PPID en Voeding.

advertisement
PPID en Voeding.
Auteurs: Lieke de Kort, Haagse
Hogeschool, Voeding en Diëtetiek.
Laura Wilbrink, Stoas Vilentum, Educatie
en Kennismanagement.
PPID en Voeding.
Een onderzoek naar de rol van voeding in de behandeling van
PPID bij paarden
Auteurs:
Lieke de Kort
Laura Wilbrink
Opdrachtgever:
John de Vries
Dordrecht, 21 mei 2015
Voorwoord
Dit onderzoek is ontstaan uit een samenwerking tussen Laura Wilbrink en Lieke de Kort. De
aanleiding van dit onderzoek is het probleem dat John de Vries, eigenaar van de Dordtsche
manege, ondervond met een van zijn pony’s. Deze pony lijdt aan de aandoening PPID. De
pony eet erg moeilijk en het blijkt hierdoor een uitdaging om goed passend voer voor haar te
vinden. De dierenarts voegt niet veel toe, zijn advies is: weinig suiker, weinig zetmeel. Dit
was voor meneer de Vries niet voldoende antwoord op zijn vraag.
De combinatie van de voedingskundige kennis van Lieke en de jarenlange ervaring op
paardengebied en de opleiding van Laura lijkt een succesvolle combinatie om een passend
antwoord te geven op de vraag van meneer de Vries.
Aanleiding onderzoek
De belangrijkste aanleiding van dit onderzoek is de lichamelijke achteruitgang van Sammie
(foto’s zie bijlage 1), manegepony op de Dordtsche manege. Zij heeft sinds enkele jaren last
van PPID. Sammie is een pony van 18 jaar waarbij een aantal jaar geleden PPID werd
vastgesteld. De pony zat al wat langer niet helemaal lekker in haar vel. Ze was lusteloos, en
verhaarde heel slecht. Na een half jaar werd ze ineens hoefbevangen. Waarna een bezoek
van de dierenarts volgde. Na een uitgebreid klinisch onderzoek wilde hij bloed afnemen om
dat te laten testen op PPID. Tot de uitslag kreeg ze pijnstilling om de pijn bij de
hoefbevangenheid te onderdrukken. Daarnaast mocht ze alleen droog hooi eten. Na een
week kwam de uitslag van het bloedonderzoek binnen. De diagnose was PPID.
Deze diagnose betekende voor de pony dat er met Prascend gestart werd om de symptomen
te onderdrukken. Daarnaast raadde de dierenarts voeding met een laag suiker- en zetmeel
gehalte aan. Dit was het enige advies wat de eigenaar mee kreeg. Na een aantal
voedingsmiddelen geprobeerd te hebben, die de pony niet wilde eten, kwam de eigenaar
tot de conclusie dat hij wilde weten wat dan wel een goede voeding was. Hij wilde graag
advies over goede voeding, die voedingsstoffen bevat die de pony nodig heeft, en die
daarnaast niet te veel suikers en zetmeel bevat.
Het blijkt dat er nogal een uitdaging in zit omdat de pergolide ervoor zorgde dat de smaak
van de pony veranderde waardoor ze weinig wilde eten. We hebben een aantal
verschillende voeders geprobeerd om te kijken welk voer in de smaak valt. We hebben
hierbij gelet op de voedingswaarde en op de smaak van de pony. Uiteindelijk hebben we
voer gevonden waar voldoende voedingsstoffen in zitten die de pony nodig heeft. Dit voer is
laag in zetmeel en suikers zodat er geen risico bestaat op hoefbevangenheid. Daarnaast
vindt de pony het voer lekker.
We hopen dat dit onderzoek inzicht geeft in de juiste voedingsmiddelen voor een pony met
PPID. Dit kan niet alleen Sammie helpen maar ook andere paarden en pony’s met dezelfde
aandoening.
Dankwoord
Via deze weg willen wij een aantal mensen bedanken die ons gesteund hebben tijdens de
voortgang van het onderzoek. Ten eerste willen wij John de Vries bedanken voor het
vertrouwen in ons en de mogelijkheid om het onderzoek uit te voeren. Verder gaat onze
dank uit naar Marjan Dam, docent paardenhouderij aan het Wellant college te Dordrecht, zij
heeft ons geholpen door het verslag door te lezen en de tabellen te controleren. Ook Ronald
van Maren heeft zijn bijdrage geleverd door er voor Laura te zijn, haar te helpen en te
motiveren door te gaan met het onderzoek en door het steeds maar weer lezen en
reflecteren van de geschreven stukken. Verder verdienen ook Gwendell Foendoe Aubel,
docent en studieloopbaanbegeleider op de Haagse Hogeschool en de docenten van de Stoas
hogeschool een plekje in het dankwoord, zij hebben ons de toestemming gegeven om
samen te werken en hebben feedback gegeven op de onderzoeksopzet. Als laatste vanuit
ons beiden dank aan elkaar voor de fijne samenwerking. Dankzij al de bovenstaande
personen hebben wij uiteindelijk dit onderzoeksverslag weten neer te zetten.
De auteurs
Laura Wilbrink. Mijn naam is Laura Wilbrink, ik ben eerstejaars student Bachelor Educatie &
Kennismanagement Groene Sector, studierichting Paardenhouderij. Ik ben al 30 jaar
werkzaam in de paardenhouderij. Naast het geven van lessen en cursussen, leid ik ook de
stagiaires op het bedrijf op. Na 30 jaar was ik toe aan een nieuwe uitdaging en een nieuwe
opleiding. Afgelopen jaar is er bij een pony op het bedrijf waar ik werkzaam ben PPID
geconstateerd. Ik had nog niet veel over de ziekte gehoord en wilde mij er graag meer in
verdiepen. Door middel van dit onderzoek had ik hier de mogelijkheid toe. Door de
samenwerking hoop ik meer over deze ziekte te weten te komen, in het bijzonder ben ik erg
benieuwd wat de invloed van voeding op deze ziekte is.
Lieke de Kort. Mijn naam is Lieke de Kort, ik ben tweedejaars student Voeding en Dietëtiek
aan de Haagse Hogeschool. In mijn vrije tijd rijd ik graag paard, dit doe ik op de Dordtsche
manege. In 2013 heb ik diergeneeskunde gestudeerd aan de universiteit van Antwerpen.
Ondanks dat ik helaas ben gestopt met deze studie is mijn interesse in het vak blijven
bestaan. Vooral de ziekten en aandoeningen bij paarden vind ik erg interessant. De
uitdaging van dit onderzoek is voor mij om mijn interesses voor voeding en die voor paarden
te combineren. Ik hoop van deze samenwerking veel te leren en mijn kennis over de ziekte
PPID en de invloed van voeding op de behandeling hiervan uit te breiden.
Inhoud
PPID en Voeding. ....................................................................................... Error! Bookmark not defined.
Auteurs: ................................................................................................................................................... 2
Opdrachtgever:........................................................................................................................................ 2
Voorwoord .......................................................................................................................................... 3
Aanleiding onderzoek .......................................................................................................................... 3
Dankwoord .......................................................................................................................................... 4
De auteurs ........................................................................................................................................... 4
Inleiding ................................................................................................................................................... 7
Methode .................................................................................................................................................. 8
Literatuuronderzoek................................................................................................................................ 9
Hoofdstuk 1. Wat is PPID......................................................................................................................... 9
1.1 Ontstaan ziekte.............................................................................................................................. 9
1.2 Ziekteverschijnselen .................................................................................................................... 10
1.2.1 Hirsutisme............................................................................................................................. 10
1.2.2 Hoefbevangenheid ............................................................................................................... 11
1.2.3 Insulineresistentie ................................................................................................................ 11
Hoofdstuk 2. De spijsvertering van het paard ....................................................................................... 13
2.1 De mond ...................................................................................................................................... 13
2.2 De slokdarm................................................................................................................................. 13
2.3 De maag ....................................................................................................................................... 14
2.4 De dunne darm ............................................................................................................................ 14
2.5 De dikke darm. ............................................................................................................................ 15
2.6 De anus. ....................................................................................................................................... 16
Hoofdstuk 3. Testen op PPID ................................................................................................................. 17
3.1 De verschillende soorten testen ................................................................................................. 17
3.1.1 Basale ACTH bepaling. .......................................................................................................... 17
3.1.2 Dexamethason supressie test (DST) ..................................................................................... 17
3.1.3 Thyrotropin-releasing hormone (TRH) stimulatietest. ......................................................... 17
3.2 Welke test te gebruiken? ............................................................................................................ 18
Hoofdstuk 5: Behandeling van PPID ...................................................................................................... 20
5.1 Medicatie ..................................................................................................................................... 20
5.1.1 bijwerkingen medicatie ........................................................................................................ 20
5.2 overige behandeling .................................................................................................................... 21
Hoofdstuk 6. Voeding en voedingsstoffen ............................................................................................ 22
6.1 Soorten voedingsmiddelen. ........................................................................................................ 22
6.2 Voedingsstoffen........................................................................................................................... 22
6.2.1 Macronutriënten .................................................................................................................. 22
6.2.2 Micronutriënten ................................................................................................................... 24
6.2.2.1 Mineralen en spoorelementen: ........................................................................................ 24
6.2.2.2 Vitamines ........................................................................................................................... 27
Hoofdstuk 7. Voedingsbehoefte gezond paard en paard met PPID ..................................................... 30
7.1 Belangrijke kenmerken dieet voor paarden met PPID ................................................................ 30
7.2 Behoefte verschillende nutriënten.............................................................................................. 31
7.3 Voedingsstoffen in ruwvoer ........................................................................................................ 33
7.4 Voedingsstoffen in de verschillende merken krachtvoer............................................................ 34
Conclusie ........................................................................................................................................... 37
Bibliografie ............................................................................................................................................ 38
Bijlage 1. Foto’s Sammie ....................................................................................................................... 39
Bijlage 2. Enquête vragen onderzoek .................................................................................................... 41
Inleiding
PPID is een ziekte die steeds vaker voorkomt. Geschat wordt dat PPID bij ongeveer 15% van de
paarden ouder dan 15 jaar voorkomt. De aandoening kan echter ook voorkomen bij paarden
jonger dan 15 jaar, het jongste paard dat bekend is met PPID is 7 jaar. Er is in Nederland nog
weinig bekend over de exacte werking van goede voeding bij deze groep dieren (Boswinkel,
de Bruijn, de Graaf-Roelfsema, & Laan, 2012).
In dit onderzoek wordt een antwoord gegeven op de vraag van de eigenaar van een pony
met PPID. Na de diagnose is er een voedingsadvies van de dierenarts gekomen om
voedingsmiddelen te gebruiken met weinig suiker en zetmeel. De eigenaar kreeg geen
duidelijk antwoord op de vraag wat de pony mocht eten. De grote vraag was daarom: Wat
nu? Hieruit is onze onderzoeksvraag voortgekomen.
