PPID en Voeding. Auteurs: Lieke de Kort, Haagse Hogeschool, Voeding en Diëtetiek. Laura Wilbrink, Stoas Vilentum, Educatie en Kennismanagement. PPID en Voeding. Een onderzoek naar de rol van voeding in de behandeling van PPID bij paarden Auteurs: Lieke de Kort Laura Wilbrink Opdrachtgever: John de Vries Dordrecht, 21 mei 2015 Voorwoord Dit onderzoek is ontstaan uit een samenwerking tussen Laura Wilbrink en Lieke de Kort. De aanleiding van dit onderzoek is het probleem dat John de Vries, eigenaar van de Dordtsche manege, ondervond met een van zijn pony’s. Deze pony lijdt aan de aandoening PPID. De pony eet erg moeilijk en het blijkt hierdoor een uitdaging om goed passend voer voor haar te vinden. De dierenarts voegt niet veel toe, zijn advies is: weinig suiker, weinig zetmeel. Dit was voor meneer de Vries niet voldoende antwoord op zijn vraag. De combinatie van de voedingskundige kennis van Lieke en de jarenlange ervaring op paardengebied en de opleiding van Laura lijkt een succesvolle combinatie om een passend antwoord te geven op de vraag van meneer de Vries. Aanleiding onderzoek De belangrijkste aanleiding van dit onderzoek is de lichamelijke achteruitgang van Sammie (foto’s zie bijlage 1), manegepony op de Dordtsche manege. Zij heeft sinds enkele jaren last van PPID. Sammie is een pony van 18 jaar waarbij een aantal jaar geleden PPID werd vastgesteld. De pony zat al wat langer niet helemaal lekker in haar vel. Ze was lusteloos, en verhaarde heel slecht. Na een half jaar werd ze ineens hoefbevangen. Waarna een bezoek van de dierenarts volgde. Na een uitgebreid klinisch onderzoek wilde hij bloed afnemen om dat te laten testen op PPID. Tot de uitslag kreeg ze pijnstilling om de pijn bij de hoefbevangenheid te onderdrukken. Daarnaast mocht ze alleen droog hooi eten. Na een week kwam de uitslag van het bloedonderzoek binnen. De diagnose was PPID. Deze diagnose betekende voor de pony dat er met Prascend gestart werd om de symptomen te onderdrukken. Daarnaast raadde de dierenarts voeding met een laag suiker- en zetmeel gehalte aan. Dit was het enige advies wat de eigenaar mee kreeg. Na een aantal voedingsmiddelen geprobeerd te hebben, die de pony niet wilde eten, kwam de eigenaar tot de conclusie dat hij wilde weten wat dan wel een goede voeding was. Hij wilde graag advies over goede voeding, die voedingsstoffen bevat die de pony nodig heeft, en die daarnaast niet te veel suikers en zetmeel bevat. Het blijkt dat er nogal een uitdaging in zit omdat de pergolide ervoor zorgde dat de smaak van de pony veranderde waardoor ze weinig wilde eten. We hebben een aantal verschillende voeders geprobeerd om te kijken welk voer in de smaak valt. We hebben hierbij gelet op de voedingswaarde en op de smaak van de pony. Uiteindelijk hebben we voer gevonden waar voldoende voedingsstoffen in zitten die de pony nodig heeft. Dit voer is laag in zetmeel en suikers zodat er geen risico bestaat op hoefbevangenheid. Daarnaast vindt de pony het voer lekker. We hopen dat dit onderzoek inzicht geeft in de juiste voedingsmiddelen voor een pony met PPID. Dit kan niet alleen Sammie helpen maar ook andere paarden en pony’s met dezelfde aandoening. Dankwoord Via deze weg willen wij een aantal mensen bedanken die ons gesteund hebben tijdens de voortgang van het onderzoek. Ten eerste willen wij John de Vries bedanken voor het vertrouwen in ons en de mogelijkheid om het onderzoek uit te voeren. Verder gaat onze dank uit naar Marjan Dam, docent paardenhouderij aan het Wellant college te Dordrecht, zij heeft ons geholpen door het verslag door te lezen en de tabellen te controleren. Ook Ronald van Maren heeft zijn bijdrage geleverd door er voor Laura te zijn, haar te helpen en te motiveren door te gaan met het onderzoek en door het steeds maar weer lezen en reflecteren van de geschreven stukken. Verder verdienen ook Gwendell Foendoe Aubel, docent en studieloopbaanbegeleider op de Haagse Hogeschool en de docenten van de Stoas hogeschool een plekje in het dankwoord, zij hebben ons de toestemming gegeven om samen te werken en hebben feedback gegeven op de onderzoeksopzet. Als laatste vanuit ons beiden dank aan elkaar voor de fijne samenwerking. Dankzij al de bovenstaande personen hebben wij uiteindelijk dit onderzoeksverslag weten neer te zetten. De auteurs Laura Wilbrink. Mijn naam is Laura Wilbrink, ik ben eerstejaars student Bachelor Educatie & Kennismanagement Groene Sector, studierichting Paardenhouderij. Ik ben al 30 jaar werkzaam in de paardenhouderij. Naast het geven van lessen en cursussen, leid ik ook de stagiaires op het bedrijf op. Na 30 jaar was ik toe aan een nieuwe uitdaging en een nieuwe opleiding. Afgelopen jaar is er bij een pony op het bedrijf waar ik werkzaam ben PPID geconstateerd. Ik had nog niet veel over de ziekte gehoord en wilde mij er graag meer in verdiepen. Door middel van dit onderzoek had ik hier de mogelijkheid toe. Door de samenwerking hoop ik meer over deze ziekte te weten te komen, in het bijzonder ben ik erg benieuwd wat de invloed van voeding op deze ziekte is. Lieke de Kort. Mijn naam is Lieke de Kort, ik ben tweedejaars student Voeding en Dietëtiek aan de Haagse Hogeschool. In mijn vrije tijd rijd ik graag paard, dit doe ik op de Dordtsche manege. In 2013 heb ik diergeneeskunde gestudeerd aan de universiteit van Antwerpen. Ondanks dat ik helaas ben gestopt met deze studie is mijn interesse in het vak blijven bestaan. Vooral de ziekten en aandoeningen bij paarden vind ik erg interessant. De uitdaging van dit onderzoek is voor mij om mijn interesses voor voeding en die voor paarden te combineren. Ik hoop van deze samenwerking veel te leren en mijn kennis over de ziekte PPID en de invloed van voeding op de behandeling hiervan uit te breiden. Inhoud PPID en Voeding. ....................................................................................... Error! Bookmark not defined. Auteurs: ................................................................................................................................................... 2 Opdrachtgever:........................................................................................................................................ 2 Voorwoord .......................................................................................................................................... 3 Aanleiding onderzoek .......................................................................................................................... 3 Dankwoord .......................................................................................................................................... 4 De auteurs ........................................................................................................................................... 4 Inleiding ................................................................................................................................................... 7 Methode .................................................................................................................................................. 8 Literatuuronderzoek................................................................................................................................ 9 Hoofdstuk 1. Wat is PPID......................................................................................................................... 9 1.1 Ontstaan ziekte.............................................................................................................................. 9 1.2 Ziekteverschijnselen .................................................................................................................... 10 1.2.1 Hirsutisme............................................................................................................................. 10 1.2.2 Hoefbevangenheid ............................................................................................................... 11 1.2.3 Insulineresistentie ................................................................................................................ 11 Hoofdstuk 2. De spijsvertering van het paard ....................................................................................... 13 2.1 De mond ...................................................................................................................................... 13 2.2 De slokdarm................................................................................................................................. 13 2.3 De maag ....................................................................................................................................... 14 2.4 De dunne darm ............................................................................................................................ 14 2.5 De dikke darm. ............................................................................................................................ 15 2.6 De anus. ....................................................................................................................................... 16 Hoofdstuk 3. Testen op PPID ................................................................................................................. 17 3.1 De verschillende soorten testen ................................................................................................. 