50 jaar ZIV De financiële verantwoordelijkheid van de ziekenfondsen: balans en uitdagingen voor de toekomst Naïma Regueras, Departement Research and Development, Jos Kesenne, Directie Samenvatting Het systeem van de financiële verantwoordelijkheid werd ingevoerd in 1994 om risicoselectie door de verzekeringsinstellingen te vermijden en een beheersinstrument te vormen voor de uitgaven in gezondheidszorg. Op vandaag kunnen we stellen dat de eerste doelstelling is bereikt. De impact van het mechanisme op de evolutie van de uitgaven is minder duidelijk. Om die doelstelling te bereiken hebben de ziekenfondsen immers reële beheersinstrumenten nodig. Zij kunnen echter onvoldoende invloed uitoefenen op het uitgavenproces. Ook hebben ze geen impact op de prijzen, noch op de kwaliteit, noch op de volumes. Het enige middel waarover de ziekenfondsen vandaag beschikken om de uitgaven enigszins de beheersen, is de grondige controle van de ziekenhuisfacturen. Het mechanisme zelf tenslotte, is niet optimaal. De procedure voor het afsluiten van de rekeningen zou versneld moeten worden en de parameters van de normformule zouden zo vaak mogelijk moeten herzien worden. Dit om een correcte afstemming te verzekeren van de middelen op de noden. 1.Inleiding Net als in de rest van Europa zijn de uitgaven voor gezondheidszorg in België de laatste decennia blijven stijgen. Verschillende factoren verklaren de stijging: de toename van de vraag naar medische en paramedische zorg, de technologische evoluties, de vergrijzing van de bevolking, de toename van het aantal chronische zieken, maar ook de uitbreiding van de verplichte ziekteverzekering zelf. Daarom heeft de overheid in 1994, onder impuls van de Christelijke Mutualiteit, de financiële verantwoordelijkheid van de verzekeringsinstellingen ingevoerd als een instrument voor de verdeling van de middelen tussen de verzekeringsinstellingen en voor een beter beheer van de uitgaven. 2.Geschiedenis In de reeks van hervormingen in de gezondheidszorg in de jaren ’90, bekleedt de invoering van de individuele financiële verantwoordelijkheid van de verzekeringsinstellingen (VI) een centrale plaats. De invoering van dit nieuwe model in België in de jaren 1993-1994, ligt in de lijn van een bredere reeks hervormingen om de verschillende beheersactoren van de sociale zekerheid, te responsabiliseren. België was hiermee geen uitzondering. Alle geïndustrialiseerde landen hebben hervormingen doorgevoerd om de kosten te beheersen. Terwijl sommige landen hiervoor beroep deden op marktmechanismen, opteerden andere landen voor een herziening van de bestaande afrekeningsmechanismen. België koos voor deze tweede optie. Het idee voor het verantwoordelijk stellen van de verzekeringsinstellingen was niet nieuw. De wet van 9 augustus 1963 die de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering invoerde, bepaalde reeds een mechanisme voor het verantwoordelijk stellen van de verzekeringsinstellingen. Deze laatsten moesten een eventueel verschil tussen de inkomsten en de uitgaven met eigen middelen compenseren. In geval van een tekort hadden de verzekeringsinstellingen twee mogelijkheden, hun operationele kosten verlagen of een bijkomende bijdrage van CM-Informatie 252 • juni 2013 3 hun leden vorderen. Dit systeem werd echter nooit toegepast aangezien het globaal beheer van de sociale zekerheid aan alle aanvragen voor betalingen voor medische zorg bleef tegemoetkomen. Er was dus geen enkele stimulans die de ziekenfondsen kon aanzetten tot uitgavenbeheersing… Vóór de invoering van het mechanisme in 1994 had de Christelijke Mutualiteit bijvoorbeeld een overschot van 685 miljoen euro terwijl de Socialistische Mutualiteiten een theoretisch tekort boekten van 2,075 miljard euro. Laten we niet vergeten dat de sociale zekerheid altijd door drie bronnen werd gefinancierd (zij het met variabele aandelen): de sociale bijdragen van de werknemers en werkgevers, de staatssubsidies en een gedeelte via alternatieve financiering (btw, accijnzen…). Voor 1994 werden de wettelijke middelen van verzekeringsinstellingen voornamelijk toegewezen op basis van de eigen middelen van de verzekeringsinstellingen (dit zijn de bijdragen van hun leden) zonder rekening te houden met de specifieke behoeften van de leden. Bijgevolg ontving een ziekenfonds met onder zijn leden meer personen met een laag inkomen (invaliden, ontvangers van een minimumleefloon, werklozen…) verhoudingsgewijs minder inkomsten voor zijn leden vanwege de lagere sociale bijdragen. De dalende tussenkomst van de staat doorheen de jaren heeft deze ongelijkheden nog versterkt. Via dit mechanisme liepen bepaalde ziekenfondsen dus ongeacht hun efficiëntie op het gebied van beheer, in de loop der jaren een boekhoudkundig ‘tekort’ op door het socio-economisch profiel van hun leden. Dit tekort werd telkens bijgepast door het Globaal Beheer van de sociale zekerheid. Aan de andere kant bouwden andere ziekenfondsen een al