Uitwerking voorbeeldproefwerk hoofdstuk 3 Zouten en water Chemie Overal vwo deel 1 Uitwerking voorbeeldproefwerk Hoofdstuk 3 Zouten en water 1 a b c d e f CaBr2 Fe2O3 (NH4)2C2O4 Cs3PO4 SrTe AlPO4 2 a b c d e f zinksulfiet koper(I)carbonaat ammoniumsulfaat rubidiumtelluride ijzer(II)fosfaat kaliumchloraat 3 a b c d e 4 a b c 5 a b KAl(SO4)2 Aluin heeft een verhoudingsformule omdat het een zout is. In het ionrooster van aluin kun je geen aparte moleculen KAl(SO4)2 aanwijzen. K+: 19 protonen en 19-1 = 18 elektronen. Al3+: 13 protonen en 13-3 = 10 elektronen. SO42–: (16 + 4 × 8) = 48 protonen en 48 + 2 = 50 elektronen KAl(SO4)2(s) → K+(aq) + Al3+(aq) + SO42–(aq) Ja, de oplossing bevat vrij beweegbare ionen, die voor stroomgeleiding kunnen zorgen. Een leerling schenkt in een reageerbuis wat lood(II)nitraatoplossing. Vervolgens voegt hij natriumsulfaatoplossing toe. Hierbij ontstaat een neerslag. Neem aan dat de neergeslagen stof volledig onoplosbaar is. Pb2+(aq) + SO42–(aq) → PbSO4(s) In het filtraat zit in elk geval Na+-ionen en NO3–-ionen. Deze beide ionsoorten kunnen alleen zouten vormen die goed oplosbaar zijn. Als de leerling een overmaat Na2SO4-oplossing toevoegt vind je in het filtraat naast Na+ionen en NO3–-ionen ook SO42– ionen. Als je in dit geval een bariumnitraat-oplossing toevoegt ontstaat er een neerslag van BaSO4 volgens: Ba2+(aq) + SO42–(aq) → BaSO4(s) Dat gebeurt in dit geval niet. Conclusie: geen overmaat natriumsulfaat gebruikt. Als de leerling een overmaat Pb(NO3)2-oplossing heeft gebruikt komen er naast Na+-ionen en NO3–-ionen ook Pb2+-ionen in het filtraat voor. Bij het toevoegen van een Na2CO3oplossing ontstaat er een neerslag van PbCO3 volgens: Pb2+(aq) + CO32–(aq) → PbCO3(s) Beide waarnemingen kloppen met de werkelijkheid. Conclusie: de leerling heeft een overmaat lood(II)nitraat-oplossing gebruikt. Co2+(aq) + 2 Cl–(aq) + 6 H2O(l) → CoCl2 · 6 H2O (s) rood CoCl2 · 6 H2O (s) → CoCl2(s) + 6 H2O(g) rood blauw Chemie Overal deel 1 Uitwerking voorbeeldproefwerk hoofdstuk 3 Zouten en water 6 a b c d Hard water is water waarin veel Ca2+ en/of Mg2+ is opgelost. Een ionenwisselaar is een buis met kleine bolletjes kunsthars, die aan de buitenkant negatief geladen is. Aan het oppervlak zijn Na+-ionen geadsorbeerd. Wanneer hard water langs die bolletjes stroomt wisselen de Na+-ionen en de Ca2+-ionen uit het water van plaats. Voor elk Ca2+-ion dat wordt geadsorbeerd aan de ionenwisselaar, komen er 2 Na+-ionen in oplossing. Zo wordt het water onthard. 1 Je kunt het water koken: Ca2+(aq) + 2 HCO3–(aq) → CaCO3(s) + H2O(l) + CO2(g) 2 Je kunt centrale waterontharding toepassen: Ca2+(aq) + HCO3–(aq) +OH–(aq) → CaCO3(s) + H2O(l) 3 Je kunt zeep (= natriumstearaat) gebruiken, zodat er een neerslag van kalkzeep ontstaat: Ca2+(aq) + 2 C17H35COO–(aq) → Ca(C17H35COO)2(s) Een wasserij in een gebied met hard water heeft meer zeep nodig dan een wasserij in een gebied met zacht water omdat een deel van de zeep met Ca2+-ionen uit het water neerslaat. 7 Zij gaat uit van oplossingen van CuSO4 en BaCl2 die evenveel mol per liter bevatten. Zij voegt gelijke volumes (bv. van elk 50 mL) bij elkaar. (Je wilt immers een zo zuiver mogelijk product). Er ontstaat een neerslag van bariumsulfaat volgens: Ba2+(aq) + SO42–(aq) → BaSO4(s) We filtreren de nu ontstane suspensie en dampen het filtraat in: Cu2+(aq) + 2 Cl–(aq) → CuCl2(s) Op deze manier heeft de leerling het zout CuCl2 gemaakt. 8 Na het toevoegen van chloride-ionen komt er geen neerslag. Het positieve ion is dus geen Ag+, Hg+, Pb2+. Met jodide-ionen ontstaat er een oranje neerslag. De hierboven genoemde ionen geven een neerslag, maar die kunnen het niet zijn. De enige mogelijkheid is dan nog Hg 2+. Gebruik bij het beantwoorden van deze vraag Binas tabel 45A 9 De molecuulmassa van Na2S2O3.5 H2O is: (2× 22,99) + (2× 32,06) + (3× 16,00) + (5× 18,016) = 248,18 u Het massapercentage kristalwater is: 5 18,016 100% 36,30% 248,18 Chemie Overal deel 1