Economie H3 +H4

advertisement
Economie H3 + H4
Economie
= de wetenschap van de schaarste.
Schaarste
= spanning tussen behoeften en middelen om in die behoeften te voorzien. In de
economie is water uit de kraan schaars omdat de middelen die zijn aangewend om drinkwater te
produceren ook ergens anders voor hadden kunnen worden gebruikt. De behoeften zijn oneindig,
maar de middelen zijn beperkt. Daarom moeten mensen kiezen.
Schaarste
Behoeften
Voedsel
Kleding
Wonen
Gezondheid
Productiefactoren
Middelen
Grond / regen / zon
Arbeid / machines / grondstoffen
= kapitaal, arbeid, natuur en ondernemerschap (KANO).
Doel van een bedrijf is het maken van omzet en winst.
Omzet
Afzet
F
= de totale opbrengst die een bedrijf ontvangt van haar klanten.
= het aantal verkochte producten.
Omzet (totale opbrengst) = verkoopprijs x de afzet (aantal verkochte
producten)
Marktaandeel = het aandeel van een product in de totale markt van een product. (%)
Bepalen van marktaandeel: markt af te bakenen (welke product/productgroepen,
welke concurrenten? Geografische omvang van de markt (mondiaal, nationaal).
F
Marktaandeel = afzet van eigen product / totale afzet van het
product in de gehele markt x 100%
Btw
= belasting over de toegevoegde waarde.
De btw mag de winkelier of ondernemer niet zelf houden (afstaan aan overheid). De btw die
een ondernemer zelf betaalt bij inkoop van producten mag hij terugvragen van de overheid.
Een ondernemer zal altijd de verkoopprijs en de omzet berekenen zonder btw.
Twee btw-percentages: 6% en 19%.
6% : eerste levensbehoeften: eten en drinken, toegangskaartjes.
19%: secundaire levensbehoeften.
F
Prijs exclusief btw + 19% btw = prijs inclusief btw
F
Prijs inclusief btw (119%) – 19% btw = prijs exclusief btw (100%)
Prijs inclusief btw x 100/119 = prijs exclusief btw
Een procentuele verandering bereken je zo:
Nieuw – oud
12 – 10
Verschil/oud x 100%
2/10 x 100% = 20%
Marketinginstrumenten= Product, Plaats, Promotie, Prijs en Personeel.
Bedrijfskosten = de kosten, naast de inkopen, die gemaakt moeten worden om omzet te kunnen
maken. De waarde van de inkopen bepaalt hoeveel brutowinst een ondernemer kan maken.
Bedrijfskosten:
- Loonkosten
- Overheadkosten
- Rentekosten
- Afschrijvingskosten
F
Verkoopprijs – inkoopprijs = brutowinst
Omzet – inkoopwaarde van de omzet (inkoopprijs x aantal verkochte
producten) = brutowinst
Afschrijvingskosten
= de kosten die een ondernemer maakt doordat zijn machines, bedrijfsauto’s
of andere productiemiddelen ieder jaar minder waard worden. De ondernemer schrijft jaarlijks een
bedrag af voor het minder waard worden. Als een machine/auto volledig is afgeschreven, dan heeft
de ondernemer voldoende geld bij elkaar om weer een nieuwe machine te kopen.
aanschafwaarde - restwaarde
F
Jaarlijkse afschrijvingskosten =
Aantal gebruiksjaren
Brutowinst
= de verkoopprijs minus de inkoopprijs van een product.
Nettowinst
= de winst die overblijft, als alle kosten van de opbrengsten (= de omzet) zijn
afgetrokken. Als de inkopen van de omzet worden afgetrokken, noem je dat brutowinst. –
bedrijfskosten = nettowinst.
F
Omzet – inkopen = brutowinst
Brutowinst – overige bedrijfskosten = nettowinst
Huismerkartikelen / A-merken
Constante kosten (vaste kosten)= kosten die in principe niet afhangen van de omvang de productie
of van de afzet. (loonkosten, behalve extra personeel) (de andere bedrijfskosten zijn constant).
