een inleiding - Stichting CliP

advertisement
Omslagen in denken en doen
Over de mogelijkheid van meegaand verzet tegen de afbraak van het sociaal stelsel
Tijdens de Alliantiedagen die op vijf plaatsen in oktober/november 2010 in Nederland werden
gehouden, hield Raf Janssen een inleiding over negatieve en positieve omslagen in het
denken en doen ten aanzien van het sociale stelsel. Hij riep de anti-armoedebeweging op om
naast allerlei vormen van ‘tegengaand verzet’(= handen af van sociale verworvenheden!) ook
nieuwe vormen van ‘meegaand verzet’ (= welke kansen zitten er in verslechteringen?) te
ontwikkelen en daarbij gebruik te maken van de veerkracht en creativiteit van armen.
Van een collectieve naar een individuele grammatica
In april 2010 heeft de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg een discussienota uitgebracht
onder de titel Zorg voor je gezondheid! Gedrag en gezondheid: de nieuwe ordening. De kern
van de nota is kort en bondig: van zz naar gg. Van zorg en ziekte naar gedrag en gezondheid.
Moderne mensen, aldus de nota, voelen zich niet meer thuis bij de zz-aanpak. “Mensen
kloppen niet in de eerste plaats aan om zorg bij ziekte. Zij willen gezond blijven. Zij willen
meedoen in de samenleving.” Benadrukt wordt dat dit veel meer dan nu vraagt om zelf
verantwoordelijk te zijn voor de eigen gezondheid. “Het betekent wel dat de burger meer
zelf moet betalen voor zijn zorg. Maar ook dat hij meer beloond wordt voor gezond gedrag.”
De formule ‘van zz naar gg’ houdt niet alleen een opdracht in om je gezond te gedragen,
maar er klinkt ook iets in door van een verwijt: aanspraak maken op zorg maakt ziek en kost
daarmee veel geld.
Deze omslag in denken en doen doet voltrekt zich momenteel op allerlei terreinen in de
samenleving. Bij de brandweer luidt de omslagformule: van bb naar pp. De nadruk ligt niet
langer op branden blussen, maar op piepers en preventie. Mensen die geen brandmelders
plaatsen kunnen en worden in toenemende mate aangesproken op een gebrek aan eigen
verantwoordelijkheid. In de financiële sector krijgt de eigen verantwoordelijkheid van de
burgers ook steeds meer de nadruk. Daar luidt de omslagformule: van or naar naar pr. Dat
wil zeggen: van het opvangen/opzuigen van risico’s naar het privatiseren van risico’s.
Vroeger nam de financiële sector van banken en verzekeringen risico’s over van mensen.
Tegenwoordig worden risico’s weer geprivatiseerd, onder het mom van eigen
verantwoordelijkheid worden de risico’s weer bij de individuele burgers op het bord gelegd.
In de sociale sector voltrekt zich een soortgelijk omslag in denken en doen. Daar luidt de
omslagformule: van bb naar aa. Van berusting en bijstand naar activering en arbeid. Die
omslag vertaalt zich in de verplichting voor bijstandsmensen om een tegenprestatie te
leveren voor hun uitkering. Het is een verborgen beschuldiging dat bijstanders berusten, bij
de pakken neerzitten, het wel goed vinden, onvoldoende besef van verantwoordelijkheid
hebben. Daarom blijven ze in de bijstand hangen. Eigen verantwoordelijkheid tonen, actief
zijn! Dat is het motto. Als mensen daartoe worden aangezet stromen ze ook wel uit naar
arbeid, want er zijn allerwegen te weinig arbeidskrachten, zeker op termijn.
Bij deze omslag in denken en doen horen andere rollen en een andere taal, een andere
grammatica. Wat de rollen betreft gaat het om een verschuiving van slachtoffers naar
daders. Dertig jaar geleden werd over armen gesproken in termen van slachtoffers.