Welke hoeveelheid voedingsstoffen heeft een pony met PPID nodig in vergelijking tot een
gezonde pony en welk voedingsadvies kan hierbij worden opgesteld?
Het doel is om tot een advies voor de eigenaar te komen waardoor de pony de juiste
hoeveelheid voedingsstoffen binnen krijgt.
Het rapport is opgesteld aan de hand van een aantal deelvragen:
-
-
Wat is PPID? (Hoofdstuk 1) In dit hoofdstuk wordt uitgelegd wat de ziekte precies
inhoudt, en wat de symptomen zijn.
Hoe werkt de spijsvertering van het paard? (Hoofdstuk 2) Hier wordt ingegaan op de
specifieke werking van het spijsverteringsstelsel van het paard.
Hoe wordt op PPID getest? (Hoofdstuk 3) Welke testen zijn er op de markt en hoe
werken deze testen.
Wat is de huidige behandeling van PPID? (Hoofdstuk 4) Welke behandelmethode is er
en wat is belangrijk bij de verdere verzorging?
Welke voedingsstoffen zijn van belang voor het paard?. (Hoofdstuk 5)Welke
voedingsstoffen heeft een paard nodig en waar heeft een paard ze voor nodig.
Wat zijn de voedingsbehoeftes voor een gezond paard en een paard met PPID?
(Hoofdstuk 6) In dit hoofdstuk worden de voederbehoeftes van een gezond paard en
een paard met PPID met elkaar vergeleken
Welke voedingsstoffen hebben extra aandacht nodig voor een paard met PPID?
(Hoofdstuk 6)
Welke merken paardenvoeding hebben een variant voor paarden met PPID en wat
zijn de gehaltes aan voedingsstoffen in deze varianten? (Hoofdstuk 6)
Wat zijn de voor- en nadelen van de verschillende voervarianten? (Hoofdstuk 6)
Methode
Dit onderzoeksrapport is tot stand gekomen uit het drie verschillende onderzoeken die
samen hebben geleid tot een antwoord op de onderzoeksvraag. Ten eerste is een
literatuuronderzoek gedaan. Hierbij is gekeken naar wat PPID inhoudt, welke testen er
gebruikt worden, wat de behandeling inhoudt, welke voedingsstoffen er van belang is, en
wat de aanbeveling is voor het gezonde paard als ook voor het paard met PPID. Voor het
vinden van de bronnen is gebruik gemaakt van een aantal boeken, de digitale bibliotheek
van beide scholen en de zoekmachine Google scholar. Er is gezocht op onder andere de
termen: PPID, nutriënt, insulineresistentie en Prascend. Een combinatie van deze
zoektermen en de Engelse en Nederlandse vertalingen zijn meegenomen. Daarnaast is een
vragenlijst opgesteld (zie bijlage 1) en ingevuld door eigenaren van paarden met PPID. Het
voornamelijk doel van deze vragenlijst is inzicht te krijgen in welke voermerken door deze
eigenaren worden gevoerd en waarom. Aan de hand van deze vragenlijst is een selectie
gemaakt van het meest gevoerde voermerken. Deze selectie is gebruikt voor het derde
onderzoek. Dit derde onderzoek bestond uit een praktisch onderzoek. Er zijn
proefverpakkingen aangevraagd en daarmee is getest of de pony het voer wilde eten. Hieruit
bleven zes soorten over. Deze zes soorten zijn gebruikt om een uitgebreide analyse van te
maken waarbij gekeken is naar de samenstelling, prijs en gebruiksgemak van het voer. De
samenvoeging van het drie onderzoeken hebben er toe geleid dat een zo passend mogelijk
advies opgesteld is.
Literatuuronderzoek
Hoofdstuk 1. Wat is PPID
PPID is de afkorting voor Pitiuitary Pars Intermedia Dysfunction. Vroeger werd het de ziekte
van Cushing genoemd, deze naam is echter veranderd omdat het ziektebeeld bij paarden
afwijkt van het ziektebeeld bij de mens en de hond (Boswinkel, de Bruijn, de GraafRoelfsema, & Laan, 2012).
Figuur 1. Ligging hypothalamus en hypofyse bij het paard
1.1 Ontstaan ziekte
Paarden met PPID hebben een afwijking in het regelcentrum van de hersenen, de hypofyse
en de hypothalamus (zie figuur 1 voor de ligging). De hypofyse en hypothalamus regelen de
aanmaak en afgifte van hormonen. De hypofyse kan worden verdeeld in 3 gebieden: de pars
distalis (de voorkwab), de pars intermedia (de middenkwab) en de pars nervosa (de
achterkwab). De hypothalamus is een klier die net boven de hypofyse ligt. Deze klier
controleert de hoeveelheid hormonen die de hypofyse afgeeft. De hypothalamus produceert
factoren die de uitscheiding van hypofyse hormonen kunnen stimuleren of remmen. In de
hypothalamus zijn zenuwen aanwezig die dopamine aanmaken. Bij een gezond paard wordt
de productie van hormonen in de pars intermedia geremd door dopamine. Deze stof is
belangrijk als het gaat om het regelen en afgeven van bepaalde hormonen, zoals ACTH, door
het gedeelte van de hypofyse wat de pars intermedia wordt genoemd. Bij sommige oudere
paarden gaan de zenuwen in de hypothalamus verloren, waardoor de pars intermedia
onvoldoende dopamine aangeboden krijgt. Hierdoor wordt er een te grote hoeveelheid van
het stresshormoon ACTH geproduceerd. Dit zorgt ervoor dat de bijnieren teveel
corticosteroïden gaan produceren. De ontregeling van de hormoonhuishouding van het
paard heeft grote gevolgen op het functioneren van het lichaam. Dit heeft allerlei
ziekteverschijnselen tot gevolg. De ziekteverschijnselen komen enerzijds door de verstoring
van de hormoonhuishouding, anderzijds doordat de vergrote hypofyse op vitale delen van
de hersenen drukt (Boehringer Ingelheim, 2014).
1.2 Ziekteverschijnselen
De ziekteverschijnselen die bij de aandoening PPID horen zijn (Graaf-Roelfsema, 2013 ):
-
Lusteloosheid, verminderd presteren
Slecht verharen
Lange krullende vacht (hirsutisme)
Vetophoping boven de ogen
Verlies van spieren voornamelijk in de bovenlijn
Verlies van buikspieren, hangbuik
Overmatig zweten
Veel drinken
Veel plassen
Verlaagde weerstand, kan zich uiten in vertraagde wondgenezing of infecties
Moeilijk drachtig worden
Spontane melkgift
In zeldzame gevallen komen blindheid of epilepsie voor
Insulineresistentie
Hoefbevangenheid
1.2.1 Hirsutisme
Een van de bekendere symptomen is de verandering van de vacht. Soms zijn het kleine
veranderingen, maar vaak komt de lange krullerige vacht voor. Dit wordt Hirsutisme
genoemd (paardenkliniek de veluwe ).
Figuur 2. Uiterlijke kenmerken paard met PPID
1.2.2 Hoefbevangenheid
Hoefbevangenheid is een ontsteking tussen het hoefbeen en de hoefwand. Het ontstaat
meestal door een stofwisselingsstoornis. Het wordt ook wel Laminitis genoemd.
Hoefbevangenheid is een ernstige aandoening waarbij het paard veel pijn heeft. Acute
hoefbevangenheid treedt plotseling en heftig op. Het paard is acuut kreupel en heeft veel
pijn. Een paard wat hoefbevangen is loopt erg voorzichtig en het zal zijn gewicht naar de
achterbenen verplaatsen. In het geval van chronische hoefbevangenheid kan het hoefbeen
gaan kantelen. Dit is te zien op een röntgenfoto. Bij paarden die ouder zijn dan 15 jaar en die
zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak hoefbevangen zijn, is het aan te raden om ze op PPID
te laten testen (Eustace, 1990).
Figuur 3. Verschijnselen hoefbevangenheid
1.2.3 Insulineresistentie
Insulineresistentie is een stofwisselingsstoornis. Insuline is een hormoon dat wordt gemaakt
in de alvleesklier. Dit hormoon zorgt voor een constant glucosegehalte in het bloed,
waardoor voedingsstoffen goed door het lichaam verdeeld worden. Wanneer een gezond
paard eet, worden voedingsstoffen door de darmwand afgegeven aan de bloedbaan.
Hierdoor stijgt de suikerspiegel. Insuline zorgt ervoor dat de suikers opgenomen worden
door de spiercellen en de vetcellen. Insuline remt de suikerproductie door de lever. Insuline
zorgt op deze manier voor een verlaging van het bloedsuikergehalte. Bij paarden met
insulineresistentie is de concentratie insuline ongewoon hoog. Glucose moet op een andere
manier worden verwerkt. Dit gebeurt doordat de lever de overmaat aan glucose omzet in
vetten die worden verdeeld over het vetweefsel. De spiercellen van het paard nemen pas
glucose op wanneer de concentratie insuline heel hoog is. Deze te hoge concentratie insuline
is ongezond voor de organen van het paard. Insulineresistentie komt voor bij ziektes, zoals
PPID, maar kan ook ontstaan wanneer er geen goede balans tussen voeding en arbeid is.
Paarden met insulineresistentie zijn gevoelig voor hoefbevangenheid en kunnen
E.M.S.(Equine Metabool Syndroom) ontwikkelen. E.M.S. heeft overeenkomsten en
verschillen met PPID. In onderstaande tabel (tabel 1) zijn deze overeenkomsten en
verschillen aangegeven (Paardenpraktijk Utrecht, 2014).
Overeenkomsten
Verschillen
PPID
Hoefbevangenheid
Locale vetophoping boven
de ogen
Minder gevoelig voor
insuline
Paarden ouder dan 15
Spierverlies
Veel plassen en drinken
Krullerige vacht
Tabel 1. Overeenkomsten en verschillen tussen PPID en E.M.S.
E.M.S.
Hoefbevangenheid
Vetophoping schouder, nek,
boven de staart
Minder gevoelig voor
insuline
Paarden jonger dan 15
Overgewicht
Normaal plassen en drinken
Normale vacht
Hoofdstuk 2. De spijsvertering van het paard
Een paard is een herbivoor (planteneter) en heeft, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de koe,
slechts een maag. Voor de juiste werking van het spijsverteringsstelsel heeft het paard het
juiste dieet nodig. Het voedsel van het paard moet gegeven worden in kleine hoeveelheden
en met veel vezels. In dit hoofdstuk wordt er ingegaan op de werking van de spijsvertering
van het paard.
