cases - Telenet Users

advertisement
Hoofdstuk I: Wat is van het international publiekrecht?
1) Island of Palmas case, 1928
In de Island of Palmas zaak had spanje het eiland Palma in 1898 bij verdrag
gecedeerd aan de Verenigde Staten. Toen een Amerikaanse generaal het
eiland bezocht, bleken de eilanden onder Nederlands gezag te staan. De
arbieter oordeelde dat ookal had spanje oorspronklijk een titel over
grondgebied, de eilanden sinds het begin van 18de eew en onder het gezag
van Nederland stonden en dat daarom Nederland een geldig titel had.
Dit hoort bij het internationaal recht want het is een geschil over het titel
(eigendom) van een stuk grond waarbij verschillende staten aanspraak op
maken. Omdat het een geschil tussen de staten is is het internationaal.
Bovendien behoort het tot het internationaal publiekrecht omdat het een
betrekking is tussen de staten en niet tussen de burgers (als het tussen de
burgers zou geweest zijn dan zou het behoren tot het internationaal
privaatrecht).
Hoofdstuk II: De bronnen van het Internationaal publiekrecht
1) Lotus case, PCIJ 1927
De lotus zaak is een zaak geweest tussen turkije en Frankrijk. De franse
scheep lotus had de turkse scheep bozkurt aangevallen en 8 soldaten
gijzelden. Naar aanleiding hiervan heeft het turkse leger de kapitein van het
franse scheep gearresteerd. Frankrijk heeft dit gebracht voor het
permanent hof internationale justitie, en heeft beweerd dat turkije niet
mocht arresteren voor iets dat niet in zijn grondgebied heeft
plaatsgevonden.
permanent hof internationale justitie heeft turkije gelijk gegeven want
turkije heeft de kapitein van lotus in zijn eigen territoriale wateren
gearresteerd.
Een bron van het internationaal recht is het rechtspraak. Er geldt geen
regel van precedenten, maar de rechters hebben vaak de neiging om
dezelfde rechtspraak uit te spreken (voor de rechtszekerheid). Daarom is
het rechtspraak van het permanent hof internationale justitie een bron.
Door de omstandigheden te bepalen waarin staten hun rechten mogen
uitoefen kan internationaal recht conflicten beperken of voorkomen.
Dit hoort bij het internationaal recht want het is een geschil waarbij
verschillende staten aanspraak op maken. Omdat het een geschil tussen
de staten is is het internationaal.
Bovendien behoort het tot het internationaal publiekrecht omdat het een
betrekking is tussen de staten en niet tussen de burgers (als het tussen de
burgers zou geweest zijn dan zou het behoren tot het internationaal
privaatrecht).
2) North Sea continental Shelf case, ICJ 1969
Het was een geschil tussen denemarken, Frankrijk en Duitsland aan de ene
zijde en Nederland aan de andere zijde. Het ging over het territorium en
het visvangst.
Het internationaal gerechtshof heeft toen een uitspraak gedaan dat heel
belangrijk was en dat nog steeds wordt gevolgd. Het ging over het
statenpraktijk….
(verder onderzoeken)
Een bron van het internationaal recht is het rechtspraak. Er geldt geen
regel van precedenten, maar de rechters hebben vaak de neiging om
dezelfde rechtspraak uit te spreken (voor de rechtszekerheid). Daarom is
het rechtspraak van het internationaal gerechtshof een bron. Door de
omstandigheden te bepalen waarin staten hun rechten mogen uitoefen
kan internationaal recht conflicten beperken of voorkomen. Bovendien
heeft internationaal gerechtshof een groot gezag omdat de staten hem
bevoegd maken
Dit hoort bij het internationaal recht want het is een geschil over het titel
(eigendom) van een stuk grond waarbij verschillende staten aanspraak op
maken. Omdat het een geschil tussen de staten is is het internationaal.
Bovendien behoort het tot het internationaal publiekrecht omdat het een
betrekking is tussen de staten en niet tussen de burgers (als het tussen de
burgers zou geweest zijn dan zou het behoren tot het internationaal
privaatrecht).