17 3.1.1 Basale ACTH bepaling. .......................................................................................................... 17 3.1.2 Dexamethason supressie test (DST) ..................................................................................... 17 3.1.3 Thyrotropin-releasing hormone (TRH) stimulatietest. ......................................................... 17 3.2 Welke test te gebruiken? ............................................................................................................ 18 Hoofdstuk 5: Behandeling van PPID ...................................................................................................... 20 5.1 Medicatie ..................................................................................................................................... 20 5.1.1 bijwerkingen medicatie ........................................................................................................ 20 5.2 overige behandeling .................................................................................................................... 21 Hoofdstuk 6. Voeding en voedingsstoffen ............................................................................................ 22 6.1 Soorten voedingsmiddelen. ........................................................................................................ 22 6.2 Voedingsstoffen........................................................................................................................... 22 6.2.1 Macronutriënten .................................................................................................................. 22 6.2.2 Micronutriënten ................................................................................................................... 24 6.2.2.1 Mineralen en spoorelementen: ........................................................................................ 24 6.2.2.2 Vitamines ........................................................................................................................... 27 Hoofdstuk 7. Voedingsbehoefte gezond paard en paard met PPID ..................................................... 30 7.1 Belangrijke kenmerken dieet voor paarden met PPID ................................................................ 30 7.2 Behoefte verschillende nutriënten.............................................................................................. 31 7.3 Voedingsstoffen in ruwvoer ........................................................................................................ 33 7.4 Voedingsstoffen in de verschillende merken krachtvoer............................................................ 34 Conclusie ........................................................................................................................................... 37 Bibliografie ............................................................................................................................................ 38 Bijlage 1. Foto’s Sammie ....................................................................................................................... 39 Bijlage 2. Enquête vragen onderzoek .................................................................................................... 41 Inleiding PPID is een ziekte die steeds vaker voorkomt. Geschat wordt dat PPID bij ongeveer 15% van de paarden ouder dan 15 jaar voorkomt. De aandoening kan echter ook voorkomen bij paarden jonger dan 15 jaar, het jongste paard dat bekend is met PPID is 7 jaar. Er is in Nederland nog weinig bekend over de exacte werking van goede voeding bij deze groep dieren (Boswinkel, de Bruijn, de Graaf-Roelfsema, & Laan, 2012). In dit onderzoek wordt een antwoord gegeven op de vraag van de eigenaar van een pony met PPID. Na de diagnose is er een voedingsadvies van de dierenarts gekomen om voedingsmiddelen te gebruiken met weinig suiker en zetmeel. De eigenaar kreeg geen duidelijk antwoord op de vraag wat de pony mocht eten. De grote vraag was daarom: Wat nu? Hieruit is onze onderzoeksvraag voortgekomen. Welke hoeveelheid voedingsstoffen heeft een pony met PPID nodig in vergelijking tot een gezonde pony en welk voedingsadvies kan hierbij worden opgesteld? Het doel is om tot een advies voor de eigenaar te komen waardoor de pony de juiste hoeveelheid voedingsstoffen binnen krijgt. Het rapport is opgesteld aan de hand van een aantal deelvragen: - - Wat is PPID? (Hoofdstuk 1) In dit hoofdstuk wordt uitgelegd wat de ziekte precies inhoudt, en wat de symptomen zijn. Hoe werkt de spijsvertering van het paard? (Hoofdstuk 2) Hier wordt ingegaan op de specifieke werking van het spijsverteringsstelsel van het paard. Hoe wordt op PPID getest? (Hoofdstuk 3) Welke testen zijn er op de markt en hoe werken deze testen. Wat is de huidige behandeling van PPID? (Hoofdstuk 4) Welke behandelmethode is er en wat is belangrijk bij de verdere verzorging? Welke voedingsstoffen zijn van belang voor het paard?. (Hoofdstuk 5)Welke voedingsstoffen heeft een paard nodig en waar heeft een paard ze voor nodig. Wat zijn de voedingsbehoeftes voor een gezond paard en een paard met PPID? (Hoofdstuk 6) In dit hoofdstuk worden de voederbehoeftes van een gezond paard en een paard met PPID met elkaar vergeleken Welke voedingsstoffen hebben extra aandacht nodig voor een paard met PPID? (Hoofdstuk 6) Welke merken paardenvoeding hebben een variant voor paarden met PPID en wat zijn de gehaltes aan voedingsstoffen in deze varianten? (Hoofdstuk 6) Wat zijn de voor- en nadelen van de verschillende voervarianten? (Hoofdstuk 6) Methode Dit onderzoeksrapport is tot stand gekomen uit het drie verschillende onderzoeken die samen hebben geleid tot een antwoord op de onderzoeksvraag. Ten eerste is een literatuuronderzoek gedaan. Hierbij is gekeken naar wat PPID inhoudt, welke testen er gebruikt worden, wat de behandeling inhoudt, welke voedingsstoffen er van belang is, en wat de aanbeveling is voor het gezonde paard als ook voor het paard met PPID. Voor het vinden van de bronnen is gebruik gemaakt van een aantal boeken, de digitale bibliotheek van beide scholen en de zoekmachine Google scholar. Er is gezocht op onder andere de termen: PPID, nutriënt, insulineresistentie en Prascend. Een combinatie van deze zoektermen en de Engelse en Nederlandse vertalingen zijn meegenomen. Daarnaast is een vragenlijst opgesteld (zie bijlage 1) en ingevuld door eigenaren van paarden met PPID. Het voornamelijk doel van deze vragenlijst is inzicht te krijgen in welke voermerken door deze eigenaren worden gevoerd en waarom. Aan de hand van deze vragenlijst is een selectie gemaakt van het meest gevoerde voermerken. Deze selectie is gebruikt voor het derde onderzoek. Dit derde onderzoek bestond uit een praktisch onderzoek. Er zijn proefverpakkingen aangevraagd en daarmee is getest of de pony het voer wilde eten. Hieruit bleven zes soorten over. Deze zes soorten zijn gebruikt om een uitgebreide analyse van te maken waarbij gekeken is naar de samenstelling, prijs en gebruiksgemak van het voer. De samenvoeging van het drie onderzoeken hebben er toe geleid dat een zo passend mogelijk advies opgesteld is. Literatuuronderzoek Hoofdstuk 1. Wat is PPID PPID is de afkorting voor Pitiuitary Pars Intermedia Dysfunction. Vroeger werd het de ziekte van Cushing genoemd, deze naam is echter veranderd omdat het ziektebeeld bij paarden afwijkt van het ziektebeeld bij de mens en de hond (Boswinkel, de Bruijn, de GraafRoelfsema, & Laan, 2012). Figuur 1. Ligging hypothalamus en hypofyse bij het paard 1.1 Ontstaan ziekte Paarden met PPID hebben een afwijking in het regelcentrum van de hersenen, de hypofyse en de hypothalamus (zie figuur 1 voor de ligging). De hypofyse en hypothalamus regelen de aanmaak en afgifte van hormonen. De hypofyse kan worden verdeeld in 3 gebieden: de pars distalis (de voorkwab), de pars intermedia (de middenkwab) en de pars nervosa (de achterkwab). De hypothalamus is een klier die net boven de hypofyse ligt. Deze klier controleert de hoeveelheid hormonen die de hypofyse afgeeft. De hypothalamus produceert factoren die de uitscheiding van hypofyse hormonen kunnen stimuleren of remmen. In de hypothalamus zijn zenuwen aanwezig die dopamine aanmaken. Bij een gezond paard wordt de productie van hormonen in de pars intermedia geremd door dopamine. Deze stof is belangrijk als het gaat om het regelen en afgeven van bepaalde hormonen, zoals ACTH, door het gedeelte van de hypofyse wat de pars intermedia wordt genoemd. Bij sommige oudere paarden gaan de zenuwen in de hypothalamus verloren, waardoor de pars intermedia onvoldoende dopamine aangeboden krijgt. Hierdoor wordt er een te grote hoeveelheid van het stresshormoon ACTH geproduceerd. Dit zorgt ervoor dat de bijnieren teveel corticosteroïden gaan produceren. De ontregeling van de hormoonhuishouding van het paard heeft grote gevolgen op het functioneren van het lichaam. Dit heeft allerlei ziekteverschijnselen tot gevolg. De ziekteverschijnselen komen enerzijds door de verstoring van de hormoonhuishouding, anderzijds doordat de vergrote hypofyse op vitale delen van de hersenen drukt (Boehringer Ingelheim, 2014). 