Arbeidsmigratie in Nederland Een vergelijking tussen de gastarbeider en de huidige arbeidsmigrant Naam: Studentnummer: Studie: Rozemarijn Boer 0118923 Internationale Betrekkingen in historisch perspectief Voorwoord Met het inleveren van mijn scriptie zet ik niet alleen een punt achter maanden intensief onderzoek, maar ook achter mijn studie Internationale Betrekkingen in historisch perspectief. Ik heb het als een leerzame periode ervaren. In dit voorwoord wil ik mij graag richten tot mijn begeleidster Dr. Elsbeth Locher-Scholten. Haar stimulans en steeds opbouwende kritiek en commentaar maakte mijn scriptie tot was hij nu is. Utrecht, november 2007 2 Inhoud Voorwoord ............................................................................................................................................. 2 Figurenlijst ............................................................................................................................................. 4 Tabellenlijst............................................................................................................................................ 4 Inleiding.................................................................................................................................................. 5 Migratietheorieën ................................................................................................................................ 6 Arbeidsmigratie in Nederland ........................................................................................................... 11 Tijdelijke migratie ............................................................................................................................. 12 Migratie en ontwikkeling .................................................................................................................. 14 1. Arbeidsmigratie in Nederland in de periode 1955-1979 .............................................................. 17 1.1 Het Nederlandse migratiebeleid 1955-1979................................................................................ 17 1.2 Kenmerken van de arbeidsmigranten in Nederland in de periode 1955-1979 ............................ 25 1.3 De rol van Europa ....................................................................................................................... 30 1.4 Conclusie..................................................................................................................................... 31 2. Het Nederlandse beleid ten aanzien van vreemdelingen in de jaren tachtig en negentig: van minderhedenbeleid naar allochtonen-, integratie- en modern migratiebeleid............................... 32 2.1 Het overheidsbeleid in de jaren tachtig ....................................................................................... 33 2.2 Het overheidsbeleid in de jaren negentig .................................................................................... 38 2.3 De rol van Europa ....................................................................................................................... 42 2.4 Conclusie..................................................................................................................................... 43 3. Arbeidsmigratie in Nederland in de eenentwintigste eeuw ......................................................... 44 3.1. Het Nederlandse arbeidsmigratiebeleid in de eenentwintigste eeuw ......................................... 44 3.2. Kenmerken van de arbeidsmigranten ......................................................................................... 56 3.3. De rol van Europa ...................................................................................................................... 59 3.4. Conclusie.................................................................................................................................... 62 Conclusie .............................................................................................................................................. 63 Literatuur ............................................................................................................................................. 69 3 Figurenlijst Figuur 0.5: Het internationale proces van arbeidsmigratie. Figuur 1.1: Aantallen en herkomst van de gastarbeiders in Nederland op 15 maart 1970. Figuur 1.2: Immigranten die nog in Nederland wonen, naar jaar van vestiging, 1 januari 2003. Figuur 2.1: Totaal aantal immigranten in Nederland in de periode 1976-1982. Figuur 2.2: Immigratie naar Nederland naar belangrijke (groepen van) landen van nationaliteit cq geboorte. Figuur 2.3: Immigratie naar Nederland in 1995 naar migratiemotief (in percentages). Figuur 3.1: Immigratie naar Nederland in 2003 naar migratiemotief (in percentages). Figuur 3.2: Schematisch overzicht toelatingsmodel ‘Naar een modern migratiebeleid’. Figuur 3.3: Immigratie in Nederland. Figuur 3.4: Aantal immigranten uit Polen, Bulgarije en Roemenië in de periode 2005-2007. Tabellenlijst Tabel 1.1: Legaal aantal verblijvende onderdanen uit wervingslanden. Tabel 1.2: Gemiddelde leeftijd van de arbeidsmigranten in Nederland in de periode 1979-1983 naar etniciteit en geslacht. 4 Inleiding De laatste decennia staat migratie in het centrum van de publieke belangstelling. In het journaal en in de krant kunnen we geregeld horen en lezen over mensensmokkel, over vluchtelingen uit Afrika die Europa proberen te bereiken in gammele bootjes en over migranten uit Polen die massaal naar Nederland komen om te werken. Maar ook de aanwezigheid van migranten die legaal in gastlanden verblijven, roept in de publieke opinie vragen op. Zo zouden ze werk wegnemen van de inwoners van het gastland, niet goed geïntegreerd zijn in de samenleving en een gevaar zijn voor de overheidsfinanciën. Kortom, migratie is een ‘hot item’. Er bestaan verschillende vormen van migratie. Mensen kunnen hun leefgebied verlaten om fysische redenen, zoals aardbevingen en overstromingen, maar ook als gevolg van oorlog, politieke onderdrukking of vanwege een huwelijk. De meest voorkomende vorm van migratie is echter arbeidsmigratie. Dit type migratie staat in deze scriptie centraal. De overige vormen van migratie zullen buiten beschouwing worden gelaten.1 Er is veel geschreven over het fenomeen arbeidsmigratie. In deze inleiding wordt bekeken wat de verschillende onderzoekers over arbeidsmigratie hebben geschreven. Hierbij ligt de nadruk op de economische, sociologische en politieke aspecten van arbeidsmigratie. Daarnaast wordt uitgelegd wat het doel van deze scriptie is. Alvorens met de theorie te beginnen, is het zinvol om stil te staan bij wat er onder arbeidsmigratie wordt verstaan. Arbeidsmigratie kan worden omschreven als het wegtrekken van mensen om in een ander gebied te gaan werken.2 Arbeidsmigranten zijn dus migranten die huis en haard verlaten om elders, alleen of met hun familie, tijdelijk of permanent, in het levensonderhoud te voorzien. De arbeidsmigranten bestaan uit verschillende groepen zoals contractarbeiders, hooggeschoolde professionals, laaggeschoolde seizoensarbeiders, au pairs, huishoudelijk personeel en ondernemers. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw werden de arbeidsmigranten die naar Nederland kwamen gastarbeiders genoemd. Aan dit begrip wordt in de literatuur soms een aparte definitie gegeven. Zo beschouwt geograaf Hans van Amersfoort gastarbeiders als “de door de ontvangende samenleving als tijdelijk beschouwde immigratie van arbeidskrachten”. De terminologie is echter voortdurend aan wijziging onderhevig. Het begrip gastarbeider werd in het begin van de jaren negentig als discriminerend ervaren, waardoor de term moeilijk hanteerbaar werd. De voormalige gastarbeiders en hun nageslacht worden tegenwoordig ‘allochtonen’ genoemd, hoewel ook deze term 1 2 Bouritius, W.J., J. Hofker & J.H.A. Padmos, Migratie en mobiliteit (Amsterdam 1997) 11-12. Koot, W. & A. van der Wiel, Op weg naar werk ver van huis ( Muiderberg 1982) 63. 5 een negatieve klank heeft gekregen. De benaming voor de huidige ‘gastarbeider’ is (tijdelijke) arbeidsmigrant.3 Arbeidsmigratie is geen verschijnsel van de laatste vijftig jaar. Al zolang als de mens de aarde bevolkt, verplaatst hij zich met de bedoeling tijdelijk of permanent ergens anders te gaan wonen. Aanvankelijk betrof dit de trek van de nomaden. Later, toen de steden in Europa begonnen te ontstaan, verruilden mensen de landelijke gebieden voor de stad. Het ontstaan van de steden was zowel de oorzaak als het gevolg van de opkomst van de handel. Door de handel werden er relaties tussen steden gecreëerd, waarlangs niet alleen goederen maar ook mensen zich verplaatsten. Na verloop van tijd groeiden de stadstaten uit tot nationale staten wat gepaard ging met grootschalige militaire conflicten. Het inhuren van legers van elders, bracht grote migratiestromen met zich mee. In de zeventiende eeuw ontstond als gevolg van de koloniale expansie een vraag naar arbeid. Om in het arbeidstekort te voorzien werden slaven vanuit West-Afrika naar Zuid- en Noord-Amerika en het Caribische gebied vervoerd. Toen in de loop van de negentiende eeuw de slavernij werd afgeschaft, werden de arbeidstekorten opgevuld door contractarbeiders. Aan het einde van de negentiende eeuw was de industrialisatie van West-Europa opnieuw een reden voor een grootschalige urbanisatiestroom. Steeds meer mensen trokken vanuit de rurale gebieden naar de grote steden omdat de behoefte aan boerenarbeiders afnam. Na de Tweede Wereldoorlog was er weer sprake van massale migratiebewegingen. In Nederland ontstond er een emigratieoverschot. Veel Nederlanders zochten hun geluk ergens anders, maar tegelijkertijd werden tijdelijke arbeidsmigranten uit Zuid-Europa aangetrokken om de ontstane arbeidstekorten op te vangen. In eerste instantie was het de bedoeling dat deze zogehete gastarbeiders tijdelijk in Nederland zouden verblijven, maar na verloop van tijd werd het duidelijk dat de gastarbeiders zich permanent in Nederland hadden gevestigd. Tegenwoordig wordt door de Nederlandse overheid tijdelijke arbeidsmigratie weer gestimuleerd. Nu niet alleen om verwachte arbeidstekorten op te vangen, maar ook om via arbeid van hooggeschoolden de kenniseconomie te bevorderen. Daarnaast is de overheid nu van mening dat tijdelijke arbeidsmigratie een positief effect heeft op de ontwikkeling van het land van herkomst van de arbeidsmigrant. De verwachting is dat als gevolg van de globalisering en de grote inkomensverschillen het aantal migranten in de toekomst alleen maar blijft toenemen.4 Migratietheorieën Veel wetenschappers hebben geprobeerd om patronen te ontdekken in de migratiestromen. De Britse geograaf E.G. Ravenstein heeft als een van de eerste de migratiestromen in Groot-Brittannië geanalyseerd en heeft in 1885 naar aanleiding van deze analyses een aantal “wetten van migratie” opgesteld. Hij meende dat de vraag naar arbeid in industriële- en handelscentra de oorzaak was van 3 Koot e.a., Op weg naar werk ver van huis, 63; Genootschap onze taal, Allochtonen? Beschikbaar op het world wide web: http://www.onzetaal.nl/advies/allochtonen.php (geciteerd op 26 oktober 2007). 4 Doomernik, J. & R. Penninx, ‘Migratie en de mondiale arbeidsmarkt’ in Heins, J.J.F. & H.L.M. Kox, Mensen op drift, migratie en ontwikkeling (Amsterdam 1998) p154-167 aldaar 159; Sociaal Economische Raad, Advies Arbeidsmigratiebeleid (Den Haag 16 maart 2007), 156-158. 6 migratie. In 1889 heeft hij dezelfde analyses toegepast op continentaal Europa en Noord-Amerika in de hoop dezelfde resultaten te krijgen. Zijn conclusie was dat de migratiebewegingen in continentaal Europa en Noord-Amerika vergelijkbaar waren met die van Groot-Brittannië en dat migratie over het algemeen het gevolg was van de vraag naar arbeid. Ravenstein bekeek migratie dus volgens een economische benadering. Hij was van mening dat de vraag naar arbeid in een ander gebied dan waar de potentiële migrant zich bevond de aanleiding was tot migratie. Door de stroom van migranten van het ene naar het andere gebied ontstond een evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van arbeid.5 De economische benadering, waar Ravenstein de grondlegger van is, ziet dus arbeidsmigratie als een methode om asymmetrie op de arbeidsmarkt te herstellen. Deze asymmetrie kan in zowel het land van bestemming als het herkomstland optreden. In het land van herkomst kan migratie bijvoorbeeld een oplossing zijn om de werkloosheid te verminderen. Het overschot op de arbeidsmarkt wordt immers ‘weggestuurd’. In het land van bestemming kan migratie een oplossing zijn om zeldzame talenten aan te trekken. Maar ook aan de onderkant van de arbeidsmarkt kan migratie zorgen voor evenwicht. In de rijke hooggeïndustrialiseerde landen is het vaak moeilijk om mensen te vinden voor laaggeschoold en onaantrekkelijk werk. In tegenstelling tot de lokale arbeidskrachten zijn arbeidsmigranten wel bereid deze laagbetaalde banen te accepteren omdat in vergelijking met hun inkomensnormen de lonen immers heel aanvaardbaar zijn. Zodoende kan migratie volgens de economische benadering een oplossing zijn voor het arbeidsmarkttekort. Aan de andere kant kan migratie ervoor zorgen dat laagopgeleide autochtone arbeiders worden weggeduwd door laagopgeleide arbeidsmigranten die sneller geneigd zijn om in slechtere arbeidsomstandigheden te werken.6 De economische benadering gaat er dus vanuit dat arbeidsmigranten vooral vertrekken om economische redenen. De potentiële arbeidsmigrant zal zijn of haar huidige inkomenspositie vergelijken met de verwachte inkomenspositie in de nieuwe situatie. Wanneer het verwachte inkomen in het bestemmingsgebied hoger zal zijn, zal de migrant de beslissing nemen om het herkomstgebied te verlaten. Er kan zodoende worden geconcludeerd dat arbeidsmigranten zullen migreren van gebieden met lage lonen naar gebieden met hoge lonen. Daarnaast wordt er verondersteld dat de beslissing om naar elders te migreren, afhangt van de beschikbare arbeidsposities. Wanneer er in het bestemmingsgebied een krapte bestaat op de arbeidsmarkt, zal de migrant minder snel geneigd zijn om daar naar toe te migreren. Tot slot zijn ook bedrijven eerder geneigd om arbeidskrachten te werven in gebieden waar het inkomen lager is. Men verwacht namelijk dat potentiële migranten uit deze gebieden lagere loonaspiraties hebben. Naast het loonniveau speelt ook de situatie op de arbeidsmarkt een belangrijke rol. Bedrijven zullen eerder arbeidsmigranten werven in gebieden waar de werkgelegenheid ten opzichte van de beroepsbevolking kleiner is. In deze gebieden zullen immers 5 R. Skeldon, Migration and development, a global perspective (Essex 1997) 19. D. Joly, International migration in the new millennium (Hants, 2004) 24-25; J. Biliet, M. Hooghe, J. Leman, B. Meuleman, T. Reeskens & A. Trappers, ‘Waarom migranten naar Europa komen’ in: De gids op het maatschappelijk gebied 97(7), 3-5. 