1
Woorden die daar bij hoorden waren: compassie en compensatie. Nu wordt er over armen
gesproken in termen van daders. Woorden die passen in die grammatica zijn: eigen schuld
en straf. De grammatica van het collectieve heeft plaatsgemaakt voor de grammatica van
het individuele. In de eerste grammatica past een actieve overheid die risico’s afdekt en
voorzieningen treft. In de tweede grammatica past eigen verantwoordelijkheid van burgers
en een afbouw van de collectieve sector.
Het verzet van de presteerders
Een regeerakkoord waarbij rechts Nederland zich de vingers aflikt. Aldus presenteerde de
beoogde premier Marc Rutte het nieuwe regeerakkoord. Daarmee steekt hij vol overtuiging
de presteerders een hart onder de riem. Dat hart onder de riem hebben ze nodig. De
presteerders voelen zich namelijk bedreigd en misbruikt door de groeiende schare van
onproductieven, die weinig tot niets presteren en een beroep doen op staatszorg.1 Geen
lastenverzwaring, geen vermindering van de hypotheekrenteaftrek, geen beperking van de
mobiliteit……. Dat belemmert de presteerders en verziekt het prille economische herstel.
Wel verlaging van uitkeringen, wel hogere eigen risico’s en hogere huurlasten. Dat
stimuleert de onproductieven zich meer in te spannen in plaats van achterover te leunen op
kosten van degenen die de welvaart moeten verdienen in de samenleving.
Na de gelijkmakerige jaren van de belastingslurpende verzorgingsstaat gloort eindelijk een
samenleving die vrij baan geeft aan presteerders: de prestatiemaatschappij. In deze
maatschappij vindt een verrassende rolwisseling plaats tussen dader en slachtoffer. Het
sociaal stelsel van de verzorgingsstaat is opgezet als compensatie voor mensen die
slachtoffer worden van ziekte, werkloosheid en de hardheid van de markt. De slachtoffers
van nu zijn niet de mensen met een uitkering, zoals voor de hand zou liggen; zij zijn juist de
daders geworden. De nieuwe slachtoffers zijn de mensen die iets presteren, de mensen die
hard werken en belasting betalen. Deze mensen hebben het gevoel gekregen dat zij moeten
opdraaien voor de inactiviteit en onproductiviteit van steeds grotere aantallen medeburgers.
De arrogantie van de presteerders is niet dat ze bogen op de prestaties die ze leveren, want
die leveren ze doorgaans wel, maar dat ze deze prestaties presenteren als hun individuele
verdienste. Dat is een miskenning van de sociale grondslag waarop verdiensten stoelen.
Het is geen louter individuele verdienste als mensen economisch succesvol zijn en rijkdom
verwerven. Prestatie is eerst en vooral een sociaal gegeven. Bekwaamheid en rijkdom zijn
slechts zeer ten dele de persoonlijke verdienste van individuen. Ze zijn veeleer het resultaat
van een bepaalde ordening van de samenleving. Cruijff kon uitgroeien tot een groot
presteerder op het terrein van voetbal, omdat het merendeel van zijn leeftijdgenoten niet
ging voetballen, maar op de tribune ging zitten en Cruijff niet voor de voeten liep, maar hem
vanaf de tribune betaald toejuichte. Iets soortgelijks kan gezegd worden van andere
presteerders. Daarom is het ook heel terecht dat de samenleving een claim legt op de
rijkdom die presteerders vergaren. Moderne presteerders zijn losgeslagen van de sociale
bases waarop hun prestaties stoelen. Ze komen in verzet tegen wat zij benoemen als de
overtrokken gelijkmakerij van de verzorgingsstaat.
1
Jan Rehmann, Thomas Wagner (Hg.), Angriff der Leistungsträger?, Argument Verlag, Hamburg, 2010
2
De steun van de verongelijkten
De presteerders worden in hun verzet gesteund door de groeiende groep van verongelijkten.
Dat zijn mensen die veel te danken hebben aan de verzorgingsstaat, maar die de
verworvenheden van dit bestel zien afkalven. Het gaat om de groeiende groep mensen die
zich onzeker en ongelijker voelen, vanwege de groeiende inkomensverschillen en die
verongelijkt zijn omdat ze vinden dat anderen die het niet verdienen wèl geholpen worden
en zij niet.