1.2 Ziekteverschijnselen De ziekteverschijnselen die bij de aandoening PPID horen zijn (Graaf-Roelfsema, 2013 ): - Lusteloosheid, verminderd presteren Slecht verharen Lange krullende vacht (hirsutisme) Vetophoping boven de ogen Verlies van spieren voornamelijk in de bovenlijn Verlies van buikspieren, hangbuik Overmatig zweten Veel drinken Veel plassen Verlaagde weerstand, kan zich uiten in vertraagde wondgenezing of infecties Moeilijk drachtig worden Spontane melkgift In zeldzame gevallen komen blindheid of epilepsie voor Insulineresistentie Hoefbevangenheid 1.2.1 Hirsutisme Een van de bekendere symptomen is de verandering van de vacht. Soms zijn het kleine veranderingen, maar vaak komt de lange krullerige vacht voor. Dit wordt Hirsutisme genoemd (paardenkliniek de veluwe ). Figuur 2. Uiterlijke kenmerken paard met PPID 1.2.2 Hoefbevangenheid Hoefbevangenheid is een ontsteking tussen het hoefbeen en de hoefwand. Het ontstaat meestal door een stofwisselingsstoornis. Het wordt ook wel Laminitis genoemd. Hoefbevangenheid is een ernstige aandoening waarbij het paard veel pijn heeft. Acute hoefbevangenheid treedt plotseling en heftig op. Het paard is acuut kreupel en heeft veel pijn. Een paard wat hoefbevangen is loopt erg voorzichtig en het zal zijn gewicht naar de achterbenen verplaatsen. In het geval van chronische hoefbevangenheid kan het hoefbeen gaan kantelen. Dit is te zien op een röntgenfoto. Bij paarden die ouder zijn dan 15 jaar en die zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak hoefbevangen zijn, is het aan te raden om ze op PPID te laten testen (Eustace, 1990). Figuur 3. Verschijnselen hoefbevangenheid 1.2.3 Insulineresistentie Insulineresistentie is een stofwisselingsstoornis. Insuline is een hormoon dat wordt gemaakt in de alvleesklier. Dit hormoon zorgt voor een constant glucosegehalte in het bloed, waardoor voedingsstoffen goed door het lichaam verdeeld worden. Wanneer een gezond paard eet, worden voedingsstoffen door de darmwand afgegeven aan de bloedbaan. Hierdoor stijgt de suikerspiegel. Insuline zorgt ervoor dat de suikers opgenomen worden door de spiercellen en de vetcellen. Insuline remt de suikerproductie door de lever. Insuline zorgt op deze manier voor een verlaging van het bloedsuikergehalte. Bij paarden met insulineresistentie is de concentratie insuline ongewoon hoog. Glucose moet op een andere manier worden verwerkt. Dit gebeurt doordat de lever de overmaat aan glucose omzet in vetten die worden verdeeld over het vetweefsel. De spiercellen van het paard nemen pas glucose op wanneer de concentratie insuline heel hoog is. Deze te hoge concentratie insuline is ongezond voor de organen van het paard. Insulineresistentie komt voor bij ziektes, zoals PPID, maar kan ook ontstaan wanneer er geen goede balans tussen voeding en arbeid is. Paarden met insulineresistentie zijn gevoelig voor hoefbevangenheid en kunnen E.M.S.(Equine Metabool Syndroom) ontwikkelen. E.M.S. heeft overeenkomsten en verschillen met PPID. In onderstaande tabel (tabel 1) zijn deze overeenkomsten en verschillen aangegeven (Paardenpraktijk Utrecht, 2014). Overeenkomsten Verschillen PPID Hoefbevangenheid Locale vetophoping boven de ogen Minder gevoelig voor insuline Paarden ouder dan 15 Spierverlies Veel plassen en drinken Krullerige vacht Tabel 1. Overeenkomsten en verschillen tussen PPID en E.M.S. E.M.S. Hoefbevangenheid Vetophoping schouder, nek, boven de staart Minder gevoelig voor insuline Paarden jonger dan 15 Overgewicht Normaal plassen en drinken Normale vacht Hoofdstuk 2. De spijsvertering van het paard Een paard is een herbivoor (planteneter) en heeft, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de koe, slechts een maag. Voor de juiste werking van het spijsverteringsstelsel heeft het paard het juiste dieet nodig. Het voedsel van het paard moet gegeven worden in kleine hoeveelheden en met veel vezels. In dit hoofdstuk wordt er ingegaan op de werking van de spijsvertering van het paard. Figuur 4. De ligging van de buikorganen in het paardenlichaam (Burgers) 2.1 De mond Het paard neemt het voedsel op met zijn lippen. Het voedsel wordt daarna door de kiezen in kleinere stukken fijn gemalen. Op voeding met veel vezels moet het paard veel kauwen. Dit zorgt ervoor dat de kiezen gelijkmatig afslijten en dat het paard speeksel aanmaakt. Het speeksel is nodig om het voedsel gemakkelijk door de slokdarm te laten glijden. Daarnaast zorgt het speeksel er door middel van een zuurbuffer voor dat het maagzuur geneutraliseerd wordt. Doordat het speeksel een zuur verlagende werking heeft wordt fermentatie door bacteriën gestimuleerd en wordt het bovenste deel van de maag beschermd tegen maagzuur. Het paard kan 35 tot 40 liter speeksel per dag aanmaken. In de mond wordt een begin gemaakt met de vertering van koolhydraten (Tony Pavord). 2.2 De slokdarm De slokdarm is ongeveer tussen de 1 meter 20 en 1 meter 50 lang en bestaat uit kringvormige spieren. Door peristaltische bewegingen wordt het voedsel in de richting van de maag verplaatst. Tussen de slokdarm en de maag zit een krachtige sluitspier. Deze spier zorgt ervoor dat het paard met een volle maag kan vluchten doordat het voedsel niet terug de slokdarm in kan. In de slokdarm vindt geen vertering plaats. Het voedsel blijft ongeveer 10 tot 15 seconden in de slokdarm (Klaus Dieter Budras). 2.3 De maag De maag van een paard is relatief klein. Een paard van 500 kilo heeft een maaginhoud van 8 tot 18 liter. Doordat het paard een kleine maag heeft is het belangrijk om het voer over meerdere kleiner porties te verdelen (Bishop). Hierdoor kan de maag niet overbelast raken. De maag bestaat uit 2 delen: het slokdarm gedeelte en het bodemgedeelte. In het slokdarm gedeelte leeft een bacteriepopulatie en is de pH 6-7. Deze bacteriën leven van zetmeel en suikers en produceren melkzuur. Wanneer er in het dieet van het paard veel zetmeel en suikers zitten wordt er veel melkzuur geproduceerd. Hierdoor daalt de pH en kunnen er maagzweren ontstaan. Het bodemgedeelte van de maag heeft een pH van 3-4. Door veel ruwvoer te geven maakt het paard veel speeksel aan waardoor de pH gehandhaafd blijft. De maagsappen in de maag bestaan uit water, zoutzuur en een enzym. De maag maakt knedende bewegingen waardoor deze stoffen goed verdeeld worden en goed in te laten werken. Het voedsel verlaat de maag via de maagportier, waarna het terecht komt in de 12vingerige darm. Voedsel gaat snel door de maag, maar de maag is zelden leeg. De maag bevat 3 tot 9 uur na een maaltijd nog voedsel (Klaus Dieter Budras). 1. Slokdarmgedeelte 2. Bodemgedeelte 2a. Corpus 2b. antum Figuur 5. De maag 2.4 De dunne darm De dunne darm bestaat uit 3 delen: duodenum – 12-vingerige darm, jejunum- nuchtere darm, ileum- kronkeldarm. Het voedsel uit de maag komt eerst in de 12-vingerige darm. De inhoud van de maag en de dunne dar wordt gescheiden door een sterke spier. In het eerste deel van de dunne darm komen de spijsverteringssappen van de lever en de alvleesklier bij het te verteren voedsel. De gal uit de lever zorgt ervoor dat het vet in kleinere stukjes wordt afgebroken. Alvleessap uit de alvleesklier zorgt voor de afbraak van koolhydraten, eiwitten en vetten. Zetmeel wordt afgebroken tot glucose wat opgenomen kan worden door de darmwand (Klaus Dieter Budras). Teveel aan suiker is niet goed voor een paard. Er kunnen schommelingen ontstaan in de bloedsuikerspiegel die uiteindelijk kunnen leiden tot insulineresistentie. Er kan in de dunne darm maar een beperkte vertering van zetmeel plaatsvinden. Wanneer de dunne darm geen zetmeel meer kan verteren, wordt het zetmeel verteerd in de blinde darm en de dikke darm. In deze darmen breken bacteriën zetmeel verder af. Door deze afbraak kunnen er verteringsproblemen ontstaan. De mate van vertering van zetmeel verschilt per paard. Daardoor is het ene paard gevoeliger voor koliek dan het andere paard (Bishop). Het voedsel doet er, afhankelijk van de soort en hoeveelheid 5 tot 6 uur over om door de dikke darm te gaan (Tony Pavord). Figuur 6. De dunne darm 2.5 De dikke darm De dikke darm bestaat uit 3 delen: het caecum-blinde darm, het colon- karteldarm, rectumendeldarm. De dikke darm beslaat 64% van de totale spijsvertering (Klaus Dieter Budras). Hier gebeurt het meeste werk. In de blinde darm van de darm leven veel bacteriën die zorgen voor vertering van voornamelijk de ruwe celstof. De bacteriën produceren vluchtige vetzuren die door het paard opgenomen worden en gebruikt worden als energiebron. De blinde darm is sterk ontwikkeld en is ongeveer 1 meter lang en kan 30 liter bevatten. Het voedsel verblijft tussen de 15 en 20 uur in de blinde darm. In het eerste deel van het colon gaat de fermentatie door middel van bacteriën verder. Hier worden ook water en natrium geabsorbeerd. Verder in het colon krijgt de brij een vaster vorm en gaat het lijken op ontlasting. Het colon is 7 meter lang en heeft een inhoud tot 176 liter (Klaus Dieter Budras). Het voedsel verblijft tussen de 18 en 24 uur in het colon. De endeldarm is de verbinding tussen het colon en het anale kanaal. In de endeldarm wordt de ontlasting opgeslagen. Door de druk die uitgeoefend wordt op de darmwand komt er een signaal vrij waardoor de mest uitgedreven wordt. De ontlasting gaat vanuit de endeldarm naar het anale kanaal om vervolgend via de anus het lichaam te verlaten. De endeldarm is 0,4 meter en kan tot 14 liter bevatten. Het voedsel verblijft hier 1 tot 2 uur (Klaus Dieter Budras). 