6 7 meer werklozen zijn en daarom zullen mensen sneller geneigd zijn om te migreren. Een vraag die bij de economische benadering kan worden gesteld, is hoe efficiënt migratie reageert op de tekorten op de arbeidsmarkt. Door de aanwezige overheidsbureaucratie met betrekking tot het toelaten van arbeidsmigranten zouden er immers gerust enkele jaren kunnen verstrijken tussen het waargenomen tekort op de arbeidsmarkt en de uiteindelijke aankomst van nieuwe arbeidskrachten. Onderzoekers verwachten echter dat wanneer migratie een efficiënt evenwichtsmechanisme blijkt te zijn, de periode die verloopt tussen beide evoluties zeer kort kan zijn.7 Arbeidsmigratie kan ook vanuit een ander economisch perspectief worden bekeken. De sociaal-geograaf Annelies Zoomers stelt in haar inaugurele rede in 2006 dat arbeidsmigratie kan worden verklaard door de penetratie van de wereldeconomie in de perifere regio’s. De instroom van kapitaal en goederen in de perifere gebieden zou een uitstroom van arbeid tot gevolg hebben. De sterk gegroeide wereldhandel heeft immers ervoor gezorgd dat internationale transportverbindingen zijn verbeterd. Vliegtuigverbindingen worden goedkoper en steeds meer bestemmingen kunnen worden bereikt. Samen met de moderne media- en communicatiemiddelen kunnen mensen vanuit de verste uithoeken beelden ontvangen van samenlevingen elders ter wereld waar het beter gaat dan thuis. Dit heeft tot gevolg dat meer mensen de armere gebieden willen en kunnen verruilen voor de meer ontwikkelde gebieden. 8 Daarnaast kan arbeidsmigratie volgens sommige onderzoekers worden verklaard door de zogehete netwerktheorie. Deze theorie is een aanvulling op de economische benadering. Het geeft geen antwoord op de vraag waarom mensen migreren, maar op de vraag waarheen mensen migreren. De netwerktheorie van socioloog Douglas Massey benadrukt dat potentiële migranten niet zomaar in het wilde weg zullen migreren, maar bij voorkeur naar een land waar de migranten al contacten hebben. Deze netwerken kunnen economisch van aard zijn, maar zijn vooral gebaseerd op familie- en lokale banden. Zodra er netwerken bestaan, zal volgens de netwerktheorie een proces ontstaan waardoor de migratiestromen niet alleen blijven bestaan, maar ook groeien. Dit kan worden verklaard doordat migrantennetwerken kunnen bijdragen aan een verlaging van de kosten en risico’s van migratie. Het netwerk van de migrant kan immers in het land van bestemming al huisvesting en een baan gaan zoeken waardoor de drempel om te migreren wordt verlaagd. Daarnaast kunnen netwerken er voor zorgen dat niet-migranten die vroeger tevreden waren met hun bestaan hun inkomenspositie door de migranten zien verslechteren, waardoor ook zij uiteindelijk zullen vertrekken. De netwerktheorie gaat er dan ook vanuit dat er een massale migratiestroom op gang komt. Doorgaans blijkt echter dat na een periode van groei de migratiestromen vanzelf tot stilstand zullen komen.9 7 A. Zoomers, Op zoek naar Eldorado (Nijmegen 2006) 12; J.A.M. Heijke, Migratie van mediterranen: economie en arbeidsmarkt (Leiden 1986) 16. 8 Zoomers, Op zoek naar Eldorado,13. 9 H.R. Barret, Population geography, (Singapore 1992) 151-152; Joly, International migration, 28-29; Zoomers, Op zoek naar Eldorado,13. 8 Tot slot kan worden gesteld dat de migratiestromen voornamelijk worden gestuurd door het gevoerde migratiebeleid van de overheid. Het migratiebeleid van een overheid bepaalt waarheen mensen migreren. In het migratiebeleid van het gastland worden immers de toelatingseisen voor (arbeids) migranten uiteengezet. Het toelaten van (arbeids) migranten gebeurt aan de hand van een viertal type overwegingen. Een eerste type betreft overwegingen van demografische aard. Wanneer een land een grotere bevolking wenst voor bijvoorbeeld de ontwikkeling van hulpbronnen of om de vergrijzing op te vangen, kan een overheid besluiten tot een immigratiebevorderend beleid. Wanneer een land zich echter als ‘vol’ beschouwt, zal zij juist emigratie stimuleren. Naast demografische overwegingen, kunnen ook politieke overwegingen een rol spelen bij de toelating van (arbeids) migranten. Landen kunnen met elkaar politieke banden aangaan waaruit een migratiestroom voortvloeit. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de lidstaten van de Europese Unie, waar een vrij verkeer van personen en goederen bestaat. Burgers van lidstaten kunnen zich zonder beperkingen vestigen in een andere lidstaat van de EU. Een derde overweging is van humanitaire aard. Wanneer mensen in eigen land worden vervolgd, kunnen zij in andere landen asiel aanvragen. De belangrijkste overweging betreffende het arbeidsmigratiebeleid heeft echter een economisch karakter. Arbeidsmigratie maakt het mogelijk om macro-economische schokken op te vangen. Zo trekt een overheid arbeidsmigranten aan wanneer er sprake is van een krappe arbeidsmarkt en arbeidsmigranten worden afgestoten wanneer er sprake is van een neergaande conjunctuur.10 De rol van de overheid ten aanzien van arbeidsmigratie is na de Tweede Wereldoorlog steeds belangrijker geworden. Bij de overgang van de ‘nachtwakerstaat’ van vroeger, waarbij de overheid alleen zorg droeg voor collectieve goederen zoals veiligheid, rechtszekerheid en bestuur, naar de naoorlogse verzorgingsstaat heeft de overheid veel meer taken gekregen in het openbare leven. Zo treedt de overheid nu enerzijds op voor de belangen van het bedrijfsleven door het scheppen van zo gunstig mogelijke voorwaarden voor investeringen en economische groei, anderzijds heeft de overheid de rol om op te treden daar waar problemen ontstaan in de samenleving. Om gunstige voorwaarden voor het bedrijfsleven te scheppen is het aantrekken van buitenlandse arbeiders noodzakelijk gebleken. Er zal op de arbeidsmarkt altijd een vraag bestaan naar legale of illegale arbeidsmigranten. Tegelijkertijd kan de komst van grote groepen immigranten voor sociale en maatschappelijke problemen zorgen. Deze sociale en maatschappelijke problemen en de vrees dat een toeloop van migranten de minimumlonen en de sociale zekerheid in gevaar brengen, zijn voor de meeste overheden een reden om een restrictief migratiebeleid te voeren.11 Er bestaat nog geen eenduidige mening over de vraag of een restrictief beleid zinvol is. De cultureel antropologen Jeroen Doomernik en Rinus Penninx zijn van mening dat een restrictief beleid 10 Boyle, P., K. Halfacree & V. Robinson, Exploring Contemporary Migration (Singapore 1998) 163-165; Entzinger, H.B. & P.J.J. Stijnen, Etnische minderheden in Nederland (Amsterdam 1990) 246. 