Steeds meer mensen krijgen te maken met ontwikkelingen die hen angst inboezemen: de
uitgaven stijgen, de inkomsten worden instabieler, het samenleven wordt losser, de druk
van zelfontplooiing en zelfpresentatie neemt toe, de samenleving wordt complexer.2 Deze
trends duwen mensen in de gevarenzone. Dat maakt mensen angstig en tegelijk boos.
Angstig om hun bestaanszekerheid en boos op de overheid die deze bestaanszekerheid niet
langer kan garanderen. Zolang het goed ging wilden de meesten niets van de overheid
weten, maar nu het minder goed gaat hebben ze behoefte aan voorzieningen. Deze zijn
echter steeds minder beschikbaar na dertig jaar oorlog tegen de verzorgingsstaat. Mensen
vrezen dat ze afzakken naar het kamp van de verliezers. Verongelijkt keren ze zich tegen de
staat, omdat ze vinden dat deze alles en iedereen steunt behalve hen.
Morele verontwaardiging over armoede verdwijnt
De grammatica van de eigen verantwoordelijkheid en de omslag van slachtoffer naar dader
hebben een nieuwe situatie geschapen. Een onderdeel daarvan is een nieuwe visie op
armoede. Begrippen als compensatie en compassie zijn uit gebruik geraakt. De maatschappij
van individuen kent geen slachtoffers van structuren. Ze kent alleen verliezers. Armoede en
sociale verslechtering slaan als een boemerang terug op de slachtoffers die hun verlies enkel
kunnen wijten aan eigen falen. Dat dwingt armen tot zwijgen en doet sociale kritiek
verstommen. Als armoede aan mensen zelf te wijten is, als dat de grammatica van het
moderne denken en doen is, dan werpt deze grammatica een dam van onverschilligheid op
tegen het lijden van de wereld. En zolang de individualiserende grammatica van de eigen
verantwoordelijkheid blijft bestaan, is de onverschilligheid gelegitimeerd. Staat, samenleving
en burgers ontslaan zichzelf van de verantwoordelijkheid voor de ander. Er is enkel inzet en
verantwoordelijkheid voor de Ik-bv, voor het inrichten van ieders eigen leven als ware het
een bedrijf, dat constant moet concurreren met andere bedrijven: ieder voor zich, eigen
verantwoordelijkheid eerst!
In het voorjaar van 2010 hebben Wilma Kuiper van CliP en ik gesprekken gevoerd met een
dertigtal arme huishoudens uit Zwolle.3 Deze gesprekken aan de keukentafel gingen over
geld, hulp, schulden, werk, meedoen, toekomst, kracht. Maar het thema dat als een rode
draad door alle gesprekken liep was pijn. Mensen voelden zich gekwetst door de wijze
waarop de samenleving aankijkt tegen armen. Ze merken dat er geen verontwaardiging
meer leeft in de samenleving over het feit dat zoveel medeburgers in armoede moeten
leven. Dit gebrek aan morele verontwaardiging verklaart ook waarom veel burgers niet meer
2
Voor een praktijkgerichte analyse – in beeld, woord en geluid – van deze vijf maatschappelijke trends zie: Ellie
Smolenaars, Armoede Live!, Aksant, Amsterdam, 2008
3 Raf Janssen en Wilma Kuiper, Aan de keukentafel. Verslag van gesprekken met arme huishoudens in Zwolle,
gemeente Zwolle, oktober 2010
3
(willen) zien dat er armoede is om hen heen. De Duits-Britse filosoof Alexander Garcia
Düttmann verwoordt dit als volgt: “Als het verschijnsel van armoede ons niet vervult met
verontwaardiging, als we ons niet diep beledigd voelen, vol verzet of boos, als we niet
meegenomen worden door een emotie die eerder moreel dan emotioneel van aard is, als
we niet getroffen zijn door een gevoel dat niet doorgeleid kan worden in de vorm van een
nauwgezet geformuleerd oordeel of een rationele veroordeling, dan weten we niet eens dat
er zoiets is als armoede. Wie armoede ziet zonder vervuld te worden met morele belediging
of verontwaardiging ziet armoede feitelijk niet.”4
En toch moet armoede vernietigd worden; drie omslagen ten goede