2.6 De anus In de anus vindt de uitdrijving van de mest plaats. De anus wordt aangedreven door 2 spieren: de interne sfincter en de externe sfincter. Deze sfincter zijn normaal samengetrokken. De interne sfincter kan niet door de wil van het paard samengetrokken blijven. De externe sfincter kan dat wel ook als er aandrang is tot het uitdrijven van de mest. Het paard kan dan mesten wanneer het uitkomt. Een paard mest ongeveer 9 keer per dag. In totaal komt er tussen de 20 en 30 kilo mest uit. De hoeveelheid mest wordt bepaald door de hoeveelheid ruwvoer dat een paard krijgt. Hoe meer ruwvoer, hoe meer mest (Tony Pavord). Hoofdstuk 3. Testen op PPID In sommige gevallen is het mogelijk om op basis van de ziektegeschiedenis en een klinisch onderzoek PPID vast te stellen. In de meeste gevallen is het nodig om bloedonderzoek te doen. Er zijn drie verschillende testen aan de hand waarvan PPID kan worden bepaald 3.1 De verschillende soorten testen 3.1.1 Basale ACTH bepaling Dit is de meest betrouwbare methode om PPID vast te stellen. Bij deze test wordt de waarde van ACTH vastgesteld. Is deze waarde verhoogd dan kan de diagnose PPID worden gesteld. Omdat de waarde van ACTH afhankelijk is van het seizoen, worden er 2 referentiemetingen aangegeven, te weten: 10,5 pmol van augustus tot en met oktober en 6,7 pmol van november tot en met juli. De beste periode om het paard te testen is de periode van augustus tot en met oktober. Dit omdat Paarden met PPID in deze periode extra veel ACTH produceren in vergelijking met gezonde paarden waardoor het verschil tussen een paard met PPID en een paard zonder extra duidelijk wordt (Gezondheidsdienst voor dieren, 2014). 3.1.2 Dexamethason supressie test (DST) Dexamethason remt de afgifte van ACTH, waardoor de afgifte van cortisol ook lager is. Wanneer bij een gezond paard het basaal cortisol verhoogd is door stress zal dit dalen na een DST. Bij paarden met PPID is dit niet het geval. De waarde van cortisol is na een DST gelijk of zelfs hoger. Er zijn 2 manieren om een DST uit te voeren. Er kan een overnachttest worden gedaan, er wordt rond 17.00 uur een bloedmonster afgenomen waarna dexamethason intramusculair geïnjecteerd wordt. Na 15 tot 19 uur wordt er opnieuw bloed afgenomen waarna de hoeveelheid cortisol wordt bepaald. De tweede manier om een DST te doen is door middel van een ochtendtest. Er wordt om 9 uur een bloedmonster genomen waarna een injectie met dexmethason wordt toegediend. Na 24 uur wordt het tweede bloedmonster afgenomen. Bij beide testen geldt dat de cortisolwaarde minimaal 10% gedaald moet zijn ten opzichte van het eerste monster. Is dit niet het geval dan kan PPID worden vastgesteld. Deze test is niet seizoensgebonden. Wel worden er in de maanden augustus tot en met oktober veel vals positieve resultaten gemeten. In deze periode is de test minder bruikbaar. Deze test is niet geschikt voor paarden die hoefbevangen zijn, omdat het injecteren met dexamethason tot hoefbevangenheid kan leiden (Gezondheidsdienst voor dieren, 2014). 3.1.3 Thyrotropin-releasing hormone (TRH) stimulatietest TRH stimuleert de afgifte van ACTH. Paarden met PPID hebben een hogere ACTH waarde na toediening van TRH dan gezonde paarden. Bij deze test worde twee bloedmonsters genomen. Het tweede bloedmonster wordt na 10 minuten afgenomen nadat er 1 mg TRH intraveneus is toegediend. Dit is een vrij nieuwe test en zal in de toekomst meer gebruikt gaan worden. Ook deze test is in het najaar minder betrouwbaar (Gezondheidsdienst voor dieren, 2014). 3.2 Welke test te gebruiken? DST Basale ACTH test >10% daling cortisol Geen PPID nee <10% daling cortisol Laminitis nee ja Geen verhoogt ACTH, wel symptomen Verhoogd ACTH, wel symptomen TRH-test ACTH >10 pg/ml ja Figuur 7. Gebruik verschillende testen PPID In figuur 7 is te zien welke testen er zijn, hoe deze gebruikt worden en bij welke uitslagen PPID vastgesteld wordt (Gezondheidsdienst voor dieren, 2014). PPID Figuur 8. Seizoensgebonden waarden ACTH bij het paard. In figuur 8 valt te zien hoe hoog de ACTH waarden zijn bij paarden zonder PPID en met PPID. Behalve dat de waardes van een paard met PPID altijd hoger liggen en erg schommelen, is ook te zien dat de waardes van een paard met PPID in de maanden juli tot en met november heel erg verhoogd zijn. Deze maanden zijn dan ook de beste maanden om de ACTH test uit te voeren, hoewel de test ook in de andere maanden kan aantonen dat een paard PPID heeft. Hoofdstuk 5: Behandeling van PPID 5.1 Medicatie PPID is niet te genezen. De behandeling is erop gericht de symptomen te verminderen. Dit gebeurt door middelen die de afgifte van hormonen remmen, dopamine agonisten genoemd De medicijnen moeten de rest van het paard zijn leven worden toegediend, dit omdat de oorzaak er niet mee wordt weggenomen en het dus puur klachtenverminderend werkt. Bij de meeste paarden zie je de eerste resultaten al binnen 6 weken. De eerste verbeteringen zijn die van het verlies van de lange haren en de activiteit van het paard neemt vaak toe. Daarnaast is het belangrijk om binnen 4 tot 6 weken na de start van de behandeling de bloedwaardes opnieuw te laten controleren. Wanneer er binnen 4 tot 6 weken geen verandering optreedt, moet de dosering van de medicijnen verhoogd worden. Nadat de juiste dosering is vastgesteld is het raadzaam het paard 1-2 keer per jaar te laten controleren (Boehringer Ingelheim, 2014). Het medicijn wat gebruikt wordt is pergolide. Voor 2012 was pergolide een medicijn wat gebruikt werd voor patiënten met de ziekte van Parkinson. Tegenwoordig wordt dit medicijn bijna niet meer gebruikt voor mensen, omdat het teveel bijwerkingen kent. Sinds 2012 is er een middel op de markt, dat geregistreerd is voor paarden, namelijk Prascend. Het bestaat in tabletvorm en hoeft maar 1 maal daags toegediend te worden. Eén tablet komt overeen met 1 mg en is bestemd voor een paard van 500 kilo. In tabel 2 staan de aanvangsdoseringen aangegeven voor paarden met verschillende lichaamsgewichten. De tablet kan door het voer gemengd worden. Voor paarden die de tablet dan niet opeten kan de tablet in een stukje appel verstopt worden of opgelost worden in water en direct in de mond gegeven worden (Boehringer Ingelheim, 2014). Lichaamsgewicht paard 200-400 kg 401-600 kg 601-850 kg 851-1000 kg Aanvangsdosering 0,5 mg 1,0 mg 1,5 mg 2,0 mg Aantal tabletten ½ 1 1½ 2 Tabel 2. Aanvangsdoseringen en aantal tabletten Prascend 5.1.1 bijwerkingen medicatie Bijwerkingen komen niet vaak voor. De bekendste bijwerkingen zijn: zweten en gebrek aan eetlust. Wanneer deze bijwerkingen niet binnen een aantal dagen afnemen, kan de behandeling 2 tot 3 dagen worden gestopt, waarna de behandeling voortgezet wordt met een halve dosering. Na 2 weken kan de dosering weer worden verhoogd tot de normale dosering. Het blijft belangrijk om paarden met PPID goed te monitoren. Het kan zijn dat de symptomen erger worden en dat de dosering moet worden aangepast. Een nadeel van dit medicijn is dat het op de FEI lijst voor verboden middelen staat. Hierdoor is het niet mogelijk om met een paard met PPID wedstrijden te rijden. In figuur 4 is het uittreksel te zien waaruit blijkt dat pergolide inderdaad als doping wordt gezien (FEI clean sport, 2012). Figuur 9. Uittreksel FEI pergolide 5.2 overige behandeling Naast de medicijnen is een goede verzorging erg belangrijk. Het is belangrijk dat de paarden regelmatig naar de hoefsmid gaan en tijdig ontwormd worden. Daarnaast is regelmatige gebitscontrole erg belangrijk. Daarnaast is een uitgebalanceerd dieet van belang. In de volgende hoofdstukken wordt hier op in gegaan. Hoofdstuk 6. Voeding en voedingsstoffen 6.1 Soorten voedingsmiddelen Een paard heeft, net als de mens, voeding nodig om te kunnen functioneren. Wat er gevoerd wordt is afhankelijk van onder andere de leeftijd, lichamelijke conditie en de mate van beweging. De verschillende soorten paardenvoeding worden vaak opgedeeld in ruwvoer of krachtvoer. Onder ruwvoer verstaat men gras, hooi en kuilgras. Ruwvoer is de basis voor de paardenvoeding, de vezels in dit voer bevorderen de darmwerking van het paard. Wanneer het paard wordt gebruikt voor de sport of wanneer de lichamelijke conditie van het paard niet optimaal is, wordt er vaak krachtvoer bijgegeven. Krachtvoer wordt vaak in brokkenvorm gevoerd. Het belangrijkste verschil tussen krachtvoer en ruwvoer is gehalte aan droge stof, dit is wat overblijft wanneer al het vocht uit het voer is gehaald. Krachtvoer heeft een hoger gehalte aan droge stof dan ruwvoer. De totale hoeveelheid voer die een paard op kan nemen, wordt bepaald door de hoeveelheid droge stof. Van een vochtrijk voedingsmiddel kan een paard meer opnemen dan van een vochtarm voedingsmiddel. Een paard kan maximaal 2,5 kg droge stof per 100 kg lichaamsgewicht opnemen (McGowan CM, 2013). 6.2 Voedingsstoffen Er zijn verschillende voedingsstoffen die van belang zijn voor een goede gezondheid van het paard. Deze voedingsstoffen hebben allemaal een eigen functie. De voedingsstoffen worden onderverdeeld in macronutriënten (waar meer van nodig is) en micronutriënten (waar relatief gezien maar een klein beetje van nodig is). Hieronder staan de meest belangrijke voedingsstoffen beschreven. 