participatie in het
PPS‐vennootschap
Privaat
DBFM
consortium
Publiek‐privaat
DBFM
consortium
Uitvoering
project
project
Lokale overheid
Lokale overheid
project
Lokale overheid
De gevormde publiek-private vennootschap (SPV) zou dan instaan voor de
ontwikkeling van een type-infrastructuur die vervolgens wordt gerealiseerd
op die locaties waar er behoefte is aan dit nieuwe type van infrastructuur.
Dit kan enerzijds een louter Vlaamse aangelegenheid zijn waarbij met de
uiteindelijke realisatie van de infrastructuur wel met lokale overheden moet
afgestemd worden met betrekking tot hun publiekrechterlijke
bevoegdheden (bv. afleveren van vergunningen, enz.). Anderzijds kan de
vraag voor de realisatie van een typestructuur vanuit de lokale overheden
‫ ׀‬190 ‫׀‬
komen, die dan fungeren als afnemer van de publiek-private vennootschap
(onderhandelingsprocedure op basis van artikel 17 § 2, 1°, f)).
De SPV haalt vervolgens haar inkomsten uit de beschikbaarheidvergoedingen
die vanuit de Vlaamse of lokale overheden (naar gelang wie de afnemer zal
zijn) worden betaald.
Rollen van de betrokken actoren
Vlaamse overheid
-
Zoeken naar een private partner voor de oprichting van een publiekprivaat vennootschap
-
Mee helpen bij de inhoudelijke ontwikkeling van de infrastructuur
-
Eventueel afnemer van de Vlaamse SPV
Lokale overheid
-
Secundaire stakeholder (afleveren van vergunningen, etc..)
-
Eventueel afnemer van de Vlaamse SPV
Private partner
-
Ontwikkeling van de infrastructuur
Voor- en nadelen van het participatieve intekenmodel
Voordelen
-
Mogelijke constructie in geval van marktfalen
-
Vlaamse overheid kan te allen tijde bijsturen waar ze het nodig acht
-
Grotere flexibiliteit
Nadelen
-
Voornamelijk voor de ontwikkeling van een standaardinfrastructuur
-
Grote onzekerheid (ontwikkelingsrisico) (wanneer het doelpubliek
lokale overheden zijn, ook: vraagrisico en/of volumerisico)
-
Niet ESR-neutraal als de publieke participatie groter is dan 50%
‫ ׀‬191 ‫׀‬
5. Het participatieve partnermodel
Typeproject
Het tweede model van participatieve PPS dat we omschrijven is het
‘participatieve partnermodel’. Voor dit model kan geopteerd worden
wanneer binnen een Vlaams beleidsveld een concrete lokale behoefte voor
een bepaalde type-infrastructuur wordt gedetecteerd waarvoor er echter
geen of beperkte technische kennis op de markt aanwezig is om de
gewenste infrastructuur te verwezenlijken en er ook geen directe prikkels
zijn voor private partijen om deze kennis op korte termijn te gaan
ontwikkelen.
Standaardmodel
Figuur 18: Het participatieve partnermodel
Vlaamse
overheid
Private partner
Participatie in het
PPS‐vennootschap
Publiek‐privaat
DBFM
consortium
Lokale overheid
Lokale overheid
Lokale overheid
Uitvoering met aparte bijakten
project
project
project
‫ ׀‬192 ‫׀‬
Bij het ‘participatieve partnermodel’ neemt de Vlaamse overheid, na een
behoefteonderzoek (consultatie), na wat de nood is ten aanzien van een
bepaalde type-infrastructuur. Op basis van dit onderzoek volgt er een
verdere publiek-publieke afstemming met lokale actoren die hebben
aangegeven interesse te hebben in de voorgestelde type-infrastructuur.
Vervolgens kan de Vlaamse overheid op basis van een mandaatovereenkomst
(of samen met de lokale overheden) op zoek gaan naar een geschikte
private partner voor de oprichting van een publiek-privaat vennootschap
waarin uiteindelijk alle betrokken actoren in participeren.
Het gevormde publiek-private vennootschap (SPV) zou dan instaan voor de
ontwikkeling van een type-infrastructuur die vervolgens wordt gerealiseerd
op de vooropgestelde locaties.
De SPV haalt vervolgens haar inkomsten uit de beschikbaarheidvergoedingen
die vanuit de Vlaamse of lokale overheden (naar gelang wie de afnemer zal
zijn) worden betaald.