Variabele kosten = kosten die wel afhangen van de omvang van de productie of van de afzet. (bijv.
inkoopwaarde)
Bepaling van de verkoopprijs v.e. product: kostprijs en de prijs van concurrenten.
Resultatenrekening
= een overzicht van de opbrengsten en de bedrijfskosten waarmee de winst
of het verlies bepaald kan worden.
Omzet (= opbrengst)
Inkoopwaarde
_________________ Brutowinst
Bedrijfskosten: personeelskosten / overheadkosten / rentekosten / afschrijvingen
___________________________________________________________________ Nettowinst/nettoverlies of nul
Quitte spelen = als de brutowinst – de bedrijfskosten op nul uitkomen
Failliet gaan = als een bedrijf lange tijd verlies maakt.
In een bedrijf heeft iedereen verschillende functies: leidinggevende en uitvoerende functies.
Eenheid van leiding
= Een medewerker kan maar één baas hebben van wie hij opdrachten krijgt.
Anders gaat dit tegenstrijdig en onduidelijk werken.
Organisatieschema/organigram = kun je zien wie de leiding heeft en wie welke functie heeft.
DIRECTEUR
INKOOP
VERKOOP
ADMINISTRATIE
Balans
=
Wat er met het geld gebeurt (activa)
Waar het geld vandaan komt (passiva)
31 december 2013
Machines
Eigen vermogen
90
Gebouwen
Vreemd vermogen crediteurenhypotheek
Inventaris
Voorraden
Debiteuren
10 Kas/bank/giro (overgebleven €) hier betaal je mee.
100,Het totaal aan de r + l kant moeten altijd in evenwicht zijn.
Debiteuren
Crediteuren
betalen.
= de klanten die wel hebben gekocht (op rekening), maar nog niet hebben betaald.
= de leveranciers die jou wel goederen hebben geleverd, maar aan wie je nog moet
Hoofdstuk 4
Waarom werk je?
- Loon verdienen – regelmaat in je dag of week – contact met andere mensen
– mogelijkheid jezelf te ontwikkelen – gevoel van eigenwaarde – nuttig voor de samenleving.
Betaalde arbeid = werk dat je doet in een bedrijf of voor je eigen onderneming.
Onbetaalde arbeid = werk dat onbetaald is. (bijv. huishoudelijk- (taakverdeling handig) of
vrijwilligerswerk).
Ben je een startende ondernemer (zelf een bedrijf oprichten), dan moet je je inschrijven bij de Kamer
van Koophandel (KvK).
Deeltijdbaan (parttimebaan) = een baan waarbij je minder dan het volledige aantal uren per week
werkt.
Voltijdbaan (fulltimebaan) = een baan waarbij je het volledige aantal uren per week werkt (meer dan
35 uur per week).
Mensen met een voltijdbaan hebben dezelfde rechten als mensen met een deeltijdbaan.
Arbeidsproductiviteit = de productie per arbeider per tijdseenheid.
F
Arbeidsproductiviteit = aantal geproduceerde goederen (of waarde van
verkochte diensten) : aantal arbeiders.
Mechanisatie = is het vervangen van menselijke arbeid door machines.
Automatisering= het overnemen van arbeid door computers.
Werkgever
= iemand die één of meer personen in dienst heeft. Hij/zij geeft het werk aan die
mensen. Een bedrijf van ook je werkgever zijn/overheid ook (zijn grote werkgevers).
Werknemer = iemand die in dienst van een baas werkt verricht.
Uitvoerende functie = als je het werk die de leidinggevende geeft, uitvoert.
Leidinggevende functie= dan ben je verantwoordelijk voor het werk van jezelf en van anderen. Je
maak een werkplanning/rooster, geeft instructies, motiveert en controleert.