6.2.1 Macronutriënten Dit zijn de stoffen die energie leveren aan het paard, waardoor het lichaam van het dier kan functioneren en bijvoorbeeld de spieren hun werk kunnen doen. Energie Energie wordt in het paardenlichaam gevormd wanneer koolhydraten, vetten en eiwitten worden verbrand. Energie wordt gebruikt om alle processen in het lichaam te laten werken. De hoeveelheid energie die een paard nodig heeft is afhankelijk van onder andere zijn leeftijd, leefomstandigheden en beweging. Voorheen werd de hoeveelheid energie van een voedermiddel aangeduid met het begrip VEP (voedereenheid paard), nu wordt er vaker gebruik gemaakt van de eenheid EWpa (energie waarde paard) (CVB, 2013). Belangrijk bij de bepaling van de energiebehoefte van het paard is om rekening te houden met energieverliezen, deze verliezen treden op bij de vertering in de vorm van bijvoorbeeld warmte. De energie die daadwerkelijk gebruikt kan worden buiten de vertering van het voedsel om noemen we de netto-energie (CVB, 2013). Eiwit Eiwitten hebben een aantal belangrijke functies in het paardenlichaam, zo zijn ze van essentieel belang bij de opbouw van spieren, dragen ze bij aan de stofwisseling en hebben ze een functie bij de afweer en de bloedstolling. Eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de essentiële en niet-essentiële aminozuren. Essentiële aminozuren zijn de aminozuren die het lichaam niet zelf aan kan maken, deze moeten dus aanwezig zijn in het voedsel. De niet- essentiële aminozuren kunnen door het lichaam worden gemaakt uit andere aminozuren. Er zijn een aantal soorten eiwitten die het belangrijkst zijn of het meest voorkomen in het paardenlichaam. Dit zijn: - - - Enzymen: Eiwitmoleculen die van belang zijn voor de verschillende chemische processen in het paardenlichaam, zoals de vertering. Een voorbeeld van een enzym is amylase wat zorgt voor de afbraak van zetmeel tot glucose, wat opgenomen kan worden in het bloed. Hormonen: Chemische boodschappers die lichaamsprocessen reguleren. Een voorbeeld hiervan zijn de geslachtshormonen die een functie hebben bij de voortplanting. Structuureiwitten: Eiwitten die een functie hebben bij de opbouw van spier- en bindweefsel, haar en hoeven. Transporteiwitten: Deze eiwitten zitten voornamelijk in het bloed. Zij hebben als functie het vervoeren van nutriënten (zoals hemoglobine) door het lichaam (Bishop). Eiwitten hebben maar een klein aandeel in de energievoorziening van het paard, ze leveren maar een klein beetje energie per gram. Een eventueel overschot aan eiwitten is een belasting voor de nieren, belangrijk is daarom om niet te veel boven de behoefte te voeren. De eiwitwaarde van voedermiddelen voor paarden en de eiwitbehoefte van paarden wordt in Nederland vaak vermeld in verteerbaar ruw eiwit (VRE) (CVB, 2013). Ruwe celstof Ruwe celstof is van belang voor een goede darmwerking van het paard, en wordt vooral aangetroffen in het ruwvoer. Een belangrijke eigenschap van ruwe celstof is het feit dat het zorgt voor energielevering op de lange termijn. Het paardenlichaam heeft twintig uur nodig om een flink portie hooi volledig om te zetten in bruikbare brandstof. Bacteriën in de dikke darm zorgen ervoor dat de ruwe celstof wordt omgezet in vluchtige vetzuren zoals boterzuur, propionzuur en azijnzuur. Deze vetzuren dienen als voedingsbron voor organen, spieren en zenuwen (Hippostar, 2013) Overige koolhydraten Buiten de ruwe celstof bevat de paardenvoeding nog andere koolhydraten waaronder zetmeel. Koolhydraten zijn in de vorm van suiker te vinden in fruit, paardensnoepjes, likstenen en toegevoegd aan paardenvoer. Zetmeel is een ingewikkeld gebouwde koolhydraat, dit heeft als gevolg dat het niet direct wordt opgenomen in het bloed maar eerst moet worden afgebroken tot glucose alvorens het in de bloedbaan kan worden opgenomen en als energiebron gebruikt kan worden. Vet Vet heeft als belangrijkste functie het leveren van energie, het levert per gram de meeste energie in vergelijking met andere macronutriënten. Vetrijke diëten worden om die reden alleen voorgeschreven aan paarden die werk doen waarvoor ze langdurig energie nodig hebben. Vet wat niet wordt verbruikt wordt omgezet in lichaamsvet waardoor het paard te zwaar wordt. We spreken van een overschot aan vet in de voeding wanneer meer dan vier tot zes procent van de totale inname uit vet bestaat (Bishop). Bij de vetten wordt onderscheid gemaakt tussen de essentiële en niet essentiële vetzuren, waarbij de essentiële vetzuren in de voeding aanwezig moeten zijn. De niet essentiële vetzuren kunnen in het lichaam gemaakt worden uit andere (essentiële) vetzuren. De twee grootste en belangrijkste groepen essentiële vetzuren zijn de omega 3 en omega 6 vetzuren. Belangrijk is dat er een goede balans tussen de omega 3 en de omega 6 vetzuren aanwezig is. Wanneer het paard zich uitsluitend kan voeden met grassen en planten zal er een perfecte balans zijn. Echter door het voeren van omega 6 rijke voedingsmiddelen en granen is vaak de balans verstoord. Belangrijk is daarom te zorgen voor een extra aan omega 3 vetzuren. Deze vetzuren hebben een aantal positieve gevolgen; zij zorgen voor een gezonde en glanzende vacht, zorgen voor gezondere hoeven met minder kans op hoefbevangenheid, een betere weerstand en een betere bloedcirculatie. Behalve voor energielevering heeft vet als belangrijke functie het oplossen van de vetoplosbare vitamines (Tony Pavord). 6.2.2 Micronutriënten Behalve de macronutriënten bevat de paardenvoeding ook een aantal stoffen in kleinere hoeveelheid. Dit zijn de mineralen en vitamines, micronutriënten genoemd. Er zijn een aantal micronutriënten sterk van belang voor het paard. Deze stoffen leveren vrijwel geen energie maar hebben allemaal een andere belangrijke functie in het paardenlichaam. 6.2.2.1 Mineralen en spoorelementen Calcium en fosfaat Calcium en fosfaat zijn twee mineralen die van zeer groot belang zijn voor een goede opbouw van de botten van het paard. 99% van het calcium en 80% van het fosfor in het lichaam is aanwezig in het botweefsel. Verder hebben calcium en fosfaat nog een kleinere taak in het goed laten functioneren van spieren, zenuwen, enzymen en stofwisselingsprocessen (CVB, 2013). Er zijn bepaalde hormonale regulatiesystemen in het lichaam aanwezig die ervoor zorgen dat het calciumgehalte in het bloed optimaal blijft. De absorptie (opname) van calcium wordt beïnvloed door de hoeveelheid fosfor in het voer, de vitamine D voorziening en de hoeveelheid calcium in het voer. Niet alle fosfaat die in de voeding zit kan gebruikt worden voor processen in het lichaam, fosfaat kan gebonden zijn aan fytinezuur. Dit houdt in dat het fosfaat niet vrijkomt in de darmen. De darmen zorgen er normaal gesproken voor dat het fosfaat beschikbaar is voor absorptie, maar wanneer het fosfaat niet vrijkomt, kan dit proces ook niet plaatsvinden. De verhouding van calcium en fosfaat in het voer van het paard wordt vaak als een van de meest belangrijke eisen aan het voer gezien. Wanneer het gehalte calcium erg hoog ligt, wordt de absorptie van fosfaat geremd. Wanneer het gehalte fosfaat hoog ligt, zorgt dit voor een verminderde absorptie van calcium. Vaak wordt een ideale verhouding calcium: fosfaat aangehouden van 2:1. Dit houdt in dat er tweemaal zoveel calcium als fosfaat in het voer mag zitten (Bishop). Een tekort aan calcium en fosfaat kan leiden tot het ontkalken van de botten bij volwassen paarden en het verkeerd vormen van de botten bij jonge paarden. Een overschot aan calcium en fosfaat kan ervoor zorgen dat er calcium wordt afgezet in vaatwanden, nieren en longen (CVB, 2013). Magnesium Magnesium komt, net als calcium en fosfaat, voor in het bot- en spierweefsel van het paard. Het magnesium speelt een rol bij de activering van bepaalde enzymen, het samentrekken van de spieren en voor de prikkeloverdracht van zenuwen naar spieren. De absorptie van magnesium wordt niet geregeld door hormonen, maar het lichaam zorgt er voor dat het opneemt wat nodig is en de rest wordt via urine door de nieren uitgescheiden. Een overschot aan magnesium is haast niet mogelijk, pas bij zeer grote overdosering kan diarree ontstaan. De magnesiumbehoefte van het paard is relatief laag, hierdoor wordt een tekort ook niet vaak waargenomen (CVB, 2013). Natrium Natrium wordt, wanneer het een chemische verbinding aan gaat met chloride, vaak keukenzout genoemd. De chemische naam voor deze stof is natriumchloride. Natrium heeft een zeer belangrijke rol bij het in stand houden van een juiste verhouding van stoffen in het lichaam. Wanneer het dier zweet wordt er, naast vocht, ook een hoeveelheid natriumchloride uitgescheiden. Dit verlies kan oplopen tot soms wel 60 gram natriumchloride per dag bij zware arbeid in een hoge omgevingstemperatuur. Plantaardige voedingsmiddelen zijn vaak arm aan natrium. Een tekort aan natrium uit zich vaak door een verminderde eetlust, neiging om te likken en een droge huid. Een tekort aan natrium kan aangevuld worden door het aanbieden van een liksteen, deze bevat een hoeveelheid natrium. Op deze manier kan het dier zelf zorgen dat het natriumgehalte weer op peil komt. Belangrijk hierbij is wel dat er ook voldoende vocht wordt aangeboden, wanneer dit niet het geval is, is er kans op een zoutvergiftiging. De symptomen hiervan lijken erg op die van een zouttekort maar hiernaast wordt ook een stijging van de bloeddruk waargenomen (Bishop). Koper Koper is een belangrijk onderdeel van een aantal belangrijke enzymen in het lichaam en speelt onder andere een rol in het transport van ijzer in het lichaam. De koperopname vindt plaats in de dunne darm. Niet al het koper wat in het voer aanwezig is kan worden geabsorbeerd. Wanneer het voer een hoog zinkgehalte heeft, wordt de opname van koper verminderd. Wanneer een kopertekort plaatsvindt worden er verschijnselen waargenomen waaronder het hebben van een doffe vacht, dikke gewrichten, bloedarmoede en diarree. Een te hoge opname van koper is niet schadelijk (Bishop). IJzer IJzer is voor een groot deel in het lichaam