even fictief ’overschot’. Verschillende elementen verklaren de vervanging van dit oude systeem door het huidige mechanisme van financiële verantwoordelijkheid van de verzekeringsinstellingen: • Ten eerste de algemene wens om alle actoren van het gezondheidszorgsysteem te responsabiliseren in een context van budgettaire beperkingen en besparingen om het voortbestaan van het systeem te garanderen. • Ten tweede wil men door verschillende signalen aantonen dat de verzekeringsinstellingen ook deel uitmaken van het proces van budgettaire beperking. • Ten slotte is er de druk vanuit bepaalde kringen die mekaar vinden rond het idee dat er (rationeel ongegronde) ongelijkheden bestaan in de consumptie van gezondheidszorg (onder de bevolking), in productie (onder de zorgverleners) en in de kwaliteit van het beheer (tussen de verzekeringsinstellingen). De financiële verantwoordelijkheid van de VI’s zou als gevolg moeten hebben dat deze laatsten enkele mechanismen gaan invoeren om de bestaande ongelijkheden terug te brengen: doeltreffender beheer, promotie van goedkopere zorgen 4 van gelijkwaardige kwaliteit, vermindering van het overconsumptie van geneesmiddelen… Verderop komen we echter terug op dit laatste punt. 3. Het systeem sinds 1994 Sinds de invoering van het Koninklijk Besluit van 12 augustus 1994 wordt de algemene begrotingsdoelstelling van de ziekteverzekering verdeeld over de verschillende verzekeringsinstellingen op basis van twee verdeelsleutels. De eerste sleutel, de sleutel van de uitgaven, wordt bepaald op basis van de reële uitgaven, dit is het gedeelte van de uitgaven van een verzekeringsinstelling ten opzichte van de totale uitgaven. Het gedeelte van de uitgaven van de CM bedraagt voor het jaar t bijvoorbeeld 42 % van de reële uitgaven voor de gezondheidszorg. Dit gedeelte vertegenwoordigt dus de sleutel van de uitgaven voor de CM. De tweede verdeelsleutel is van normatieve aard en houdt rekening met de uitgaven van een verzekeringsinstelling in functie van de structuur van haar leden. De sleutel houdt dus rekening met de verschillen tussen de ziekenfondsen in termen van sociale risico’s en gezondheidsrisico’s. Deze sleutel levert voor de CM bijvoorbeeld 44 % op voor het jaar t. Het budgettaire aandeel (het gedeelte van de budgettaire doelstelling voor elke VI) wordt dus berekend op basis van deze twee sleutels volgens de volgende verhoudingen: 30 % voor de normatieve sleutel en 70 % voor de sleutel van de uitgaven. Concreet, als de budgettaire doelstelling van het jaar t, 25 miljard bedraagt, dan wordt het budgettaire aandeel voor de CM voor het jaar t op de volgende manier berekend: (0,70 x 42 %) + (0,30 x 44 %)= 42,6 % van 25 miljard. De relatieve aandeel van de ‘uitgavensleutel’ en de normatieve sleutel in de berekeningen zijn sinds 1995, het jaar van de eerste berekening van de financiële verantwoordelijkheid van de verzekeringsinstellingen, geëvolueerd. Tabel 1: Evolutie van de verdeelsleutels Normatieve sleutel Sleutel gepresteerde uitgaven 1995-1996-1997 10 % 90 % 1998-1999 20 % 80 % Sinds 2000 30 % 70 % Fase CM-Informatie 252 • juni 2013 Als de uitgaven van een verzekeringsinstelling bij het afsluiten van de rekeningen hoger liggen dan haar theoretische aandeel (budgettaire aandeel), dan neemt de verzekeringsinstelling 25 % van dit verschil voor haar eigen rekening. Als de uitgaven daarentegen onder haar budgettaire deel liggen, wordt er 25 % van het overschot gestort op een speciaal daarvoor aangelegd reservefonds voor de financiële verantwoordelijkheid. Net als de verdeelsleutels zijn ook deze percentages geëvolueerd sinds 1995. Tabel 2: Na alle afsluitingshandelingen moet het reservefonds bovendien, indien nodig, worden aangevuld tot de wettelijke reserve van minimum 4,46 euro per lid. 4. Hoe wordt de normatieve verdeelsleutel berekend? Terwijl de sleutel van de uitgaven redelijk makkelijk is te berekenen (het volstaat om de totale uitgaven en de uitgaven van elke verzekeringsinstelling te kennen), is het voor de normatieve sleutel een ander paar mouwen. Gestorte/afgenomen delen in geval van overschot/tekort Deel VI (speciaal reservefonds) Deel beleggingsfonds 1995-1996-1997 15 % 85 % 1998-1999 20 % 80 % Sinds 2000 25 % 75 % Fase na deze twee stappen onvoldoende blijkt te zijn, dan neemt de verzekeringstelling een bijkomende bijdrage van de gerechtigden af. Als de budgettaire doelstelling in totaal (met alle verzekeringsinstellingen samen) met meer dan 2 % wordt overschreden, worden de individuele overschrijdingen (waarop de bedragen ten laste van de VI worden berekend) beperkt tot die 2 %. Concreet, op een begroting van 25 miljard mag de overschrijding slechts 2 % ofwel 500 000 miljoen bedragen. De verzekeringsinstellingen moeten op hun beurt slechts 25 % van die overschrijding ten laste nemen, namelijk 125 000 miljoen die moet worden opgenomen uit het speciaal reservefonds voor financiële verantwoordelijkheid. De rest van het tekort