Het onderscheid tussen werkgever en werknemer komt niet overeen met het onderscheid tussen
leidinggevende en uitvoerende functies. Bij grote bedrijven zijn er mensen in dienst die leiding geven
aan afdelingen binnen het bedrijf. In kleine bedrijven komt het voor dat de werkgever meewerkt.
Productieweg = alle bewerkingen die het product ondergaat van grondstof  eindproduct. (soms
halffabricaten).
Bedrijfskolom = toont alle bedrijven die voorkomen op de productieweg van een bepaald product.
Productiebos
Melkveehouder
OER-PRODUCENT
Zagerij
Zuivelfabriek
ZAGERIJ
Exporteur
Groothandel
GROOTHANDEL
Houtopkoper
Kaaswinkel
DETAILIST
Speelgoedmaker
Speelgoedwinkel
Groothandel = de dienst van het leveren van goederen op de juiste plaats en in de juiste
hoeveelheid. Is een bedrijf waar winkels/bedrijven hun inkopen doen. (bijv. wijngroothandel levert
wijnen aan supermarkten en drankenwinkels.)
Detailhandel = de winkels die er uiteindelijk voor zorgen dat de producten bij de consumenten
komen.
Primaire sector = omvat bedrijven in de land- en bosbouw, mijnbouw, veeteelt en visserij. Halen
producten rechtstreeks uit de grond/zee/dieren/bossen.
Secundaire sector= bedrijven die producten uit de primaire sector verwerken. Gevormd door de
industrie en nijverheid.
Tertiaire sector = bedrijven die zich bezighouden met commerciële dienstverlening.
Logistiek
= het organiseren van de goederenstroom. Bedrijven in de logistiek zorgen ervoor dat
de juiste dingen op de juiste tijd op de juiste plaats terechtkomen. Logistiek houdt zich bezig met de
opslag en transport van goederen.
Arbeidsovereenkomst = een afspraak tussen werkgever en werknemer. Loon- en functiebeschrijving. Moet voldoen aan de wetten en regels van het Burgerlijk Wetboek (aantal
vakantiedagen ↔ werk op goede manier van uitvoering).
Opzegtermijn = een periode waarin je nog moet werken nadat je hebt opgezegd, of nadat je ontslag
heb gekregen.
Proeftijd
= een afgesproken periode waarin je een arbeidsovereenkomst kunt opzeggen. In
proeftijd geldt geen opzegtermijn: zowel de werkgever als werknemer kunnen de overeenkomst
opzeggen (niet langer dan 2 maanden).
Vaste dienst = als je een arbeidsovereenkomst hebt voor onbepaalde tijd, dus zonder einddatum.
Tijdelijke dienst= als je een arbeidsovereenkomst hebt voor een afgesproken periode. Hij eindigt
automatisch.
Oproepbasis = als je moet komen werken als de baas je oproept. Iemand met een oproepcontract
krijgt soms de garantie van een minimum aantal uren.
Flexibel werken= dat een werkgever werknemers kan laten werken als hij ze nodig heeft (bijv.
werken op oproepbasis).
Arbeids- en rusttijdenwet = hierin staan regels die de gezondheid en de veiligheid van werknemers
garanderen (bijv. ook dat kinderarbeid verboden is).
Leeftijd?
13 jaar
Vanaf 13 jaar
Vanaf 14 jaar
Vanaf 15 jaar
Vanaf 16 jaar
Wat?
Klusjes in de buurt tegen betaling
en hulparbeid.
Licht vakantiewerk. Wel onder
toezicht
Stage lopen
Meer zelfstandig werk.
Je bent in de zin van de
arbeidstijdenwet geen kind meer
Hoelang?
Niet langer dan 3 weken achter elkaar.
Op schooldagen: max. 2 uur
1 dag in weekend vrijdag
Totaal 6 weken vakantiewerk, maar max. 4
weken achter elkaar
-
Arbeidsomstandighedenwet/Arbowet = alles wat op de werkplek te maken heeft met de veiligheid,
de gezondheid en de tevredenheid van de werknemer.
Bijv.:
- Werkgever moet zorgen voor een schone en veilige werkplek.
