Sterrenkunde Ruimte en tijd (2) In een vorig artikeltje heb ik gepoogd het probleem van de RUIMTE (welke onbegrenst, maar niet oneindig groot is), wat nader tot u te brengen. Dit keer zal ik het probleem van de TIJD aan de orde stellen: 1 Heeft het heelal eeuwig bestaan (moeilijk voorstelbaar), of is er een wezenlijk begin geweest? (Nog moeilijker voorstelbaar, want direct dringt zich dan de vraag aan ons op: maar wat was er dan vóór dat begin?). Blijft het heelal eeuwig bestaan, of zal ook daar eens een einde aan komen? 2 Het tweede probleem, daar zijn de geleerden (nog) niet helemaal uit, maar wat het eerste betreft: men weet nu vrijwel zeker, dat het heelal niet eeuwig oud is. Het is zo’n 10 miljard jaar geleden uit een enorme explosie, de zgn. BIG BANG (ook wel oerknal genoemd) ontstaan. Wie het (populair) wetenschappelijk nieuws op astronomisch gebied enigszins volgt, zal het opgevallen zijn dat vooral de laatste 3 jaar hierover erg veel publicaties zijn verschenen. Nu roept elk antwoord bijna altijd weer nieuwe vragen op: 1 Hoe weet u dat? en 2 Hoe zag dat begin er dan uit? U zult het amper voor mogelijk houden, maar het laatste weet men vrij nauwkeurig vanaf het moment, dat het heelal....één honderdste seconde (0,01 sec) oud was! Maar eerst terug naar het eerste probleem. De materie waaruit de sterren, welke het heelal bevolken, zijn opgebouwd, blijkt uit dezelfde elementen te bestaan, die op Aarde (en de Zon) voorkomen. De meest voorkomenden zijn waterstof en helium. Dit laatste element werd zelfs eerder op de Zon (Helios = Zon) dan op Aarde ontdekt! Elk element zendt in lichtgevende toestand een bepaald spectrum uit (zie toelichting), die voor dat element karakteristiek is. Nu bleek bij het onderzoek van (zéér) veraf gelegen sterren (in sterstelsels ver buiten ons eigen melkwegstelsel), dat hun spectra (meestal) naar het rood verschoven waren. Anders gezegd: wij zien rode sterren, terwijl zij in feite oranje licht uitzenden! Met behulp van het Dopplereffect (zie toelichting) kan dit verklaard worden, door aan te nemen dat deze sterren zich van ons af bewegen. Op zich was dit nog niet zo schokkend, tot Hubble in 1929 iets ontdekte: De zich van ons af bewegende sterren, doen dit met een snelheid, die (ongeveer) evenredig is met hun afstand. 12 En deze ontdekking nu vormt de grondslag voor ons huidig inzicht in het ontstaan van het heelal! Immers, Hubble postuleerde op grond van het bovenstaande, de theorie van een UITDIJEND HEELAL! We wisten het reeds: het heelal is niet oneindig groot, maar nu weten we ook dit: het heelal wordt steeds groter... Nu is het uitdijen van een onbegrensde ruimte (het heelal dus) moeilijk voorstelbaar. Hier moeten we dus weer de zgn. dimensie te hulp roepen (zie vorig artikel): Zoals een 2-dimensionaal vlak, gekromd in de 3e dimensie (bijv. een ballonoppervlak) kan uitdijen -door de ballon verder op te blazen-, zo kan dus de 3–dimensionale ruimte zich (in de 4e dimensie gekromd) “opblazen”. (1) (2) tijdstip 1 een later tijdstip 2 De dichtstbijgelegen ster 1 verwijdert zich minder snel dan de meer verafgelegen ster 2. Stippen, op de ballon getekend, zullen zich tijdens het opblazen van elkaar verwijderen met een snelheid, evenredig aan hun afstand op de ballon. Maar... als het heelal in de loop van de tijd uitdijt, dan moet het dus –als we de tijd omkeren (de film van de heelalgeschiedenis terugdraaien)– inkrimpen! Nu kan uitdijen in principe onbeperkt verdergaan, maar inkrimpen niet! Voelt u waar het verhaal heengaat...? Maar daarver in een volgend artikel. Jb Kuyt. 13 Toelichting 1 Het spectrum. We kennen verschillende kleuren: rood, oranje, geel, groen, blauw, etc. Zonlicht is wit. Als men dit witte zonlicht op een speciaal gevormd stuk glas (een prisma) laat vallen, dan blijkt het uittredende licht uiteen te waaieren in allerlei kleuren. Deze kleuren noemt men nu het spectrum van het onderzocht licht. Ook regendruppels kunnen de werking van een prisma uitoefenen: zo ontstaat een regenboog (welke dus niets anders is dan het spectrum van zonlicht). Onderzoekt men het uitgezonden licht van een element, dan blijkt dit te bestaan uit een beperkt aantal, scherp begrensde kleuren (eigenlijk lijnen). Het globaal waarneembare spectrum van kleuren uit zonlicht heet een continuspectrum. In een continu-spectrum komen de lijnen van afzonderlijke elementen voor (lijnspectrum). Zo kan herkend worden welke elementen (bijvoorbeeld helium) in de Zon voorkomen. Toelichting 2 Het Doppler-effect. Licht en geluid planten zich voort d.m.v. trillingen. Het aantal trillingen per seconde noemt men de frequentie. Deze is bij geluid bepalend voor de toonhoogte, bij licht voor de kleur. Een hogere toon betekent een grotere frequentie (van zichtbaar licht heeft rood de kleinste frequentie). Zijn bron (uitzender van trillingen) en waarnemer t.o.v. elkaar in rust (ze staan allebei stil), dan worden evenveel trillingen waargenomen als zijn uitgezonden. Beweegt de waarnemer zich naar de bron (of de bron naar de waarnemer), dan zullen er meer trillingen per sec. passeren dan worden uitgezonden. Vergelijk dit met tegen de wind in fietsen: de windkracht is dan (schijnbaar) toegenomen. Ook is bekend het geluidseffect van een langsgierende motorrijder: bij het passeren daalt de toonhoogte plotseling. Gaat een speedboot tegen de wind in, dan zal het aantal tegen de boeg klotsende golven groter zijn dan wanneer hij de wind mee heeft! Dit waarnemen van een andere frequentie dan de bron uitzendt heet het Doppler-effect. Vindt in het spectrum een “roodverschuiving” plaats, dan beweegt zij van ons af (of wij van de ster). 14