3) Case concerning military and paramilitary activities in and against
Nicaragua case, ICJ 1986
Het was een zaak tussen de verenigde staten en Nicaragua waarbij de
verenigde staten militaire ingreep heeft gemaakt in Nicaragua om el
salvador te beschermen van Nicaraguaanse aanvallen. Dit is tot bij het
internationaal gerechtshof gekomen en deze heeft beslist:
in breach of its obligations under customary international law not to
use force against another State", "not to intervene in its affairs", "not
to violate its sovereignty", "not to interrupt peaceful maritime
commerce.
Dus heeft in het nadeel van de verenigde staten uitspraak gedaan omdat
een staat geen militaire ingrepen mag doen in een andere staat, zich niet
mag bemoeien met de interne aangelegenheden van een andere staat, de
soevereiniteit van andere staten niet mag beperken en om de vrede niet te
verstoren.
Dit rechtspraak heeft een belangrijk rol gespeeld, omdat het door een
belangrijke hof uitgesproken is geweest en omdat de staten er rekening
mee houden. Dit is ook een toepassing van een artikel in het VN handvest
Artikel 2 lid 4 VN handvest:
“In hun internationale betrekkingen onthouden alle Leden zich van
bedreiging met of het gebruik van geweld tegen de territoriale
integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een staat, en van elke
andere handelwijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de
Verenigde Naties.”
4) Asylum case, ICJ 1950
De ambassade van Colombia in Lima (Peru) heeft wederrechtelijk asiel
verleend aan de leider van een Peruaanse politieke partij door hem te
kwalificeren als politiek vluchteling; geen enkel gebruik noch enige
overeenkomst betreffende het asiel kent Colombia het recht toe eenzijdig
en definitief de aard van het misdrijf te kwalificeren.
De ambassadeur van Colombia te Lima die asiel heeft verleend aan de
leider van een Peruaanse politieke partij, kan niet om de afgifte verzoeken
van een vrijgeleide om de vluchteling in staat te stellen het land te verlaten.
Garanties voor de asielzoeker zijn voorzien in het Verdrag van Havana van
1928 betreffende het asiel, maar die zijn enkel van toepassing in het geval
de territoriale Staat eist dat hij zijn grondgebied verlaat; het is enkel nadat
een dergelijke eis werd geformuleerd dat de diplomatieke ambtenaar die
het asiel heeft verleend op zijn beurt, een vrijgeleide kan eisen.
Het asiel dat werd verleend aan de leider van een Peruaanse politieke partij
is strijdig met het Verdrag van Havana van 1928 betreffende het asiel,
allereerst omdat de leider niet wordt beschuldigd van een politiek misdrijf
maar van een gemeenrechtelijk misdrijf en vervolgens omdat er geen
hoogdringendheid was dat, volgens het Verdrag van Havana, noodzakelijk is
om het asiel te wettigen. Het gevaar dat de Peruaanse leider bedreigde,
bestond erin dat hij gerechtelijk vervolgd kon worden. Het Verdrag van
Havana heeft een burger die afbreuk doet aan de instellingen van zijn land
echter niet willen beschermen tegen het gevaar van een regelmatige
vervolging.
In de Asylum-case heeft het ICJ vastgesteld dat een regel van
gewoonterecht moet berusten “a constant and uniform usage”. Een regel
is derhalve pas gewoonterecht als het daadwerkelijk een gewoonte is
gebleken. In de praktijk blijkt dit dat er geen sprake mag zijn van “major
inconsistencies” in het gedrag van de staat. Kortom: het blijft
nattevingerwerk.