Rollen van de betrokken actoren
Vlaamse overheid
-
Zoeken naar een private partner voor de oprichting van een publiekprivaat vennootschap
-
Mee helpen bij de inhoudelijke ontwikkeling van de infrastructuur
Lokale overheid
-
Mee helpen bij de inhoudelijke ontwikkeling van de infrastructuur
-
Afnemer van de Vlaamse SPV
Private partner
-
Ontwikkeling van de infrastructuur
‫ ׀‬193 ‫׀‬
Voor- en nadelen van het participatieve partnermodel
Voordelen
-
Mogelijke constructie in geval van marktfalen
-
Vlaamse en lokale overheid kan te allen tijde bijsturen waar ze het
nodig acht
-
Grotere flexibiliteit
-
Geen volumerisico
Nadelen
-
Voornamelijk voor de ontwikkeling van een standaardinfrastructuur
-
Stroperige besluitvorming
-
Ontwikkelingsrisico
-
Transactiekosten mogelijk hoog in vergelijking met schaalgrootte
-
Niet ESR-neutraal als de publieke participatie groter is dan 50%
-
Beperkingen door huidige wetgeving omtrent inter-gemeentelijke
samenwerking*
(*Artikel 195 van het Gemeentedecreet maakt participatie in
vennootschappen voor een lokaal PPS-project principieel mogelijk,
echter:
o geen afbreuk doen aan decreet van 6 juli 2001 houdende de
intergemeentelijke samenwerking
o taak van gemeentelijk belang
o geen
overdracht
van
gemeentelijk
personeel
of
infrastructuur)
6. Het participatieve facilitatiemodel
Projecttype
Het laatste model van participatieve PPS dat we omschrijven is het
‘participatieve facilitatiemodel’. Voor dit model kan geopteerd worden
wanneer er specifieke lokale behoefte is aan een bepaalde typeinfrastructuren waarvoor er geen of beperkte technische kennis op de markt
aanwezig is om de gewenste infrastructuur te verwezenlijken en zijn er ook
‫ ׀‬194 ‫׀‬
geen directe prikkels voor private partijen om deze kennis op korte termijn
te gaan ontwikkelen. Door de onderlinge verscheidenheid van de gewenste
infrastructuur tussen lokale situaties, is een geaggregeerde Vlaamse
oplossing niet mogelijk. Hierbij kan het ook gaan om lokale
gebiedsontwikkelingsprojecten of reconversieprojecten van zogenaamde
‘brownfields’.
Deze formule kan echter niet op basis van het decreet betreffende de
intergemeentelijke samenwerking (6 juli 2001) waar enkel bij de figuur van
interlokale vereniging een private partner kunnen participeren. Deze vorm
van interlokale samenwerking heeft echter geen rechtspersoonlijkheid en
daarmee ongeschikt als PPS. De taak van de Vlaamse overheid beperkt zich
bij dit model tot het ontwikkelen van een facilitair kader (bv. decreet)
waarbinnen dergelijke samenwerkingsverbanden mogelijk worden.
Standaardmodel
Bij het ‘participatieve facilitatiemodel’ neemt de lokale overheid of
meerdere lokale overheden, binnen het facilitaire kader dat door de
Vlaamse overheid wordt geboden, het initiatief om een bepaald typeinfrastructuur via participatieve PPS (of institutionele PPS) te gaan
ontwikkelen. Hiervoor gaat de lokale overheid (of meerdere overheden
samen) op zoek naar een private partner om samen een publiek-private
vennootschap op te richten. In die zouden deze constructies lijken op
gemengde intercommunales (die sinds het decreet betreffende de
intergemeentelijke samenwerking verboden zijn in Vlaanderen).
‫ ׀‬195 ‫׀‬
Figuur 20: Het participatieve facilitatiemodel
Vlaamse
overheid
(specifiek) PPS‐kader
Subsidies onder voorwaarden (enkel voor onderhavige projectonderdelen)
Publiek‐
privaat
DBFM
consortium
Lokale
overheid
Project
Privaat DBFM
consortium
Publiek‐
privaat
DBFM
consortium
Lokale
overheid
project
Lokale
overheid
project
Privaat DBFM
consortium
Het gevormde lokale publiek-private vennootschappen (SPV) zouden
vervolgens instaan voor de ontwikkeling van de gewenste typeinfrastructuur voor die specifieke regio.
De
SPV
haalt
vervolgens
haar
inkomsten
uit
de
beschikbaarheidvergoedingen die vanuit de Vlaamse of lokale overheden
(naar gelang wie de afnemer zal zijn) worden betaald.
‫ ׀‬196 ‫׀‬
Rollen van de betrokken actoren
Vlaamse overheid
-
Het opstellen van een faciliterend kader
Lokale overheid
-
Zoeken naar een private partner voor de oprichting van een publiekprivaat vennootschap
-
Mee helpen bij de inhoudelijke ontwikkeling van de infrastructuur
-
Afnemer van de interlokale SPV
Private partner
-
Ontwikkeling van de infrastructuur
Voor- en nadelen van het participatieve facilitatiemodel
Voordelen
-
Mogelijke constructie in geval van marktfalen
-
Lokale overheid kan te allen tijde bijsturen waar ze het nodig acht
-
Grotere flexibiliteit
-
Maatwerk
Nadelen
-
Grote onzekerheid (ontwikkelingsrisico)
-
Transactiekosten mogelijk hoog in vergelijking met schaalgrootte
-
Niet ESR-neutraal als de publieke participatie groter is dan 50%
-
Beperkingen door huidige wetgeving omtrent inter-gemeentelijke
samenwerking*
(*Artikel 195 van het Gemeentedecreet maakt participatie in
vennootschappen voor een lokaal PPS-project principieel mogelijk,
echter:
o geen afbreuk doen aan decreet van 6 juli 2001 houdende de
intergemeentelijke samenwerking
o taak van gemeentelijk belang
o geen
overdracht
van
gemeentelijk
personeel
of
‫ ׀‬197 ‫׀‬
infrastructuur)
> 9.3.3.
Hybride modellen
Naast zuivere modellen worden in Vlaanderen ook gebruik gemaakt van
hybride PPS-structuren waarbij het afsluiten van een DBFM-contract wordt
gecombineerd met een publieke participatie in het DBFM-vennootschap. Dit
DBFM-vennootschap heeft in dergelijke gevallen meestal de functie van
ontwikkelingsvennootschap waarbij dit vennootschap aparte contracten
afsluit met onderaannemers.