11 Doomernik e.a., ‘Migratie en de mondiale arbeidsmarkt’ 168; Penninx, R. & P. Muus, Grenzeloos migreren na 1992? Internationale migratie en de Europese Gemeenschap in verleden en toekomst (Den Haag 1989) 11. 9 voor het toelaten van laag- en ongeschoolde arbeidsmigranten uit minder ontwikkelde gebieden weinig succesvol is. Zij verklaren dit aan de hand van figuur 0.1. Uit het model blijkt dat zowel arbeidsmigratie als retourmigratie afhankelijk is van economische en politieke factoren in het land van bestemming en het land van herkomst. Binnen de grenzen van het gastland is de overheid niet de enige actor die invloed heeft op het arbeidsmigratieproces. Ook de karakteristieken en eigenschappen van de migrantenpopulatie spelen een rol. Dit heeft tot gevolg dat overheden slechts beperkt vat hebben op de regulering van arbeidsmigratie. Figuur 0.5: Het internationale proces van arbeidsmigratie12 Immigratie Land van herkomst a) Arbeidsmarkt b) Migratiebeleid/ Politieke situatie Migrantenpopulatie a) Legale status/rechtpositie b) Demografische samenstelling c) Mate van aanpassing Land van bestemming a) Arbeidsmarkt b) Migratiebeleid/ Politieke situatie Retour migratie In het linker gedeelte van het model staan de overheden in de vertrekkende landen centraal. Ook deze landen kunnen een migratiebeleid hebben. Het is echter gebleken dat een expliciet migratiebeleid vaak afwezig is. Deze landen zien niet het belang van het verhinderen van de emigratie en in veel gevallen zullen deze overheden de emigratie zelfs stimuleren. In het rechter gedeelte van het model staan de gastlanden centraal. Zoals reeds naar voren is gekomen, kan de arbeidsmarkt en vooral de ontwikkeling aan de vraagzijde van de arbeidsmarkt leiden tot een bepaalde vraag naar arbeidskrachten. Tegenwoordig is de vraag naar zowel hoog- als laaggeschoolde arbeidskrachten groot, omdat zij nodig worden geacht om de economische groei en de welvaart van de westerse staten te behouden en te bevorderen. De overheid heeft met betrekking tot de buitenlandse arbeidskrachten een migratiebeleid opgesteld dat grensstellend is voor het toelaten van arbeidsmigranten. Naast de arbeidsmarkt en het migratiebeleid zijn ook de eigenschappen van de 12 Barret, Population Geography, 170. 10 migrantenbevolking van belang voor het arbeidsmigratieproces. In veel westerse landen krijgen migranten namelijk steeds meer rechten naarmate zij langer in het gastland verblijven. Uiteindelijk hebben zij zelfs dezelfde rechten als de staatsburger, met uitzondering van het passieve en actieve kiesrecht. Zo hebben arbeidsmigranten bijvoorbeeld het recht op hereniging met de nog in het herkomstland wonende gezinsleden. Wanneer de migrantenbevolking vooral uit jonge mannen bestaat, wat doorgaans bij arbeidsmigranten het geval is, is de kans groot dat er inderdaad volgmigratie optreedt. Daarnaast kunnen migrantenkinderen later hun huwelijkspartner uit het herkomstland laten overkomen, waardoor er gezinsvorming ontstaat. Ook hier heeft de overheid weinig vat op. Concluderend kan er dus worden gezegd dat er een migratiedynamiek kan ontstaan waar de overheid in het gastland weinig invloed op heeft. Een restrictief migratiebeleid is daarom volgens Doomernik en Penninx niet altijd succes- en zinvol.13 Arbeidsmigratie in Nederland In deze scriptie wordt de arbeidsmigratie naar Nederland nader geanalyseerd. Het huidige kabinet wil tijdelijke arbeidsmigratie gaan bevorderen omdat dit in potentie voordelen zou hebben voor zowel Nederland als het land van herkomst. Zo zou migratie volgens de huidige regering een bijdrage kunnen leveren aan de armoedebestrijding in het land van herkomst van de migrant. In de jaren zestig en zeventig heeft de overheid ook arbeidsmigranten geworven met de bedoeling dat zij slechts tijdelijk in Nederland zouden verblijven. Het is echter gebleken dat van terugkeer niets terecht is gekomen en dat gastarbeiders massaal bleven. In deze scriptie wordt bekeken hoe reëel de kans is dat de huidige arbeidsmigranten zich ook permanent in Nederland vestigen. Ik verdedig daarbij de stelling dat de kans groot is dat de huidige arbeidsmigranten in Nederland blijven en dat de tijdelijkheid van de arbeidsmigratie niet is te garanderen. Dit kan worden verklaard doordat de rol van de overheid op het gebied van arbeidsmigratie in de periode 1960-2007 niet is veranderend. Daarnaast speelt Europa nog steeds geen belangrijke rol bij het arbeidsmigratiebeleid en zijn de eigenschappen van de huidige arbeidsmigranten te vergelijken met de eigenschappen van de gastarbeiders. Er is gekozen voor deze drie aspecten omdat zij allemaal invloed hebben op het arbeidsmigratieproces. De Nederlandse overheid is verantwoordelijk voor en uitvoerder van het arbeidsmigratiebeleid. De overheid bepaalt wie er wordt toegelaten en wie niet. Door de toenemende mate van Europese integratie moet de Nederlandse regering met haar beleid steeds meer rekening houden met de wet- en regelgeving van de Europese Unie. Dit is dan ook de reden dat er in deze scriptie wordt gekeken naar de rol van Europa. Tot slot hebben de arbeidsmigranten zelf ook invloed op het arbeidsmigratieproces. Zij bepalen immers of zij komen, met wie ze komen en wanneer ze vertrekken. Doomernik e.a., ‘Migratie en de mondiale arbeidsmarkt’, 162-169; P. Muus, Internationale migratie naar Europa. Een analyse van internationale migratie, migratiebeleid en mogelijkheden tot sturing van immigratie, met bijzondere aandacht voor de Europese gemeenschap en Nederland (Amsterdam 1993) 17-19. 13 11 Alvorens chronologisch in te gaan op de arbeidsmigratie in Nederland vanaf de jaren zestig, zal in de onderstaande paragrafen worden uiteengezet wat er in de literatuur is geschreven over de tijdelijkheid van arbeidsmigratie en het verband tussen migratie en ontwikkeling. Vervolgens wordt in het eerste hoofdstuk de komst van de gastarbeiders in de jaren zestig en zeventig besproken. Hierbij wordt aandacht geschonken aan het overheidsbeleid, de kenmerken van de arbeidsmigranten en de rol van Europa. In het tweede hoofdstuk komt het arbeidsmigratiebeleid in de jaren tachtig en negentig aan bod. Eigenlijk kan in deze periode niet worden gesproken over een arbeidsmigratiebeleid. Het was in deze periode namelijk bijna onmogelijk om op puur economische redenen Nederland binnen te komen. Er werd daarom in deze periode gesproken over het vreemdelingenbeleid. In het laatste hoofdstuk komt de huidige arbeidsmigratie aan bod. Ook hier worden naast de rol van de overheid en Europa ook de eigenschappen van de arbeidsmigranten besproken. De scriptie eindigt tenslotte met een conclusie waarin mijn stelling dat de rol van de overheid, de rol van Europa en de karakteristieken van de