wordt door het Globaal Beheer van de sociale zekerheid ten laste genomen. Op die manier worden de verzekeringsinstellingen niet verantwoordelijk gehouden voor de algemene onderschatting van het budget en blijven de kosten van de financiële verantwoordelijkheid bij de leden beperkt. De overschotten worden daarentegen niet van een maximum voorzien. Het speciaal reservefonds bestaat uit twee elementen: • Een fonds waarop de speciale bijdragen van de gerechtigden worden overgedragen en/of waarop de eigen middelen door de verzekeringsinstellingen worden gestort. • Een fonds waarop de inkomsten afkomstig van de overschotten en 80 % van de interest op de overschotten worden gestort. In geval van overschrijding wordt er voor de financiële verantwoordelijkheid eerst van het fonds van de overschotten afgenomen. Als dit niet volstaat, dan zal men van het fonds van de speciale bijdragen afnemen. Als het reservefonds In een systeem waarin de budgettaire aandelen van de verzekeringsinstellingen niet zouden worden gekoppeld aan de sociale en gezondheidsrisico’s van de leden, zou het voor een verzekeringsinstelling voordelig zijn om “goedkope” leden aan te trekken, ofwel leden die weinig gezondheidsrisico lopen. De wetgevende macht was zich bewust van dit risico op sociale uitsluiting en heeft in het model van financiële verantwoordelijkheid dus enkele mechanismen opgenomen die de selectie van de risico’s verhinderen. Het budgettaire aandeel van een verzekeringsinstelling stijgt naarmate haar leden een verhoogd risico op een gezondheidsprobleem vertonen. Om een normatieve sleutel te kunnen bepalen, moet men een normatief budget voor het geheel van verzekeringsinstellingen berekenen. Dit normatieve budget vertegenwoordigt de uitgaven die een verzekeringsinstelling zou moeten hebben gezien de kenmerken en de aard van het risico van haar leden. De normatieve sleutel voor elke verzekeringsinstelling is dus het aandeel in de normatieve uitgaven van deze verzekeringsinstelling ten opzichte van het algemene normatieve budget. Als alle leden dezelfde behoefte aan gezondheidszorg zouden vertonen, en van daaruit dus ook dezelfde uitgaven (wat we bedrag A zullen noemen), dan zou de berekening van het normatieve budget zeer eenvoudig zijn: Normatieve budget = A x het aantal leden. Als we echter schatten dat er, voor bejaarden en invaliden bijvoorbeeld, een hogere 'norm' voor de uitgaven moet worden toegepast en we een bedrag B voor elk lid boven de 70 jaar en een bedrag C voor elke ontvanger van een integratietegemoetkoming toevoegen, dan zou het normatieve bedrag als volgt worden berekend: Normatieve budget = A x het aantal leden + B x het aantal leden boven de 70 jaar + C x het aantal gehandicapten. CM-Informatie 252 • juni 2013 5 Op deze manier kunnen we een reeks kenmerken of parameters kiezen die een invloed hebben op de gezondheidsuitgaven. Bij de invoering van het systeem van de financiële verantwoordelijkheid in 1994 telde de normatieve formule in België de volgende parameters die de behoeften aan gezondheidszorg van de leden moesten verklaren: • Demografische factoren: leeftijd, geslacht, gezinssamenstelling; • Sociaaleconomische factoren: inkomen, beroepsstatuut (zelfstandige of werknemer), werkloosheidsgraad; • Factoren op het vlak van gezondheid: sterftecijfer; • Omgevingsfactoren: verstedelijkingsgraad. In de loop van de periode 1994-2000 werd de arbeidsongeschiktheid toegevoegd als indicator van morbiditeit (ziektecijfer), net als het recht op de verhoogde tegemoetkoming. Een omgevingsvariabele die in het middelpunt van de debatten stond: het zorgaanbod, werd uiteindelijk niet in aanmerking genomen. Het gaat om een politieke keuze. De concentratie van het medische aanbod in België is vrij hoog maar varieert sterkt tussen de verschillende regio’s. De doeltreffende gezondheidszorg moet echter worden bepaald door de vraag en niet door het zorgaanbod. Het model wil dus geen groter aantal hospitalisaties betalen die simpelweg te wijten zijn aan het feit dat er een groter aantal ziekenhuizen aanwezig is. In de loop van de periode 2001-2006 werden nog meerdere parameters toegevoegd: de invaliditeitsdiagnostiek, het recht op het forfait 'chronische ziekten' (bestemd om de hoge, niet echt medische, kosten van chronische ziekten op zich te nemen) en de ontvangers van de MAF (de maximumfactuur is een mechanisme waarin alle het remgeld wordt terugbetaald aan de leden die in de loop van het jaar reeds een bepaald plafond voor eigen risico’s hebben bereikt). In 2008 hebben universitaire teams van de KULeuven en DULBEA (Université Libre de Bruxelles) de mogelijkheid onderzocht om in de normatieve formule nog een reeks parameters toe te voegen op het vlak van gezondheid, namelijk de morbiditeitsgegevens. Het gaat om gegevens waaruit men de prevalentie en de ernst van de ziekten van de bevolking kan afleiden. Hoewel de primaire arbeidsongeschiktheid kan worden gebruikt als indicator voor het ziektecijfer, kan er immers veel nauwkeurigere informatie worden afgeleid uit het gebruik van bepaalde geneesmiddelen en uit de diagnosegegevens van elke hospitalisatie. Het gebruik van geneesmiddelen kan worden opgevolgd via de databank ‘farmanet’, die alle facturen van de apothekers aan de verzekeringsinstellingen bevat, terwijl de diagnostieken of Minimale Klinische Gegevens (MKG) sinds 1986 worden overgedragen aan de FOD Volksgezondheid. De toevoeging van de morbiditeitsgegevens aan de normatieve formule zorgt ervoor dat het normatieve budget de reëel gerechtvaardigde uitgaven dichter benadert. De morbiditeitsgegevens werden aan het model toegevoegd vanaf de afsluiting van de rekeningen van het boekjaar 2008. 