Figuur 4. De ligging van de buikorganen in het paardenlichaam (Burgers)
2.1 De mond
Het paard neemt het voedsel op met zijn lippen. Het voedsel wordt daarna door de kiezen in
kleinere stukken fijn gemalen. Op voeding met veel vezels moet het paard veel kauwen. Dit
zorgt ervoor dat de kiezen gelijkmatig afslijten en dat het paard speeksel aanmaakt. Het
speeksel is nodig om het voedsel gemakkelijk door de slokdarm te laten glijden. Daarnaast
zorgt het speeksel er door middel van een zuurbuffer voor dat het maagzuur geneutraliseerd
wordt. Doordat het speeksel een zuur verlagende werking heeft wordt fermentatie door
bacteriën gestimuleerd en wordt het bovenste deel van de maag beschermd tegen
maagzuur. Het paard kan 35 tot 40 liter speeksel per dag aanmaken. In de mond wordt een
begin gemaakt met de vertering van koolhydraten (Tony Pavord).
2.2 De slokdarm
De slokdarm is ongeveer tussen de 1 meter 20 en 1 meter 50 lang en bestaat uit
kringvormige spieren. Door peristaltische bewegingen wordt het voedsel in de richting van
de maag verplaatst. Tussen de slokdarm en de maag zit een krachtige sluitspier. Deze spier
zorgt ervoor dat het paard met een volle maag kan vluchten doordat het voedsel niet terug
de slokdarm in kan. In de slokdarm vindt geen vertering plaats. Het voedsel blijft ongeveer
10 tot 15 seconden in de slokdarm (Klaus Dieter Budras).
2.3 De maag
De maag van een paard is relatief klein. Een paard van 500 kilo heeft een maaginhoud van 8
tot 18 liter. Doordat het paard een kleine maag heeft is het belangrijk om het voer over
meerdere kleiner porties te verdelen (Bishop). Hierdoor kan de maag niet overbelast raken.
De maag bestaat uit 2 delen: het slokdarm gedeelte en het bodemgedeelte. In het slokdarm
gedeelte leeft een bacteriepopulatie en is de pH 6-7. Deze bacteriën leven van zetmeel en
suikers en produceren melkzuur. Wanneer er in het dieet van het paard veel zetmeel en
suikers zitten wordt er veel melkzuur geproduceerd. Hierdoor daalt de pH en kunnen er
maagzweren ontstaan. Het bodemgedeelte van de maag heeft een pH van 3-4. Door veel
ruwvoer te geven maakt het paard veel speeksel aan waardoor de pH gehandhaafd blijft. De
maagsappen in de maag bestaan uit water, zoutzuur en een enzym. De maag maakt
knedende bewegingen waardoor deze stoffen goed verdeeld worden en goed in te laten
werken. Het voedsel verlaat de maag via de maagportier, waarna het terecht komt in de 12vingerige darm. Voedsel gaat snel door de maag, maar de maag is zelden leeg. De maag
bevat 3 tot 9 uur na een maaltijd nog voedsel (Klaus Dieter Budras).
1. Slokdarmgedeelte
2. Bodemgedeelte 2a. Corpus 2b. antum
Figuur 5. De maag
2.4 De dunne darm
De dunne darm bestaat uit 3 delen: duodenum – 12-vingerige darm, jejunum- nuchtere
darm, ileum- kronkeldarm. Het voedsel uit de maag komt eerst in de 12-vingerige darm. De
inhoud van de maag en de dunne dar wordt gescheiden door een sterke spier. In het eerste
deel van de dunne darm komen de spijsverteringssappen van de lever en de alvleesklier bij
het te verteren voedsel. De gal uit de lever zorgt ervoor dat het vet in kleinere stukjes wordt
afgebroken. Alvleessap uit de alvleesklier zorgt voor de afbraak van koolhydraten, eiwitten
en vetten. Zetmeel wordt afgebroken tot glucose wat opgenomen kan worden door de
darmwand (Klaus Dieter Budras). Teveel aan suiker is niet goed voor een paard. Er kunnen
schommelingen ontstaan in de bloedsuikerspiegel die uiteindelijk kunnen leiden tot
insulineresistentie. Er kan in de dunne darm maar een beperkte vertering van zetmeel
plaatsvinden. Wanneer de dunne darm geen zetmeel meer kan verteren, wordt het zetmeel
verteerd in de blinde darm en de dikke darm. In deze darmen breken bacteriën zetmeel
verder af. Door deze afbraak kunnen er verteringsproblemen ontstaan. De mate van
vertering van zetmeel verschilt per paard. Daardoor is het ene paard gevoeliger voor koliek
dan het andere paard (Bishop). Het voedsel doet er, afhankelijk van de soort en hoeveelheid
5 tot 6 uur over om door de dikke darm te gaan (Tony Pavord).
Figuur 6. De dunne darm
2.5 De dikke darm
De dikke darm bestaat uit 3 delen: het caecum-blinde darm, het colon- karteldarm, rectumendeldarm. De dikke darm beslaat 64% van de totale spijsvertering (Klaus Dieter Budras).
Hier gebeurt het meeste werk. In de blinde darm van de darm leven veel bacteriën die
zorgen voor vertering van voornamelijk de ruwe celstof. De bacteriën produceren vluchtige
vetzuren die door het paard opgenomen worden en gebruikt worden als energiebron. De
blinde darm is sterk ontwikkeld en is ongeveer 1 meter lang en kan 30 liter bevatten. Het
voedsel verblijft tussen de 15 en 20 uur in de blinde darm. In het eerste deel van het colon
gaat de fermentatie door middel van bacteriën verder. Hier worden ook water en natrium
geabsorbeerd. Verder in het colon krijgt de brij een vaster vorm en gaat het lijken op
ontlasting. Het colon is 7 meter lang en heeft een inhoud tot 176 liter (Klaus Dieter Budras).
Het voedsel verblijft tussen de 18 en 24 uur in het colon. De endeldarm is de verbinding
tussen het colon en het anale kanaal. In de endeldarm wordt de ontlasting opgeslagen. Door
de druk die uitgeoefend wordt op de darmwand komt er een signaal vrij waardoor de mest
uitgedreven wordt. De ontlasting gaat vanuit de endeldarm naar het anale kanaal om
vervolgend via de anus het lichaam te verlaten. De endeldarm is 0,4 meter en kan tot 14 liter
bevatten. Het voedsel verblijft hier 1 tot 2 uur (Klaus Dieter Budras).
2.6 De anus
In de anus vindt de uitdrijving van de mest plaats. De anus wordt aangedreven door 2
spieren: de interne sfincter en de externe sfincter. Deze sfincter zijn normaal
samengetrokken. De interne sfincter kan niet door de wil van het paard samengetrokken
blijven. De externe sfincter kan dat wel ook als er aandrang is tot het uitdrijven van de mest.
Het paard kan dan mesten wanneer het uitkomt. Een paard mest ongeveer 9 keer per dag. In
totaal komt er tussen de 20 en 30 kilo mest uit. De hoeveelheid mest wordt bepaald door de
hoeveelheid ruwvoer dat een paard krijgt. Hoe meer ruwvoer, hoe meer mest (Tony Pavord).
Hoofdstuk 3. Testen op PPID
In sommige gevallen is het mogelijk om op basis van de ziektegeschiedenis en een klinisch
onderzoek PPID vast te stellen. In de meeste gevallen is het nodig om bloedonderzoek te
doen. Er zijn drie verschillende testen aan de hand waarvan PPID kan worden bepaald
3.1 De verschillende soorten testen
3.1.1 Basale ACTH bepaling
Dit is de meest betrouwbare methode om PPID vast te stellen. Bij deze test wordt de waarde
van ACTH vastgesteld. Is deze waarde verhoogd dan kan de diagnose PPID worden gesteld.
Omdat de waarde van ACTH afhankelijk is van het seizoen, worden er 2 referentiemetingen
aangegeven, te weten: 10,5 pmol van augustus tot en met oktober en 6,7 pmol van
november tot en met juli. De beste periode om het paard te testen is de periode van
augustus tot en met oktober. Dit omdat Paarden met PPID in deze periode extra veel ACTH
produceren in vergelijking met gezonde paarden waardoor het verschil tussen een paard
met PPID en een paard zonder extra duidelijk wordt (Gezondheidsdienst voor dieren, 2014).
3.1.2 Dexamethason supressie test (DST)
Dexamethason remt de afgifte van ACTH, waardoor de afgifte van cortisol ook lager is.
Wanneer bij een gezond paard het basaal cortisol verhoogd is door stress zal dit dalen na
een DST. Bij paarden met PPID is dit niet het geval. De waarde van cortisol is na een DST
gelijk of zelfs hoger. Er zijn 2 manieren om een DST uit te voeren. Er kan een overnachttest
worden gedaan, er wordt rond 17.00 uur een bloedmonster afgenomen waarna
dexamethason intramusculair geïnjecteerd wordt. Na 15 tot 19 uur wordt er opnieuw bloed
afgenomen waarna de hoeveelheid cortisol wordt bepaald. De tweede manier om een DST
te doen is door middel van een ochtendtest. Er wordt om 9 uur een bloedmonster genomen
waarna een injectie met dexmethason wordt toegediend. Na 24 uur wordt het tweede
bloedmonster afgenomen. Bij beide testen geldt dat de cortisolwaarde minimaal 10%
gedaald moet zijn ten opzichte van het eerste monster. Is dit niet het geval dan kan PPID
worden vastgesteld. Deze test is niet seizoensgebonden. Wel worden er in de maanden
augustus tot en met oktober veel vals positieve resultaten gemeten. In deze periode is de
test minder bruikbaar. Deze test is niet geschikt voor paarden die hoefbevangen zijn, omdat
het injecteren met dexamethason tot hoefbevangenheid kan leiden (Gezondheidsdienst
voor dieren, 2014).
3.1.3 Thyrotropin-releasing hormone (TRH) stimulatietest
TRH stimuleert de afgifte van ACTH. Paarden met PPID hebben een hogere ACTH waarde na
toediening van TRH dan gezonde paarden. Bij deze test worde twee bloedmonsters
genomen. Het tweede bloedmonster wordt na 10 minuten afgenomen nadat er 1 mg TRH
intraveneus is toegediend. Dit is een vrij nieuwe test en zal in de toekomst meer gebruikt
gaan worden. Ook deze test is in het najaar minder betrouwbaar (Gezondheidsdienst voor
dieren, 2014).