arbeidsmigranten in de periode 1960-2007 niet of nauwelijks zijn veranderd waardoor de tijdelijkheid van arbeidsmigratie niet valt te garanderen, wordt geverifieerd. Ter uitvoering van het onderzoek is voornamelijk bestaande wetenschappelijke literatuur over arbeidsmigratie aangewend. Daarnaast is de scriptie gebaseerd op beleidsstukken van de Nederlandse overheid. Tenslotte is gebruik gemaakt van archieven van de nationale dagbladen. Tijdelijke migratie In deze scriptie wordt dus onderzoek gedaan naar de tijdelijkheid van arbeidsmigratie. Is het realistisch om te denken dat de arbeidsmigranten weer terugkeren naar het land van herkomst? Zoals al is gezegd, is arbeidsmigratie een vorm van verplaatsing waarbij de migrant op zoek is naar werk en meestal van plan is om na verloop van tijd weer terug te keren naar het land van herkomst. In de praktijk is echter gebleken dat veel arbeidsmigranten die met de intentie van tijdelijkheid vertrokken uiteindelijk toch besluiten om in het gastland te blijven. Zo nam bijvoorbeeld de verblijfsduur van de gastarbeiders steeds meer toe. Van de migranten die in de jaren zestig naar Nederland waren gekomen, keerde ongeveer zeventig procent terug. Van de gastarbeiders die in het begin van de jaren zeventig zijn gekomen, is slechts dertig procent teruggekeerd. Deze gebeurtenis heeft voor een aantal onderzoekers geleid tot de vraag welke factoren van invloed zijn op de beslissing om al dan niet terug te keren naar het land van herkomst. Sociologen Willem Koot en Arie van der Wiel maken onderscheid tussen persoonlijke en structurele factoren. Een persoonlijke factor die een rol kan spelen bij de terugkeer van de migrant is bijvoorbeeld falen. Er wordt gezegd dat vooral de gastarbeiders die zich niet konden aanpassen aan het industriële klimaat terugkeerden naar het land van herkomst. Volgens sociaalgeograaf Annelies Zoomers kan falen echter ook juist een oorzaak zijn om niet terug te keren naar het herkomstgebied. Zij is van mening dat wanneer de migrant in het bestemmingsgebied niet genoeg geld heeft verdiend, deze bang is voor gezichtverlies in het land van herkomst. Bovendien moeten de migranten bij terugkeer vaak nog een schuld af betalen aan degenen bij wie ze geld hadden geleend 12 om te kunnen migreren. Dit zal vooral het geval zijn bij laaggeschoolde arbeidsmigranten die in het land van bestemming de minst betaalde banen krijgen. Een tweede factor die de terugkeer kan bepalen, is het bereiken van het economische doel. Wanneer migranten voldoende geld hebben verdiend om de begeerde goederen te kopen, zullen ze weer terugkeren naar huis. Tot slot kan gezinshereniging ook de tijdsduur van het verblijf beïnvloeden. Zo kan gezinshereniging de oorzaak zijn van het verlengde verblijfsduur. De overkomst van het gezin van de migrant maakt het leven van de migrant aanzienlijk duurder door de hogere kosten in levensonderhoud. Hierdoor kan vertraging ontstaan in de realisering van de financiële doelen die de migrant zich had gesteld. Om deze doelen te bereiken, is een langer verblijf in het gastland noodzakelijk. Daarnaast kan gezinshereniging ook een gevolg zijn van een langer verblijf. Wanneer de migrant langer blijft in het gebied van bestemming, wil hij zijn gezin laten overkomen om gezinsproblemen te voorkomen. 14 Naast de persoonlijke factoren bestaan er ook structurele factoren die de terugkeer bepalen. Econoom Johannes Heijke zegt in zijn boek Migratie van mediterranen: economie en arbeidsmarkt dat wanneer er een economische recessie in het gastland optreedt, de migranten snel terugkeren naar het land van herkomst. Dit is echter niet altijd waar. Is het immers niet zo dat na de economische recessie in de jaren zeventig, de migranten juist allemaal in Nederland bleven? De sociale zekerheid die Nederland de werkloze gastarbeiders bood, kan hiervoor als verklaring worden gegeven. Een andere verklaring is dat de migranten die een financieel doel nastreven de terugkeer steeds uitstellen als gevolg van de inkomensdaling. Wanneer de economische situatie dus verslechtert, zal de verblijfsduur langer worden om het gestelde spaardoel te verwezenlijken. Ook de economische situatie in het herkomstland speelt een rol. Wanneer de economie in het thuisland zal gaan aantrekken, is de kans aanwezig dat de migrant weer terugkeert. Zo noemt cultureel antropoloog Cathelijne Pool in haar proefschrift over Poolse migratie in Europa, dat het zeer waarschijnlijk is dat de Poolse arbeidsmigranten terugkeren naar Polen wanneer daar de economie aantrekt. Voor de Bulgaarse en de Roemeense arbeidsmigranten ligt dat volgens Pool anders omdat daar de economische situatie dramatisch is. Tot slot spelen volgens Koot en Van der Wiel ook politieke factoren een rol bij het bepalen van de terugkeer van de migrant. Overheden kunnen het verblijf van de arbeidsmigrant beïnvloeden door bijvoorbeeld het verstrekken van uitsluitend tijdelijke arbeids- en verblijfsvergunningen. Tot slot moet er rekening worden gehouden met het feit dat het voor een migrant niet altijd gemakkelijk is om na een aantal jaar weer terug te keren naar het herkomstgebied. De migrant kan worden gezien als indringer en veelal is zijn plaats ingenomen door een ander.15 Uit de bovenstaande tekst blijkt dat de verblijfsduur instabiel is. Een verandering van de economische omstandigheden in het herkomstland of in het land van bestemming kan de verblijfsduur doen veranderen. Voor migranten die een zwakkere binding hebben met het land van herkomst, zal 14 Koot e.a., Op weg naar werk ver van huis, 109-110; Zoomers, Op zoek naar Eldorado,19; Heijke, Migratie van mediterranen, 30. 15 Koot e.a., Op weg naar werk ver van huis, 112-113; Heijke, Migratie van mediterranen,35; Trouw, Migratie uit Oost-Europa / Polen in Nederland doen aan jobhoppen d.d. 23 oktober 2007. 13 terugkeer geen optie meer zijn. Wanneer een overheid dus tijdelijkheid van migratie wil garanderen, is het in ieder geval van belang dat de migrant binding houdt met het land van herkomst. Dit betekent echter ook dat het moeilijk is voor de tijdelijke migrant om te integreren in de samenleving in het gastland. Het waarborgen van de tijdelijkheid en tegelijkertijd integratie nastreven, is bijna onmogelijk. Migratie en ontwikkeling Zoals reeds is gezegd, wil de Nederlandse overheid tijdelijke arbeidsmigratie stimuleren omdat dit niet alleen voor Nederland positieve effecten op zal leveren, zoals het opvangen van de verwachte arbeidstekorten, maar ook omdat het herkomstland van de arbeidsmigrant hier baat bij zal hebben. Zo zou migratie bij kunnen dragen aan de bestrijding van de armoede in het herkomstland. Ook de Verenigde Naties (VN) benadrukten in 2006 dat de internationale uitwisseling van arbeidskrachten een belangrijk onderdeel is van economische ontwikkeling.16 Maar is dit wel zo? Heeft migratie inderdaad een positieve invloed op de economische ontwikkeling van de herkomstlanden? Of hebben alleen de gastlanden voordelen van arbeidsmigratie? Deze vragen zullen in deze paragraaf worden beantwoord. In de literatuur is veel