6 Zo werden er 18 aandoeningengroepen, opgespoord via de farmanet-gegevens, en 87 diagnostiekgroepen, opgespoord via de MKG, toegevoegd aan de lijst met variabelen van het model. Tabel 1: Parameters die het mogelijk maken om de normatieve verdeelsleutel te bepalen (vanaf de afsluiting van de rekeningen van 2008): • Leeftijd • Geslacht • Weduwschap, invalide, gepensioneerde of wees (met recht op verhoogde tegemoetkoming) • Sterftecijfer (aantal sterfgevallen per 100 personen) • Primaire arbeidsongeschiktheid • Isolement (alleenstaanden) • Verstedelijking (aantal stedelingen) • Criteria die recht geven op een sociaal MAF (vroeger “sociale franchise”): - Tegemoetkoming voor gehandicapten - Verhoogde kinderbijslag - Bestaansminimum of hulp van het OCMW • Criteria die recht geven op het forfaitair bedrag voor de zorgen voor chronische ziekten: - Thuiszorgforfait voor de sterk zorgafhankelijke personen (forfait B of C) - Kinesitherapie voor zware pathologie (lijst E) - Forfait ‘hulp van derden’ - Integratietegemoetkoming - Tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden • Uitkering voor de hulp van derden • Verhoogde invaliditeits- of primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering voor hulp van derden • Invaliditeitsdiagnostiek • Aandoeningengroepen ADG (diagnostieken gebaseerd op het gebruik van bepaalde geneesmiddelen in farmanet) • Diagnostiekgroepen DxG (diagnostieken gebaseerd op Minimale Klinische Gegevens van de ziekenhuizen) Om de impact, m.a.w. de coëfficiënt, van elke vermelde parameter van de gezondheidsuitgaven te bepalen, worden statistische technieken gebruikt (regressieanalyses). Op basis van een reeks gegevens berekent men met welke coëfficiënt de verschillende parameters de gezondheidsuitgaven doen dalen of stijgen. Voor de berekening van de huidige coëfficiënten werden de gegevens van 2002 gebruikt, namelijk de toenmalige waarden van de parameters en het totaal van de gezondheidszorguitgaven voor dat jaar. Zodra de coëfficiënten zijn bepaald en in de veronderstelling dat de medische zorg altijd in dezelfde mate afhangt van de besproken parameter, volstaat het om de parameters in de volgende jaren bij te werken (aantal leden per leeftijdscategorie, aantal ontvangers van de verhoogde tegemoetkoming, aantal invaliden enz.) om het normatieve budget te berekenen. De verzekeringsinstellingen moeten dus elk jaar de waarden van de gebruikte parameters in CM-Informatie 252 • juni 2013 het model doorgeven aan het RIZIV en hun normatieve sleutel voor het jaar t bepalen. 5. Sterke en zwakke punten van het model 5.1 Impact op de selectie van de risico’s Een van de doelstellingen van het mechanisme van de financiële verantwoordelijkheid was het verhinderen van de risicoselectie. Zoals we hierboven reeds hebben gezegd, zou het in een systeem waarin het budget per verzekeringsinstellingen geen rekening zou houden met de sociale en gezondheidsrisico’s van de leden voor een verzekeringsinstelling, voordelig zijn om “goedkope” leden aan te trekken, ofwel leden die weinig gezondheidsrisico lopen. Welke impact heeft de invoering van het mechanisme van de financiële verantwoordelijkheid sindsdien gehad op dit soort risicoselectie? In vergelijking met de landen met een gelijkaardige gezondheidszorgorganisatie (Nederland, Duitsland, Israël, Zwitserland) gebruikt België een zeer gedetailleerde en technische normatieve formule en kent het minder problemen van risicoselectie. In Duitsland verliezen de grote ziekenfondsen hun gezonde leden aan de nieuwe kleine ziekenfondsen en vallen zij in een negatieve spiraal waarin ze worden gedwongen om hun bijdragen te verhogen en zo nog meer (gezonde en actieve) leden verliezen. In Israël, waar de ziekenfondsen ook zelf medische zorg aanbieden, zijn er grote verschillen in het medische aanbod, met de oprichting van nieuwe ziekenhuizen in regio’s met jongere en rijkere bevolking. In Nederland kunnen de verzekeraars een korting aanbieden aan de leden van een groep die een algemene zorgverzekering willen afsluiten. Een vertegenwoordiger van 19 patiëntenorganisaties heeft zo’n contract slechts voor 3 van de 19 patiëntenorganisaties kunnen afsluiten. In Zwitserland ten slotte, betalen de chronisch zieken of andere risicogroepen een veel hogere bijdrage om een zorgverzekering af te sluiten dan jonge, actieve en gezonde personen. Risicoselectie is in de verplichte ziekteverzekering dus niet echt aanwezig, maar toch beschikken de ziekenfondsen over een instrument om bepaalde lagen van de bevolking aan te trekken. Zij kunnen namelijk ‘diensten en voordelen’ aanbieden in hun ‘aanvullende verzekeringen’, gericht op bepaalde bevolkingsgroepen, bijvoorbeeld: diensten rond bevalling en geboorte om jonge gezinnen aan te spreken. 