3.2 Welke test te gebruiken?
DST
Basale ACTH
test
>10% daling
cortisol
Geen PPID
nee
<10% daling
cortisol
Laminitis
nee
ja
Geen
verhoogt
ACTH, wel
symptomen
Verhoogd
ACTH, wel
symptomen
TRH-test
ACTH >10
pg/ml
ja
Figuur 7. Gebruik verschillende testen PPID
In figuur 7 is te zien welke testen er zijn, hoe deze gebruikt worden en bij welke uitslagen
PPID vastgesteld wordt (Gezondheidsdienst voor dieren, 2014).
PPID
Figuur 8. Seizoensgebonden waarden ACTH bij het paard.
In figuur 8 valt te zien hoe hoog de ACTH waarden zijn bij paarden zonder PPID en met PPID.
Behalve dat de waardes van een paard met PPID altijd hoger liggen en erg schommelen, is
ook te zien dat de waardes van een paard met PPID in de maanden juli tot en met november
heel erg verhoogd zijn. Deze maanden zijn dan ook de beste maanden om de ACTH test uit
te voeren, hoewel de test ook in de andere maanden kan aantonen dat een paard PPID
heeft.
Hoofdstuk 5: Behandeling van PPID
5.1 Medicatie
PPID is niet te genezen. De behandeling is erop gericht de symptomen te verminderen. Dit
gebeurt door middelen die de afgifte van hormonen remmen, dopamine agonisten genoemd
De medicijnen moeten de rest van het paard zijn leven worden toegediend, dit omdat de
oorzaak er niet mee wordt weggenomen en het dus puur klachtenverminderend werkt. Bij
de meeste paarden zie je de eerste resultaten al binnen 6 weken. De eerste verbeteringen
zijn die van het verlies van de lange haren en de activiteit van het paard neemt vaak toe.
Daarnaast is het belangrijk om binnen 4 tot 6 weken na de start van de behandeling de
bloedwaardes opnieuw te laten controleren. Wanneer er binnen 4 tot 6 weken geen
verandering optreedt, moet de dosering van de medicijnen verhoogd worden. Nadat de
juiste dosering is vastgesteld is het raadzaam het paard 1-2 keer per jaar te laten controleren
(Boehringer Ingelheim, 2014).
Het medicijn wat gebruikt wordt is pergolide. Voor 2012 was pergolide een medicijn wat
gebruikt werd voor patiënten met de ziekte van Parkinson. Tegenwoordig wordt dit medicijn
bijna niet meer gebruikt voor mensen, omdat het teveel bijwerkingen kent. Sinds 2012 is er
een middel op de markt, dat geregistreerd is voor paarden, namelijk Prascend. Het bestaat
in tabletvorm en hoeft maar 1 maal daags toegediend te worden. Eén tablet komt overeen
met 1 mg en is bestemd voor een paard van 500 kilo. In tabel 2 staan de aanvangsdoseringen
aangegeven voor paarden met verschillende lichaamsgewichten. De tablet kan door het voer
gemengd worden. Voor paarden die de tablet dan niet opeten kan de tablet in een stukje
appel verstopt worden of opgelost worden in water en direct in de mond gegeven worden
(Boehringer Ingelheim, 2014).
Lichaamsgewicht paard
200-400 kg
401-600 kg
601-850 kg
851-1000 kg
Aanvangsdosering
0,5 mg
1,0 mg
1,5 mg
2,0 mg
Aantal tabletten
½
1
1½
2
Tabel 2. Aanvangsdoseringen en aantal tabletten Prascend
5.1.1 bijwerkingen medicatie
Bijwerkingen komen niet vaak voor. De bekendste bijwerkingen zijn: zweten en gebrek aan
eetlust. Wanneer deze bijwerkingen niet binnen een aantal dagen afnemen, kan de
behandeling 2 tot 3 dagen worden gestopt, waarna de behandeling voortgezet wordt met
een halve dosering. Na 2 weken kan de dosering weer worden verhoogd tot de normale
dosering.
Het blijft belangrijk om paarden met PPID goed te monitoren. Het kan zijn dat de
symptomen erger worden en dat de dosering moet worden aangepast.
Een nadeel van dit medicijn is dat het op de FEI lijst voor verboden middelen staat. Hierdoor
is het niet mogelijk om met een paard met PPID wedstrijden te rijden. In figuur 4 is het
uittreksel te zien waaruit blijkt dat pergolide inderdaad als doping wordt gezien (FEI clean
sport, 2012).
Figuur 9. Uittreksel FEI pergolide
5.2 overige behandeling
Naast de medicijnen is een goede verzorging erg belangrijk. Het is belangrijk dat de paarden
regelmatig naar de hoefsmid gaan en tijdig ontwormd worden. Daarnaast is regelmatige
gebitscontrole erg belangrijk. Daarnaast is een uitgebalanceerd dieet van belang. In de
volgende hoofdstukken wordt hier op in gegaan.
Hoofdstuk 6. Voeding en voedingsstoffen
6.1 Soorten voedingsmiddelen
Een paard heeft, net als de mens, voeding nodig om te kunnen functioneren. Wat er gevoerd
wordt is afhankelijk van onder andere de leeftijd, lichamelijke conditie en de mate van
beweging. De verschillende soorten paardenvoeding worden vaak opgedeeld in ruwvoer of
krachtvoer. Onder ruwvoer verstaat men gras, hooi en kuilgras. Ruwvoer is de basis voor de
paardenvoeding, de vezels in dit voer bevorderen de darmwerking van het paard. Wanneer
het paard wordt gebruikt voor de sport of wanneer de lichamelijke conditie van het paard
niet optimaal is, wordt er vaak krachtvoer bijgegeven. Krachtvoer wordt vaak in
brokkenvorm gevoerd. Het belangrijkste verschil tussen krachtvoer en ruwvoer is gehalte
aan droge stof, dit is wat overblijft wanneer al het vocht uit het voer is gehaald. Krachtvoer
heeft een hoger gehalte aan droge stof dan ruwvoer.
De totale hoeveelheid voer die een paard op kan nemen, wordt bepaald door de
hoeveelheid droge stof. Van een vochtrijk voedingsmiddel kan een paard meer opnemen
dan van een vochtarm voedingsmiddel. Een paard kan maximaal 2,5 kg droge stof per 100 kg
lichaamsgewicht opnemen (McGowan CM, 2013).
6.2 Voedingsstoffen
Er zijn verschillende voedingsstoffen die van belang zijn voor een goede gezondheid van het
paard. Deze voedingsstoffen hebben allemaal een eigen functie. De voedingsstoffen worden
onderverdeeld in macronutriënten (waar meer van nodig is) en micronutriënten (waar
relatief gezien maar een klein beetje van nodig is). Hieronder staan de meest belangrijke
voedingsstoffen beschreven.
6.2.1 Macronutriënten
Dit zijn de stoffen die energie leveren aan het paard, waardoor het lichaam van het dier kan
functioneren en bijvoorbeeld de spieren hun werk kunnen doen.
Energie
Energie wordt in het paardenlichaam gevormd wanneer koolhydraten, vetten en eiwitten
worden verbrand. Energie wordt gebruikt om alle processen in het lichaam te laten werken.
De hoeveelheid energie die een paard nodig heeft is afhankelijk van onder andere zijn
leeftijd, leefomstandigheden en beweging. Voorheen werd de hoeveelheid energie van een
voedermiddel aangeduid met het begrip VEP (voedereenheid paard), nu wordt er vaker
gebruik gemaakt van de eenheid EWpa (energie waarde paard) (CVB, 2013).
Belangrijk bij de bepaling van de energiebehoefte van het paard is om rekening te houden
met energieverliezen, deze verliezen treden op bij de vertering in de vorm van bijvoorbeeld
warmte. De energie die daadwerkelijk gebruikt kan worden buiten de vertering van het
voedsel om noemen we de netto-energie (CVB, 2013).
Eiwit
Eiwitten hebben een aantal belangrijke functies in het paardenlichaam, zo zijn ze van
essentieel belang bij de opbouw van spieren, dragen ze bij aan de stofwisseling en hebben ze
een functie bij de afweer en de bloedstolling. Eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren
waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de essentiële en niet-essentiële aminozuren.
Essentiële aminozuren zijn de aminozuren die het lichaam niet zelf aan kan maken, deze
moeten dus aanwezig zijn in het voedsel. De niet- essentiële aminozuren kunnen door het
lichaam worden gemaakt uit andere aminozuren. Er zijn een aantal soorten eiwitten die het
belangrijkst zijn of het meest voorkomen in het paardenlichaam. Dit zijn:
-
-
-
Enzymen: Eiwitmoleculen die van belang zijn voor de verschillende chemische
processen in het paardenlichaam, zoals de vertering. Een voorbeeld van een enzym is
amylase wat zorgt voor de afbraak van zetmeel tot glucose, wat opgenomen kan
worden in het bloed.
Hormonen: Chemische boodschappers die lichaamsprocessen reguleren. Een
voorbeeld hiervan zijn de geslachtshormonen die een functie hebben bij de
voortplanting.
Structuureiwitten: Eiwitten die een functie hebben bij de opbouw van spier- en
bindweefsel, haar en hoeven.
Transporteiwitten: Deze eiwitten zitten voornamelijk in het bloed. Zij hebben als
functie het vervoeren van nutriënten (zoals hemoglobine) door het lichaam (Bishop).
Eiwitten hebben maar een klein aandeel in de energievoorziening van het paard, ze
leveren maar een klein beetje energie per gram. Een eventueel overschot aan eiwitten is
een belasting voor de nieren, belangrijk is daarom om niet te veel boven de behoefte te
voeren. De eiwitwaarde van voedermiddelen voor paarden en de eiwitbehoefte van
paarden wordt in Nederland vaak vermeld in verteerbaar ruw eiwit (VRE) (CVB, 2013).
Ruwe celstof
Ruwe celstof is van belang voor een goede darmwerking van het paard, en wordt vooral
aangetroffen in het ruwvoer. Een belangrijke eigenschap van ruwe celstof is het feit dat het
zorgt voor energielevering op de lange termijn. Het paardenlichaam heeft twintig uur nodig
om een flink portie hooi volledig om te zetten in bruikbare brandstof. Bacteriën in de dikke
darm zorgen ervoor dat de ruwe celstof wordt omgezet in vluchtige vetzuren zoals
boterzuur, propionzuur en azijnzuur. Deze vetzuren dienen als voedingsbron voor organen,
spieren en zenuwen (Hippostar, 2013)
Overige koolhydraten
Buiten de ruwe celstof bevat de paardenvoeding nog andere koolhydraten waaronder
zetmeel. Koolhydraten zijn in de vorm van suiker te vinden in fruit, paardensnoepjes,
likstenen en toegevoegd aan paardenvoer. Zetmeel is een ingewikkeld gebouwde
koolhydraat, dit heeft als gevolg dat het niet direct wordt opgenomen in het bloed maar
eerst moet worden afgebroken tot glucose alvorens het in de bloedbaan kan worden
opgenomen en als energiebron gebruikt kan worden.