- Werknemer moet daar ook zijn best voor doen.
Of:
- Werkgever moet gehoorbeschermers beschikbaar stellen bij werk met veel omgevingslawaai
(80dB)
- Werknemer moet dat dan wel dragen.
Arbeidsvoorwaarden = omvat het geheel van rechten en plichten van de werknemer. Primaire:
taken, salaris en werktijden. Secundaire: bijv. een goede zorgverlof verzekering of leaseauto.
Bedrijfstak
= alle bedrijven die dezelfde bewerkingen doen aan een product op dezelfde hoogte
in de bedrijfskolom.
Cao (collectieve arbeidsovereenkomst) = een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers over
de arbeidsvoorwaarden. Werkgevers zijn vertegenwoordigd door werkgeversorganisaties.
Werknemers door vakbonden. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is namens de
overheid betrokken bij de goedkeuring van het cao-overleg. Keurt het ministerie de cao goed, dan
wordt deze algemeen verbindend verklaard. Alle bedrijven in die bedrijfstak moeten zich dan houden
aan de regels van de cao. Het nut van het algemeen verbindend verklaren is dat dan de cao voor
iedereen geldt in die bedrijfstak, ook voor de mensen die niet lid zijn van de vakbond. Een cao maken
is nuttig, omdat je dan niet aparte afspraken hoeft te maken voor alle werknemers.
Wettelijk minimumloon = een vast bedrag dat werkgevers verplicht zijn om minimaal uit te betalen
aan werknemers.
Loonbelasting = een belasting die automatisch wordt ingehouden op het loon. Met dit geld betaalt
de overheid allerlei uitgaven voor de inwoners van NL.
Progressie belastingstelsel = als je bruto meer gaat verdienen, moet je een hoger percentage
belasting betalen van je brutoloon.
Stelsel van sociale zekerheid = als het buiten je schuld niet lukt om te werken (bijv. door ziekte of
geen baan kunnen vinden), dan krijg je een bedrage voor het levensonderhoud van de overheid.
(uitkeringen).
Werknemersverzekering = een verplichte verzekering waarvoor de premies worden betaald van het
loon (min. 70% van je loon). De werkgever en werknemer betalen allebei een deel van de premies
voor de werknemersverzekeringen. Belangrijkste werknemersverzekeringen:
- De Werkloosheidswet (WW) voor mensen die onvrijwillig werkloos zijn.
- Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) voor mensen die langdurig door ziekte of
arbeidsongeschiktheid niet of minder kunnen werken.
- De ziektewet (ZW) voor mensen die geen doorbetaling krijgen bij ziekte, bijv. omdat ze uitzendof oproepkracht zijn of omdat hun tijdelijke baan stopt terwijl ze ziek zijn.
Volksverzekering = een algemene verzekering voor iedereen in NL. Bijv. Algemene Ouderdomswet
(AOW). Of de Wet Werk en Bijstand (WWB), die er voor mensen is die aantoonbaar hun best doen
om aan het werk te komen, maar dan niet vinden en niet voor een andere uitkering in aanmerking
komen.
Iedereen heeft een verplichte zorgverzekering tegen ziektekosten in NL.
Brutoloon is het loon zonder inhoudingen voor loonbelastingen en premies. Nettoloon is de loon
erna. De loonbelasting en premies zijn inkomensafhankelijk, want het zijn percentages van je salaris.
Ontslag = het beëindigen van het dienstverband. De Werkgever moet een ontslagvergunning
aanvragen bij het CWI (Centrum Werk en Inkomen) of bij de kantonrechter. Die zal worden verleend
als het bedrijf in financiële problemen zit en de loonkosten niet meer kan dragen. Wordt je
ontslagen, dan heb je meestal recht op een uitkering uit de WW → wel protest aantekenen tegen het
ontslag + aanmelden bij het CWI. In proeftijd/tijdelijk dienstverband ontslag nemen of krijgen →
geen ontslagvergunning aanvragen nodig.
Download