5.2 Impact op de uitgaven Bij de invoering van het systeem was de tweede beoogde doelstelling door de overheid om een beter beheer van de gezondheidszorguitgaven te garanderen en om, indien mogelijk, een daling van de uitgaven te verkrijgen. Werd deze doelstelling bereikt? Op het eerste zicht lijkt het moeilijk om deze vraag te beantwoorden. We negeren namelijk hoe de gezondheidszorguitgaven van de verzekeringsinstellingen zouden zijn geëvolueerd zonder het mechanisme van de financiële verantwoordelijkheid. Het is zeker dat de invoering van het mechanisme heeft geleid tot een grotere controle van de nauwkeurigheid van de gegevens van de verzekeringsinstellingen. Bovendien heeft het mechanisme het mogelijk gemaakt om de verschillen tussen de budgettaire aandelen en de uitgaven van elke verzekeringsinstelling jaarlijks onder de aandacht te brengen. Men heeft in de loop van de jaren ook gemerkt dat de verzekeringsinstellingen verschillende overschotten “verdienden” of verschillende tekorten moesten verwerken door een speciale bijdrage aan hun leden te vragen. Tussen 1995 en 2004 heeft het RIZIV berekend dat het totale saldo 176 miljoen bedraagt in het nadeel van de verzekeringsinstellingen. In de loop van eerste 10 jaar hebben de verzekeringsinstellingen dus voor gemiddeld 0,1 % van hun budget voor de gezondheidszorg hun reservefonds voor financiële verantwoordelijkheid moeten aanspreken en bijkomende bijdragen aan hun leden moeten vragen (dit was sinds 2005 echter niet meer het geval dankzij de hoge groeinorm in de sector). Het Rekenhof geeft in zijn rapport van juni 2011 daarentegen aan dat de ziekenfondsen tussen 2005 en 2010 meer dan 552,2 miljoen aan overschotten hebben geboekt (deze resultaten zijn gebaseerd op de voorlopige sluiting van de rekeningen van 2008, 2009 en 2010 aangezien 2007 het laatste jaar is dat definitief moest worden afgesloten. Voor de overheid is dit dus geen besparing. Bovendien schat het Rekenhof, gezien de huidige waarden van het reservefonds, dat de ziekenfondsen gedurende de tien komende jaren – in elk geval in hun geheel – geen beroep meer zullen moeten doen op hun eigen middelen en op de bijdragen van de gerechtigden om hun financiële verantwoordelijkheid te verzekeren waardoor ze de stimulans tot een goed beheer van de uitgaven verminderen. Deze verklaring van het Rekenhof kan vandaag misschien al niet meer gelden gezien de budgettaire context waarin we ons bevinden. CM-Informatie 252 • juni 2013 7 Figuur 1: Evolutie van de overschotten/tekorten voor het geheel van verzekeringsinstellingen tussen 1995 en 2010 (in miljoen euro) 200 miljoen euro 150 100 50 0 -50 Andere elementen doen ons besluiten dat het mechanisme van de financiële verantwoordelijkheid slechts een beperkte impact heeft gehad op de gezondheidszorguitgaven. Ten eerste bevestigt het Rekenhof dat het systeem een grote handicap heeft, namelijk de afwezigheid van evaluatie van de doeltreffendheid van het systeem. Om te kunnen garanderen dat een systeem met overschotten en tekorten de ziekenfondsen financieel aanzet tot de uitgavenbeheersing moet de doeltreffendheid uiteraard worden geëvalueerd. Zo’n evaluatie is nooit gebeurd en het mechanisme bestaat toch al 15 jaar. Dit is des te belangrijker omdat de context waarin de financiële verantwoordelijkheid tussen 1995 en 2010 is toegepast, enorm is veranderd terwijl de toewijzingsregels van de overschotten en tekorten niet zijn geëvolueerd: • Tussen 1995 en 2000 leidde de strenge groeinorm (1,5 %) tot een hoog risico op budgettaire overschrijding en een beperking van de overschotten. In dergelijke context is het verantwoord een plafond in te stellen aan het te vergoeden tekort (2 % van de globale overschrijding) en niet aan het te innen overschot. • Van 2000 tot 2005 was de budgettaire groeimarge onderwerp van een automatische verhoging. Deze verhoging ligt in de lijn van een noodzakelijk geachte inhaalbeweging en heeft dus tot geen enkele wijziging in de reglementering van de maxima van de overschotten en de tekorten geleid. • Het jaar 2005 was een keerpunt. Vanaf toen werden er elk jaar budgettaire overschotten verwezenlijkt, maar geen enkele betrokken partij heeft initiatief genomen om over te gaan tot een performantie-audit die door het Rekenhof werd aanbevolen. Bovendien onderstreept een team onderzoekers van de KULeuven in een rapport aan de Begeleidingscommissie voor 8 2010 2009 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 1996 1995 -100 Financiële Verantwoordelijkheid van het RIZIV dat het bijwerken van dit model, ondanks een sterke kwaliteitsverbetering van de normatieve formule sinds de invoering van het mechanisme van de financiële verantwoordelijkheid, nog te traag gebeurt. vanwege problemen bij de inzamelingen van de nodige gegevens voor de schatting van het model gebeurt het bijwerken van de modellen gemiddeld om de 5 jaar. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de sluiting van de rekeningen in 2007 is gebeurd op basis van een model dat werd geschat met de gegevens van 1998 en 2001. Elk jaar worden er echter nieuwe beleidsmaatregelen genomen inzake de terugbetaling en de invoering van de prestaties in de nomenclatuur. Er worden ook regelmatig grote institutionele veranderingen doorgevoerd. Vanwege de technologische ontwikkelingen in de geneeskunde, inclusief de invoering van nieuwe geneesmiddelen, evolueert de geneeskundige praktijk constant. Dit alles houdt in dat een regelmatige evaluatie van het model noodzakelijk is, zelfs als men dezelfde verklarende variabelen als hoofdzaak behoudt. Ten tweede hebben de ziekenfondsen zeer weinig middelen ter beschikking om de gezondheidszorguitgaven van hun leden te corrigeren. In België genieten de patiënten een grote vrijheid in de keuze van hun zorgverleners en die hebben op hun beurt van een grote vrijheid in de keuze van het type behandeling en van de voor te schrijven geneesmiddelen. Deze vrijheid wordt algemeen gezien als een grote troef van het Belgische model, maar die heeft tot gevolg dat elke verandering om de doeltreffendheid van het systeem te verhogen, wordt belemmerd. De voornaamste ziekenfondsen spannen zich actief in om informatie ter beschikking te stellen zodat de patiënten hun keuze kunnen maken door rekening te houden met kosten, maar ze plukken er niet noodzakelijk de vruchten CM-Informatie 252 • juni 2013 van. Via informatiecampagnes kunnen de ziekenfondsen de artsen bijvoorbeeld aanmoedigen om vaker 'goedkope' geneesmiddelen voor te schrijven, ze kunnen ze er echter niet toe dwingen en bovendien zullen de gevoerde campagnes gevolgen hebben voor de leden van alle ziekenfondsen. De ziekenfondsen kunnen als deelnemers aan de collectieve onderhandelingen binnen het RIZIV ook druk zetten op de uitgavenbeheersing, maar ook hier blijven de gevolgen niet beperkt tot enkel hun eigen leden. 6. Toekomstige uitdagingen: van de Financiële Verantwoordelijkheid een echt beheerinstrument voor de ziekteverzekering maken en de doeltreffendheid van ons systeem verhogen In de toekomst dreigen we te worden geconfronteerd met een situatie waarin noch de sociale bijdragen noch de alternatieve financiering zullen volstaan om de sociale zekerheid en dus de ziekteverzekering te financieren. We zullen dus snel blijk moeten geven van creativiteit om de financiering van de gezondheidszorg te blijven garanderen. Enkele reeds vermelde pistes zouden het voor het mechanische van de financiële verantwoordelijkheid mogelijk kunnen maken om een echt beheerinstrument te worden voor de ziekteverzekering maar het is de doeltreffendheid van het hele systeem die moet worden verbeterd. 6.1 Wat de inkomsten betreft De meest fundamentele oplossing voor een evenwichtige financiering van de sociale zekerheid berust natuurlijk op de uitbreiding van de financieringsbasis (verhogen van de sociale bijdragen) door de tewerkstellingsgraad te verhogen. In de huidige sociale en economische context zal deze uitbreiding van de financieringsbasis echter niet gemakkelijk zijn. Andere oplossingen zoals de invoering van een veralgemeende sociale bijdrage (die van alle soorten inkomens en niet enkel van het werkinkomen zou worden afgenomen) moeten ook worden bekeken. Ook andere creatievere initiatieven zouden echter kunnen worden overwogen. Laten we bijvoorbeeld aannemen dat de uitgaven voor de medische prestaties in de ziekteverzekering in 2013 25,5 miljard euro bedragen en dat het officiële remgeld bovendien 2 miljoen euro bedraagt. Kesenne (2012) stelt voor om in dit scenario bijvoorbeeld 1,5 miljard euro van de RIZIVterugbetalingen voor de medische prestaties en 0,25 miljard euro van het remgeld af te zonderen. Deze 1,75 miljard euro zou niet langer via de klassieke financieringsmiddelen van de ziekteverzekering (voornamelijk de middelen van het Globaal Beheer van de sociale zekerheid), noch via de patiënt (remgeld), maar op een alternatieve manier worden gefinancierd, namelijk via een nominale premie. Een nominale premie is eigenlijk een hoofdelijke forfaitaire premie. Op basis van ongeveer 7,3 miljoen gerechtigden (dit is de beroepsbevolking die een sociale bijdrage betaalt) in de ziekteverzekering zal dit neerkomen op ongeveer 20 euro per maand per gerechtigde. Voor een gezin met 2 werkende ouders en een of meerdere kinderen zou dit 40 euro per maand betekenen. Voor de laagste inkomens