In die zin kunnen we op basis van deze hybride structuren twee
standaardmodellen onderscheiden.
7. Het hybride intekenmodel
Een eerste model baseert zich op het intekenmodel. Het verschil met het
intekenmodel is dat de Vlaamse overheid niet op zoek gaat naar een privaat
consortium waar ook alle capaciteiten voor de deelcomponenten van
ontwerp, bouw, financiering en onderhoud in vertegenwoordigd zijn, maar
vooral
naar
een
private
financier
of
ontwikkelaar
met
projectmanagementcapaciteit.
De Vlaamse overheid sluit na onderhandelingen een DBFM-overeenkomst
met het publiek-private ontwikkeling-SPV die gevormd wordt door de
gekozen private partner en waarin de Vlaamse overheid participeert als
(minderheids-)aandeelhouder.
‫ ׀‬198 ‫׀‬
Figuur 21: Het hybride intekenmodel
Engagementsverklaring
Vlaamse
overheid
DBFM‐
overeenkomst
Publiek‐private
Ontwikkelings‐SPV
Private financier/
ontwikkelaar
DBM
Private
aannemer
Uitvoering
Project
Lokale publieke
overheid
Project
Lokale publieke
overheid
Project
Lokale publieke
overheid
8. Het hybride partnermodel
Het tweede model baseert zich op het partnermodel. Gelijkaardig aan het
hybride intekenmodel gaat de Vlaamse overheid op zoek naar een private
financier of ontwikkelaar met projectmanagementcapaciteit.
De Vlaamse overheid sluit na onderhandelingen een DBFM-overeenkomst
met het publiek-private ontwikkeling-SPV die gevormd wordt door de
gekozen private partner en waarin de Vlaamse overheid participeert als
(minderheids-)aandeelhouder.
‫ ׀‬199 ‫׀‬
Figuur 22: Het hybride partnermodel
DBFM‐
overeenkomst
Vlaamse
overheid
Private
financier/
ontwikkelaar
Publiek‐privaat
ontwikkelings‐SPV
Publiek-publieke afstemming
1
DBM
Private
aannemer(s)
Individuele DBFM‐
overeenkomsten
2
Lokale
overheid
Lokale
Lokale
overheid
ove rheid
project
project
Project
Anders dan bij het intekenmodel wordt er een grotere ruimte gegeven voor
inbreng van de betrokken lokale publieke actoren. In de publieke
afstemmingsfase overlegt de Vlaamse overheid met de lokale overheden
over de concrete aanvulling van het basisprogramma voor de specifieke
projecten en het verdere procesverloop. De uitkomst van dit overleg wordt
vast gelegd in publiek-publieke overeenkomsten (1). Hierbij wordt ook een
duidelijk afsprakenkader vast gelegd waarin wordt gedefinieerd wie welke
taken en verplichtingen op zich neemt en de inspanningsverplichting om
publiekrechterlijke bevoegdheden uit te oefenen wordt opgenomen (bv. het
tijdig afleveren van vergunningen).
De Vlaamse overheid wordt vervolgens door de lokale actoren gemandateerd
om
de
contractonderhandelingen
met
de
private
kandidaat
promotors/financiers te leiden.
De Vlaamse overheid sluit na onderhandelingen een DBFM-overeenkomst
met het publiek-private ontwikkeling-SPV die gevormd wordt door de
gekozen private partner en waarin de Vlaamse overheid participeert als
(minderheids-)aandeelhouder.
‫ ׀‬200 ‫׀‬
De publiek-private SPV staat tot slot in voor de gehele uitvoering van het
programma. Voor de verdere uitwerking van de individuele projecten dient
er nadien nog een verdere afstemming of onderhandelingen te volgen tussen
de lokale overheden en de publiek-private SPV (2). Door deze getrapte
structuur (met een dubbele onderhandelingsronde) worden de
transactiekosten echter sterk verhoogd. Hierbij stelt de vraag zich of de
eventuele voordelen van dergelijke structuur wel opwegen tegenover dit
bijkomende nadeel.
Voor- en nadelen van hybride structuren
Er kunnen twee specifieke motieven worden onderscheiden om met
dergelijke hybride structuren te gaan werken:
-
terugverdienen op investering. Door te participeren in het
projectvennootschap kan de Vlaamse overheid een deel het
rendement op de investering naar zichzelf laten terug
vloeien.
-
hefboom om projecten beter gefinancierd te krijgen. Door
een bijdrage van publiek ‘equity’ is er minder nood aan
private ‘equity’. Vooral in tijden van kredietschaarste kan
dit motief opspelen. Bovendien kan een publieke
participatie gezien worden als een vertrouwenswekkende
maatregel. Het geeft een signaal aan de private markt dat
de overheid geloofd in het project door er zelf in te willen
investeren. Daarnaast lijkt het voor de private markt ook
waarschijnlijker dat de overheid bij zal springen wanneer
het project zou dreigen te mislukken.