geschreven over de effecten van arbeidsmigratie op de landen van herkomst. Dit gebeurt veelal aan de hand van het model van de evenwichtige groei. Dit model gaat er vanuit dat er een positief verband bestaat tussen arbeidsmigratie en economische ontwikkeling. De aanhangers van het model zijn van mening dat de gelden die de migranten overmaken naar het huishouden in het land van herkomst een positief effect hebben op de betalingsbalans van dit land. Tevens zouden de geldovermakingen een bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van de schuldenlast en aan de vergroting van de importcapaciteit van het land van herkomst. Daarnaast wordt er vanuit gegaan dat arbeidsmigratie het inkomen van het achtergebleven huishouden laat stijgen. Een stijging van het inkomen zou kunnen leiden tot een stimulering van investeringen en zodoende een eigen ontwikkeling op gang brengen. Een derde argument voor het positieve verband tussen migratie en ontwikkeling is het feit dat teruggekeerde migranten hun opgedane scholing en ervaring kunnen inzetten voor de ontwikkeling van hun thuisland. Hierbij geldt dat de gevraagde scholing in het herkomstgebied overeen moet komen met de scholing in het bestemmingsgebied. Bovendien moeten de arbeidsmigranten wel bereid zijn om het betreffende beroep uit te oefenen. Tot slot wordt er gesteld dat door de uitstroom van migranten de open en verborgen werkloosheid afneemt. Dit zal leiden tot een verhoging van de lonen. Al met al concluderen de voorstanders van het evenwichtsmodel dat arbeidsmigratie een positieve invloed heeft op de ontwikkeling van het land van herkomst.17 Niet iedere onderzoeker is echter van mening dat migratie een positief effect heeft op de ontwikkeling van een land. Zo vragen de econoom Harry van Dalen en de demograaf Alinda Bosch 16 Verbanden tussen ontwikkeling en migratie: In Handelingen der Staten-Generaal (2006-2007), 2e Kamer, Bijlage 29693, nr 11, 2. 17 Heins, K. & H. Kox, Mensen op drift (Amsterdam 1998) 21; Penninx, R. & L. van Velzen, Internationale arbeidsmigratie (Nijmegen 1977) 52-53. 14 zich af of de hoeveelheid geldzendingen daadwerkelijk een bijdrage leveren aan het land van herkomst en het verlies van arbeid overtreffen. De geldzendingen hoeven namelijk nog niet productief te worden aangewend. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de geldzendingen vooral worden gebruikt voor dagelijkse behoeften en uitgaven. Daarnaast worden de gelden gebruikt voor het aanschaffen van duurzame consumptiegoederen. De geldovermakingen worden in mindere mate aangewend voor bijvoorbeeld het betalen van de schoolopleiding van een lid van het huishouden. Op huishoudensniveau hebben de geldzendingen dus een positief effect op de ontwikkeling. Op macroniveau hebben de geldzendingen volgens de wetenschappers nauwelijks effect. Het bestedingspatroon van de geldzendingen is volgens hen niet economisch in de zin dat het productie is of werkgelegenheid genereert. Bovendien zou de grotere koopkracht, die het gevolg is van de geldzendingen, inflatie in de hand werken en zou de aanschaf van duurzame consumptiegoederen alleen nog maar meer zorgen voor een verslechtering van de handelsbalans. Een ander argument tegen het model van de evenwichtige groei is dat de meeste gelden via informele kanalen naar het land van herkomst worden gestuurd waardoor de valuta niet voor importdoeleinden of voor de afbetaling van buitenlandse schulden kunnen worden aangewend. Tevens zouden de geldzendingen kunnen leiden tot een verdere verdeling van de bestaande welvaart. Het is namelijk gebleken dat de allerarmsten niet de mogelijkheden hebben om te migreren, maar dat juist de wat meer ontwikkelde huishoudens migranten hebben. Er kan dus in het kort worden gezegd dat de al meer welvarende gezinnen rijker worden en de armere huishoudens relatief gezien steeds armer. Een ander argument betreft de kennis en scholing van de migrant. De socioloog Willem Koot zegt dat het theoretisch misschien wel mogelijk is om ervaring en kennis op te doen in de moderne geïndustrialiseerde samenleving en toe te passen in het land van herkomst, maar dat dit in de praktijk vaak een illusie blijkt te zijn. Het blijkt namelijk moeilijk om de vraag naar scholing in het herkomstland af te stemmen op het aanbod van scholing in de bestemmingslanden. Daarnaast is het voornaamste motief van de arbeidsmigrant vaak geld verdienen en is de opgedane kennis niet toe te passen in het land van herkomst. Tot slot verklaart socioloog Joseph Theunis dat wanneer een teruggekeerde migrant initiatieven neemt die steun zouden moeten geven aan de ontwikkeling van het herkomstgebied, zij toch niet echt bevorderlijk zijn voor de economische ontwikkeling. Wanneer bijvoorbeeld een teruggekeerde migrant een tractor aanschaft, dient dit meer als prestigebezit dan als een landbouwwerktuig. Een ander voorbeeld dat kan worden genoemd is dat het opzetten van een bedrijf vaak geschoeid is op de westerse leest en dus kapitaalintensief is en arbeidsextensief. Dit zorgt dus niet voor meer werkgelegenheid.18 Dalen, H. van & A. Bosch ‘Internationale migratie. Convergentie en gevolgen, in: International spectator; 2006 nr 7-8, 356-357; Wereldbank ‘Migrant Labor Remittances in Africa: Reducing Obstacles to Developmental Contributions’. (African Region Working Paper Series, 2003). Beschikbaar op het World Wide Web <http://www.worldbank.org/afr/wps/wp64.pdf>. (Geciteerd op 27 mei 2004); Zoomers, Op zoek naar Eldorado, 27; J.M. Theunis Buitenlandse arbeiders in Nederland. Een niet-participerende bevolking (Nijmegen 1979) 65. 18 15 Kortom, uit de bovenstaande paragraaf blijkt dat migratie niet altijd hoeft te leiden tot de ontwikkeling van het land van herkomst. Wanneer de overheid migratie wil stimuleren ten behoeve van ontwikkeling is het van belang dat de regering zich inzet om de geldzendingen van migranten meer ten goede te laten komen van duurzame ontwikkeling en economische activiteiten. Daarnaast moet de overheid rekening houden met het feit dat het niet gemakkelijk is om de opgedane kennis toe te passen in een maatschappij die geheel anders is dan de moderne westerse samenleving. 16 1. Arbeidsmigratie in Nederland in de periode 1955-1979 In dit hoofdstuk staat de arbeidsmigratie in de periode 1955-1979 centraal. Deze periode werd gekenmerkt door een massale immigratiestroom van arbeidsmigranten. Naast de officieel gerekruteerde arbeidsmigranten, kwam er ook een grote spontane immigratiestroom op gang. Om de arbeidsmigratie die tegenwoordig plaatsvindt te kunnen vergelijken met de arbeidsmigratie in de periode 1955-1979, is het noodzakelijk om een aantal aspecten te onderzoeken. Als eerste wordt het Nederlandse migratiebeleid ten aanzien van gastarbeiders bestudeerd. Het betreft hier het beleid voor zowel de officieel gerekruteerde arbeidsmigranten als voor de illegale migranten. Aan de hand van deze studie kan worden bekeken in hoeverre het huidige arbeidsmigratiebeleid is veranderd. Daarnaast wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de kenmerken van de gastarbeider. Wie was de gastarbeider? Wat was zijn leeftijd, opleiding en waar kwam hij vandaan? Deze kennis is noodzakelijk om een vergelijking te maken met de huidige arbeidsmigrant. Tot slot wordt in de laatste paragraaf de rol van Europa besproken. Anno 2007 wordt er steeds meer gediscussieerd over een algemeen Europees asiel- en migratiebeleid. Speelde in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw de Europese Gemeenschap ook al een rol? Ook deze vraag zal worden beantwoord in dit hoofdstuk. 