zou men een specifieke subsidie kunnen voorzien die deze nominale premie financieel draaglijk zou maken. Deze subsidie zou het netto resultaat van deze operatie echter verminderen. De nominale premie zou kunnen worden verhoogd of verlaagd in functie van de resultaten betreffende de financiële verantwoordelijkheid van de ziekenfondsen: zo zou een ziekenfonds met een positief resultaat zijn nominale premie kunnen verlagen terwijl een ziekenfonds met een tekort gedwongen zou worden om hem te verhogen. Deze nominale premie van ongeveer 20 euro per maand, verhoogd of verlaagd in functie van het geregistreerde financiële resultaat in het kader van de financiële verantwoordelijkheid, zou de ziekenfondsen stimuleren om de uitgaven voor medische prestaties te beheersen. De verzekerden kunnen zo de premies vergelijken en dan een keuze maken. Gezien het feit dat de remgelden met 250 miljoen euro zouden dalen, zou het daar gaan om een zeer solidaire operatie: er zou 250 miljoen euro van het remgeld worden genomen en verdeeld over alle verzekerden. De dalingen van het remgeld zou op verschillende manieren onder de patiënten kunnen worden verdeeld, bijvoorbeeld door de ernstig zieke personen selectief te bevoordelen. Met de 1,5 miljard euro van de nominale premie zou men met de ene helft de werkgeversbijdragen en met de andere helft de sociale bijdragen van de werknemers kunnen verlagen. Op deze manier dalen de arbeidslasten voor de werkgever terwijl de beschikbare inkomens van de werknemers stijgen. Deze twee aspecten kunnen de economie stimuleren. Het is echter vanzelfsprekend dat de collectieve middelen onder de ziekenfondsen moeten worden verdeeld zodat er een rechtvaardige verdeling van de risico’s is, dat wil zeggen dat de ziekenfondsen met meer zieke en bejaarde leden hiervoor financieel zouden worden gecompenseerd. Dit is vandaag reeds het geval na de toepassing van de normatieve formule in de verdeling van het nationale budget van de ziekteverzekering onder de landsbonden van de ziekenfondsen. 6.2 Wat de uitgaven betreft De hoofddoelstelling van ons systeem is om de toegankelijkheid en de kwaliteit van de gezondheidszorg te bewaren zonder de vastgestelde budgetten te overschrijden. Werken binnen de beperkingen van de budgettaire verplichtingen betekent echter CM-Informatie 252 • juni 2013 9 niet dat we links en rechts moeten snoeien in de uitgaven maar eerder dat we structurele veranderingen moeten doorvoeren om de doeltreffendheid van ons systeem te verhogen door een hoge kwaliteit aan te houden. Het is immers niet absoluut noodzakelijk de uitgaven te vergroten om de kwaliteit te verhogen en een hogere doeltreffendheid komt er niet noodzakelijk door een daling van de uitgaven. Wat in de realiteit belangrijk is, is de verhouding tussen de gebruikte middelen (input) en de geboekte resultaten (output). In de toekomst wordt het dus belangrijk om beter te doen met dezelfde (of minder) middelen. vanwege de onvolmaaktheid van de normatieve formule. Een grotere verantwoordelijkheid zal de ziekenfondsen aanmoedigen om hun controletaak nog ernstiger te nemen. De verzekeringsinstellingen hebben immers de taak om de facturen van de ziekenhuizen en de zorgverleners te controleren op hun echtheid en hun gelijkvormigheid met de reglementering. De tarieven en de aanduidingen moeten overeenkomen met wat de wet voorschrijft. De ziekenfondsen zijn ook in staat om overmatig gebruik en fraude op te sporen en dit aan de diensten van het RIZIV te communiceren. Zouden de ziekenfondsen in dit kader een belangrijkere rol kunnen spelen in de uitvoering van de verplichte ziekteverzekering? De ziekenfondsen zouden bijvoorbeeld een grotere rol kunnen spelen op het vlak van informatie over de gezondheidszorg. Ze beschikken namelijk over voldoende gegevens en analysevermogen om hun leden te informeren en hen te leiden naar de beste zorgen door ze de beste prijskwaliteitverhouding voor te stellen. In een bepaald aantal gebieden zouden de ziekenfondsen, bij wijze van aanvulling op het bestaande overlegsysteem binnen het RIZIV, dus een belangrijkere plaats kunnen innemen. De ziekenfondsen zouden een budget kunnen krijgen voor bepaalde delen van de verplichte ziekteverzekering, wat hen in staat stelt maakt om de zorgen optimaal te organiseren. De bevallingen bijvoorbeeld vormen een goed afgelijnde categorie van uitgaven. De ziekenfondsen zouden hun leden kunnen aanmoedigen om een bepaald zorgtraject te volgen dat kwaliteit en doeltreffendheid combineert. Zo zouden de 5 hospitalisatiedagen die doorgaans worden voorzien in geval van een bevalling worden vervangen door een korter verblijf met daarna goed georganiseerde postnatale thuiszorg. Zo zou het mogelijk worden om een bepaald aantal dure bedden in de ziekenhuizen weg te halen. Het is echter niet enkel de plaats van de ziekenfondsen in de uitvoering van de gezondheidszorgverzekering die moet worden herbekeken, maar ook de doeltreffendheid