Hierbij is het van belang om af te wegen of de mogelijke voordelen de
mogelijke nadelen overstijgen:
-
Internationaal onbekende (en onbeminde?) projectstructuur
(minder interesse van de markt waardoor het
competitieaspect in het gedrang komt);
-
Complexer dan
transactiekosten)
zuiver
contractuele
vorm
(hogere
‫ ׀‬201 ‫׀‬
-
‫ ׀‬202 ‫׀‬
Potentieel belangenconflict tussen
opdrachtgever en als opdrachtnemer.
de
overheid
als
10. Derde generatie PPS: Leereffect?
Een van de recente grote PPS-projecten in Vlaanderen is het
Sportinfrastructuurplan. Om het probleem van het structurele tekort aan
sportfaciliteiten in Vlaanderen op te lossen werd ook hier geopteerd voor
een PPS-formule. Hierbij
werd er een onderscheid gemaakt tussen
verschillende deeldomeinen: kunstgrasvelden, eenvoudige sporthallen,
eenvoudige zwembaden en multifunctionele sportinfrastructuur. Voor elk
deeldomein, te beginnen met de kunstgrasvelden, zal een private partner
wordt geopteerd om per deeldomein waarop de inhaalbeweging van
toepassing is een private partner te zoeken. Voor het deeldomein
‘multifunctionele sportinfrastructuur’ zal per individueel project een
private partner worden gezocht. In wat volgt gaan we nog kort na op welke
manier dit project is vormgegeven. Op die manier kunnen we toetsen of er
op Vlaams niveau lessen uit voorgaande projecten zijn mee genomen.
> 10.1. Participatief of contractueel
Voor het project werd uitgegaan van een contractuele PPS. Toch werd er in
de schoot van PMV een investeringsfonds ‘Invespo’ opgericht waarmee de
overheid een participatie kan nemen in de op te richten (private)
projectvennootschappen.
De
mogelijkheid
om
dergelijke
(minderheids)participatie te nemen werd aangereikt om enerzijds projecten
(beter) gefinancierd te krijgen (op vraag van marktpartijen) en anderzijds
als een mogelijkheid om een deel van het rendement van het
projectvennootschap terug naar de overheid te laten vloeien.
> 10.2. Publieke constellatie
Het PPS-project Sportinfrastructuurfonds is een groots opgezet project dat
een aantal lokale projecten bundelt en bijgevolg meerdere publieke actoren
omvat. In die zin kan het gezien worden al een geaggregeerd PPS-project
waarbij een doorgedreven publiek-publieke structurering van belang is.
De Vlaamse regering heeft er voor gekozen om een PPS-raamwerk op te
zetten waarbinnen de projecten tot uitvoering kunnen komen. Hierbij is er
onderscheid gemaakt tussen relatief eenvoudige en eenduidige projecten
(kunstgrasvelden, eenvoudige sporthallen en eenvoudige zwembaden) aan
‫ ׀‬203 ‫׀‬
de ene kant en meer complexe projecten (multifunctionele sportcomplexen)
aan de andere kant.
Het basiskader van dit PPS-project werd vormgegeven door het decreet van
23 mei 2008 betreffende de inhaalbeweging in sportinfrastructuur via
alternatieve financiering. Lokale overheden konden vervolgens een
subsidieaanvraag indienen voor de realisatie van hun sportinfrastructuur
binnen dit wettelijke kader. Aanvragen werden vervolgens beoordeeld door
een selectiecommissie die hier speciaal voor werd opgericht.
De lokale besturen konden zelf hun outputspecificaties voor de gewenste
infrastructuur opstellen. Voorwaarde was echter wel dat er aan het basis
bouwprogramma, dat door de minister werd vastgesteld, werd voldaan.
Eenmaal geselecteerd voor het PPS-programma dienen de lokale overheden
een mandaat te verlenen aan de Vlaamse overheid voor het voeren van de
gunningsprocedure. Hiervoor werd de groep ‘Sportfacilitator’ opgericht.
Voor
de
geclusterde
projecten
voert
‘sportfacilitator’
de
onderhandelingsprocedure met een private partner. In het geval van de
multifunctionele sportcentra onderhandelt de lokale overheid echter zelf
rechtstreeks met de private partner. Sportfacilitator biedt de lokale
overheid hierbij een ondersteunende rol aan. Zo zal de lokale overheid zelf
onderhandelen over de verdere invulling van het van het ontwerp van
DBFM(O)-overeenkomst met de private kandidaten.
Sportfacilitator
Deze operationele groep omvat een samenwerkingsverband tussen de
Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV), het kabinet van de Vlaamse
minister van Sport, het Vlaams Kenniscentrum PPS en het Departement
Cultuur,
Jeugd,
Sport
en
Media.
(http://www.cjsm.vlaanderen.be/sport/sportinfrastructuurplan/situering
/index.html)
De taken van deze operationele groep omvat:
-
‫ ׀‬204 ‫׀‬
coördineert, beheert, faciliteert en ondersteunt de door
de Vlaamse overheid opgenomen taken
-
Aanspreekpunt voor de lokale overheden
-
Voorbereiden basisovereenkomsten
ƒ
Subsidieen
(basisbouwprogramma)
ƒ
Bestek (selectiefinancieel model)
ƒ
DBFM(O)-overeenkomst
en
mandaatovereenkomst
gunningsleidraad
met
-
Voeren
van
gunningsprocedure
(onderhandelingsprocedure) namens
aanbestedende
overheid (Vlaamse Gemeenschap)
-
Uitbetaling subsidie (departement CJSM)
> 10.3. Complexe PPS
De structuur van deze derde generatie PPS splitst zich uit in twee type
projecten. Aan de ene kant de geclusterde projecten (kunstgrasvelden,
eenvoudige sporthallen (en eenvoudige zwembaden47)) aan de andere kant
de meer complexe projecten (multifunctionele sportcentra).
Vanuit het oogpunt van dit rapport lijkt deze tweedeling een logische
keuze.