Vet
Vet heeft als belangrijkste functie het leveren van energie, het levert per gram de meeste
energie in vergelijking met andere macronutriënten. Vetrijke diëten worden om die reden
alleen voorgeschreven aan paarden die werk doen waarvoor ze langdurig energie nodig
hebben. Vet wat niet wordt verbruikt wordt omgezet in lichaamsvet waardoor het paard te
zwaar wordt. We spreken van een overschot aan vet in de voeding wanneer meer dan vier
tot zes procent van de totale inname uit vet bestaat (Bishop).
Bij de vetten wordt onderscheid gemaakt tussen de essentiële en niet essentiële vetzuren,
waarbij de essentiële vetzuren in de voeding aanwezig moeten zijn. De niet essentiële
vetzuren kunnen in het lichaam gemaakt worden uit andere (essentiële) vetzuren. De twee
grootste en belangrijkste groepen essentiële vetzuren zijn de omega 3 en omega 6 vetzuren.
Belangrijk is dat er een goede balans tussen de omega 3 en de omega 6 vetzuren aanwezig
is. Wanneer het paard zich uitsluitend kan voeden met grassen en planten zal er een
perfecte balans zijn. Echter door het voeren van omega 6 rijke voedingsmiddelen en granen
is vaak de balans verstoord. Belangrijk is daarom te zorgen voor een extra aan omega 3
vetzuren. Deze vetzuren hebben een aantal positieve gevolgen; zij zorgen voor een gezonde
en glanzende vacht, zorgen voor gezondere hoeven met minder kans op hoefbevangenheid,
een betere weerstand en een betere bloedcirculatie. Behalve voor energielevering heeft vet
als belangrijke functie het oplossen van de vetoplosbare vitamines (Tony Pavord).
6.2.2 Micronutriënten
Behalve de macronutriënten bevat de paardenvoeding ook een aantal stoffen in kleinere
hoeveelheid. Dit zijn de mineralen en vitamines, micronutriënten genoemd. Er zijn een aantal
micronutriënten sterk van belang voor het paard. Deze stoffen leveren vrijwel geen energie
maar hebben allemaal een andere belangrijke functie in het paardenlichaam.
6.2.2.1 Mineralen en spoorelementen
Calcium en fosfaat
Calcium en fosfaat zijn twee mineralen die van zeer groot belang zijn voor een goede
opbouw van de botten van het paard. 99% van het calcium en 80% van het fosfor in het
lichaam is aanwezig in het botweefsel. Verder hebben calcium en fosfaat nog een kleinere
taak in het goed laten functioneren van spieren, zenuwen, enzymen en
stofwisselingsprocessen (CVB, 2013).
Er zijn bepaalde hormonale regulatiesystemen in het lichaam aanwezig die ervoor zorgen dat
het calciumgehalte in het bloed optimaal blijft. De absorptie (opname) van calcium wordt
beïnvloed door de hoeveelheid fosfor in het voer, de vitamine D voorziening en de
hoeveelheid calcium in het voer. Niet alle fosfaat die in de voeding zit kan gebruikt worden
voor processen in het lichaam, fosfaat kan gebonden zijn aan fytinezuur. Dit houdt in dat het
fosfaat niet vrijkomt in de darmen. De darmen zorgen er normaal gesproken voor dat het
fosfaat beschikbaar is voor absorptie, maar wanneer het fosfaat niet vrijkomt, kan dit proces
ook niet plaatsvinden.
De verhouding van calcium en fosfaat in het voer van het paard wordt vaak als een van de
meest belangrijke eisen aan het voer gezien. Wanneer het gehalte calcium erg hoog ligt,
wordt de absorptie van fosfaat geremd. Wanneer het gehalte fosfaat hoog ligt, zorgt dit voor
een verminderde absorptie van calcium. Vaak wordt een ideale verhouding calcium: fosfaat
aangehouden van 2:1. Dit houdt in dat er tweemaal zoveel calcium als fosfaat in het voer
mag zitten (Bishop).
Een tekort aan calcium en fosfaat kan leiden tot het ontkalken van de botten bij volwassen
paarden en het verkeerd vormen van de botten bij jonge paarden. Een overschot aan
calcium en fosfaat kan ervoor zorgen dat er calcium wordt afgezet in vaatwanden, nieren en
longen (CVB, 2013).
Magnesium
Magnesium komt, net als calcium en fosfaat, voor in het bot- en spierweefsel van het paard.
Het magnesium speelt een rol bij de activering van bepaalde enzymen, het samentrekken
van de spieren en voor de prikkeloverdracht van zenuwen naar spieren. De absorptie van
magnesium wordt niet geregeld door hormonen, maar het lichaam zorgt er voor dat het
opneemt wat nodig is en de rest wordt via urine door de nieren uitgescheiden. Een
overschot aan magnesium is haast niet mogelijk, pas bij zeer grote overdosering kan diarree
ontstaan. De magnesiumbehoefte van het paard is relatief laag, hierdoor wordt een tekort
ook niet vaak waargenomen (CVB, 2013).
Natrium
Natrium wordt, wanneer het een chemische verbinding aan gaat met chloride, vaak
keukenzout genoemd. De chemische naam voor deze stof is natriumchloride. Natrium heeft
een zeer belangrijke rol bij het in stand houden van een juiste verhouding van stoffen in het
lichaam.
Wanneer het dier zweet wordt er, naast vocht, ook een hoeveelheid natriumchloride
uitgescheiden. Dit verlies kan oplopen tot soms wel 60 gram natriumchloride per dag bij
zware arbeid in een hoge omgevingstemperatuur.
Plantaardige voedingsmiddelen zijn vaak arm aan natrium. Een tekort aan natrium uit zich
vaak door een verminderde eetlust, neiging om te likken en een droge huid. Een tekort aan
natrium kan aangevuld worden door het aanbieden van een liksteen, deze bevat een
hoeveelheid natrium. Op deze manier kan het dier zelf zorgen dat het natriumgehalte weer
op peil komt. Belangrijk hierbij is wel dat er ook voldoende vocht wordt aangeboden,
wanneer dit niet het geval is, is er kans op een zoutvergiftiging. De symptomen hiervan lijken
erg op die van een zouttekort maar hiernaast wordt ook een stijging van de bloeddruk
waargenomen (Bishop).
Koper
Koper is een belangrijk onderdeel van een aantal belangrijke enzymen in het lichaam en
speelt onder andere een rol in het transport van ijzer in het lichaam. De koperopname vindt
plaats in de dunne darm. Niet al het koper wat in het voer aanwezig is kan worden
geabsorbeerd. Wanneer het voer een hoog zinkgehalte heeft, wordt de opname van koper
verminderd.
Wanneer een kopertekort plaatsvindt worden er verschijnselen waargenomen waaronder
het hebben van een doffe vacht, dikke gewrichten, bloedarmoede en diarree. Een te hoge
opname van koper is niet schadelijk (Bishop).
IJzer
IJzer is voor een groot deel in het lichaam aanwezig in de vorm van hemoglobine in de rode
bloedcellen. Hemoglobine is verantwoordelijk voor het transport van zuurstof naar de
weefsels. Daarnaast is ijzer ook aanwezig in spierweefsel en in een aantal enzymsystemen.
De absorptie van ijzer ligt erg laag, ongeveer 5-10% van het in voeding aanwezige ijzer kan in
het lichaam worden opgenomen. De absorptie kan worden belemmerd door onder andere
de aanwezigheid van andere metalen waaronder zink, koper en mangaan. Een tekort aan
ijzer zal leiden tot bloedarmoede. Een overschot van ijzer komt door de geringe absorptie
niet snel voor. Wel kan een overschot aan ijzer in de voeding leiden tot minder opnamen van
koper en mangaan (Bishop).
Zink
Zink speelt een belangrijke rol in de handhaving van eiwitstructuren in de spieren. Daarnaast
is het ook verantwoordelijk voor het activeren van een aantal enzymen. De absorptie van
zink uit de dunne darm wordt geremd door de aanwezigheid van fytinezuur en fosfaten. In
combinatie met calcium wordt een complex gevormd dat zeer slecht oplosbaar is en
waardoor zink nog moeilijker te absorberen is. Calcium remt de opname van zink daarom
alleen wanneer ook fytinezuur aanwezig is. Fytinezuur komt voor in granen. Overschotten en
tekorten aan zink zijn zeer zeldzaam, het voer bevat meestal voldoende zink (Bishop).
Selenium
Selenium speelt samen met vitamine E een belangrijke rol bij de bescherming van de cellen
in het lichaam tegen beschadiging door afvalstoffen die ontstaan bij inspanning (melkzuur).
Verder heeft selenium een belangrijke functie bij het behoud van een gezonde vacht, nagels
en hoeven en draagt het bij aan het goed functioneren van het immuunsysteem van het
lichaam. En tekort heeft voor een volwassen paard een verminderde weerstand en groei tot
gevolg. Een overschot aan Selenium veroorzaakt evenwichtsproblemen, bloedarmoede,
ademhalingsproblemen en uitval van de manen en staart (Paardendrogist).
6.2.2.2 Vitamines
Een aantal vitamines zijn van groot belang voor de gezondheid van het paard. Voor de
indeling van de vitamines wordt onderscheid gemaakt tussen de vet oplosbare en de water
oplosbare vitamines. De vet oplosbare vitamines kunnen worden opgeslagen in het
lichaamsweefsel van het paard, de water oplosbare vitamines kunnen niet goed worden
opgeslagen in het lichaam, een overschot hiervan wordt afgevoerd met de urine. De
hoeveelheid van een bepaalde vitamine die in het voer voorkomt wordt vaak aangegeven in
IE, dit staat voor internationale eenheid. Op deze manier wordt er wereldwijd dezelfde
eenheden gebruikt. Om de in Nederland gebruikelijke maten te krijgen moet de IE worden
omgerekend in microgrammen of milligrammen, de omrekenmaat staat bij de uitleg van de
vitamines aangegeven.
Vitamine A
Vitamine A is een van de vet oplosbare vitamines. Het kan in het lichaam worden gemaakt
uit beta-caroteen, een belangrijke antioxidant. Beta-caroteen draagt daarom ook wel de
naam provitamine A. Vitamine A is belangrijk voor de huid, de ogen, de vruchtbaarheid en
de weerstand van het paard. Vitamine A is verder van belang voor het herstel en behoud van
de weefsels. Ook versnelt het de vorming van nieuwe huidcellen (Bishop).