van het hele systeem. In dat opzicht zouden vele andere initiatieven kunnen worden vermeld. Meer investeren in de preventie en die beter organiseren, de eerste lijn versterken door een bezoek aan de huisarts voor te schrijven voor een bezoek aan een specialist, de zorgen rond de patiënt organiseren door zorgtrajecten te creëren in plaats van in functie van de verschillende specialisten in de geneeskunde, de verspreiding van klinische richtlijnen onder dokters en ziekenhuizen bevorderen en de evaluatie (bijvoorbeeld kost/doeltreffendheid) van nieuwe technologieën aanmoedigen, een nieuw landschap herontdekken waarin de ziekenhuizen zich specialiseren om te vermijden om alles tegen eender welke prijs aan te bieden. Een ander voorbeeld is de aandacht die de overheid wenst te richten op chronisch zieken. Waarom geen forfaitair bedrag aan de ziekenfondsen toekennen wat hen mogelijk maakt om overleg te plegen met hun chronisch zieken en om zo samen te bepalen wat de doeltreffendste manier is om het budget te gebruiken? Een dergelijk model zou werkelijk een modernisering van ons verzekeringssysteem voor de gezondheidszorg betekenen. De verzekerden zouden zo van dichtbij worden betrokken en meer mogelijkheden en keuzes hebben. Bovendien zouden de ziekenfondsen ook concurrenten van elkaar worden in de sector van de verplichte verzekering, terwijl ze momenteel enkel in de sector van de bijkomstige verzekering concurrenten zijn. Als er voor geopteerd wordt om de ziekenfondsen een grotere rol te laten spelen op het vlak van de verplichte verzekering, zoals in bovenstaande voorbeelden, dan is het vanzelfsprekend dat ze een grotere financiële verantwoordelijkheid moeten toegewezen krijgen. De financiële verantwoordelijkheid van de verzekeringsinstellingen zal dan weer nooit 100 % bedragen 10 7.Samenvatting Het systeem van de financiële verantwoordelijkheid van de verzekeringsinstellingen is in 1994 ingevoerd om de selectie van de risico’s tussen de verschillende verzekeringsinstellingen te beperken en om een echt beheerinstrument voor de gezondheidszorguitgaven te vormen. Terwijl men vandaag van oordeel kan zijn dat de eerste doelstelling werd bereikt, kan de impact van het mechanisme op de evolutie van de uitgaven opnieuw ter discussie worden gesteld. De ziekenfondsen moeten immers kunnen beschikken over reële beheerinstrumenten om deze doelstelling te behalen. Op dit ogenblik kunnen de ziekenfondsen niet voldoende tussenkomen in het uitgavenproces. Ze hebben ook geen reële impact op de prijs, de kwaliteit en het volume. Het enige middel waarover de ziekenfondsen op dit moment beschikken en waarmee ze de uitgaven enigszins kunnen beheersen, zijn de grondige controles van de ziekenhuisfacturen. De verzekeringsinstellingen zouden bijvoorbeeld eerstelijnszorg en preventie moeten kunnen bevorderen door tussen te komen in de regels van de ziekteverzekering. Ze zouden hun leden ook kunnen afraden zich te laten verzorgen in bepaalde ziekenhuizen die een onvoldoende kwaliteit bieden (bijvoorbeeld omdat ze bepaalde behandelingen niet frequent genoeg uitvoeren). CM-Informatie 252 • juni 2013 Bovendien is het mechanisme op zich niet perfect. Er kunnen twee kritieken betreffende het wiskundige model worden geuit. Ten eerste is het noodzakelijk om een geoptimaliseerde procedure in te voeren voor de te trage afsluiting van de (in het voorjaar van 2013 werd het jaar 2008 nog niet definitief afgesloten). Ten tweede is het noodzakelijk om de coëfficiënten en de parameters van de formule zo vaak mogelijk bij te werken (minstens om de 3 jaar) zodat de normatieve verdeelsleutel maximaal overeenstemt met de gerechtvaardigde uitgaven. Bibliografie: Avalosse H., Crommelynck A., De Béthune X. (2010); Rollen, opdrachten en inititatieven van de ziekenfondsen in de gezondheidszorg. Federale Overheidsdienst Documentatieblad – 70ste jaargang (n°1, 1e kwartaal 2010). Cools P. (1998) ; La responsabilité financière des mutuelles: une évolution à préserver des dérives. Santé conjugée (juillet 1998 – n°5). Crommelynck A. (2008) ; Financiële verantwoordelijkheid: De evolutie van de normformule. Landsbond Christelijke Mutualiteiten - CM-informatie n°234 (december 2008). DULBEA (2009); Responsabilité financière des organismes assureurs: bilan et perspectives. Nota aan de Begeleidingscommissie voor financiële verantwoordelijkheid (RIZIV) Nota CA nr. 2009/02 Kesenne J. (2010) ; Toekomst van ons gezondheidszorgsysteem. Landsbond Christelijke Mutualiteiten - CM-informatie n°240 (juni 2010). Rekenhof (2011) ; Begroten en beheersen van de uitgaven voor geneeskundige verzorging. Verslag van de Rekenhof aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. (Rekenhof, Brussel – juni 2011). RIZIV (1999) ; Thematische uiteenzettingen: De individuele financiële verantwoordelijkheid van de verzekeringinstellingen. http://www.inami.fgov.be/information/fr/studies/study02/index.htm CM-Informatie 252 • juni 2013 11