5) Case concerning the factory at Chorzow case, PCIJ 1928
gewoonte
6) Kurpreskic case, ICTY 2000
ER is een international tribunal voor voormalig joegoslavie voor de
vervolging en berechting om de schending van humanitair recht. Ze is
opgericht door de veringde naties. Zoran en Mirjan Kupreskic kregen op 14
januari 2000 respectievelijk tien en acht jaar voor een misdrijf die ze
hebben begaan ten tijde het oorlog in het voormalig Joegoslavië
Het Internationale Straftribunaal voor voormalig Joegoslavië is opgericht
door de VN-Veiligheidsraad in Resolutie 827(1993). Het Tribunaal is
bevoegd om personen te vervolgen die worden verdacht van ernstige
schendingen van internationaal humanitair recht op het grondgebied van
voormalig Joegoslavië sinds 1991.
dit is een rechtbank opgericht onder de verenigde naties, sinds zijn
oprichting is het bevoegd om vier misdrijven te berechten waarvan werd
aangenmoen dat zij tijdens het conflict al behoorden tot het
gewoonterecht: ernstige schendigen van de geneefse verdragen, overige
oorlogsmisdrijven, volkeren moord en misdrijven tegen de menselijkheid.
Het is opgericht voor een periode het zal eindigen in 2010 hangende
zaken zullen overgemaakt worden naar de nationale rechters.
DUS men kan hier zien dat gewoonterecht kan gecodificeerd zijn in
verdragen, omdat gewoonterecht een belangrijk bron is voor het
internationaal recht. In dit geval is het rechtbank niet zo zeer van belang
als bron, omdat het niet zal gevolgd worden door andere staten.
Vn is bevoegd om rechtbanken op te richten voor de schending van
gewoonterechtelijke bepalingen vooral als het gaat over vrede en
veiligheid
7) Corfu Channel case, ICJ 1949
Het is een zaak tussen amerika en albanie, eerst kwamen er twee
Amerikaanse schepen in het corfu doorvaart wat het terriotriaal gebied van
albanie is, deze hebben dus gevuurd op deze schepen, en er waren geen
verwondingen enkel materiële schade. Daarna zijn de amerikanen nog een
keer gekomen, maar hadden geen rekening gehouden met mijnen, hun
twee schepen zonkten weg en het zaak kwam voor het internationaal
gerechtshof
In de Corfu Channel zaak (1949) diende het Internationaal Gerechtshof vast
te stellen of Albanië aansprakelijk was voor de ontploffingen van mijnen in
zijn territoriale wateren (het Kanaal van Korfoe) die esulteerden in 44
doden en gewonden en schade aan twee schepen
van het Verenigd Koninkrijk. Het Internationaal Gerechtshof stelde dat uit
het enkele feit dat een staat feitelijk gezag (physical control) uitoefent over
zijn grondgebied en zijn territoriale wateren, niet noodzakelijkerwijs volgt
dat die staat kennis heeft of had moeten
hebben van het plaatsvinden van onrechtmatige handelingen op zijn
grondgebied c.q.territoriale wateren.
Echter, het Internationaal Gerechtshof voegde hieraan toe dat het feit dat
een staat exclusief territoriaal gezag uitoefent over zijn grondgebied wel
degelijk van invloed is op de bewijslast.68. De redenering van het Hof is dat
het voor de gelaedeerde staat moeilijk is te bewijzen dat de
schadeveroorzakende staat kennis had van de onrechtmatige handelingen
die op of vanaf zijn grondgebied werden gepleegd. De gelaedeerde staat
mag daarom uit de (objectieve) feiten en omstandigheden afleiden of de
schadeveroorzakende staat wetenschap
had van de onrechtmatige handelingen. Het subjectieve bestanddeel
"knowingly" wordt door het Hof dus geobjectiveerd door het te relateren
aan feiten en omstandigheden. Op grond van objectieve feiten en
omstandigheden stelde het Internationaal Gerechtshof
Albanië dan ook aansprakelijk voor de bovengenoemde schade. Albanië
werd verondersteld op de hoogte te zijn van de mijnen omdat het kort voor
de ontploffingen van de mijnen zijn territoriale wateren had geïnspecteerd
en het overigens nauw toezicht hield op het kanaal.
Het internationaal gerechtshof is een rechtbank in denhaag dat iopgericht
is geweest door de verenigde staten om geschillen tussen staten te
beslechten. In het internationaal recht speelt het een grote rol, want wat
er wordt gezegd door dit hof wordt meestal gevolgd en in acht genomen.
