In sjemot rabba, een deel van onze verhalende literatuur, lezen wij

advertisement
“Het is mij een eer en een genoegen” is de gebruikelijke manier om een predikatie bij een inwijding te
beginnen. Wel een eer, helaas is het genoegen moeilijk te bespeuren…
Weleerwaarde collega’s, excellentie de Ambassadeur van Israël, mijnheer de burgemeester,
Excellentie de Commissaris der Koningin, voorzitter van de Joodse Gemeente Groningen, voorzitter
van het NIK, secretaris van het IPOR, geachte aanwezigen en mijnheer en mevrouw Grünewald, de
oudste leden van de Joodse Gemeente.
Met de zojuist uitgesproken woorden dat het genoegen moeilijk te bespeuren valt, begon ik 25 jaar
geleden op deze plaats mijn toespraak ter gelegenheid van de herinwijding van deze prachtige sjoel.
Het heiligdom is te groot en de Joodse gemeenschap helaas, helaas veel te klein. Sombere woorden
toen bij een vreugdevolle plechtigheid.
En ook nu weer, ondanks de grote opkomst en de overweldigende belangstelling, ook van de kant van
de niet joodse burgerij, bekruipen mij verdrietige gevoelens.
En toch is het warm te zien met hoeveel enthousiasme de kehilla in stand wordt gehouden. Hoe trots
zou de eerwaarde heer Krammer, onbezoldigd voorganger van Groningen na de WO II en 25 jaar
geleden nog tussen ons, op zijn kehilla zijn geweest. Hoe innig verheugd en dankbaar de heer Menco
zl., jarenlang voorzitter en kloppend hart van Joods Groningen.
De laatste weken lazen wij in alle synagogen ter wereld op sjabbath over de bouw van het Misjkan, het
Heiligdom dat het joodse volk met zich meedroeg in de woestijn na de Uittocht uit Egypte. Wat een
details en zorgvuldigheid lazen wij hier. De kleding van de Hoge Priester van onderdeel tot onderdeel
beschreven, de gehele bouwconstructie, de voorhangen met de kleur van ieder draadje beschreven,
ieder tierelantijntje en knopje van de Menora, de kandelaar…..
Enige weken geleden ontving ik een e-mail van een joodse jongen die mij vroeg waarom het
Jodendom zich zo bezighoudt met kleine ogenschijnlijk onbelangrijke futiliteiten, het gaat toch om de
grote lijnen.
Ik heb hem uiteraard netjes geantwoord en tot mijn verbazing ontvang ik weken later een woedende email van dezelfde jongeman waarin hij tegen mij uitvalt waarom ik hem niet heb geantwoord. Maar,
zo schrijft hij, hij begrijpt het wel. Zijn vraag is zo sterk dat ik er geen antwoord op heb! Ik begreep er
niets van en keek in mijn mailbox onder “verzonden” en zag dat mijn antwoord weldegelijk was
uitgegaan, alleen, zo bleek mij, ik had tussen zijn voornaam en zijn achternaam een puntje
vergeten……een heel klein ogenschijnlijk detail, dacht ik even, maar zonder het kleine onbelangrijke
puntje kwam het bericht niet aan.
Het is niet aan ons om te oordelen waar de essentie ligt en wat de details zijn. Zonder details,
kleinigheden, komt het Boven niet aan.
Groningen is klein. Een stipje op de grote Joodse wereldkaart: maar daardoor onbelangrijk? Zeker
niet. Het is ons niet toegestaan om te tellen met hoevelen wij zijn. Ieder mens is een olam katan, een
kleine en op zichzelf staande wereld. Eén is niet minder belangrijk dan honderd. En ook een heel klein
schroefje mag in de grote machine niet ontbreken.
Het is vanuit die gedachte dat het bestuur van de Joodse Gemeente Groningen, met Bep Koster als
ontembare spil en midvoor, zich geeft voor zijn kehilla. Organiseert, viert, steunt bij onverhoopt
verdriet en meejuicht bij simches en lernt onder leiding van de enthousiaste huis-rabbijn Shmuel
Spiero die hier regelmatig aanwezig is.
De sjoel is als gebouw groot, misschien wel té groot, maar de inhoud leeft, het vormt het bezielende
centrum van Joods Groningen.
Als mijn echtgenote en ik hier een sjabbath mogen doorbrengen, voelen wij de warmte en energie. Het
enthousiasme, de inzet, de vreugde….
