Reader ‘’zo communiceer je niet’’ (2014). Hu. Gedragsanalyse Impulsgedrag: onbewuste gedragsdeterminanten liggen ten grondslag.(VB. gezond eten) Reflectief gedrag: bewuste gedragsdeterminanten liggen ten grondslag. (VB. griepprik halen) Intrinsiek gemotiveerd: nodig als je iets voor een lange tijd qua gedrag wilt veranderen, niet nodig als je het gedrag maar tijdelijk is. Als je gedrag van mensen wilt veranderen moet je inspringen op hun rationaliteit of cognities. Zoveel mogelijk informatie geven over voordelen van het gewenste gedrag, en risico’s van ongewenst gedrag. Hierdoor ontstond de vraag of mensen wel zo’n grote controle over hun gedrag hebben, of dat veel handelingen deel uitmaken van een zogenaamd gewoonte- of gedachteloos gedrag dat automatisch opgeroepen kan worden gegeven de juiste omstandigheden. Gedrag is het besef ontstaan dat gedrag mogelijk impulsief van aard is. Twee informatieverwerkingssystemen: 1. Intuïtieve: Werkt automatisch, onbewust, spontaan, moeiteloos. Door een bepaalde stimulus in de omgeving kan het onbewust ons gedrag bepalen. 2. Analystische processen: bewust, gecontroleerd, energievretend. Systeem 1 wordt als oud gezien, systeem 2 als nieuwer. 1 gaat meestal vooraf 2. 1 beïnvloed of beperkt 2. Niet alleen wat we vinden en denken bepaalt ons gedrag. Ook sociale en fysieke factoren spelen een rol. Mensen worden beïnvloed door hun sociale omgeving en door fysieke mogelijkheden en onmogelijkheden. Het onbewuste heeft niet te maken met een soort mysterieuze staat van zijn, maar met gewoontes en routines, zodat we ons makkelijker kunnen inrichten op meer complexe taken. 4 gedragsbouwstenen: 1. 2. 3. 4. Bewust en onbewust gedrag Individuele factoren Sociale omgeving Fysieke omgeving (lichamelijk) Voor gedragsbeïnvloeding is het belangrijk om te weten of we maken hebben met bewust en gepland gedrag, of onbewust gewoontegedrag. Prompt: de tekst geeft direct aan wat van de lezer verwacht wordt. Percepties bepalen de keuze die mensen maken, ook op het gebied van mobiliteit. Punten hoe mensen op dezelfde manier reageren: Niet teveel keuzemogelijkheden (bijv. in de supermarkt, om eigenproduct meer te verkopen) Het zekere van het onzekere (auto ipv openbaar vervoer) Het bestaande boven het nieuwe (koekjes kopen, beter de bekende dan de onbekende) Liever nu dan later ( liever 100 euro nu dan later 110) Normen zijn van belang. Hierbij onderscheiden we prescriptieve en descriptieve normen. Prescriptieve norm: wat moreel wordt ‘’voorgeschreven’’ ( de overheid met wetten) Descriptieve normen: wat de meeste mensen moeten doen. (heeft het meeste effect op gedrag) Zes principes van Cialdini die het gedrag van mensen beïnvloeden: Sociaal bewijs: mensen volgen de meerderheid van de groep. Autoriteit: mensen hebben ontzag voor deskundigheid. Commitment: we houden ons meestal aan onze toezegging. Sympathie: sympathieke mensen krijgen meestal meer gedaan en begrip. Schaarste: als iets zeldzaam is, moet het wel goed zijn. Wederkerigheid: een cadeautje maakt dat we iets terug willen doen. De inrichting of vormgeving van de fysieke omgeving bepaald mede ons gedrag- vaak zonder dat we het zelf in de gaten hebben. Minstens drie factoren spelen hierbij een rol: Leesbaarheid van de omgeving: de omgeving geeft signalen. (bomen langs de weg zodat je minder hard rijd) Gemak van ons handelen: een ordelijke omgeving geeft duidelijk aan wat je moet doen dan een rommelige omgeving. De sfeer van de omgeving: in een winkel die vrolijker is voelen mensen zich eerder welkom, dan een donkere winkel. Eerste laag: ik en mijn leven. Tweede laag: ik en de anderen. Derde laag: ik en mijn fysieke omgeving.