Daarom is rechtspraak een belangrijk rol (zeker de rechtspraak van het
internationaal gerechtshof)
8) Nuclear test case, ICJ 1974
Frankrijk had een kernwapen centrale in de South Pacific en ze waren een
reeks testen aan het doen die verboden zijn. de Nieuw zeelanders wilden
dat dit moest stoppen. Waarop frankrijk op heeft geantwoord dat ze het
laatste test hebben gedaan en ermee gestopt zijn ? het internationaal
gerechtshof heeft dus in dit geschil beslist dat er geen rechtbetrekking te
regelen viel vermits frankrijk ermee gestopt is. Maar ze hebben ook gezegd
However, the ICJ stated that if “the basis of its decision were to be
affected” in the future, New Zealand could return to the ICJ and “seek an
examination of the situation”. Eén van de basisbeginselen die de
totstandbrenging en uitvoering van wettelijke verplichtingen, ongeacht hun
herkomst, beheerst, is het beginsel van goede trouw. Vertrouwen en
goede trouw zijn inherent aan internationale samenwerking, in het
bijzonder in een tijdperk waarin deze samenwerking op veel gebieden in
toenemende mate belangrijk wordt
De verplichting uitgedrukt in artikel VI van het Verdrag inzake de nietverspreiding van kernwapens houdt in dat ze wordt uitgevoerd in
overeenstemming met het basisbeginsel van goede trouw
Hier kunnen we dus weeral de rol en belang van rechtspraak in het
internationaal recht zien. Maar hier is er dus ook een bijkomend element
als bron namelijk het goede trouw of het handelen van de staten of het
gewoonte als bron.
9) Barcelona traction case, ICJ 1970
De holdingmaatshcappij Barcelona tarction light and power company, was
in in 1911 opgericht in toronto (canada), waar zij haar hoofdkantoor had.
Met het oog op elektriciteitsproductie in spanje had zij een aantal
dochtervennootschappen opgericht. Na de eerste wereldoorlog kwam een
groot deel van de aandelen in handen van Belgische onderdanen en
vennootschappen. In 1948 verklaarde een rechtbank in spanje de
vennootschap failliet. Deze en andere maatregelen vanwege de spaanse
autoriteiten leidden tot een volledig verlies van ale activa van de
vennootschap. Na lange onderhandelingen vorderde belgie voor het
internationaal gerechtshof vergoeding van de schade die Belgische
onderdanen hadden geleden, door het failliet verklaring.
Het internationaal gerechtshof heeft de systemen van intern recht van de
vennootschap onderzoekt. Heeft gezegd dat men twee afzonderlijke
entiteiten moet onderscheiden deze van de vennootschap en deze van de
aandeelhouder (elk heeft verschillende rechten). In dit zaak was de
vennootschap canadees en de aandeelhouder belg, maar de schadelijke
handeling was toe te schrijven aan spanje. Maar de shcadelijke handelingen
van spanje waren over het vennootshcap en niet de rechten van de
aandeelhouders. En belgie opteerde enkel voor de rechten van zijn
onderdanen (dus de rechten van de aandeelhouders). Dat rechtvaardigde
dus het bezwaar van belgie niet.
Hier kunnen we dus weeral de rol en belang van rechtspraak in het
internationaal recht zien. Bovendien kunnen we ook zien dat bij
internationale geschillen de rechter ook een beroep zal doen op het
interne recht en al de afspraken die gelden tussen de landen
Hoofdstuk VI: verdragenrecht
1) Gabcikovo-Nagymaros case, ICJ 1997
Deze zaak ging over een geschil tussen beide landen met betrekking tot de
aanleg van twee dammen in het deel van de Donau dat de grens tussen
beide staten vormt. De bedoeling was de Donau beter bevaarbaar te
maken, overstromingen tegen te gaan en energie op te wekken. De
afspraken zijn in 1977 in een verdrag neergelegd; de uitvoering is gestart in
1978. In 1989 besloot de Hongaarse regering echter, onder
druk van de milieubeweging, de werkzaamheden aan het project stil te
leggen. Het toenmalige Tsjechoslowakije besloot om het project eenzijdig
voort te zetten op basis van een alternatief plan, maar dit ging de
Hongaarse regering te ver en het verdrag werd eenzijdig beëindigd.