Het denken in termen van daders in plaats van in termen van slachtoffers is de negatieve
omslag waarmee we anno 2010 te maken hebben na een aantal decennia van
doorgeschoten neo-liberaal marktdenken. Dat heeft een verharding van het sociale klimaat
in Nederland teweeg gebracht. Desondanks blijft de anti-armoedebeweging ijveren voor een
armoedevrij Nederland. Dat doel wordt als een ambitieuze stip op de horizon gezet: in 2020
is de armoede verdwenen uit Nederland, is de situatie zodanig verbeterd dat niemand meer
in armoede hoeft te verkeren. Tegen de verdrukking in kan dat doel worden bereikt, als de
anti-armoedebeweging aansluiting zoekt bij drie veranderingsprocessen die opkomen vanuit
de basis van de samenleving. Dat zijn drie positieve omslagen in denken en doen die
weliswaar passen in het huidige verontrustende denkklimaat, maar die het in zich hebben
om dit denkklimaat te wijzigen, bij te sturen, in een andere richting te buigen.
De eerste omslag heeft te maken met de wijze waarop tegen mensen met lage inkomens
wordt aangekeken. Nu wordt nog vaak uitgegaan van denken in mankementen: wat missen
arme mensen om te worden wat anderen (niet-armen) vinden dat zij moeten zijn? Er is een
ontwikkeling aan de gang om het mankement-denken in te ruilen voor het eigenkrachtdenken: welke veerkracht en eigenmacht hebben armen en hoe kunnen deze worden
ingezet om de eigen situatie te verbeteren? Voor de anti-armoedebeweging houdt deze
omslag in denken en doen in dat er een einde komt aan het gevoel van verlammend
slachtofferschap waarin een deel van de beweging zichzelf gevangen zet. Het devies wordt:
handen uit de mouwen en ophouden met zeuren!
De tweede omslag heeft betrekking op het eigen oordeel en handelingsmacht van mensen
die hulp verlenen. Nu wordt deze hulp vaak geregeerd door managers die sterk vanuit tijd,
geld en risico’s denken, in plaats vanuit vertrouwen op het goede beoordelingsvermogen
van de uitvoerder of betrokkene. De hulpverleners komen achter hun computer vandaan en
verruilen hun afstandelijke en veilige bureau voor een nabije confrontatie met problemen bij
mensen thuis aan de keukentafel. Daar ontmoeten ze hele mensen en niet langer stukjes
problematiek waarover hun eigen werksoort gaat. Die omslag in denken en doen maakt
hulpverleners los uit het administratieve denken en zet hen aan tot directe en integrale
hulpverlening.
De derde omslag in denken en doen betreft het openbaar bestuur. De afgelopen twintig jaar
is veel aandacht besteed aan de participatie van burgers. Tegelijk is de kloof tussen bestuur
4
Alexander Garcia Düttmann, Making Poverty Visible – Trhee Theses, in: Parrhesia, number 4, 2008, p. 1-10
4
en burgers groter dan ooit. Dat heeft te maken met een bestuurlijk klimaat waarin burgers
gereduceerd worden tot klanten die diensten afnemen van de overheid. Tegen de stroom
van het klantdenken in ontwikkelen burgers nieuwe vormen van solidariteit. Individuele
ontplooiing spoort goed met maatschappelijke betrokkenheid en inzet voor anderen. Dat
biedt kansen voor de strijd tegen armoede en voor participatie. De collectieve solidariteit die
inhoud en vorm heeft gekregen in het sociale stelsel van de verzorgingsstaat wordt dunner,
wordt steeds minder beleefd als solidariteit. Dat wil echter niet zeggen dat de solidariteit uit
de samenleving verdwenen is. Ze keert terug, wordt opnieuw beleefd, krijgt opnieuw
invulling in geïndividualiseerde vorm. Uit recent onderzoek blijkt dat buurtbewoners elkaar
wel degelijk helpen. Niet vanwege het gevoel samen een buurt te vormen, want dat gevoel
hebben mensen vaak niet meer. Ze helpen elkaar veeleer vanwege een persoonlijke relatie.