De geclusterde eenvoudige projecten
De geclusterde structuur van o.a. de kunstgrasvelden sluit nauw aan bij
onze ideaaltypische structuur van het ‘intekenmodel’ (type 1).
47
Voor de eenvoudige zwembaden werd uiteindelijk ook gekozen om ze apart aan te besteden
omwille van de onderlinge verschillen op vlak van programma van eisen en timing.
‫ ׀‬205 ‫׀‬
Figuur 23: Structuur kunstgrasvelden
Specifiek PPS-kader
Selectie en gunning
Privaat
consortium
Vlaamse Overheid
Mandaatovereenkomsten
Subsidie
Lokaal
project
Lokaal
project
DBFMovereenkomst
Lokaal
project
Lokaal
project
Omwille van de grote overheadkosten die met PPS gepaard gaan werd voor
de eenvoudige projecten gestreefd naar een voldoende schaalgrootte van
het gehele project. Deze schaalgrootte kon men bereiken door een
geclusterde aanbesteding van verschillende deelprojecten. Op die manier
werd vermeden dat elke lokale overheid apart een hele
aanbestedingsprocedure moest doorlopen.
Door de eenvoudige en eenduidigheid aard van de deelprojecten, lijken
deze projecten zich goed tot clustering te lenen. Zo kan de bijvoorbeeld de
vormgeving en realisatie van kunstgrasvelden niet op veel verschillende
wijze geïnterpreteerd worden waardoor er een zekere standaardisatie van
deze projecten mogelijk is.
Hierbij is het tevens voldoende om de participatiegraad te houden op het
niveau van ‘consulteren’. Hierbij moet het doel gericht zijn op het
verstrekken en verwerven van informatie en het genereren van steun aan
het project.
‫ ׀‬206 ‫׀‬
Gedecentraliseerde projecten
Voor de multifunctionele sportcentra ligt de nood, aan en de functie van,
participatie anders. De aard en invulling van dergelijke sportcentra zijn
sterk afhankelijk van de lokale behoefte aan sportinfrastructuur. Hierbij is
standaardisatie van de projecten minder evident. Het neerzetten van
standaardsportcomplexen op verschillende uiteenlopende locaties zou
hierbij dan ook de potentiële maatschappelijke meerwaarde kunnen
afromen.
In het geval van de multifunctionele sportcentra lijkt het dan ook
aangewezen om meer in de richting van projecten op maat te gaan. Waarbij
zowel de inhoud als de inbedding van de projecten af worden gestemd op
lokale behoeften. In die zin is het van belang dat de betrokken lokale
actoren minstens een sterke participatiegraad (v.a. ‘adviseren’) hebben met
betrekking tot het project.
Toegepast op onze ideaaltypische PPS-structuren lijkt het facilitatiemodel
(type 3) de meest aangewezen constructie.
Wanneer we naar de eigenlijke structuur kijken van dit deelproject zien we
dat deze sterke gelijkenissen heeft met het ideaaltype 3 dat hierboven werd
geschetst.
‫ ׀‬207 ‫׀‬
Figuur 24: Structuur multifunctionele sportcentra
Vlaamse
Overheid
Specifiek PPS‐kader
Subsidies onder voorwaarden (enkel voor onderhavige projectonderdelen)
Mandaatovereenkomst
selectiefase
Selectie en gunning
Lokaal
project
Lokaal
project
Lokale
Lokale
overheid
overheid
Lokale
overheid
Privaat
Privaat
consortium
consortium
Privaat
consortium
Conclusie
Een korte kijk op de structuur en opbouw van het PPS-project
sportinfrastructuurfonds toont aan dat er wel degelijk lessen zijn getrokken
uit de voorgaande ervaringen met de eerste Vlaamse (geaggregeerde) PPSprojecten.
Vooral op vlak van beheersbaarheid van de projecten zijn er stappen
genomen. Het ziet er naar uit dat het streven naar schaalgrootte en
kritische massa geen doel op zich meer is. De afweging tussen maatwerk en
standaardisatie, rigiditeit en flexibiliteit lijkt een meer prominente plaats
bij de vormgeving van projecten in te nemen. Bij het project
sportinfrastructuurfondsen wordt dit duidelijk geïllustreerd door het
onderscheid tussen de multifunctionele sportcentra en de meer eenvoudige
projecten.
Hier nauw mee verbonden is de manier waarop er met de lokale actoren
wordt omgegaan en welke plaats zij hebben binnen het project. Waar de
Vlaamse overheid in eerdere projecten een meer autoritaire stijl aannam,
‫ ׀‬208 ‫׀‬
lijkt ze zich nu, waar nodig, een meer faciliterende stijl aan te meten
waarbij de lokale publieke partner dichter bij het project zijn betrokken.
Ook ‘facilitatiemodel’ wordt gebruikt: Stadsvernieuwingprojecten
Tot slot kunnen we nog opmerken dat we ook een voorbeeld van het
‘facilitatiemodel’ in Vlaanderen terug vinden in de vorm van het
subsidieproject ‘Stadsvernieuwingprojecten’.
In dit project verleent de Vlaamse Regering projectsubsidies en
conceptsubsidies aan steden voor innoverende stadsvernieuwingsprojecten.
Het kader voor deze subsidies wordt geleverd door het het decreet van 22
maart 2002 houdende de ondersteuning van stadsvernieuwingsprojecten48.
Indien stadsvernieuwingsprojecten in aanmerking willen komen voor de
subsidies vanuit de Vlaamse overheid moeten aan twee voorwaarden
voldoen:
-
Ze moeten een hefboomfunctie hebben in een buurt, wijk of
stadsdeel en voor een nieuwe dynamiek kunnen zorgen.