Uiteindelijk werd de zaak op 2 juli 1993 door beide partijen aan het
Internationaal Gerechtshof voorgelegd. Het Hof was van mening dat er
geen rechtsgeldige gronden waren voor Hongarije om het verdrag op te
zeggen. Hongarije had de werkzaamheden in 1989 niet mogen stilleggen,
maar aan de andere kant had Slowakije geen uitvoering mogen geven aan
het alternatieve plan. Geconcludeerd werd dat beide partijen in gebreke
zijn gebleven en maatregelen moeten nemen om de doelstellingen van het
verdrag te verwezenlijken. Wel moet rekening worden gehouden met de
nieuwe milieunormen die inmiddels zijn ontwikkeld. Omdat beide partijen
waarschijnlijk ongeveer evenveel schade hebben geleden, suggereert het
Hof om dit punt met gesloten beurzen af te handelen
dus uit dit case kunnen we afleiden dat staten onafhankelijk zelf
verdragen mogen sluiten met andere staten. En dat ze daarbij de
beslissingen en afspraken uit het verdrag moeten volgen. Indien ze
daarvan afwijken dan kunnen ze mekaar voorbrengen aan het
internationaal gerechtshof die het dan zal proberen te bemiddelen. En
eenzijdig het verdrag opzeggen of veranderen is dus niet toegelaten.
Hoofdstuk III: Subjecten van het internationaal publiekrecht
1) Island of Palmas case, 1928
In de Island of Palmas zaak had spanje het eiland Palma in 1898 bij verdrag
gecedeerd aan de Verenigde Staten. Toen een Amerikaanse generaal het
eiland bezocht, bleken de eilanden onder Nederlands gezag te staan. De
arbieter oordeelde dat ookal had spanje oorspronklijk een titel over
grondgebied, de eilanden sinds het begin van 18de eew en onder het gezag
van Nederland stonden en dat daarom Nederland een geldig titel had.
Dit case behoordt tot dit hoofdstuk omdat men het hier heeft over een
teritoriaal aanspraak van verschillende staten op een gebied. En vermits
staten de belangrijkste subjecten van het internationaal publiekrecht zijn.
2)
Reference re Secession of Quebec, Supreme Court Canada, 1998
3) Reparation for injuries Suffered in the Service of the United Nations,
advisory opinion, ICJ 1949
Dit is een beslissing van de verenigde naties waarbij ze hebben gezegd dat
indien er schade is aan een van de agenten van de verenigde naties of
materiele schade, dat de verenigde naties het recht heeft de bevoegde
staat aansprakelijk te maken en voor schadevergoeding kan optreden.
Het verband met dit hoofdstuk is dat er naast de staten ook
internationale organisaties subjecten zijn van het internationaal recht en
dat ze een groot belang en functie hebben
4)
Göring case, Nuremberg Tribunal 1946
Goringer was het rechterhand van Hitler, maar na de val van Hitler heeft hij
zelfmoord gepleegd. Voor zijn dood werd hij dus veroordeeld door het
nurnberg tribunaal tot de dood door de strop omdat al de oorlogsmisdaden
beschuldigingen naar hem verwezen. Daarna heeft hij zelfmoord gepleegd
met een pilletje.
Verband met dit hoofdstuk is dat internationale organisaties die later
opgericht zijn voor een bepaalde periode (nurnberg tribunaal) dat deze
ook als subjecten van het internationaal recht kunnen worden gezien. En
dat de beslissingen van deze tribunalen bindend zijn.
Hoofdstuk V: Verhouding tussen internationaal en nationaal recht
1)
Arrest Fromagerie Franco-Suisse – Le Ski, Hof van Cassatie, 1971
Dit was een zaak over het al dan niet directe werking van rechtstreekse
internationale rechtsregels in de interne nationale rechtsorde. Waarbij het
hof van cassatie heeft beslist dat internationale normen met directe
werking voorrang moeten krijgen op nationale normen. Bij dit revolutair
arrest is belgie overgeschakeld van een dualistisch naar een monistisch
rechtstelsel
2) Arrest Sharon, Hof van Cassatie, 2003
BRUSSEL - Het hof van Cassatie heeft het Belgische gerecht definitief
onbevoegd verklaard voor de klachten die in het kader van de genocidewet
ingediend waren tegen de gewezen Amerikaanse president George Bush
senior, de Israëlische premier Ariel Sharon en de Israëlische generaal Amos
Yaron.