aanwezig in de vorm van hemoglobine in de rode bloedcellen. Hemoglobine is verantwoordelijk voor het transport van zuurstof naar de weefsels. Daarnaast is ijzer ook aanwezig in spierweefsel en in een aantal enzymsystemen. De absorptie van ijzer ligt erg laag, ongeveer 5-10% van het in voeding aanwezige ijzer kan in het lichaam worden opgenomen. De absorptie kan worden belemmerd door onder andere de aanwezigheid van andere metalen waaronder zink, koper en mangaan. Een tekort aan ijzer zal leiden tot bloedarmoede. Een overschot van ijzer komt door de geringe absorptie niet snel voor. Wel kan een overschot aan ijzer in de voeding leiden tot minder opnamen van koper en mangaan (Bishop). Zink Zink speelt een belangrijke rol in de handhaving van eiwitstructuren in de spieren. Daarnaast is het ook verantwoordelijk voor het activeren van een aantal enzymen. De absorptie van zink uit de dunne darm wordt geremd door de aanwezigheid van fytinezuur en fosfaten. In combinatie met calcium wordt een complex gevormd dat zeer slecht oplosbaar is en waardoor zink nog moeilijker te absorberen is. Calcium remt de opname van zink daarom alleen wanneer ook fytinezuur aanwezig is. Fytinezuur komt voor in granen. Overschotten en tekorten aan zink zijn zeer zeldzaam, het voer bevat meestal voldoende zink (Bishop). Selenium Selenium speelt samen met vitamine E een belangrijke rol bij de bescherming van de cellen in het lichaam tegen beschadiging door afvalstoffen die ontstaan bij inspanning (melkzuur). Verder heeft selenium een belangrijke functie bij het behoud van een gezonde vacht, nagels en hoeven en draagt het bij aan het goed functioneren van het immuunsysteem van het lichaam. En tekort heeft voor een volwassen paard een verminderde weerstand en groei tot gevolg. Een overschot aan Selenium veroorzaakt evenwichtsproblemen, bloedarmoede, ademhalingsproblemen en uitval van de manen en staart (Paardendrogist). 6.2.2.2 Vitamines Een aantal vitamines zijn van groot belang voor de gezondheid van het paard. Voor de indeling van de vitamines wordt onderscheid gemaakt tussen de vet oplosbare en de water oplosbare vitamines. De vet oplosbare vitamines kunnen worden opgeslagen in het lichaamsweefsel van het paard, de water oplosbare vitamines kunnen niet goed worden opgeslagen in het lichaam, een overschot hiervan wordt afgevoerd met de urine. De hoeveelheid van een bepaalde vitamine die in het voer voorkomt wordt vaak aangegeven in IE, dit staat voor internationale eenheid. Op deze manier wordt er wereldwijd dezelfde eenheden gebruikt. Om de in Nederland gebruikelijke maten te krijgen moet de IE worden omgerekend in microgrammen of milligrammen, de omrekenmaat staat bij de uitleg van de vitamines aangegeven. Vitamine A Vitamine A is een van de vet oplosbare vitamines. Het kan in het lichaam worden gemaakt uit beta-caroteen, een belangrijke antioxidant. Beta-caroteen draagt daarom ook wel de naam provitamine A. Vitamine A is belangrijk voor de huid, de ogen, de vruchtbaarheid en de weerstand van het paard. Vitamine A is verder van belang voor het herstel en behoud van de weefsels. Ook versnelt het de vorming van nieuwe huidcellen (Bishop). De hoeveelheid vitamine A en bètacaroteen wordt weergegeven in retinol-equivalenten (RE). 1 microgram retinol = 1 retinolequivalent = 12 microgram bètacaroteen = 3,33 IE retinol. Om van het IE naar het aantal microgrammen te komen is een omrekening nodig, waarbij 1 IE gelijk is aan 0.3 microgram vitamine A (CVB, 2013). Vitamine D Vitamine D is net als vitamine A ook een vet oplosbare vitamine. Het is van belang voor een goede opname van calcium en fosfor. Vitamine D komt voor in twee vormen: vitamine D2 en D3. Vitamine D3 wordt ’s zomers, onder invloed van zonlicht, in de huid aangemaakt. Vitamine D2 kan worden opgenomen uit plantaardig voedsel zoals gras of hooi. Vitamine D reguleert de aanmaak van keratine, de opperhuid van het paard is bedekt met een laagje van deze stof. Keratine is een eiwit en zorgt ervoor dat de huid waterafstotend is. Een tekort aan vitamine D leidt onder andere tot botafwijkingen doordat calcium niet goed meer kan worden opgenomen. Belangrijk is om paarden die weinig direct zonlicht krijgen extra vitamine D aan te bieden in de voeding (Bishop). Ook vitamine D wordt vaak in IE aangegeven, hierbij is 1IE 0,025 microgram vitamine D (CVB, 2013). Vitamine E Vitamine E is ook een vet oplosbare vitamine. Het helpt het lichaam bij de afvoer van afvalstoffen, waaronder de spierafvalstoffen zoals melkzuur. Daarnaast is vitamine E ook belangrijk voor de spierfunctie, de vruchtbaarheid en voor de ondersteuning van de wondgenezing. Vitamine E is vanwege de bescherming tegen afvalstoffen erg belangrijk voor paarden die hoog in de sport lopen, drachtige merries en opgroeiende paarden. Vitamine E zit onder andere in gras, zeewier en olie. Een tekort komt vaak voor bij paarden die weinig weidegang krijgen, hierbij is aanvulling in de vorm van een supplement sterk aanbevolen om problemen met de spieren te voorkomen (Bishop). Voor vitamine E geldt: 1IE = 0,67 mg vitamine E (CVB, 2013). Vitamine K Vitamine K wordt, net als de verschillende vitamines B, geproduceerd in de dikke darm door de daar aanwezige micro-organismen. Het is een vetoplosbare vitamine en is belangrijk voor de bloedstolling. Een gebrek aan Vitamine K treedt alleen op na langdurige verstoring van de dikke darm (Bishop). Vitamine C Vitamine C is een water oplosbare vitamine. Het is onmisbaar voor de aanmaak van bindweefsel en kraakbeen. Ook verbetert het de opname van Calcium en Magnesium. Een paard maakt over het algemeen zelf voldoende vitamine C aan. Uit onderzoek blijkt dat dieren extra vitamine C gaan produceren om zich af te kunnen weren tegen stress. Toevoeging kan daarom zinvol zijn bij paarden die moeten herstellen van ziekte en bij paarden die grote inspanningen moeten verrichten. Het lichaam neemt zoveel vitamine C op als nodig is. Wat het lichaam niet nodig heeft, zal deels worden uitgescheiden via de urine. Wanneer een grote overdosis wordt gevoerd blijft de vitamine C in de darmen, trekt daar water aan en op deze manier ontstaat er diarree (Bishop). Vitamine B-complex De B vitamines spelen een belangrijke rol in de opbouw van het lichaam. Het is belangrijk voor het zenuwstelsel en de bloedcellen, maar ook voor de verbranding van voedingsstoffen. B vitamines zijn goed voor een gezonde spijsvertering en een goede werking van het zenuwstelsel tijdens stressvolle situaties. Er zijn verschillende soorten B vitamines met allemaal een andere belangrijke functie (Bishop). Thiamine (= vitamine B1); belangrijk voor de spijsvertering, spieren, hart en het zenuwstelsel. Vitamine B1 verhoogt de energietoevoer naar de spieren, waardoor deze meer kunnen groeien. Een hogere dosering vitamine B1 kan helpen bij het behoud van kalmte en vermindering van nerveus gedrag. Riboflavine (= vitamine B2); in combinatie met B3 en B5 is vitamine B2 ( = Riboflavine) belangrijk voor de spijsvertering en de energiehuishouding. De aanmaak vindt plaats in de darmen. Tijdens stresssituaties vermindert de aanmaak. Een tekort uit zich o.a. in een verminderde eet- en werklust, een langzamer herstel en vermoeidheid. Nicotinamide (= vitamine B3); in combinatie met B2 en B5 belangrijk voor de spijsvertering en de energiehuishouding. Pantotheenzuur (= vitamine B5); In combinatie met B2 en B3 belangrijk voor de spijsvertering en de energiehuishouding. Pyridoxine (= vitamine B6); in combinatie met B12 is vitamine B6 belangrijk voor de aanmaak van rode bloedlichaampjes. Een tekort uit zich o.a. in bloedarmoede Biotine (= vitamine B8); is belangrijk voor de huid, de vacht en het hoorn. Foliumzuur (= vitamine B11); belangrijk voor de energiehuishouding en de productie van rode bloedlichaampjes. Sportpaarden hebben een grotere behoefte aan foliumzuur. Cyanocobalamine (= vitamine B12); In combinatie met B6 belangrijk voor de aanmaak van rode bloedlichaampjes. Inositol; dit is een natuurlijke stof die lijkt op suiker of koolhydraat en die over het algemeen tot de groep B-vitaminen wordt gerekend. Het is een vitamineachtige stof die fungeert als co-enzym in diverse stofwisselingsprocessen. Samen met choline is inositol één van de aanmaakstoffen voor de hersenen en helpt om de weerstand tegen stress te verhogen. Inositol is ook belangrijk voor een gezonde haargroei en stimuleert de lever en de darmwerking. Choline; ondersteunt de hersenfunctie, leverfunctie en het hart- en vaatsysteem en is vooral betrokken is bij de impulsoverdracht van zenuwcellen naar spieren. Hoofdstuk 7. Voedingsbehoefte gezond paard en paard met PPID Het is voor een paard met PPID belangrijk dat het voedingsbeleid goed aansluit op de specifieke behoeften die passen bij deze ziekte. Het is daarom belangrijk om te kijken naar de verschillen in hoeveelheden voedingsstoffen die nodig zijn voor een gezond paard en een paard met PPID. 7.1 Belangrijke kenmerken dieet voor paarden met PPID Suiker/ zetmeel Een van de belangrijkste en meest bekende voedingsstof die in een zo klein mogelijke hoeveelheid in het voer aanwezig moet zijn is suiker. Om duidelijk te maken waarom suiker zoveel mogelijk geweerd moet worden uit de voeding is het belangrijk dat eerst inzicht wordt gegeven in de manier waarop suikers en ook zetmeel in het bloed worden opgenomen waardoor het bruikbaar wordt voor het paard. Suikers en zetmeel bestaan allemaal voor een deel of in het geheel uit glucose. Glucose is