Het stimuleren van buurtverbondenheid is daarom niet de aangewezen weg om informele
zorg te stimuleren. Dat zal veel gerichter en persoonlijker moeten gebeuren.5 En dat gebeurt
ook, steeds omvangrijker, onder meer in de vorm van persoonlijke contacten in allerlei
vormen van maatjesprojecten. Dat zijn projecten waarin vrijwilligers een-op-een worden
gekoppeld aan iemand die op bepaalde punten in het leven even een coach, mentor of
maatje nodig heeft. Het kan gaan om het leren van de Nederlandse taal, om het bieden van
emotionele steun, maar ook om hulp bij zelfstandig wonen, of bijvoorbeeld het aangaan van
sociale contacten. Maatjes willen iets betekenen voor mensen, die in moeilijke
omstandigheden verkeren, geïsoleerd zijn geraakt of hulp willen bij het maken van goede
keuzes. Dit contact is wederkerig: ook de mentor doet allerlei nieuwe ervaringen op en
geniet van het contact. Het maatje opent deuren, verbreedt paden en is een steun voor de
ander. Bij een maatje staan menselijke kwaliteiten centraal zoals warmte, tijd, nabijheid,
respect, humor en begrip.6
Voor het benutten van omslagen ten goede zijn wel condities nodig
Mijn pleidooi is dat de anti-armoedebeweging moet nagaan hoe de genoemde drie positieve
omslagen gebruikt kunnen worden om het doel van een armoedevrije samenleving dichter
bij te brengen. Hoe kunnen we meegaan met de tijdgeest in het verzet ertegen? Deze
mogelijkheid van ‘meegaand verzet’ is alleen reëel als aan een aantal voorwaarden wordt
voldaan. Bij iedere omslag zal ik één voorwaarde noemen.
Laat ik beginnen bij de derde omslag, de omslag van klant in burger. Het betreft de omslag in
denken over mensen in termen van afnemers van diensten, consumenten, naar het denken
in termen van medeproducenten van het goede samenleven, burgers die hun eigen
verantwoordelijkheid nemen. Als deze omslag ook door de anti-armoedebeweging op een
positieve wijze kan worden uitgewerkt, vereist dat wel van de overheid dat ze de basis van
bestaanszekerheid blijft garanderen. Die basis hebben mensen nodig om in staat te zijn
eigen verantwoordelijkheid te nemen. Een nog verdere verlaging van het reeds te laag
gemaakte sociaal minimum staat daarom haaks op het streven naar eigen
verantwoordelijkheid en wordt daarom door de anti-armoedebeweging resoluut van de
hand gewezen.
5
Lilian Linders, De betekenis van nabijheid. Een onderzoek naar informele zorg in een volksbuurt, Den Haag,
2009
6
Zie www.oranjefonds.nl
5
In dit verband wil ik even een kleine uitstap maken naar een bekend leerstuk uit de
katholieke sociale leer, het leerstuk van de subsidiariteit. In protestantse kringen kennen ze
dat leerstuk ook. Het wordt daar aangeduid als de soevereiniteit in eigen kring. Het leerstuk
duidt op het principe dat de grotere eenheid niet de taken moet overnemen die de kleinere
eenheid kan uitvoeren. Dat principe past heel goed in het huidige pleidooi voor eigen
verantwoordelijkheid van burgers. Bij de invulling van dit principe van subsidiariteit waren er
destijds twee stromingen: enerzijds de stroming van vermogensuitputting en anderzijds de
stroming van vermogensdeling. Bij vermogensuitputting springt de grotere eenheid pas bij
als de kleinere eenheid haar eigen vermogen om taken uit te voeren heeft uitgeput. Bij
vermogensdeling wordt de grotere eenheid aangesproken om de kleinere eenheid zodanig
toe te rusten en te helpen dat deze in staat is om de op haar rustende taken ten volle uit te
voeren. De grotere verbanden zetten hun vermogen dus niet pas in als de kleinere
verbanden het hunnen hebben verloren. Het gaat er juist om de vermogens van die kleinere
verbanden te versterken als ze nog aanwezig zijn.7
De tweede omslag betreft de omvorming van afstandelijke helpers in mens-nabije helpers.