-
Ze moeten gerealiseerd worden in samenwerking met de
private sector (minstens 30%).
Binnen dit kader blijft de autonomie van de lokale besturen volledig
gevrijwaard. De Vlaamse overheid kan evenwel controle uitoefenen met
betrekking tot de besteding van de subsidies. Bijkomend wordt in overleg
met de stad in kwestie een begeleidingsgroep samengesteld waarin alle
relevante actoren49 betrokken worden. Deze begeleidingsgroep gaat na hoe
mensen en middelen zo efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden om het
project binnen een redelijke termijn te realiseren.
48
49
gewijzigd bij de decreten van 19 december 2003, 24 december 2004 en 22 december 2006.
zoals afgevaardigden uit de betrokken beleidssectoren van de Vlaamse overheid, de
provinciale administraties, de stedelijke administraties, de bevoegde schepenen,
huisvestingsmaatschappijen, private partners, havenbestuur, De Lijn, de NMBS en
dergelijke.
‫ ׀‬209 ‫׀‬
Referenties
Baron van der Feltz, G. C. W., Coymans, M. G. J. & van Nouhuys, J. F. (2005).
Samenwerking tussen overheden ter voorbereiding op Publiek-Private
Samenwerking. Den Haag: Kenniscentrum PPS.
Blanken,A. (2008). Flexibility against efficiency? An international study on Value for
Money in hospital concessions. Dissertation to obtain the degree of doctor at the
university of Twente.
Bijleveld, G.F. (2008). Een methodiek om sluitende businesscases te realiseren door
combinatie van projecten in de herstructurering van de fysieke leefomgeving.
Onderzoek voor: Universiteit Twente (UT), faculteit Management & Bestuur.
Afstudeerscriptie ter afronding van de studie Technische Bedrijfskunde
Bregman, A.G. & de Win, R.W.J.J. (2005). Publiek private samenwerking bij de
ruimtelijke inrichting en haar exploitatie. Uit: Monografieën Bouwrecht , deel 26
Bruijn, H. de, G.R. Teisman, J. Edelenbos & W. Veeneman (red.) (2004). Meervoudig
ruimtegebruik en het management van meerstemmige processen. Utrecht.
Carnegie Consult (2003). Quick reference guide PPS en schoolgebouwen.
Cleeren, F. (2002). De bescherming van de belangen van bepaalde aandeelhouders.
Accountancy & Tax | Nummer 2/2002 pp. 19-29
Clifton, C. & Duffield, C. (2006). Improved PFI/PPP service outcomes through the
integration of Alliance principles. International Journal of Project Management 24
(2006) 573–586
Coosemans, L. & Stienlet, G. (2006). Publiek Prrivate Samenwerking. Een late start,
hoge verwachtingen. Service Public Fédéral FINANCES - Belgique 66e année, n°4, 4e
trimestre 2006.
Cornips, J. (2004). Invloed in interactie. Een onderzoek naar de relatie tussen
instituties en invloed in lokale interactieve beleidsprocessen. Printpartners
Ipskamp, Enschede.
‫ ׀‬210 ‫׀‬
Commissie Ruding (2008) Op de goede weg en het juiste spoor. Advies van de
Commissie Private Financiering van Infrastructuur, Mei 2008.
Committee of Public Accounts (2002). Twenty-Eight Report House of Commons.
De Bock, W. (2009). Publiek-private samenwerking: de missing link?. In: Forward,
maart 2009.
DELOITTE (2009). Benchmark PPS in Vlaanderen. Wat kunnen we leren uit het
buitenland? In opdracht van: Kenniscentrum Publiek – Private samenwerking van de
Vlaamse overheid
Dekeyser, G. (2010). Presentatie op studiedag “De overheid als ondernemer –PPS”.
26-01-2010
De Loecker, S. (2009). Actuele visie van een bankier op PPS projecten. Brasschaat,
17 februari 2009 (Presentatie)
Edelenbos, J. & Klijn, E.H. (2007). Trust in complex decision-making networks; a
theoretical and empirical exploration. Administration and Society, 39(1), 25-50.
Elburg, J.-C. van (2008). Market consultation as a tool for early market involvement
in infrastructure projects (governance of infrastructure projects). Rebelgroup
Advisory, Rotterdam, Nederland.
EUBELIUS (2009). Ondernemen met de overheid.
Habets, J. (2010). Incomplete Contracts and Public-Private-Partnerships; A case
study of the Dutch Infrastructure policy.
Ho, S. P. (2008). "Government Policy on PPP Financial Issues: Bid Compensation and
Financial Renegotiation." In Policy, Finance & Management for Public Private
Partnerships, ed. Akintoye, A. and M. Beck, 267-300. Wiley-Blackwell.
Klijn, E.H. & van Twist, M. (2007). PPS in Nederland: retoriek of bloeiende praktijk?
Koppenjan, J. (2005). The formation of public-private partnerships: Lessons from
nine transport infrastructure projects in the Netherlands. Public Administration, 83,
135-157.
‫ ׀‬211 ‫׀‬
Ham, H. van, & J. Koppenjan (red.), Publiek-private samenwerking bij
transportinfrastructuur; wenkend of wijkend perspectief, Lemma, Utrecht, 2002.
Hoezen, M. & Hillig, J.B. (2008). The Competitive Dialogue Procedure: Advantages,
Disadvantages, and its Implementation into English and Dutch Law. Londen.