een belangrijke stof voor het functioneren van zowel paard als mens. De hersenen voeden zich bijvoorbeeld voor een groot deel met glucose, daarnaast zijn ook de spieren een belangrijke bestemming voor de glucose. Het is dus belangrijk dat er altijd glucose aanwezig is in het lichaam. Wanneer er in het voedsel een te grote hoeveelheid glucose aanwezig is, wordt het overschot opgeslagen in de lever en de spieren in de vorm van glycogeen. Het hormoon wat hiervoor verantwoordelijk is noemen wij insuline. Insuline is daarnaast verantwoordelijk voor het in de cellen opnemen van glucose. Wanneer op een bepaald moment het glucosegehalte in het bloed gedaald is, komt er een ander proces op gang. Tijdens dit proces zorgt glucagon ervoor dat het in de lever en spieren opgeslagen glycogeen weer terug omgezet wordt in glucose. In hoofdstuk 1 is al uitgelegd wat de term insulineresistentie inhoudt. Het betekent dat er wel genoeg insuline in het lichaam wordt aangemaakt, maar dat de cellen in het lichaam niet voldoende reageren op deze insuline. Er is daarom veel insuline nodig om de glucose toch in de cellen op te nemen. In de medische wereld voor mensen noemt men dit Diabetes mellitus type 2, een welvaartsziekte. Dit houdt in dat een ongezonde leefstijl, vaak in combinatie met overgewicht, een belangrijke oorzaak is voor het ontwikkelen van deze ziekte. Ook bij paarden kan dit een belangrijke oorzaak zijn. Een andere oorzaak van een te hoog bloedsuikergehalte is het feit dat het lichaam geen insuline aanmaakt. Dit wordt Diabetes mellitus type 1 genoemd. Wanneer de voeding van paarden met PPID in combinatie met insulineresistentie een hoog gehalte aan suikers en zetmeel bevat, is het voor het lichaam erg lastig om al de glucose die hierin zit te benutten. De hoge dosis insuline die hiervoor nodig is, brengt erg veel schade aan in het lichaam. Het is daarom belangrijk om te zorgen voor een suiker- en zetmeelarm dieet. Vitamine A en vitamine E Vitamine A en vitamine E zijn antioxidanten genoemd. De werking van antioxidanten berust op het wegvangen van vrije radicalen. Vrije radicalen zijn stoffen die schade kunnen aanrichten aan cellen en weefsels waarmee ze kunnen zorgen voor allerlei bijwerkingen waaronder infecties. Een paard met PPID heeft vaak een verminderde weerstand en is daarmee juist vatbaarder voor deze infecties. Wanneer er dus een voldoende hoeveelheid vitamine A en vitamine E in het voer zitten zullen deze zorgen dat de kans op infecties verminderd wordt. Vitamine E zit in hoge mate in vers gras, dit bevat echter ook een hoop suiker waardoor dit uit het rantsoen van het paard gehaald moet worden. Een krachtvoer moet daarom een redelijk hoge hoeveelheid vitamine E bevatten. 7.2 Behoefte verschillende nutriënten In onderstaande tabel is te zien wat de aanbeveling is voor de verschillende voedingsstoffen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de voedingsbehoefte voor een gezond paard en die voor een paard met PPID. Er is hier gekeken naar de behoefte van een pony van 400 kg. Voor de beweging is gekeken naar de arbeidsklasse van het paard. Deze is aangegeven in het aantal minuten per uur dat het paard in een bepaalde gang loopt. De pony waar het in dit onderzoek om gaat loopt in de manegelessen. Hierbij past arbeidsklasse 1. De pony loopt gemiddeld twee uur per dag in de manegelessen. Omdat het stofwisselingsniveau van een paard dat arbeid verricht hoger ligt, is er voor de energie en eiwit behoefte een dagelijks hogere inname nodig voor onderhoud. De laatste kolom geeft de behoefte voor paarden met PPID aan. In Nederland is men nog niet erg goed op de hoogte over het belang van gezonde voeding bij paarden met PPID, hierbij zijn zeker geen behoeften van de verschillende voedingsstoffen bekend. In Engeland is men hier al verder mee, de gegevens uit deze kolom komen dan ook vanuit Engelse literatuur (McGowan CM, 2013). Voedingsstof Behoefte voor onderhoud gezond paard Toeslagen voor arbeid (twee uur per dag) Behoefte voor onderhoud en arbeid EWpA: 3,49 + 0,19 + 1,60 = 5,28/ dag Energie EWpa: 3,49/dag Eiwit VREp: 270 gram/dag Calcium Fosfor Magnesium Kalium Natrium Chloor IJzer Koper Zink Mangaan Selenium Vitamine A 21 gram/dag 15 gram/dag 7,8 gram/dag 26 gram/dag 10 gram/dag 42 gram/dag 416 mg/dag 92 mg/dag 416 mg/dag 416 mg/dag 1,2 mg/dag 12000 IE/dag Extra toeslag op onderhoud: 0,19/dag Voor beweging: 0,80/uur = 1,60/dag Extra toeslag op onderhoud: 15 gram/dag Voor beweging: 60 gram/uur = 120/dag + 0,9 gram/dag +0,1 gram/dag +0,5 gram/dag +8 gram/dag +13 gram/dag +22 gram/dag Geen toeslag Geen toeslag Geen toeslag Geen toeslag Geen toeslag 6000 IE/dag Vitamine D 2640 IE/dag Geen toeslag 2640 IE x 0.025= 66 microgram/dag Vitamine E 400 IE/dag 400 IE/dag 800 IE x 0.67= 536 mg/dag Behoefte voor paard met PPID (McGowan CM, 2013) Geen verandering. 5.28/dag VREp: 270 + 15 + 120 = 405 gram/dag Geen verandering. 405 gram/dag 21,9 gram/dag 15,1 gram/dag 8,3 gram/dag 34 gram/dag 23 gram/dag 64 gram/dag 416 mg/dag 92 mg/dag 416 mg/dag 416 mg/dag 1,2 mg/dag 18000 IE x0,3 = 5400 microgram/dag 22 gram/dag 15 gram/dag 7.5 gram/dag 34 gram/dag 23 gram/dag 64 gram/dag 416 mg/dag 100 mg/dag 400 mg/dag 416 mg/dag 1 mg/dag 21000 IE/dag = 6300 microgram/dag 3300 IE/dag = 82.5 microgram/dag 1200-1600 IE/dag = 804-1072 mg/dag Tabel 3. Behoefte voedingsstoffen gezond paard en paard met PPID Uit bovenstaande tabel blijkt dat er geen grote verschillen zijn in de aanbeveling van de meeste voedingsstoffen voor een paard met PPID in vergelijking met een paard zonder deze aandoening. Er zijn echter een aantal voedingsstoffen die toch iets meer aandacht nodig hebben. Hier is aan het begin van dit hoofdstuk al verder op ingegaan. 7.3 Voedingsstoffen in ruwvoer Om te weten wat er gevoerd kan worden aan krachtvoer is het belangrijk om te weten welke hoeveelheid van de verschillende voedingsstoffen er in het gevoerde ruwvoer zit. Om dit duidelijk te krijgen is er in onderstaande tabel aangegeven wat de gehalten van de verschillende voedingsstoffen in het hooi dat de pony krijgt zit. De pony uit dit onderzoek krijgt dagelijks 7.5 Kg hooi. Voedingsstoffen per kg product Droge stof (g/kg) Ruw eiwit Ruw vet Hooi (7.5 kg/dag) (CVB, 2013) 834 g/kg 116 g/kg 24 g/kg totaal: 6255gram totaal: 870 gram totaal: 180 gram Ruwe celstof 265 g/kg totaal: 1988 gram Zetmeel Suiker Calcium Fosfor Magnesium Kalium Natrium Chloor IJzer Koper Zink Selenium Vitamine A 124 g/kg totaal: 930 gram 4.8 g/kg totaal: 36 gram 3.1 g/kg totaal: 23 gram 2.2 g/kg totaal: 16.5 gram 20.6 g/kg totaal: 154 gram 1.8 g/kg totaal: 13.5 gram 12.3 g/kg totaal: 92 gram 310 mg/kg totaal: 2325 mg 6 mg/kg totaal: 45 mg 34 mg/kg totaal: 255 mg 0.047mg/kg totaal: 0.35 mg 4800 IE/kg = 1440 microgram/kg Totaal: 10800 microgram 580 IE/kg= 14.5 microgram /kg Totaal: 108 microgram 60 IE/kg = 40.2 mg/kg Totaal: 301.5 mg Vitamine D Vitamine E Nog nodig uit krachtvoer (behoefte-inname uit ruwvoer) 405-870 = -465 gram Geen behoefte bekend. Voer mag minimaal 6% vet bevatten. Geen behoefte bekend. Minimaal 10% van het voer moet uit ruwe celstof bestaan Zo laag mogelijk Zo laag mogelijk 22-36 = -14 gram gram 15-23 = -8 gram 7.5-16.5 = -9 gram 34-154 = -120 gram 23-13.5 = 9.5 gram 64-92 = -28 gram 416-2325 mg= -1909 mg 100-45 = 55 mg 400-255 = 145 mg 1-0.35 = 0.65 mg 6300-10800 = -4500 microgram 82.5-108 = -25.5 microgram 804-301.5 = 502.5 mg 1072- 301.5 = 770.5 mg Tabel 4. Voedingsstoffen aanwezig in ruwvoer Uit tabel 4 blijkt dat van de meeste voedingsstoffen de behoefte al is overschreden door de inname van het hooi. Deze inname heeft echter nog niet de bovengrens van inname bereikt. Er wordt vanuit gegaan dat de ingenomen hoeveelheden daarom ook niet schadelijk zullen zijn. De stoffen waarvan een te hoge dosis het eerst leidt tot problemen zijn vitamine A, vitamine D en Selenium. Uit tabel 4 blijkt dat vitamine A en vitamine D wel in overschot in de voeding aanwezig zijn. Echter, vitamine A is pas schadelijk bij een dosis hoger dan 12000 microgram/100 kg lichaamsgewicht. Vitamine D is schadelijk bij een dosis hoger dan 200 microgram. Beide maximale waardes worden niet gehaald. Echter is het wel belangrijk om te letten op een niet te hoge dosis van vitamine D in het krachtvoer, aangezien de maximale dosis redelijk snel bereikt is. De overige voedingsstoffen (m.u.v. eiwit en energie)zijn over het algemeen pas toxisch wanneer 10 maal de aanbevolen hoeveelheid wordt ingenomen. In het rood zijn de voedingsstoffen aangegeven waar nog niet voldoende van wordt ingenomen. Dit betekent dat deze hoeveelheid van deze stoffen in het krachtvoer aanwezig moeten zijn. 7.4 Voedingsstoffen in de verschillende merken krachtvoer In onderstaande tabel is de samenstelling van de meest aanbevolen voermerken en – soorten aangegeven. Tussen haakjes is de aanbevolen hoeveelheid voor een pony van 400 kg, volgens de voerfabrikant, aangegeven. De samenstelling is weergegeven in gram, mg of microgram per 100 gram van het voer. In de tweede kolom zijn de voedingsstoffen aangegeven waar extra op gelet moet worden, dit zijn de stoffen die in onvoldoende mate in het ruwvoer aanwezig zijn. Met een groene kleur zijn de voermerken aangegeven die hier bij passen. Merk voeding Nog nodig Pavo 18+ (aanbeveli ng 1320 gram) Pavo care for life (aanbevelin g 680 gram) Pavo Speedibeet (aanbeveling 1600 gram) Seniores Priores (aanbevel ing 4000 gram) Ruw eiwit - 13.5 gram (91.8 gram) 10 gram (160 gram) Ruw vet - Ruwe celstof Mag zoveel als mogelijk zijn Zo min mogelijk 16 gram (211.2 gram) 7.5 gram (99 gram) 15 gram (198 gram) 6.3 gram (42.8 gram) 24 gram (163.2 gram) 0.7 gram (11.2 gram) 16 gram (256 gram) 11.1 gram (444 gram) 2.0 gram (80 gram) 18.6 gram (744 gram) 5.0 gram (66 gram) 4.9 gram (33.3 gram) 5 gram (80 gram) 17 gram (224.4 gram) 0.8 gram (10.56 gram) 0.5 gram (6.6 gram) 4.8 gram (32.6 gram) 0 gram (0 gram) 1.3 gram 8.8 gram) 0.7 gram (11.2 gram) 0.4 gram (2.7 gram) 0.1 gram (1.6 gram) Voedings stof Suiker Zetmeel Zo min mogelijk Calcium - Fosfor - Natrium 9.5 gram 0.4 gram (5.28 gram) 1 gram (6.8 gram) 0.24 gram (3.84 gram) Kalium - 1 gram (6.8 gram) 1.14 gram (18.24 gram) Magnesi um - 1.2 gram (15.84 gram) 0.5 gram (6.6 gram) 0.6 gram (4.08 gram) 0.3 gram (4.8 gram) Cavalor strucomix sensitive (aanbeveli ng 1400 gram) 11 gram (154 gram) 6.5 gram (91 gram) 18 gram (252 gram) Cavalor Fiber Force (aanbeveling 2000 gram) 4 gram (160 gram) 11 gram (440 gram) 0.76 gram (30.4 gram) 0.32 gram(12. 