Aanvullende oefeningen bij Taaltrapeze Deel 2 Thema 5 Week 1 Trefwoorden herkennen in reeksen woorden (dezelfde woorden moeten als hetzelfde herkend worden) (eventueel m.b.v. de Taaltrapezestickers) bevriezen, de boomstam, bevriezen, de egel de boomstam, de boomstam, de egel, de goudvis de egel, de kikker, de kikker, de goudvis de egel, de goudvis, de mol, de goudvis de mol, de mus, de kikker, de mol de vijver, de winterslaap, de vijver, de mus ijskoud, ijskoud, de bloembol, de geur de grond, de wortel, de winterslaap, de wortel planten, het wonder, het wonder, de wortel de grond, de grond, de wortel, plantel de goudvis, de vijver, de vijver, de mol de vijver, de winterslaap, de wortel, de vijver de bloembol, de mol, de mol, de mus bevriezen, de mol, de mus, bevriezen de egel, de winterslaap, de mus, de egel (Trefwoorden herkennen in twee zinnen(dezelfde woorden moeten als hetzelfde herkend worden) (eventueel m.b.v. de Taaltrapezestickers) In de winter bevriezen de sloten vaak. IJsjes moet je in de diepvries laten bevriezen. De boomstam van die boom is heel dik. Zie jij die dunne boomstam daar? De egel loopt in het bos. Waar woont de egel? De goudvis zwemt in zijn kom. Heeft je goudvis al eten gehad? De kikker maakt mooie sprongen. Hoe hoog springt de kikker? Kan de mol goed zien? De mol leeft onder de grond. De mus vliegt in de tuin. Ik geef de mus stukjes brood. In de vijver zwemmen vissen. Heb jij een vijver in de tuin? Een beer houdt een winterslaap. Wanneer houdt de beer een winterslaap? Als het vriest is, het buiten ijskoud. Mijn drinken is ijskoud. Uit de bloembol komt een bloem. Waar moet ik deze bloembol doen? Sta met je voeten op de grond. Zij ligt languit op de grond. Ik ga deze boom planten. Waar zal ik deze boom planten? Het wonder van de jonge dieren. Wat vind jij een wonder? De boom staat stevig door zijn wortel(s). Zie jij de wortel van de boom? Deel 2 Thema 5 Week 2 Trefwoorden herkennen in reeksen woorden (dezelfde woorden moeten als hetzelfde herkend worden) (eventueel m.b.v. de Taaltrapezestickers) Het blad, het blad, bloeien, de boon Bloeien, de boon, de boon, het blad De knop, de knop, bloeien, de boon Het park, de steel, het park, zaaien Zaaien, het zaad, het zaad, bloeien De bos bloemen, de droogbloemen, de droogbloem, de kunstbloemen Feliciteren, feliciteren, de geur, ruiken Het verjaardagscadeau, de geur, ruiken, het verjaardagscadeau Ruiken, de geur, de droogbloemen, ruiken De kunstbloemen, de bos bloemen, de bos bloemen, de droogbloemen Zaaien, het zaad, zaaien, bloeien Feliciteren, het park, het park, zaaien De boon, de knop, de boon, de steel (Trefwoorden herkennen in twee zinnen(dezelfde woorden moeten als hetzelfde herkend worden) (eventueel m.b.v. de Taaltrapezestickers) Het blad van die boom is groen. Welke kleur heeft dat blad? In de lente bloeien er veel bloemen. Wanneer bloeien er veel bloemen? Uit de boon komt een plantje. Wat komt er uit een boon? De knop van de bloem is nog dicht. De knop van de bloem gaat open. Ik wandel graag in het park. In het park kan je fijn wandelen. De steel van die bloem is recht. De steel van die bloem is krom. Uit het zaad van de plant komen nieuwe plantjes. Wat komt er uit het zaad van de plant? We zaaien in de tuin. Als je nieuwe planten wilt in je tuin, moet je zaaien. De bos bloemen staat in de vaas. Mijn moeder krijgt een bos bloemen. De droogbloemen hoeven geen water. De droogbloemen zijn al heel oud. We feliciteren de juf met haar verjaardag. Kom je me feliciteren met mijn verjaardag? De geur van die bloem is lekker. Vind je de geur van die bloem lekker? De kunstbloemen staan in de vaas. De kunstbloemen hoeven geen water. We aan ruiken de bloemen in de vaas. Ruiken jullie wel eens aan een bloem? Mijn nieuwe fiets is mijn mooiste verjaardagscadeau. Wat is jouw mooiste verjaardagscadeau? Deel 2 Thema 5 Week 3 Trefwoorden herkennen in reeksen woorden (dezelfde woorden moeten als hetzelfde herkend worden) (eventueel m.b.v. de Taaltrapezestickers) Donkergroen, donkergroen, dorst hebben, de gieter Lichtgroen, lichtgroen, de gieter, de modder De modder, lichtgroen, de modder, de gieter Sproeien, de tuinslang, sproeien, lichtgroen De tuinslang, de bloemenvaas, de bloemenvaas, de bloemenwinkel Ruiken, de geur, ruiken, de kunstbloemen De bloempot, de bloemenwinkel, de bloemenwinkel, het bloemstukje Het bloemstukje, de bloempot, het bloemstukje, de bloemenvaas Insteken, de bloempot, de bloemenvaas, insteken Vuurrood, knalgeel, lichtgroen, knalgeel Snikheet, vuurrood, knalgeel, snikheet Vuurrood, knalgeel, donkergroen, knalgeel De bloempot, de bloemenvaas, de bloemenwinkel, de bloempot (Trefwoorden herkennen in twee zinnen(dezelfde woorden moeten als hetzelfde herkend worden) (eventueel m.b.v. de Taaltrapezestickers) Mijn jas is donkergroen. Heb jij ook een donkergroene jas? Ik heb dorst. Heb jij ook dorst? De gieter staat in de tuin. Ik doe water in de gieter. Het gras is lichtgroen. Jouw broek is lichtgroen. Een varken ligt graag in de modder. Mijn voet zit vast in de modder. We sproeien de tuin met water. Als het heet is moet je vaak de tuin sproeien. De tuinslang hangt aan de muur. Uit de tuinslang spuit water. De bloemenvaas staat op de kast. Zitten er bloemen in de bloemenvaas? In de bloemenwinkel kan je bloemen kopen. Wat koop je in de bloemenwinkel? De bloempot past goed om de plant. Pak jij even een bloempot voor die plant. Het bloemstukje staat op tafel. Ik vind het een mooi bloemstukje. De bloemen moet je in het bloemstukje steken. Steken jullie de bloemen in het bloemstukje? De zonnebloemen zijn knalgeel. Ik houd van bloemen die knalgeel zijn. Het is in de zomer soms snikheet. Erg heet noem je snikheet. De rozen zijn vuurrood. Vuurrood hoort bij de liefde.