Verband met dit hoofdstuk is dat nationale subjecten soms hun grenzen
te buiten kunnen gaan door internationaal te willen optreden. In dit geval
heeft het hof van cassatie gezegd aan de nationale rechters dat het niet
hun bevoegdheid was, bovendien had de eerste minister een immuniteit
waardoor hij niet berecht kan worden.
3) Arrest Gemeente Lanaken, Arbitragehof (nu Grondwettelijk
Hof), 1991
De gemeente Lanaken heeft een beslissing genomen om een belasting te
innen die door een dubbelbelasting verdrag beschermd is. De
Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden deelde op 13
maart 1984 aan de bestendige deputatie mee dat de belastingverordening
van de gemeente Lanaken niet voor goedkeuring in aanmerking kon komen
aangezien de betrokken verordening in strijd is met de internationale
verdragen inzake inkomstenbelastingen en derhalve niet toegepast kan
worden op niet-fiscale verblijfhouders die belastingplichtigen zijn in een
land waarmee een overeenkomst tot vermijding van dubbele
belastingheffing werd gesloten. De gemeente Lanaken diende op 16 mei
1984 bij de Raad van State een verzoekschrift in waarin de vernietiging
wordt gevorderd van het besluit van de Gemeenschapsminister van
Binnenlandse Aangelegenheden. De Raad van State besloot hierop dat de
partijen deze vraag niet beter aan het grondwettelijk hof zouden stellen
mits de bevoegdheden van het grondwetttelijk hof.
het arrest Lanaken is het eerste arrest waarbij het Arbitragehof zich
bevoegd verklaart om te antwoorden op een prejudiciële vraag over een
instemmingsakte met een verdrag wegens vermeende schending van de
artikelen 10 en 11 G.W.;
het verband met dit hoofdstuk is dat men zich aan de internationale
verplichtingen moet houden die voortvloeien uit een verdrag. En indien
een staat ziet dat zijn deelregering zulks niet doet dan moet deze staat
eerst met zijn eigen rechtsmiddelen het geschil proberen op te lossen. Om
zo internationale geschillen te voorkomen.
4) Arrest Europese school, Arbitragehof (nu Grondwettelijk
Hof), 1994
De echtparen Hermans-Jacobs en Heuvelmans-Van Iersel werden door de
Europese School te Mol gedagvaard tot betaling van schoolgeld voor hun
kinderen voor het schooljaar 1989-1990. Zij hebben zich voor de
verwijzende rechter verweerd met de stelling dat de toegang tot het
onderwijs op grond van artikel 17, § 3, van de Grondwet en van artikel 2
van het Aanvullend Protocol bij het EuropeesVerdrag tot Bescherming van
de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden kosteloos moet
zijn. Dienvolgens heeft de vrederechter beslist de hogervermelde
prejudiciële vraag te stellen.
Het verband met dit hoofdstuk is dat een individu die beschermd is door
het nationaal recht maar ook door het internationaal recht, de
bescherming van een internationale rechtsregel in het leven wil roepen.
Dus dat ze een international rechtelijke norm van toepassing willen laten
doen in het nationale rechtsorde.