8 gram) 0.27 gram (10.8 gram) - 2 gram (28 gram) 2 gram (40 gram) 19 gram (266 gram) 1.05 gram (14.7 gram) 0.6 gram (8.4 gram) 6 gram (120 gram) 0.3 gram (4.2 gram) - 0.3 gram (6 gram) 0.23 gram (9.2 gram) 0.3 gram (4.2 gram) 0.22 gram (4.4 gram) 10.4 gram (208 gram) 6.5 gram (130 gram) 25 gram (500 gram) 0.95 gram (19 gram) 0.5 gram (10 gram) - Vitamine A - 702 microgram (9266.4 microgram) 1080 microgram (7344 microgram) - 168 microgra m (6720 microgra m) 375 microgra m (5250 microgra m) 450 microgram (9000 microgram) Vitamine D - 7.5 microgram (99 microgram) 9 microgram (61.2 microgram) - 502-770 mg 55 mg 46 mg 60 mg (408 (607.2 mg) mg) 5.5 mg 4 mg (27.2 (72.6 mg) mg) IJzer 18 mg 25 mg (170 (237.6 mg) mg) Zink 145 mg 21.5 mg 24 mg (283.8 mg) (163.2 mg) Tabel 5. Voedingsstoffen per voedingsmerk - 3.1 microgra m (43.4 microgra m) 10 mg 140 mg) 4 mg (56 mg) 7.5 mg (105 mg) 12.5 mg (175 mg) 3.75 microgram (75 microgram) Vitamine E Koper 2.25 microgra m (90 microgra m) 8 mg (320 mg) 1.6 mg (64 mg) 2.4 mg (96 mg) 4.8 mg (192 mg) - 10 mg (200 mg) 4 mg (80 mg) 4 mg (80 mg) 10 mg (200 mg) Wanneer gekeken wordt welke voedingsmerken een voeding aanbieden die past binnen de eisen die aan het krachtvoer gesteld worden komen de volgende merken er het beste uit. Pavo speedibeet op de voedingsstoffen: zetmeel, ruwe celstof, vitamine A, vitamine D Seniores priores op de voedingsstoffen: ruwe celstof, natrium, kalium, koper en zink Cavalor strucomix sensitive op de voedingsstoffen: suiker, kalium, koper en zink Cavalor fibre force: ruwe celstof, kalium, koper en zink Om een goed advies te kunnen opstellen is het belangrijk om op een aantal punten te letten. Het is belangrijk dat het voer genoeg voedingsstoffen bevat om de pony op een zo goed mogelijk manier te laten leven. De pony is nog prima in staat om haar ruwvoer te kauwen, het is belangrijk dat er dus naar een voersoort gezocht wordt die als aanvulling geldt voor het ruwvoer en niet als vervanging. Verder is het voor de manege-eigenaar belangrijk dat het voeren niet al te veel tijd in beslag neemt, het is een bedrijf waarbij geldt dat (onnodig) tijd steken in het voeren ervoor zorgt dat de dagelijkse kosten ook toe zouden kunnen nemen. Hetzelfde geldt voor de hoeveelheid voer die gegeven moet worden om aan de behoefte te voldoen, het is beter om niet in grote hoeveelheden te voeren. Als laatste is gekeken naar de prijs per kilogram en de prijs per dag, berekent aan de hand van de dagelijkse hoeveelheid die gevoerd wordt. In tabel 6 is een overzicht te zien van de voor- en nadelen van de verschillende voersoorten. Pavo speedibeet Seniores priores Voordelen *Laag in zetmeel en suiker totaal *Hoog in ruwe celstof *Relatief lage aanbeveling (1600 gram) *Aanvulling 5 voedingsstoffen *Voor paarden die moeilijk kauwen Nadelen *Geen krachtvoer maar ruwvoer vervanging *Geen toegevoegde vitamines en mineralen Prijs per kg (prijs per dag) 0.80 euro per kilogram Aanbeveling: 1600 gram Totaal: 1.6 x 0.8 = 1.28 euro per dag Tabel 6. Voor- en nadelen per voedingsmerk Cavalor strucomix *Zeer laag in suiker (laagste suikergehalte van alle 4) *Lage aanbeveling (1400 gram) Cavalor fibre force *Hoog in ruwe celstof *laag zetmeelen suikergehalte *Bewerkelijk (moet 3 uur weken) *Vervanging krachtvoer en ruwvoer *Laag in vitamine E *Alleen gevoerd in combinatie met grofstengelig hooi *laag natriumgehalte 0.44 euro per kilogram Aanbeveling: 4000 gram Totaal: 4 x 0.44 = 1.76 euro per dag 0.73 euro per kilogram Aanbeveling: 1400 gram Totaal: 1.4 x 0.73= 1.022 euro per dag *laag in Vitamine E *laag natriumgehalte *redelijk hoge aanbeveling (2000 gram) 0.95 euro per kilogram Aanbeveling: 2000 gram Totaal: 1.90 euro per dag Conclusie Wanneer alle literatuur, de behoeften van de pony en de wensen van de eigenaar meegenomen worden in het voedingsadvies zonder daarbij grote veranderingen hoeven door te voeren is het belangrijk om goed te kijken naar de voor- en nadelen per voedingsmerk. Om tot het uiteindelijke meest passende voermerk te komen is er voor gekozen om af te strepen welke voedingsmerken niet in aanmerking komen. Zo valt de seniores priores af vanwege het tijdrovende aspect van het weken van het voer. Verder geldt voor zowel de seniores priores als ook voor de pavo speedibeet dat er niet gezocht wordt naar een vervanging voor het ruwvoer. Beide voersoorten zijn hier wel op gericht. Hierdoor blijven de cavalor strucomix en de cavalor fibre force over. Deze zijn allebei laag in natrium en in vitamine E, en beide ook laag in suiker. Voedingskundig zijn er dus geen verschillen aan te tonen. Dan blijft de prijs over als belangrijke factor die het advies kan beïnvloeden. In tabel 6 is te zien dat de cavalor fibre force bijna twee keer zoveel kost per dag als de cavalor strucomix. De onderzoeksvraag waar dit onderzoek mee begon was: Welke hoeveelheid voedingsstoffen heeft een pony met PPID nodig in vergelijking tot een gezonde pony, en welk voedingsadvies kan hierbij worden opgesteld? Als antwoord op deze onderzoeksvraag kan een advies worden opgesteld aan de eigenaar van de pony. Het advies aan de eigenaar zal daarom zijn om, naast de 7.5 kg hooi, 1400 gram cavalor strucomix te voeren. Wel is het goed om hiernaast te kijken naar een zogenaamd ‘likblok’ waarvandaan de natriumbehoefte van de pony aangevuld kan worden. Bibliografie Bishop, R. Voedingshandboek paarden. Veltman uitgevers. Boehringer Ingelheim. (2014). Webinar PPID. Boswinkel, M., de Bruijn, M., de Graaf-Roelfsema, E., & Laan, T. (2012, september 10). Pituitary pars intermedia. Burgers, M. (sd). Opgehaald van website van Martine Burgers, dierenosteopaat: http://www.martineburgers.nl/verschillende-systemen/ CVB. (2013). CVB tabellenboek voeding paarden en pony's . Eustace, R. (1990). Equine laminitis. In practice , 156-161. FEI clean sport. (2012, april 13). important information on the use of pergolide. Opgeroepen op maart 5, 2015, van British Dressage. Gezondheidsdienst voor dieren. (2014). Diagnostiek PPID. Opgeroepen op maart 12, 2015, van gezondheidsdienst voor dieren. Graaf-Roelfsema, E. d. (2013 , augustus ). Opgehaald van Universitair Diergeneeskundig Centrum Utrecht: http://www.diergeneeskunde.nl/ziektebeeld/stofwisselingsziektenendocrinologie/ppid/ziektebeeld_ppid Hippostar. (2013). voedingsstoffen. Opgeroepen op januari 22, 2015, van Hippostar. Klaus Dieter Budras, W. S. Anatomy of the horse . Schluterse . McGowan CM, D. A. (2013). Dietary restriction in combination with a nutraceutical supplement for the management of equine metabolic syndrome in horses. Vet , 196(2):153-9. Paardendrogist. (sd). Selenium. Opgeroepen op maart 12, 2015, van Paardendrogist. paardenkliniek de veluwe . (sd). de ziekte van Cushing/PPID. Opgeroepen op maart 2, 2015, van Paardenkliniek de veluwe: http://www.paardenkliniekdeveluwe.nl/wetenswaardigheden/De%20ziekte%20van%20Cushing%20 _%20PPID.pdf Paardenpraktijk Utrecht. (2014). Insulineresistentie en Equine Metabool Syndroom. Opgeroepen op maart 21, 2015, van Paardenarts. Tony Pavord, R. F. Het paard en zijn gezondheid. La riviera & Voorhoeve. Bijlage 1. Foto’s Sammie Foto 1. Op deze foto is te zien dat de pony een hangbuik heeft en dat de bespiering op de rug minder aanwezig is. Foto 2. Hier is al duidelijk te zien dat de holtes boven de ogen opgevuld zijn. Foto 3. Op deze foto is te zien dat de vacht al lang begint te worden en dat de vacht bij het achterbeen gaat krullen. Foto 4. Deze foto is een half jaar later gemaakt. Hierop is te zien dat de holtes boven de ogen al minder gevuld zijn. (na medicatie) Bijlage 2. Enquête vragen onderzoek Naam paard: -Leeftijd paard: -Ras: -Stokmaat: -Gewicht: -Hoe wordt het paard gehouden (stal,wei,beiden?): -Sinds wanneer heeft het paard PPID -Wat waren de symptomen voordat de diagnose werd gesteld: -Is het paard insulineresistent: -Is het paard hoefbevangen (geweest)? -Worden er medicijnen gegeven? Zo ja, welke en hoe vaak: -Wie voert je paard? (Zelf,staleigenaar..): -Wat is het voerschema voor het paard (wat, hoe vaak, welke hoeveelheid?): -Welk merk en soort voer wordt er gevoerd?: -Waarom juist dit merk en soort? -Hoe lang voer je deze soort al?: -Wat krijgt het paard als tussendoortje of extra naast zijn voer? En hoe vaak?: -Wat krijgt het paard voor beweging en hoe vaak? -Wat is volgens jou de belangrijkste eigenschap van goed voer voor een paard met PPID? -Heb je nog opmerkingen of aanvullingen die van belang kunnen zijn voor ons onderzoek?