Hodge, G. & Carsten, G. (2008). The Public-Private Partnership Debate: Taking
Stock of the Issues and Renewing the Research Agenda. Venice, Italy, VIU-campus, S.
Servolo Island, April 17-18 2008
Horvat, E. (2001), Design & Construct: Een ideale contractvorm voor Ondergronds
bouwen, bijdrage Symposium ondergronds bouwen.
LETERME, Y. (2004). Beleidsnota 2004-2009. Publiekprivate samenwerking in
Vlaanderen. Willen, kunnen, doen. Brussel: Vlaamse Regering.
Li , B., Akintoye, A. & Hardcastle, C. (2005). VFM and Risk Allocation Models in
Construction PPP Projects .
Lorfi, Y. (2009). Sturen op de economisch meest voordelige inschrijving De
doelmatigheid van het emvi-criterium bij verschillende contractmodellen.
Technische Universiteit Delft Faculteit Bouwkunde, Real Estate & Housing.
Ministerie van Financiën (2004). Handleiding:Selectie van private partijen bij PPS bij
gebiedsontwikkeling.
Ministerie van Financiën (Kenniscentrum PPS) (2005). Samenwerking tussen
overheden ter voorbereiding op publiek private samenwerking.
National Treasury of South Africa (2005). Module 5: PPP Procurement.
Navarro Prado, L. (2006). Public-private partnerships. Legal frameworks for PPP’s.
Madrid, July 6th, 2006. Powerpoint presentatie.
PMV (2007). Aanbevelingen voor publiek-private samenwerking - code voor goede
praktijk. Brussel.
REKENHOF (2009). Publiek-private samenwerking bij de Vlaamse overheid. Verslag
van het Rekenhof aan het Vlaams Parlement. Brussel: Rekenhof.
‫ ׀‬212 ‫׀‬
Rijksoverheid (2009). De concurrentiegerichte dialog. Een handreiking op basis van
de ervaringen tot nu toe van de Rijkswaterstaat en Defensie . Den Haag.
RISMAN (1999). Contract risicomanagement. Gouda: CUR
RISMAN (2001). ‘Inleiding tot het proces van risicoverdeling in contracten’. Gouda:
CUR
Royal Haskoning (2006). Eerste Nationale PPS monitor.
Saz-Carranza, A. & Serra, A. (2008). Institutional sources of trust in Public-Private
Partnerships : A comparison between home-baed and residential social sevices in
Spain. 26-28 march 2008, IRSPM XII, Brisbane Queensland.
Spackman, M. (2002). Public-private partnerships: lessons from the British
approach. Economic Systems, Vol. 26, pp. 283-301.
Van de Walle, S. & Loyens, K. (2006). Methoden en technieken van
burgerparticipatie: Strategieën voor betrokkenheid van burgers bij het Federaal
Plan Duurzame Ontwikkeling. Instituut voor de Overheid, mei 2006.
Van Gestel, K. Verhoest, K., Voets, J. (2009). Acht factoren voor een succesvol
(inter)gemeentelijk PPS-project. Management in lokale besturen, 80, 227-266.
Van Hyfte, B. (2006). Onderscheid tussen een klassieke overheidsopdracht en een
PPS-constructie.
Vermande, H.M. en M.G. Spalburg (1998). Risicomanagement in de bouw; een
verkenning, Rotterdam: Stichting BouwResearch passim.
Villé, T. (2006-2007). PPS en de impact van het Europees systeem van rekeningen
1995 (ESR95). Jura Falconis, 43(1), pp. 95-136.
Viegas, J.M. (2010). Questioning the need for full amortization in PPP contracts for
transport Infrastructure. Research in Transportation Economics 30 (2010) 139e144
Vlaamse Regering. Beleidsbrief VLAAMS WOONBELEID 2001-2002.
Vlaams
Kenniscentrum
PPS
(2008).
Projectdefinitie
www2.vlaanderen.be/pps/documenten/projectdefinitie.pdf
checklist.
‫ ׀‬213 ‫׀‬
Vlaams Kenniscentrum PPS (2009a). Marktraakpleging door openbare besturen.
Vlaams Kenniscentrum PPS (2009b). DBFM-handboek. Brussel.
Vlaams Kenniscentrum PPS (2010). Jaarraport PPS.
Voets, J., Block, T. & Coppens, T. (2010). Publiek-publieke samenwerking in
Vlaamse stadsprojecten: van diagnose naar remedie(s). KENNISCENTRUM VLAAMSE
STEDEN.
Windey, J. & Verhoest, K. (2008). Beheersovereenkomsten voor lokale besturen. Een
praktische handleiding. Brussel, Politeia.
Williams, T. (2010). Analysis of the London Underground PPP Failure. EPOC 2010
Conference.
Zijlstra, W. (2009). Risman project risico management: de spelers en het spel. 9
december 2009, ZBC.
Zitron J (2006). ‘Public-Private Partnership Projects: Towards a Model of Contractor
Bidding Decision-Making’. Journal of Purchasing and Supply Management Vol. 12, pp.
53-62
‫ ׀‬214 ‫׀‬
Bijlages
Bijlage 1: Definities methoden en technieken van participatie en
inspraak ((oyens & Van de Walle, 2006)
Informeren
Digitaal debat:
De overheid kan via een digitaal debat uitgebreid in discussie treden met
burgers, deskundigen, maatschappelijke organisaties en andere overheden
over talloze aspecten van een bepaald beleidsprobleem. Dit gebeurt door
het uitwisselen van getypte bijdragen via het internet, vertrekkende vanuit
een centrale vraag of stelling.