5) Arrest Orfinger, Raad van State, 1996
De v.z.w. Groupe d'étude et de réforme de la fonction administrative,
afgekort GERFA (vorderen primair voor de Raad van State de vernietiging
van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de
algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de
rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten
van de gemeenschaps- en gewestregeringen en van de colleges van de
Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse
Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen
die ervan afhangen en, subsidiair, de vernietiging, in hetzelfde besluit, van
welbepaalde artikelen. Een van de middelen is gericht tegen artikel 11, § 3,
van het aangevochten besluit en is afgeleid uit de schending van artikel 87,
§ 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der
instellingen. DeBelgische Staat vraagt dat aan het Hof een prejudiciële
vraag zou worden gesteld over dat artikel 87, § 2. De Raad van State is van
mening dat de grondslag van het middel afhankelijk is van de
toepasselijkheid van dat artikel en dat de opgeworpen vraag een
prejudicieel karakter heeft, en beslist bijgevolg het Hof de hierboven
vermelde eerste prejudiciële vraag te stellen. Twee andere middelen, het
ene aangevoerd tegen artikel 62 van het aangevochten besluit (enig middel
in de zaak met rolnummer 1011) en het andere aangevoerd tegen artikel 63
van dat besluit, zijn afgeleid uit de schending van artikel 87, § 4, van de
bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. De
tegenpartij stelt opnieuw voor het teweeggebrachte verschil in behandeling
aan het Hof voor te leggen. De Raad van State merkt op dat de grondslag
van het middel afhankelijk is van de toepasselijkheid van dat artikel 87, § 4,
en dat de gestelde vraag een prejudicieel karakter heeft. Hij besluit
derhalve de hierboven vermelde tweede prejudiciële vraag te stellen.
III. De rechtspleging voor het Hof Bij beschikkingen van 25 november 1996
heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetels aangewezen
overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari
1989 op het Arbitragehof. De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld
dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te
passen.Bij beschikking van 18 december 1996 heeft het Hof in voltallige
zitting de zaken samengevoegd.
Van de verwijzingsbeslissingen is kennisgegeven overeenkomstig artikel 77
van de organieke wet bij op
20 januari 1997 ter post aangetekende brieven; bij dezelfde brieven is
kennisgegeven van de beschikking tot
samenvoeging.
Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is
bekendgemaakt in het Belgisch
Staatsblad van 5 februari 1997.
Hoofdstuk X: Het recht van international organisaties
1) Reparation for injuries Suffered in the Service of the United Nations,
advisory opinion, ICJ 1949
Dit is een beslissing van de verenigde naties waarbij ze hebben gezegd dat
indien er schade is aan een van de agenten van de verenigde naties of
materiele schade, dat de verenigde naties het recht heeft de bevoegde
staat aansprakelijk te maken en voor schadevergoeding kan optreden.
Verband met dit hoofdstuk is dat internationale organisaties
rechtscheppend zijn in het internationale gemeenschap en dat ze hun
belangen kunnen nastreven door bindende beslissingen die nageleefd
moeten worden door hun leden.
Voor te bereiden voor het examen
Case concerning the arrest warrant of 11 april 2000, ICJ 2002
Aan de grondslag van de zaak lag het internationaal aanhoudingsbevel dat een
Belgische onderzoeksrechter uitvaardigde tegen A. Yerodia Ndombasi, de toenmalige
Congolese Minister van Buitenlandse Zaken. Overeenkomstig artikel 7 van de
Belgische genocidewet, waarop het aanhoudingsbevel steunde, kunnen genocide,
misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden in België worden vervolgd ongeacht
waar of door wie ze werden gepleegd, ook al bevindt de verdachte zich niet op
Belgisch grondgebied (jurisdictie in absentia). Bovendien moet hierbij geen rekening
worden gehouden met immuniteiten verbonden aan een officiële hoedanigheid
(artikel 5§3).
Congo argumenteerde dat dit arrestatiebevel op twee punten het internationaal recht
schendt. Om te beginnen zou de toepassing van universele jurisdictie in absentia het
principe schenden dat een staat zijn gezag niet mag uitoefenen op het grondgebied
van een andere staat. Daarnaast zou België de immuniteit schenden die een Minister
van Buitenlandse zaken onder het internationaal recht geniet.
Het Hof is van oordeel dat een Minister van Buitenlandse Zaken in functie krachtens
het internationaal gewoonterecht een absolute strafrechtelijke immuniteit geniet voor
de rechtbanken van een vreemde staat en dat hierop geen uitzondering bestaat voor
internationale misdaden. Beide stellingen nopen tot enkele bedenkingen.