1.1 Het Nederlandse migratiebeleid 1955-1979 Zoals geen enkele samenleving zich een onbegrensde toestroom van immigranten kan veroorloven, zo ontstond ook in Nederland na de Tweede Wereldoorlog de behoefte om de migratiestromen te reguleren. Zoals in de inleiding al is vermeld, bemoeide de Nederlandse overheid zich voor de Tweede Wereldoorlog nauwelijks met de immigratie. Na 1945 kwam hier langzaam verandering in.19 Het Nederlandse migratiebeleid in de periode 1945-1960 was aanvankelijk gericht op de emigratie. Nederland beschouwde zich na de Tweede Wereldoorlog niet als immigratieland en als gevolg van het woningtekort en de zwakke economie wilde de regering dat Nederland ook geen immigratieland werd. Veel politici beschouwden Nederland als ‘vol’. Het migratiebeleid in deze periode was dan ook vooral gericht op het stimuleren van de emigratie van Nederlanders naar landen als Australië, Nieuw-Zeeland en Canada.20 In de jaren zestig kwam er langzaam een verandering in dit op emigratiegerichte denken. Dankzij de groeiende economie in de jaren zestig ontstonden er snel grote tekorten aan laaggeschoolde arbeidskrachten. Vooral in de scheepsbouw, de metaal- en textielsector, de mijnen, de confectie, de schoenindustrie en de huishoudelijke diensten was de vraag naar arbeidskrachten groot. Om in de H.B. Entzinger, ‘Migratie- en minderhedenbeleid in Europees perspectief’, in J.J.M van Amersfoort & H.B, Entzinger, Immigrant en samenleving (Deventer 1982), 20-39 aldaar 20. 20 J. Doornernik, De moeizame omgang met arbeidsmigratie (Amsterdam 2007), 2. 19 17 vraag naar arbeidskrachten te voldoen, werden in beginsel arbeiders aangetrokken vanuit Friesland, Drenthe en Groningen. Het bleek echter al snel dat de binnenlandse werving van arbeidskrachten niet voldoende was. Het werd noodzakelijk dat bedrijven, bijgestaan door de overheid, actief arbeiders gingen werven in het buitenland.21 De eerste groepen gastarbeiders die door het Nederlandse bedrijfsleven werden aangetrokken, kwamen uit Italië. Dit was niet opmerkelijk omdat Nederland al een lange wervingstraditie met Italië had. Zo werkten er in de jaren dertig Italiaanse arbeiders in de Limburgse mijnen, waar zij tussen 1949-1950 en 1955-1957 opnieuw werden aangetrokken. Vanaf 1955 werden Italiaanse werknemers geworven voor de Nederlandse metaalbedrijven. Aanvankelijk wierf het Nederlandse bedrijfsleven op eigen initiatief in Italië. Toen echter het aantal migranten groter werd en ook de spontane instroom van migranten naar Nederland toenam, nam de Nederlandse overheid maatregelen. Deze overheidsbemoeienis kreeg gestalte in bilaterale wervingsakkoorden, waarin afspraken werden gemaakt over de wervingsprocedure, de leeftijd van de arbeiders en de rechten en plichten van de arbeiders, het Nederlandse bedrijfsleven en de beide overheden. Het eerste wervingsakkoord met Italië werd op 6 augustus 1960 gesloten. Hierna volgde al snel een wervingsakkoord met Spanje, dat op 8 april 1961 werd afgesloten.22 Het Nederlandse bedrijfsleven wierf aanvankelijk dus alleen arbeiders uit Zuid-Europa. Daar de werving in de Zuid-Europese landen nogal tegenviel, werd de blik al snel verruimd naar andere landen zoals Griekenland, Turkije en Marokko. Naast de wervingsakkoorden met Italië en Spanje werden er in de periode 1960-1971 officiële wervingsverdragen afgesloten met Portugal, Turkije, Marokko, Tunesië en Joegoslavië.23 Het actief werven van buitenlandse arbeiders leidde in 1964 tot de Wet Arbeidsvergunning Vreemdelingen. Dit betekende dat alleen arbeiders vanuit het buitenland werden toegelaten wanneer er geen Nederlandse werknemers voor de betreffende baan in aanmerking kwamen. De arbeidscontracten die werden afgesloten met buitenlandse werknemers waren maximaal één jaar geldig.24 Op 1 januari 1967 trad de nieuwe Vreemdelingenwet in werking. Deze wet schetste in grote lijnen het toelatings- en uitzettingsbeleid. Hoewel vanaf 1961 er al meer mensen zich in Nederland vestigden dan er vertrokken, bleef het uitgangspunt van de Vreemdelingenwet dat Nederland geen immigratieland was en dat er een restrictief toelatingsbeleid moest worden gevoerd. Dit restrictieve beleid was het gevolg van de sterke natuurlijke bevolkingsaanwas, de nog altijd durende woningnood en de hoge bevolkingsdichtheid. Aangezien er nadrukkelijk werd gesproken over ‘tijdelijk verblijvende migranten’ en het begrip ‘immigrant’ werd vermeden, werd het aantrekken van de 21 Nijs, de, T. & E. Beukers, Geschiedenis van Holland 1795-2000, deel III a (Hilversum, 2003), 324. S.K. Olfers, ‘Arbeidsmigrant of vluchteling?Achtergronden van de Spaanse migratie naar Nederland, 19601980’ Centrum voor de Geschiedenis van Migranten (Amsterdam 2004), 11. 23 Odé, A.W.M. & G.A. van der Knaap, Migrant workers in the Netherlands: an analysis of employment permits between 1979 and 1993(Rotterdam 1995), 7-8. 24 De Nijs e.a., Geschiedenis van Holland 1795-2000, 324. 22 18 buitenlandse werknemers niet gezien als een tegenstrijdigheid met het op emigratiegerichte beleid. Om dat kenmerk te onderstrepen, gebruikte men de Duitse term gastarbeider. 25 De Nederlandse overheid had het aantrekken van gastarbeiders op papier dus allemaal goed geregeld. In de praktijk bleek echter dat naast de officiële rekrutering er ook een grote stroom buitenlanders spontaan naar Nederland kwam. Deze ‘spontane’ arbeidsmigranten hadden gehoord dat er in Nederland voldoende werk was en daar dit inderdaad het geval was, kregen deze spontane migranten vrij gemakkelijk een werkvergunning van de Nederlandse overheid.26 Het aantal ‘spontane’ migranten was het grootst in de periode 1964-1967. Aangezien de illegalen nergens stonden geregistreerd, kan niet met zekerheid worden gezegd om welke aantallen het ging. Volgens sommige bronnen was deze groep groter dan het aantal geworven migranten, terwijl anderen aangeven dat de helft van de gastarbeiders niet via de officiële rekrutering naar Nederland was gekomen.27 Volgens een onderzoek van migratieonderzoeker Rinus Penninx zijn er in de periode 1961-1967 80.257 arbeidsvergunningen aan buitenlandse werknemers uit de wervingslanden afgegeven. Het bleek echter dat nog geen derde (23.635) via de officiële wervingskanalen naar Nederland waren gekomen. De formele werving droeg dus maar op een bescheiden wijze bij aan het totale aantal gastarbeiders dat naar Nederland migreerde.28 In de tweede helft van de jaren zestig werd het echter moeilijker voor ‘spontane’ migranten om Nederland binnen te komen. Dit was het gevolg van een aantal maatregelen van de Nederlandse regering om, als gevolg