De hoeveelheid vitamine A en bètacaroteen wordt weergegeven in retinol-equivalenten
(RE). 1 microgram retinol = 1 retinolequivalent = 12 microgram bètacaroteen = 3,33 IE
retinol. Om van het IE naar het aantal microgrammen te komen is een omrekening nodig,
waarbij 1 IE gelijk is aan 0.3 microgram vitamine A (CVB, 2013).
Vitamine D
Vitamine D is net als vitamine A ook een vet oplosbare vitamine. Het is van belang voor een
goede opname van calcium en fosfor. Vitamine D komt voor in twee vormen: vitamine D2 en
D3. Vitamine D3 wordt ’s zomers, onder invloed van zonlicht, in de huid aangemaakt.
Vitamine D2 kan worden opgenomen uit plantaardig voedsel zoals gras of hooi. Vitamine D
reguleert de aanmaak van keratine, de opperhuid van het paard is bedekt met een laagje
van deze stof. Keratine is een eiwit en zorgt ervoor dat de huid waterafstotend is. Een tekort
aan vitamine D leidt onder andere tot botafwijkingen doordat calcium niet goed meer kan
worden opgenomen. Belangrijk is om paarden die weinig direct zonlicht krijgen extra
vitamine D aan te bieden in de voeding (Bishop). Ook vitamine D wordt vaak in IE
aangegeven, hierbij is 1IE 0,025 microgram vitamine D (CVB, 2013).
Vitamine E
Vitamine E is ook een vet oplosbare vitamine. Het helpt het lichaam bij de afvoer van
afvalstoffen, waaronder de spierafvalstoffen zoals melkzuur. Daarnaast is vitamine E ook
belangrijk voor de spierfunctie, de vruchtbaarheid en voor de ondersteuning van de
wondgenezing. Vitamine E is vanwege de bescherming tegen afvalstoffen erg belangrijk voor
paarden die hoog in de sport lopen, drachtige merries en opgroeiende paarden. Vitamine E
zit onder andere in gras, zeewier en olie. Een tekort komt vaak voor bij paarden die weinig
weidegang krijgen, hierbij is aanvulling in de vorm van een supplement sterk aanbevolen om
problemen met de spieren te voorkomen (Bishop). Voor vitamine E geldt: 1IE = 0,67 mg
vitamine E (CVB, 2013).
Vitamine K
Vitamine K wordt, net als de verschillende vitamines B, geproduceerd in de dikke darm door
de daar aanwezige micro-organismen. Het is een vetoplosbare vitamine en is belangrijk voor
de bloedstolling. Een gebrek aan Vitamine K treedt alleen op na langdurige verstoring van de
dikke darm (Bishop).
Vitamine C
Vitamine C is een water oplosbare vitamine. Het is onmisbaar voor de aanmaak van
bindweefsel en kraakbeen. Ook verbetert het de opname van Calcium en Magnesium. Een
paard maakt over het algemeen zelf voldoende vitamine C aan. Uit onderzoek blijkt dat
dieren extra vitamine C gaan produceren om zich af te kunnen weren tegen stress.
Toevoeging kan daarom zinvol zijn bij paarden die moeten herstellen van ziekte en bij
paarden die grote inspanningen moeten verrichten. Het lichaam neemt zoveel vitamine C op
als nodig is. Wat het lichaam niet nodig heeft, zal deels worden uitgescheiden via de urine.
Wanneer een grote overdosis wordt gevoerd blijft de vitamine C in de darmen, trekt daar
water aan en op deze manier ontstaat er diarree (Bishop).
Vitamine B-complex
De B vitamines spelen een belangrijke rol in de opbouw van het lichaam. Het is belangrijk
voor het zenuwstelsel en de bloedcellen, maar ook voor de verbranding van voedingsstoffen.
B vitamines zijn goed voor een gezonde spijsvertering en een goede werking van het
zenuwstelsel tijdens stressvolle situaties. Er zijn verschillende soorten B vitamines met
allemaal een andere belangrijke functie (Bishop).


Thiamine (= vitamine B1); belangrijk voor de spijsvertering, spieren, hart en het
zenuwstelsel. Vitamine B1 verhoogt de energietoevoer naar de spieren, waardoor
deze meer kunnen groeien. Een hogere dosering vitamine B1 kan helpen bij het
behoud van kalmte en vermindering van nerveus gedrag.
Riboflavine (= vitamine B2); in combinatie met B3 en B5 is vitamine B2 ( =
Riboflavine) belangrijk voor de spijsvertering en de energiehuishouding. De aanmaak
vindt plaats in de darmen. Tijdens stresssituaties vermindert de aanmaak. Een tekort








uit zich o.a. in een verminderde eet- en werklust, een langzamer herstel en
vermoeidheid.
Nicotinamide (= vitamine B3); in combinatie met B2 en B5 belangrijk voor de
spijsvertering en de energiehuishouding.
Pantotheenzuur (= vitamine B5); In combinatie met B2 en B3 belangrijk voor de
spijsvertering en de energiehuishouding.
Pyridoxine (= vitamine B6); in combinatie met B12 is vitamine B6 belangrijk voor de
aanmaak van rode bloedlichaampjes. Een tekort uit zich o.a. in bloedarmoede
Biotine (= vitamine B8); is belangrijk voor de huid, de vacht en het hoorn.
Foliumzuur (= vitamine B11); belangrijk voor de energiehuishouding en de productie
van rode bloedlichaampjes. Sportpaarden hebben een grotere behoefte aan
foliumzuur.
Cyanocobalamine (= vitamine B12); In combinatie met B6 belangrijk voor de aanmaak
van rode bloedlichaampjes.
Inositol; dit is een natuurlijke stof die lijkt op suiker of koolhydraat en die over het
algemeen tot de groep B-vitaminen wordt gerekend. Het is een vitamineachtige stof
die fungeert als co-enzym in diverse stofwisselingsprocessen. Samen met choline is
inositol één van de aanmaakstoffen voor de hersenen en helpt om de weerstand
tegen stress te verhogen. Inositol is ook belangrijk voor een gezonde haargroei en
stimuleert de lever en de darmwerking.
Choline; ondersteunt de hersenfunctie, leverfunctie en het hart- en vaatsysteem en is
vooral betrokken is bij de impulsoverdracht van zenuwcellen naar spieren.
Hoofdstuk 7. Voedingsbehoefte gezond paard en paard met PPID
Het is voor een paard met PPID belangrijk dat het voedingsbeleid goed aansluit op de
specifieke behoeften die passen bij deze ziekte. Het is daarom belangrijk om te kijken naar de
verschillen in hoeveelheden voedingsstoffen die nodig zijn voor een gezond paard en een
paard met PPID.
7.1 Belangrijke kenmerken dieet voor paarden met PPID
Suiker/ zetmeel
Een van de belangrijkste en meest bekende voedingsstof die in een zo klein mogelijke
hoeveelheid in het voer aanwezig moet zijn is suiker. Om duidelijk te maken waarom suiker
zoveel mogelijk geweerd moet worden uit de voeding is het belangrijk dat eerst inzicht
wordt gegeven in de manier waarop suikers en ook zetmeel in het bloed worden
opgenomen waardoor het bruikbaar wordt voor het paard. Suikers en zetmeel bestaan
allemaal voor een deel of in het geheel uit glucose. Glucose is een belangrijke stof voor het
functioneren van zowel paard als mens. De hersenen voeden zich bijvoorbeeld voor een
groot deel met glucose, daarnaast zijn ook de spieren een belangrijke bestemming voor de
glucose. Het is dus belangrijk dat er altijd glucose aanwezig is in het lichaam. Wanneer er in
het voedsel een te grote hoeveelheid glucose aanwezig is, wordt het overschot opgeslagen
in de lever en de spieren in de vorm van glycogeen. Het hormoon wat hiervoor
verantwoordelijk is noemen wij insuline. Insuline is daarnaast verantwoordelijk voor het in
de cellen opnemen van glucose. Wanneer op een bepaald moment het glucosegehalte in het
bloed gedaald is, komt er een ander proces op gang. Tijdens dit proces zorgt glucagon ervoor
dat het in de lever en spieren opgeslagen glycogeen weer terug omgezet wordt in glucose.
In hoofdstuk 1 is al uitgelegd wat de term insulineresistentie inhoudt. Het betekent dat er
wel genoeg insuline in het lichaam wordt aangemaakt, maar dat de cellen in het lichaam niet
voldoende reageren op deze insuline. Er is daarom veel insuline nodig om de glucose toch in
de cellen op te nemen. In de medische wereld voor mensen noemt men dit Diabetes mellitus
type 2, een welvaartsziekte. Dit houdt in dat een ongezonde leefstijl, vaak in combinatie met
overgewicht, een belangrijke oorzaak is voor het ontwikkelen van deze ziekte. Ook bij
paarden kan dit een belangrijke oorzaak zijn. Een andere oorzaak van een te hoog
bloedsuikergehalte is het feit dat het lichaam geen insuline aanmaakt. Dit wordt Diabetes
mellitus type 1 genoemd.
Wanneer de voeding van paarden met PPID in combinatie met insulineresistentie een hoog
gehalte aan suikers en zetmeel bevat, is het voor het lichaam erg lastig om al de glucose die
hierin zit te benutten. De hoge dosis insuline die hiervoor nodig is, brengt erg veel schade
aan in het lichaam. Het is daarom belangrijk om te zorgen voor een suiker- en zetmeelarm
dieet.
Vitamine A en vitamine E
Vitamine A en vitamine E zijn antioxidanten genoemd. De werking van antioxidanten berust
op het wegvangen van vrije radicalen. Vrije radicalen zijn stoffen die schade kunnen
aanrichten aan cellen en weefsels waarmee ze kunnen zorgen voor allerlei bijwerkingen
waaronder infecties. Een paard met PPID heeft vaak een verminderde weerstand en is
daarmee juist vatbaarder voor deze infecties. Wanneer er dus een voldoende hoeveelheid
vitamine A en vitamine E in het voer zitten zullen deze zorgen dat de kans op infecties
verminderd wordt. Vitamine E zit in hoge mate in vers gras, dit bevat echter ook een hoop
suiker waardoor dit uit het rantsoen van het paard gehaald moet worden. Een krachtvoer
moet daarom een redelijk hoge hoeveelheid vitamine E bevatten.
7.2 Behoefte verschillende nutriënten
In onderstaande tabel is te zien wat de aanbeveling is voor de verschillende voedingsstoffen.
Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de voedingsbehoefte voor een gezond paard en die
voor een paard met PPID. Er is hier gekeken naar de behoefte van een pony van 400 kg. Voor
de beweging is gekeken naar de arbeidsklasse van het paard. Deze is aangegeven in het
aantal minuten per uur dat het paard in een bepaalde gang loopt. De pony waar het in dit
onderzoek om gaat loopt in de manegelessen. Hierbij past arbeidsklasse 1. De pony loopt
gemiddeld twee uur per dag in de manegelessen. Omdat het stofwisselingsniveau van een
paard dat arbeid verricht hoger ligt, is er voor de energie en eiwit behoefte een dagelijks
hogere inname nodig voor onderhoud. De laatste kolom geeft de behoefte voor paarden met
PPID aan. In Nederland is men nog niet erg goed op de hoogte over het belang van gezonde
voeding bij paarden met PPID, hierbij zijn zeker geen behoeften van de verschillende
voedingsstoffen bekend. In Engeland is men hier al verder mee, de gegevens uit deze kolom
komen dan ook vanuit Engelse literatuur (McGowan CM, 2013).
Voedingsstof Behoefte voor
onderhoud
gezond paard
Toeslagen voor
arbeid (twee uur
per dag)
Behoefte voor
onderhoud en arbeid
EWpA: 3,49 + 0,19 +
1,60 = 5,28/ dag
Energie
EWpa:
3,49/dag
Eiwit
VREp: 270
gram/dag
Calcium
Fosfor
Magnesium
Kalium
Natrium
Chloor
IJzer
Koper
Zink
Mangaan
Selenium
Vitamine A
21 gram/dag
15 gram/dag
7,8 gram/dag
26 gram/dag
10 gram/dag
42 gram/dag
416 mg/dag
92 mg/dag
416 mg/dag
416 mg/dag
1,2 mg/dag
12000 IE/dag
Extra toeslag op
onderhoud:
0,19/dag
Voor beweging:
0,80/uur =
1,60/dag
Extra toeslag op
onderhoud: 15
gram/dag
Voor beweging: 60
gram/uur =
120/dag
+ 0,9 gram/dag
+0,1 gram/dag
+0,5 gram/dag
+8 gram/dag
+13 gram/dag
+22 gram/dag
Geen toeslag
Geen toeslag
Geen toeslag
Geen toeslag
Geen toeslag
6000 IE/dag
Vitamine D
2640 IE/dag
Geen toeslag
2640 IE x 0.025= 66
microgram/dag
Vitamine E
400 IE/dag
400 IE/dag
800 IE x 0.67= 536
mg/dag
Behoefte voor
paard met PPID
(McGowan CM,
2013)
Geen
verandering.
5.28/dag
VREp: 270 + 15 + 120
= 405 gram/dag
Geen
verandering. 405
gram/dag
21,9 gram/dag
15,1 gram/dag
8,3 gram/dag
34 gram/dag
23 gram/dag
64 gram/dag
416 mg/dag
92 mg/dag
416 mg/dag
416 mg/dag
1,2 mg/dag
18000 IE x0,3 = 5400
microgram/dag
22 gram/dag
15 gram/dag
7.5 gram/dag
34 gram/dag
23 gram/dag
64 gram/dag
416 mg/dag
100 mg/dag
400 mg/dag
416 mg/dag
1 mg/dag
21000 IE/dag =
6300
microgram/dag
3300 IE/dag =
82.5
microgram/dag
1200-1600 IE/dag
= 804-1072
mg/dag
Tabel 3. Behoefte voedingsstoffen gezond paard en paard met PPID
Uit bovenstaande tabel blijkt dat er geen grote verschillen zijn in de aanbeveling van de
meeste voedingsstoffen voor een paard met PPID in vergelijking met een paard zonder deze
aandoening. Er zijn echter een aantal voedingsstoffen die toch iets meer aandacht nodig
hebben. Hier is aan het begin van dit hoofdstuk al verder op ingegaan.
7.3 Voedingsstoffen in ruwvoer
Om te weten wat er gevoerd kan worden aan krachtvoer is het belangrijk om te weten welke
hoeveelheid van de verschillende voedingsstoffen er in het gevoerde ruwvoer zit. Om dit
duidelijk te krijgen is er in onderstaande tabel aangegeven wat de gehalten van de
verschillende voedingsstoffen in het hooi dat de pony krijgt zit. De pony uit dit onderzoek
krijgt dagelijks 7.5 Kg hooi.
Voedingsstoffen per
kg product
Droge stof (g/kg)
Ruw eiwit
Ruw vet
Hooi (7.5 kg/dag) (CVB, 2013)
834 g/kg
116 g/kg
24 g/kg
totaal: 6255gram
totaal: 870 gram
totaal: 180 gram
Ruwe celstof
265 g/kg
totaal: 1988 gram
Zetmeel
Suiker
Calcium
Fosfor
Magnesium
Kalium
Natrium
Chloor
IJzer
Koper
Zink
Selenium
Vitamine A
124 g/kg
totaal: 930 gram
4.8 g/kg
totaal: 36 gram
3.1 g/kg
totaal: 23 gram
2.2 g/kg
totaal: 16.5 gram
20.6 g/kg totaal: 154 gram
1.8 g/kg
totaal: 13.5 gram
12.3 g/kg totaal: 92 gram
310 mg/kg totaal: 2325 mg
6 mg/kg
totaal: 45 mg
34 mg/kg totaal: 255 mg
0.047mg/kg
totaal: 0.35 mg
4800 IE/kg = 1440
microgram/kg
Totaal: 10800 microgram
580 IE/kg= 14.5 microgram /kg
Totaal: 108 microgram
60 IE/kg = 40.2 mg/kg
Totaal: 301.5 mg
Vitamine D
Vitamine E
Nog nodig uit krachtvoer
(behoefte-inname uit ruwvoer)
405-870 = -465 gram
Geen behoefte bekend. Voer
mag minimaal 6% vet bevatten.
Geen behoefte bekend.
Minimaal 10% van het voer
moet uit ruwe celstof bestaan
Zo laag mogelijk
Zo laag mogelijk
22-36 = -14 gram gram
15-23 = -8 gram
7.5-16.5 = -9 gram
34-154 = -120 gram
23-13.5 = 9.5 gram
64-92 = -28 gram
416-2325 mg= -1909 mg
100-45 = 55 mg
400-255 = 145 mg
1-0.35 = 0.65 mg
6300-10800 = -4500
microgram
82.5-108 = -25.5 microgram
804-301.5 = 502.5 mg
1072- 301.5 = 770.5 mg
Tabel 4. Voedingsstoffen aanwezig in ruwvoer
Uit tabel 4 blijkt dat van de meeste voedingsstoffen de behoefte al is overschreden door de
inname van het hooi. Deze inname heeft echter nog niet de bovengrens van inname bereikt.
Er wordt vanuit gegaan dat de ingenomen hoeveelheden daarom ook niet schadelijk zullen
zijn. De stoffen waarvan een te hoge dosis het eerst leidt tot problemen zijn vitamine A,
vitamine D en Selenium. Uit tabel 4 blijkt dat vitamine A en vitamine D wel in overschot in de
voeding aanwezig zijn. Echter, vitamine A is pas schadelijk bij een dosis hoger dan 12000
microgram/100 kg lichaamsgewicht. Vitamine D is schadelijk bij een dosis hoger dan 200
microgram. Beide maximale waardes worden niet gehaald. Echter is het wel belangrijk om te
letten op een niet te hoge dosis van vitamine D in het krachtvoer, aangezien de maximale
dosis redelijk snel bereikt is. De overige voedingsstoffen (m.u.v. eiwit en energie)zijn over
het algemeen pas toxisch wanneer 10 maal de aanbevolen hoeveelheid wordt ingenomen. In
het rood zijn de voedingsstoffen aangegeven waar nog niet voldoende van wordt
ingenomen. Dit betekent dat deze hoeveelheid van deze stoffen in het krachtvoer aanwezig
moeten zijn.
7.4 Voedingsstoffen in de verschillende merken krachtvoer
In onderstaande tabel is de samenstelling van de meest aanbevolen voermerken en –
soorten aangegeven. Tussen haakjes is de aanbevolen hoeveelheid voor een pony van 400
kg, volgens de voerfabrikant, aangegeven. De samenstelling is weergegeven in gram, mg of
microgram per 100 gram van het voer. In de tweede kolom zijn de voedingsstoffen
aangegeven waar extra op gelet moet worden, dit zijn de stoffen die in onvoldoende mate in
het ruwvoer aanwezig zijn. Met een groene kleur zijn de voermerken aangegeven die hier bij
passen.
Merk
voeding
Nog nodig
Pavo 18+
(aanbeveli
ng 1320
gram)
Pavo care
for life
(aanbevelin
g 680
gram)
Pavo
Speedibeet
(aanbeveling
1600 gram)
Seniores
Priores
(aanbevel
ing 4000
gram)
Ruw
eiwit
-
13.5 gram
(91.8 gram)
10 gram
(160 gram)
Ruw vet
-
Ruwe
celstof
Mag zoveel
als
mogelijk
zijn
Zo min
mogelijk
16 gram
(211.2
gram)
7.5 gram
(99 gram)
15 gram
(198 gram)
6.3 gram
(42.8 gram)
24 gram
(163.2
gram)
0.7 gram
(11.2 gram)
16 gram
(256 gram)
11.1 gram
(444
gram)
2.0 gram
(80 gram)
18.6 gram
(744
gram)
5.0 gram
(66 gram)
4.9 gram
(33.3 gram)
5 gram (80
gram)
17 gram
(224.4
gram)
0.8 gram
(10.56
gram)
0.5 gram
(6.6 gram)
4.8 gram
(32.6 gram)
0 gram (0
gram)
1.3 gram
8.8 gram)
0.7 gram
(11.2 gram)
0.4 gram
(2.7 gram)
0.1 gram
(1.6 gram)
Voedings
stof
Suiker
Zetmeel
Zo min
mogelijk
Calcium
-
Fosfor
-
Natrium
9.5 gram
0.4 gram
(5.28 gram)
1 gram (6.8
gram)
0.24 gram
(3.84 gram)
Kalium
-
1 gram (6.8
gram)
1.14 gram
(18.24 gram)
Magnesi
um
-
1.2 gram
(15.84
gram)
0.5 gram
(6.6 gram)
0.6 gram
(4.08 gram)
0.3 gram
(4.8 gram)
Cavalor
strucomix
sensitive
(aanbeveli
ng 1400
gram)
11 gram
(154
gram)
6.5 gram
(91 gram)
18 gram
(252
gram)
Cavalor Fiber
Force
(aanbeveling
2000 gram)
4 gram
(160
gram)
11 gram
(440
gram)
0.76 gram
(30.4
gram)
0.32
gram(12.