Die omslag lukt voor wat de armoedebestrijding betreft alleen als deze helpers duo’s
vormen met ervaringsdeskundigen. Dat zijn mensen die armoede hebben ervaren, die hun
persoonlijke situatie hebben doorleefd, verwerkt en die in staat zijn helpers het goede
gevoel en de goede aanpak bij te brengen. In België heeft men daarmee al de nodige
expertise opgedaan en heeft men een opleiding tot ervaringsdeskundige gerealiseerd.8 In
Nederland zijn er ook initiatieven in deze richting. Het is zaak dat de anti-armoedebeweging
zich daarbij aansluit, want in deze beweging zijn heel veel ervaringsdeskundigen actief.
De eerste omslag is die van denken en doen in termen van mogelijkheden en aanwezige
veerkracht in plaats van in termen van onmogelijkheden en mankementen. Dat vraagt
armen die de handen uit de mouwen steken, die ophouden slachtoffer te zijn. Wil deze
omslag een positieve wending krijgen dan is het nodig dat armen een eigen inhoud geven
aan het begrip veerkracht en aan het adagium van eigen verantwoordelijkheid.
De heruitvinding van het sociale
Geen enkele samenleving kan de ongetemde werking van de markt doorstaan. Dat is de
grote les uit de studie die Karl Polanyi in de jaren dertig van de vorige eeuwen maakte van
de opkomst van de markteconomie in de negentiende en twintigste eeuw.9 Net als nu werd
ook destijds de markteconomie ondersteund en in stand gehouden vanuit de overheid. De
tegenreactie en correctie op het ongetemde marktdenken kwam vanuit de samenleving. Pas
naderhand is de overheid deze markttemming gaan overnemen en is de verzorgingsstaat tot
ontwikkeling gebracht. Dat gebeurde in de grammatica van het sociale. De verzorgingsstaat
is een uitdrukking en concretisering van sociaal denken en doen.
7
Rolf Heinze (Hrsg.), Neue Subsidiarität: Leitidee für eine zukünftige Sozialpolitik?, Westdeutscher Verlag,
Opladen, 1986
8 Frans Spiesschaert, Ervaringsdeskundige in armoede en sociale uitsluiting, Acco, Leuven/Voorburg, 2005.
Frans Spiesschaert, Danny Trimbos, Monique Vangertruyden, De methodiek Ervaringsdeskundige in Armoede
en Sociale Uitsluiting. Kennis uit het werkveld, De Link vzw, Berchem, 2008
9 Karl Polanyi, The Great Transformation. The political and economic origins of our time, Beacon Press, Boston,
1957 (1944)
6
Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw is een proces in gang gezet om de verzorgingsstaat
af te breken. Voor een deel om de kern ervan te behouden, voor een deel om de
verzorgingstaat echt op te ruimen, omdat deze niet langer past in de opkomende
grammatica van het individuele. Dit individualiseringsproces heeft grote verbeteringen
gebracht in de levens van mensen. Maar er zijn ook tendensen in negatieve zin. Dat heeft
onder meer te maken met het doorgeslagen denken en doen in termen van de Ik-bv waartoe
mensen aangezet worden door een geradicaliseerd marktdenken. Daartegen komt ook nu
weer verzet op vanuit de samenleving zelf, omdat ook nu opnieuw het besef groeit dat geen
enkele samenleving de ongetemde werking van de markt kan verdragen, ook de moderne
hedendaagse samenleving niet. De anti-armoedebeweging kan aansluiting zoeken bij deze
positieve tegentendensen in de samenleving om zo samen met allerhande bondgenoten
wegen te ontdekken en te ontginnen naar een heruitvinding en herinvulling van het sociale.
7
Download