In de eerste plaats is de toekenning van absolute immuniteiten aan Ministers van
Buitenlandse Zaken niet zo evident als het Hof beweert. Terecht bekritiseert rechter
ad hoc Van den Wyngaert dat het bestaan van een dergelijke regel op geen enkele
wijze onderbouwd wordt door het Hof, dat nalaat het bestaan van de constitutieve
bestanddelen van internationaal gewoonterecht (statenpraktijk en opinio iuris) aan te
tonen. Het gebrek aan motivering valt in casu des te meer te betreuren omdat over de
draagwijdte van de immuniteit van ministers weinig duidelijkheid bestaat in
internationaal recht.
De stelling dat op deze immuniteit geen uitzondering bestaat voor nationale
rechtbanken m.b.t. internationale misdaden wordt weliswaar beter onderbouwd, maar
is desondanks vatbaar voor kritiek. Om te beginnen worden een aantal relevante
internationale instrumenten die wel wijzen in de richting van een dergelijke
uitzondering genegeerd. Zo bijvoorbeeld art. IV iuncto VI van de Genocideverdrag en
art. 7 iuncto 8 van de International Law Commission Draft Code of Crimes against
the Peace and Security of Mankind. Verder is het betreurenswaardig dat het Hof deze
zaak eenzijdig benadert vanuit de ratio van de immuniteit. Het belang voor de
internationale gemeenschap bij vervolging van dergelijke ernstige misdaden wordt
volledig buiten beschouwing gelaten. Dit gebrek aan belangenafweging wordt
trouwens ook bekritiseerd door een aantal van de rechters.
Legal consequences of the construction of a Wall in the Occupied
Palestinian Territory, advisory opinion, ICJ 2004
Op 9 juli 2004 sprak het Internationaal Gerechtshof in Den Haag een advies uit over de juridische
gevolgen van Israëls bouw van de Muur op Palestijns gebied. Het Hof stelde dat de Muur illegaal
is en de bouw ervan niet gerechtvaardigd wordt door militaire noodzaak. Israël moet de bouw van
de Muur stopzetten, de gebouwde delen afbreken en compensatie betalen indien restitutie niet
mogelijk is. Bovendien riep het Hof alle staten op om de illegaliteit van de Muur te erkennen,
geen bijstand te verlenen voor de bouw ervan en Israëls respect voor het internationaal
humanitair recht af te dwingen. De lidstaten van de Algemene Vergadering van de Verenigde
Naties engageerden zich ertoe hier maatregelen voor te treffen in een resolutie van 20 juli 2004.
Beslissing van het hof:
“A. By fourteen votes to one,
The construction of the wall being built by Israel, the occupying Power, in the
Occupied Palestinian Territory, including in and around East Jerusalem, and its
associated régime, are contrary to international law”;
-
“B. By fourteen votes to one,
Israel is under an obligation to terminate its breaches of international law; it is
under an obligation to cease forthwith the works of construction of the wall being built in
the Occupied Palestinian Territory, including in and around East Jerusalem, to dismantle
forthwith the structure therein situated, and to repeal or render ineffective forthwith all
legislative and regulatory acts relating thereto, in accordance with paragraph 151 of this
Opinion”;
-
“C. By fourteen votes to one,
Israel is under an obligation to make reparation for all damage caused by the
construction of the wall in the Occupied Palestinian Territory, including in and around
East Jerusalem”;
-
“D. By thirteen votes to two,
All States are under an obligation not to recognize the illegal situation resulting
from the construction of the wall and not to render aid or assistance in maintaining the
situation created by such construction; all States parties to the Fourth Geneva
Convention relative to the Protection of Civilian Persons in Time of War of
12 August 1949 have in addition the obligation, while respecting the United Nations
Charter and international law, to ensure compliance by Israel with international
humanitarian law as embodied in that Convention”;
-
“E. By fourteen votes to one,
The United Nations, and especially the General Assembly and the Security
Council, should consider what further action is required to bring to an end the illegal
situation resulting from the construction of the wall and the associated régime, taking
due account of the present Advisory Opinion.”
-
Download