Bloemen, vruchten, zaden Thema Bloemen, vruchten, zaden. In dit thema kijken wij waarom planten bloemen maken. Hoe een bloem zijn stuifmeelkorrels verspreidt. Hoe zaden worden gemaakt. Hoe de plant zijn zaden verspreidt. Bs1: De bouw van bloemen. Een bloem bestaat uit verschillende onderdelen: De kroonbladeren (meestal mooie, gekleurde bladeren). De stamper (het vrouwelijke deel van de bloem). De meeldraden (het mannelijk deel van de bloem). De kelkbladeren (de kleine groene blaadjes onder de bloemkroon). De kroonbladeren. Zijn meestal groot en mooi gekleurd om insecten te lokken (voor de bestuiving). Soms zijn deze kroonbladeren juist erg klein en groen gekleurd (bijv. bij gras). De meeldraden. De meeldraden maken stuifmeelkorrels (dit is de ene helft om zaad te maken). De meeldraden bestaan uit twee onderdelen: Helmdraad (een soort stengeltje). Helmknop (hierin worden de stuifmeelkorrels gemaakt). De stamper. In de stamper zitten de eicellen. Het andere deel om zaadjes te maken. De stamper bestaat uit drie onderdelen: De stempel (een plakkerig uiteinde van de stamper voor het opvangen van de stuifmeelkorrels). De stijl (ook weer een soort stengeltje). Het vruchtbeginsel (hierin zitten de eicellen (zaadbeginsels) die bij bevruchting uitgroeien tot zaad). Hoe lok je een insect? Grote, gekleurde bloemen. Een lekkere geur maken. Nectar (= zoet sap) maken. Bs 2: Bestuiving. Let op! Dit verhaal gaat over hoe een stuifmeelkorrel van de helmknop bij de stempel komt. Het verhaal geldt alleen als het planten van dezelfde soort zijn. Pas als dit allemaal klopt dan spreken wij van bestuiving! Insectenbloemen. Kenmerken van insectenbloemen: Grote bloemen. Gekleurde bloemen. Ruiken lekker. (maken geurstoffen) Maken nectar. De stuifmeelkorrels zijn ruw en plakkerig (hierdoor plakken ze beter aan insecten vast) Windbloemen. Kenmerken van windbloemen: Kleine bloemen. Geen speciale kleur bloemen, meestal groen. Geen lekkere geur. Geen nectar. Hele lange meeldraden. Maken heel veel stuifmeelkorrels. De stuifmeelkorrels zijn glad en licht zodat ze gemakkelijk met de wind mee zweven. De stempel is vaak erg groot (een soort handschoen/veer voor het opvangen van de stuifmeelkorrels) Bs 3: Bevruchting. Er is een duidelijk verschil tussen bestuiving en bevruchting! Bij bestuiving gaat het erom dat de stuifmeelkorrels van de ene naar de andere plant gaan. (wind, insecten) Bij bevruchting moeten de stuifmeelkorrels naar de eicellen vervoerd worden (stuifmeelbuis). Wat gebeurt er bij de bevruchting? Een stuifmeelkorrel komt op de stempel terecht. De stuifmeelkorrel maakt een buis door de stijl heen naar de eicellen toe. De kern van de stuifmeelkorrel en de kern van de eicel gaan samen (dit is bevruchting). Uit de bevruchte eicel ontstaat een zaadje (de baby van de plant). Het zaad. In het zaad zit altijd voedsel en een kiemplantje (kiemen = groeien). Het is de bedoeling dat het zaad niet te dicht bij de ouderplant gaat groeien. De ouderplant moet dus een manier bedenken om zijn kinderen zover mogelijk bij hem/haarzelf weg te krijgen. Bs 4: Vruchten en zaden. Een vrucht zit om de zaden heen en ontstaat uit het vruchtbeginsel. De zaden zijn de baby’s van de plant. Als je een zaad openmaakt zie je daarin een heel klein plantje; dit noemen wij de kiem. Verder zie je in het zaad: de zaadlobben, dit is het voedsel voor het kiemplantje om te gaan groeien. Na de bevruchting. De kroonbladeren hebben hun werk gedaan en vallen eraf. Ook de meeldraden en kelkbladeren hoeven niets meer te doen en verschrompelen. Het vruchtbeginsel begint te groeien. In de zaadbeginsels worden zaadjes gemaakt. Vruchtbeginsel? Het vruchtbeginsel kan er na de bevruchting verschillend uitzien. Dit hangt af van de soort plant. Bij een appel wordt het vruchtbeginsel erg dik (wij eten dit gedeelte op). Bij een boon blijft het vruchtbeginsel veel dunner, het beschermt de zaadjes. Extra Bs 5: Verspreiding van vruchten en zaden. Zoals jullie weten heeft elke plant zonlicht en water nodig. De plant haalt belangrijke bouwstoffen uit de grond. Wanneer een plant zijn zaadjes niet verspreid moet hij/zij gaan vechten met zijn kinderen want een plant kan niet zomaar weglopen naar een betere plek. Manieren van verspreiding. Hoe kan een plant zijn kinderen verspreiden? Dit kan op verschillende manieren: Door de plant zelf. Door de wind. Door dieren. Verspreiding door de plant zelf. Sommige planten schieten hun zaadjes weg. Bijvoorbeeld de klaproos. De naam zegt het al de roos klapt open en gooit dan zijn zaadjes weg. Verspreiding door de wind. Dit lijkt hetzelfde als bij windbestuiving maar toen werden de stuifmeelkorrels door de wind vervoert. Je kunt de wind dus ook gebruiken voor het verspreiden van zaadjes. Een goed voorbeeld hiervan is de paardenbloem met zijn pluisjes. Verspreiding door dieren. Dit kan zelfs op vele verschillende manieren. Dieren eten de zaden op en poepen ze later weer uit. (bijv. besjes) De zaadjes kunnen aan de dieren blijven plakken als ze langs de plant lopen (bijv. kleefkruid) Extra Bs 6: Stuifmeel onder de microscoop. Je kunt aan de stuifmeelkorrel zien of het afkomstig is van een windbloem of een insectenbloem. Windbloem: het stuifmeel is klein, licht en glad. Insectenbloem: het stuifmeel is ruw en kleverig. Soms je kun je zelfs aan de stuifmeelkorrel zien van welke plant het afkomstig is.