Website:
Via een website kan men de burger, maatschappelijke organisaties,
deskundigen of andere overheden op een laagdrempelige manier toegang
geven tot een grote hoeveelheid aan up-to-date informatie over een
beleidsthema. Daarnaast kan men via een website ook in interactie treden
met de burger
Infosessies:
Dit is een bijeenkomst waar aanwezigen informatie krijgen over een
specifiek beleidstopic. Men begint meestal met een plenaire introductie
waarin enkele presentaties worden gegeven. Vervolgens krijgen de
aanwezigen de kans om in het openbaar vragen te stellen en eventueel
bijkomende opmerkingen te formuleren. Ondanks de mogelijkheid voor
burgers om te reageren op beleidsvoorstellen is deze techniek niet echt
geschikt als consultatie-instrument.
Geschreven informatie:
Geschreven informatie is een interessant instrument om betrokken actoren
te informeren. Het kan in verschillende vormen, zoals een brochure, folder,
nieuwsbrief, affiche, persoonlijke brief, gedetailleerd beleidsplan of
persartikel. Belangrijk is om inhoud, taalgebruik, lay-out, verspreidingswijze
en grafische vormgeving telkens af te stemmen op de doelgroep die men wil
bereiken.
‫ ׀‬215 ‫׀‬
Consulteren
Dynamic Mindmapping:
Dynamic Mindmapping is een participatiemethode die vooral geschikt is aan
het begin van een beleidsproces, omdat men volledig vertrekt van de
inbreng van de deelnemers. Elk van hen noteert bij aanvang drie (of meer)
aandachtspunten binnen een bepaald beleidsdomein. Daarna somt iedere
aanwezige zijn of haar punten in een plenaire bijeenkomst op, terwijl de
gespreksleider ze in kernwoorden noteert op een bord. Indien mogelijk
worden ze thematisch gegroepeerd. Terugkerende aandachtspunten worden
aangeduid met streepjes, zodat op het einde blijkt welke thema's de
belangrijkste prioriteiten zijn. In kleine werkgroepen wordt daarna een
grondige discussie gehouden per thema, waarna een plenaire afronding
volgt met een bespreking van de belangrijkste conclusies.
Vragen naar schriftelijke reacties:
Deze methode heeft als doel om de betrokken actoren te laten reageren op
quasi afgewerkte beleidsplannen. Schriftelijke bijdragen kunnen de vorm
aannemen van een brief, antwoorden op een open vragenlijst, een paper of
ander document. Ze bevatten bij voorkeur een heldere argumentatie,
verklaringen en voldoende details. Beleidsmakers kunnen nadien gebruik
maken van deze informatie om hun oorspronkelijke beleidsvoorstel aan te
passen. Omwille van het complexe karakter van deze techniek is ze beter
geschikt voor beleidsparticipatie van georganiseerde stakeholders,
vertegenwoordigers van belangenorganisaties en experts.
Focusgroep:
Bij deze techniek wordt gedurende enkele uren een zeer gericht en
diepgaand face-to-face gesprek georganiseerd met specifieke stakeholders
of ervaringsdeskundigen in een veilige omgeving. Door de veelheid aan
perspectieven en inzichten kan een focusgroep nuttige informatie opleveren
voor beleidsmakers.
Stellingen ter discussie:
Werken met stellingen is erg geschikt bij toetsing van een lijvig inhoudelijk
document, zoals een beleidsnota, structuurplan of voorontwerp. Het is de
bedoeling om het document te vertalen in een aantal stellingen (40 à 50).
Na een korte presentatie van alle stellingen moeten de deelnemers er
enkele uitkiezen die ze (niet)prioritair vinden of waar ze het al dan niet
mee eens zijn. Dit wordt visueel aangebracht op grote vellen papier, zodat
onmiddellijk duidelijk wordt waar de prioriteiten liggen, waar consensus is
en waarover nog gediscussieerd moet worden. Dit gebeurt dan meestal in
kleine groepen.
‫ ׀‬216 ‫׀‬
Adviseren
Adviescommissie:
Een adviescommissie is een (semi-)permanent orgaan dat meestal
samengesteld is uit leden van maatschappelijke organisaties,
vertegenwoordigers van diverse overheden en experts. Binnen een bepaald
domein kunnen zij advies geven over specifieke beleidskwesties en op die
manier vanuit het maatschappelijk middenveld input geven aan
beleidsmakers.
Coproduceren
Designworkshop of charette:
Charette is een intensieve multidisciplinaire face-to-face workshop waarin
personen uit diverse subgroepen gedurende een korte tijd (4 à 5 dagen)
bepaalde beleidskwesties behandelen totdat men tot consensus komt. Dit
gebeurt via een snel en dynamisch uitwisselingsproces tussen diverse
stakeholders (bv. mensen uit de praktijk, brede samenleving,
belangengroepen, enz.). De resultaten worden nadien bekend gemaakt
tijdens een openbare bijeenkomst. Bovendien wordt ook een finaal rapport
opgesteld met de belangrijkste conclusies, aanbevelingen, strategieën en
specifieke beleidsmaatregelen. Belangrijk is dat de implementatie
onmiddellijk aansluit op de ‘post-charette’ fase. Daarom tracht men tijdens
de bijeenkomsten zeer concrete projecten uit te werken.
‫ ׀‬217 ‫׀‬
Download