8 gram)
0.27 gram
(10.8
gram)
-
2 gram
(28 gram)
2 gram (40
gram)
19 gram
(266
gram)
1.05 gram
(14.7
gram)
0.6 gram
(8.4 gram)
6 gram (120
gram)
0.3 gram
(4.2
gram)
-
0.3 gram (6
gram)
0.23 gram
(9.2
gram)
0.3 gram
(4.2
gram)
0.22 gram (4.4
gram)
10.4 gram
(208 gram)
6.5 gram (130
gram)
25 gram (500
gram)
0.95 gram (19
gram)
0.5 gram (10
gram)
-
Vitamine
A
-
702
microgram
(9266.4
microgram)
1080
microgram
(7344
microgram)
-
168
microgra
m (6720
microgra
m)
375
microgra
m (5250
microgra
m)
450
microgram
(9000
microgram)
Vitamine
D
-
7.5
microgram
(99
microgram)
9
microgram
(61.2
microgram)
-
502-770
mg
55 mg
46 mg
60 mg (408
(607.2 mg) mg)
5.5 mg
4 mg (27.2
(72.6 mg)
mg)
IJzer
18 mg
25 mg (170
(237.6 mg) mg)
Zink
145 mg
21.5 mg
24 mg
(283.8 mg) (163.2 mg)
Tabel 5. Voedingsstoffen per voedingsmerk
-
3.1
microgra
m (43.4
microgra
m)
10 mg
140 mg)
4 mg (56
mg)
7.5 mg
(105 mg)
12.5 mg
(175 mg)
3.75
microgram (75
microgram)
Vitamine
E
Koper
2.25
microgra
m (90
microgra
m)
8 mg (320
mg)
1.6 mg
(64 mg)
2.4 mg
(96 mg)
4.8 mg
(192 mg)
-
10 mg (200
mg)
4 mg (80 mg)
4 mg (80 mg)
10 mg (200
mg)
Wanneer gekeken wordt welke voedingsmerken een voeding aanbieden die past binnen de
eisen die aan het krachtvoer gesteld worden komen de volgende merken er het beste uit.
Pavo speedibeet op de voedingsstoffen: zetmeel, ruwe celstof, vitamine A, vitamine D
Seniores priores op de voedingsstoffen: ruwe celstof, natrium, kalium, koper en zink
Cavalor strucomix sensitive op de voedingsstoffen: suiker, kalium, koper en zink
Cavalor fibre force: ruwe celstof, kalium, koper en zink
Om een goed advies te kunnen opstellen is het belangrijk om op een aantal punten te letten.
Het is belangrijk dat het voer genoeg voedingsstoffen bevat om de pony op een zo goed
mogelijk manier te laten leven. De pony is nog prima in staat om haar ruwvoer te kauwen,
het is belangrijk dat er dus naar een voersoort gezocht wordt die als aanvulling geldt voor
het ruwvoer en niet als vervanging.
Verder is het voor de manege-eigenaar belangrijk dat het voeren niet al te veel tijd in beslag
neemt, het is een bedrijf waarbij geldt dat (onnodig) tijd steken in het voeren ervoor zorgt
dat de dagelijkse kosten ook toe zouden kunnen nemen. Hetzelfde geldt voor de
hoeveelheid voer die gegeven moet worden om aan de behoefte te voldoen, het is beter om
niet in grote hoeveelheden te voeren. Als laatste is gekeken naar de prijs per kilogram en de
prijs per dag, berekent aan de hand van de dagelijkse hoeveelheid die gevoerd wordt. In
tabel 6 is een overzicht te zien van de voor- en nadelen van de verschillende voersoorten.
Pavo speedibeet
Seniores priores
Voordelen
*Laag in zetmeel en
suiker totaal
*Hoog in ruwe celstof
*Relatief lage
aanbeveling (1600
gram)
*Aanvulling 5
voedingsstoffen
*Voor paarden die
moeilijk kauwen
Nadelen
*Geen krachtvoer maar
ruwvoer vervanging
*Geen toegevoegde
vitamines en mineralen
Prijs per kg
(prijs per
dag)
0.80 euro per kilogram
Aanbeveling: 1600 gram
Totaal: 1.6 x 0.8 = 1.28
euro per dag
Tabel 6. Voor- en nadelen per voedingsmerk
Cavalor
strucomix
*Zeer laag in suiker
(laagste
suikergehalte van
alle 4)
*Lage aanbeveling
(1400 gram)
Cavalor fibre
force
*Hoog in ruwe
celstof
*laag zetmeelen suikergehalte
*Bewerkelijk (moet
3 uur weken)
*Vervanging
krachtvoer en
ruwvoer
*Laag in vitamine E
*Alleen gevoerd in
combinatie met
grofstengelig hooi
*laag
natriumgehalte
0.44 euro per
kilogram
Aanbeveling: 4000
gram
Totaal: 4 x 0.44 =
1.76 euro per dag
0.73 euro per
kilogram
Aanbeveling: 1400
gram
Totaal: 1.4 x 0.73=
1.022 euro per dag
*laag in
Vitamine E
*laag
natriumgehalte
*redelijk hoge
aanbeveling
(2000 gram)
0.95 euro per
kilogram
Aanbeveling:
2000 gram
Totaal: 1.90
euro per dag
Conclusie
Wanneer alle literatuur, de behoeften van de pony en de wensen van de eigenaar
meegenomen worden in het voedingsadvies zonder daarbij grote veranderingen hoeven
door te voeren is het belangrijk om goed te kijken naar de voor- en nadelen per
voedingsmerk. Om tot het uiteindelijke meest passende voermerk te komen is er voor
gekozen om af te strepen welke voedingsmerken niet in aanmerking komen. Zo valt de
seniores priores af vanwege het tijdrovende aspect van het weken van het voer. Verder
geldt voor zowel de seniores priores als ook voor de pavo speedibeet dat er niet gezocht
wordt naar een vervanging voor het ruwvoer. Beide voersoorten zijn hier wel op gericht.
Hierdoor blijven de cavalor strucomix en de cavalor fibre force over. Deze zijn allebei laag in
natrium en in vitamine E, en beide ook laag in suiker. Voedingskundig zijn er dus geen
verschillen aan te tonen. Dan blijft de prijs over als belangrijke factor die het advies kan
beïnvloeden. In tabel 6 is te zien dat de cavalor fibre force bijna twee keer zoveel kost per
dag als de cavalor strucomix.
De onderzoeksvraag waar dit onderzoek mee begon was: Welke hoeveelheid
voedingsstoffen heeft een pony met PPID nodig in vergelijking tot een gezonde pony, en
welk voedingsadvies kan hierbij worden opgesteld?
Als antwoord op deze onderzoeksvraag kan een advies worden opgesteld aan de eigenaar
van de pony. Het advies aan de eigenaar zal daarom zijn om, naast de 7.5 kg hooi, 1400
gram cavalor strucomix te voeren. Wel is het goed om hiernaast te kijken naar een
zogenaamd ‘likblok’ waarvandaan de natriumbehoefte van de pony aangevuld kan worden.
Bibliografie
Bishop, R. Voedingshandboek paarden. Veltman uitgevers.
Boehringer Ingelheim. (2014). Webinar PPID.
Boswinkel, M., de Bruijn, M., de Graaf-Roelfsema, E., & Laan, T. (2012, september 10). Pituitary pars
intermedia.
Burgers, M. (sd). Opgehaald van website van Martine Burgers, dierenosteopaat:
http://www.martineburgers.nl/verschillende-systemen/
CVB. (2013). CVB tabellenboek voeding paarden en pony's .
Eustace, R. (1990). Equine laminitis. In practice , 156-161.
FEI clean sport. (2012, april 13). important information on the use of pergolide. Opgeroepen op maart
5, 2015, van British Dressage.
Gezondheidsdienst voor dieren. (2014). Diagnostiek PPID. Opgeroepen op maart 12, 2015, van
gezondheidsdienst voor dieren.
Graaf-Roelfsema, E. d. (2013 , augustus ). Opgehaald van Universitair Diergeneeskundig Centrum
Utrecht: http://www.diergeneeskunde.nl/ziektebeeld/stofwisselingsziektenendocrinologie/ppid/ziektebeeld_ppid
Hippostar. (2013). voedingsstoffen. Opgeroepen op januari 22, 2015, van Hippostar.
Klaus Dieter Budras, W. S. Anatomy of the horse . Schluterse .
McGowan CM, D. A. (2013). Dietary restriction in combination with a nutraceutical supplement for
the management of equine metabolic syndrome in horses. Vet , 196(2):153-9.
Paardendrogist. (sd). Selenium. Opgeroepen op maart 12, 2015, van Paardendrogist.
paardenkliniek de veluwe . (sd). de ziekte van Cushing/PPID. Opgeroepen op maart 2, 2015, van
Paardenkliniek de veluwe:
http://www.paardenkliniekdeveluwe.nl/wetenswaardigheden/De%20ziekte%20van%20Cushing%20
_%20PPID.pdf
Paardenpraktijk Utrecht. (2014). Insulineresistentie en Equine Metabool Syndroom. Opgeroepen op
maart 21, 2015, van Paardenarts.
Tony Pavord, R. F. Het paard en zijn gezondheid. La riviera & Voorhoeve.
Bijlage 1. Foto’s Sammie
Foto 1. Op deze foto is te zien dat de pony een hangbuik heeft en dat de bespiering op de rug minder
aanwezig is.
Foto 2. Hier is al duidelijk te zien dat de holtes boven de ogen opgevuld zijn.
Foto 3. Op deze foto is te zien dat de vacht al lang begint te worden en dat de vacht bij het
achterbeen gaat krullen.
Foto 4. Deze foto is een half jaar later gemaakt. Hierop is te zien dat de holtes boven de ogen
al minder gevuld zijn. (na medicatie)
Bijlage 2. Enquête vragen onderzoek
Naam paard:
-Leeftijd paard:
-Ras:
-Stokmaat:
-Gewicht:
-Hoe wordt het paard gehouden (stal,wei,beiden?):
-Sinds wanneer heeft het paard PPID
-Wat waren de symptomen voordat de diagnose werd gesteld:
-Is het paard insulineresistent:
-Is het paard hoefbevangen (geweest)?
-Worden er medicijnen gegeven? Zo ja, welke en hoe vaak:
-Wie voert je paard? (Zelf,staleigenaar..):
-Wat is het voerschema voor het paard (wat, hoe vaak, welke hoeveelheid?):
-Welk merk en soort voer wordt er gevoerd?:
-Waarom juist dit merk en soort?
-Hoe lang voer je deze soort al?:
-Wat krijgt het paard als tussendoortje of extra naast zijn voer? En hoe vaak?:
-Wat krijgt het paard voor beweging en hoe vaak?
-Wat is volgens jou de belangrijkste eigenschap van goed voer voor een paard met PPID?
-Heb je nog opmerkingen of aanvullingen die van belang kunnen zijn voor ons onderzoek?
Download