Toen wij hier de eerste keer kwamen om een heel sjabbath weekend door te brengen hadden wij
diverse voorbesprekingen om alles te regelen. Een echte hele sjabbath, samen alle koshere maaltijden
vieren, de sjabbathkaarsen aansteken, kidoesj maken, de sjoeldiensten, alles comme il faut, heel
gezellig, met de rabbijn vierentwintig uur op je lippen, zenuwachtige telefoongesprekken vooraf en
toen uiteindelijk was het bijna sjabbath. Al het heerlijke eten op de elektrische sjabbathplaten, de tafels
prachtig gedekt, het water voorbereid voor de thee en koffie, de lampen die voor sjabbath moeten
worden aangestoken….wat een spanning, wat een inzet, wat een bezorgdheid vanuit het bestuur, bijna
ontspannen……en toen, net voor sjabbath, sloegen hier in sjoel alle stoppen door. Het was bijna
symbolisch……de positieve spanning loopt hier vaak op en toch komt het iedere keer weer goed,
dankzij die gigantische betrokkenheid met nesjomme.
Het was goed dat de sjoel honderd jaar geleden op de dag af, 26 Adar, werd ingewijd en 25 jaar
geleden werd teruggebracht naar de Joodse Gemeente, die er nu rijkelijk van geniet en profiteert.
In Sjemot Rabba, een deel van onze verhalende literatuur, lezen wij de parabel van een koning die
slechts één kind had, zijn innige geliefde dochter. De dochter groeit op en trouwt met een prins, het
was een prachtig feest. Maar dan komt het moment van afscheid. De prinses gaat vertrekken met haar
man naar een ver land waar hij vandaan komt. De Koning kan niet zonder zijn dochter, maar beseft
tegelijkertijd dat zijn dochter haar man zal moeten volgen waarheen hij ook gaat….en komt dan tot het
volgende voorstel: zorg ervoor dat waar jullie ook zullen wonen er altijd voor mij een kamer zal zijn,
opdat ik ten alle tijde bij jullie zal kunnen vertoeven.
G’d heeft aan het Joodse volk de Torah gegeven. Eigenlijk kon Hij van de Torah geen afscheid nemen,
maar tegelijkertijd besefte G’d dat Hij de Torah niet bij Zich kon houden en daarom heeft Hij met ons
afgesproken dat waar wij Joden ons ook bevinden, er altijd een heiligdom zal zijn waar G’d kan
rusten…
Zo’n heiligdom is de plaats waar wij ons nu bevinden. “We asoe li mikdasj wesjachantie betocham–
maak voor Mij een heiligdom en Ik zal in hen rusten”. In hen,, de meervoudsvorm. In alle
heiligdommen, alle sjoels, door de eeuwen heen. Maar het is niet voldoende dat het heiligdom er is,
We asoe! wij moeten het maken!
Joodse Gemeente Groningen: wij zijn trots op jullie! Jullie maken het!
Gisteren eindigden wij het tweede boek van de Torah, Sjemot-Exodus, en luide riepen alle
sjoelgangers uit: chazak chazak wenitchazeek – wees sterk, nu en in de toekomst!
En dan beginnen wij deze week met het derde Boek van de Torah, Wajikra – Leviticus. We lezen daar
over de offers die gebracht moesten worden toen de Tempel in Jeruzalem nog in gebruik was. En toch
bestaan die offers ook nu nog, de Torah is immers eeuwig. Wij mensen moeten van onszelf offeren,
onszelf inzetten, onze krachten ter beschikking stellen van onze gemeenschap en ook van onze
samenleving in de breedste zin van het woord.
In Groningen wordt B”H rijkelijk geofferd!
Maar er is een nog veel groter offer gebracht, pijnlijk en volstrekt ongewild. Een offer dat ons werd
opgelegd in de duisterste periode van de Nederlands Joodse geschiedenis. De lichtende ster van toen,
werd geminimaliseerd tot het klein stipje van nu.
Onze ouders en grootouders, ooms en tantes, broers en zusters ….van sommigen zijn er nog nazaten
gebleven, hier in Nederland zoals ikzelf, of in het land van onze hoop, Israël, alwaar dan alsnog hun
Groningen voortleeft, voor eeuwig.
Maar velen zijn mét hun nazaten weggevaagd….
De muren van deze sjoel zijn de enigen die de klanken van de gebeden van hen die eens deze
synagoge vulden in zich hebben opgenomen.
Wij missen onze dierbaren waarvan wij de meesten al niet meer kennen, als een weeskind zonder
ouders voelen wij ons …wij voelen ons verplicht om ze nooit te vergeten……..
26 maart 2006, uitgesproken t.g.v. het 100 jarig bestaan van de sjoel van Groningen.
Binyomin Jacobs
hoofdrabbijn
Download