van de korte economische recessie in 1966, de spontane immigratie te beperken. Voortaan kregen niet officieel geworven immigranten uitsluitend een werkvergunning als er voor de betreffende taken onvoldoende Nederlanders of reeds geworven gastarbeiders beschikbaar waren.29 Op 1 maart 1969 trad de nieuwe Wet Arbeidsvergunning Vreemdelingen in werking. Deze wet verbood werkgevers een werkvergunning aan te vragen voor buitenlanders. Met de intrede van de bovengenoemde wet moesten arbeidsmigranten zelf een werkvergunning aanvragen. Deze werkvergunning kon worden geweigerd op grond van overwegingen, zoals de stand en ontwikkeling van de werkgelegenheid. De vergunningen werden gekoppeld aan een bepaalde tijd, maar konden worden verlengd. De geldigheid van een vergunning kon niet alleen in tijd worden beperkt, maar kon ook gekoppeld worden aan bepaalde beroepen, een bepaalde werkgever of bepaalde regio’s. In november 1970 volgde een verdere aanscherping waardoor migranten vrijwel alleen nog maar via bilaterale officieel afgesloten wervingscontracten een arbeidsvergunning konden krijgen. 25 W. Tinnemans, Een gouden armband. Een geschiedenis van mediterrane immigranten in Nederland (19451994) (Utrecht 1994), 82. 26 J. Doomernik, ‘The difficulty dealing with labour migration: Essay for the 2006 annual report of IOM The Netherlands’ Institute for migration and ethnic studies (Amsterdam 2007), 2. 27 J.M. Theunis, Buitenlandse arbeiders in Nederland. Een niet-participerende bevolking. (Baarn 1979) 81. 28 R. Staring, Reizen onder regie. Het migratieproces van illegale Turken in Nederland (Rotterdam 2001) 28. 29 Olfers, ‘Arbeidsmigrant of vluchteling?’ 14. 19 Arbeidsvergunningen voor buitenlanders die niet via wervingskantoren naar Nederland kwamen, werden alleen nog bij hoge uitzondering afgegeven.30 Hoewel de regering dus trachtte om de illegale arbeidsmigratie te beperken, trad de overheid in werkelijkheid niet of nauwelijks op tegen de ‘spontane’ arbeidsmigranten of migranten die hier illegaal woonden. Mensen zonder verblijfsvergunning konden nog steeds een sofi-nummer krijgen en hierdoor toegang krijgen tot de arbeidsmarkt. 31 De oorzaken die aan het illegale verblijf van de arbeidsmigrant ten grondslag lagen, waren hetzelfde als die van de legale arbeidsmigrant. Daarnaast speelde mee dat marginale bedrijven zich de kosten van het in dienst nemen van legale buitenlandse werknemers niet konden veroorloven, wat leidde tot een groot bestand van illegale buitenlandse werknemers.32 De overvloed aan banen verdween toen tijdens de Yom Kippur-oorlog in 1973 Nederland door de Arabische staten werd gestraft voor haar steun aan Israël. De oliekraan werd dichtgedraaid, waardoor Nederland in een economische recessie terecht kwam. Dit leidde tot een daling van de werkgelegenheid, vooral in de sectoren waar de gastarbeiders werkten. De Nederlandse regering kondigde echter geen officiële wervingstop voor buitenlandse werknemers af. De officiële werving ging zelfs nog door tot 1976. Dit was later dan in landen als Duitsland, Frankrijk en België waar vanwege de oliecrisis de werving al in 1974 werd gestaakt.33 In Nederland bleek de positie van buitenlandse werknemers op de arbeidsmarkt echter minder gevoelig voor de economische conjunctuur. De Nederlanders haalden, ondanks de groeiende werkloosheid, hun neus op voor het werk van de gastarbeiders. In 1974 werden daarom nog ruim vijfduizend buitenlanders geworven en ook het aantal permanente werkvergunningen voor buitenlanders nam toe.34 Ook na de officiële wervingsstop in 1976 bleef het aantal immigranten aanzienlijke doorgroeien. Dit kwam door een combinatie van slechte economische vooruitzichten in de landen van herkomst en door het vanaf die tijd geldende restrictieve vreemdelingenbeleid.35 De Mediterrane arbeidskrachten bleven sterk vertegenwoordigd in veel laagwaardige en slecht betaalde activiteiten. Vanaf het midden van de jaren zeventig begon het aantal migranten uit Zuid-Europa echter af te nemen vanwege de verbeterde economische situatie in Spanje en Italië. Het aantal Marokkanen en Turken nam daarentegen flink toe met name omdat veel van hen hun gezin lieten overkomen.36 Daarnaast gingen de Turken en Marokkanen zich realiseren dat wanneer zij Nederland zouden verlaten zij vanwege het nieuwe vreemdelingenbeleid niet meer terug konden keren.37 30 Tinnemans, Een gouden armband, 87. Centraal Bureau voor de Statistiek, Raming van het aantal niet in het GBA geregistreerden (Den Haag 2002)5; Theunis, Buitenlandse arbeiders in Nederland, 81. 32 Theunis, Buitenlandse arbeiders in Nederland, 80. 33 Olfers, ‘Arbeidsmigrant of vluchteling?’ 14. 34 Tinnemans, Een gouden armband. 129-130. 35 Vogel, Nabije vreemden, 227. 36 Odé, A.W.M., G.A. van der Knaap & P. Nijsse, Internationale migratie en arbeidsmarkt in de Europese Gemeenschap en Nederland (Rotterdam 1992), 59-60. 37 De Nijs e.a. Geschiedenis van Holland, 329; 31 20 Ondanks het feit dat het aantal immigranten nog steeds toenam, bleef de Nederlandse overheid er vanuit gaan dat de gastarbeiders na verloop van tijd terug zouden keren naar het land van herkomst. Ook uit opinie-onderzoek bleek dat de meeste buitenlandse werknemers er zelf ook vanuit gingen dat zij op korte termijn terug zouden keren. Pas veel later drong het besef door dat migranten wel vaker zeggen te zullen terugkeren, zonder dat zij dat ook altijd daadwerkelijk doen. Doordat de overheid dergelijke uitspraken letterlijk heeft opgevat, bleef de regering de gastarbeiders als tijdelijk zien.38 Het dilemma van tijdelijke of permanente migratie bleef een grote rol spelen in het overheidsbeleid voor de arbeidsmigranten. In de Memorie van Antwoord van 1974 benoemde het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de aanwezigheid van de buitenlanders nog altijd als tijdelijk: “Het dichtbevolkte Nederland is geen immigratieland en behoort dat ook niet te worden.” Toch besefte de overheid dat spontane terugkeer niet voor de hand lag. Om de terugkeer te stimuleren, stelde de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Drs. J. Boersma, dan ook voor om elke vrijwillige migrant die terugkeerde naar zijn herkomstgebied een bonus van 5000 gulden te geven. Daarnaast werd het zohete rotatieprincipe voorgesteld, waarbij de gastarbeiders na een aantal jaar plaats moesten maken voor andere arbeidsmigranten.39 De gedachte dat de migratie tijdelijk zou zijn, leidde tot een tweesporig beleid. Hoewel enerzijds in de Memorie van Antwoord werd bevestigd dat Nederland geen immigratieland behoorde te zijn, werd anderzijds een zekere integratie en mee-functioneren in de Nederlandse samenleving noodzakelijk geacht. “Een slecht geïntegreerde groep zou namelijk een bron van spanningen kunnen zijn”.40 Toch bleef de overheid er formeel van uit gaan dat de immigranten slechts tijdelijk in Nederland verbleven. De doelstelling uit de Nota Eindverslag 1974 ‘met behoud van eigen identiteit’ duidde dan ook niet zo zeer op een lang mogelijk permanent verblijf, maar was gebaseerd op een veronderstelde terugkeer. In het eindbetoog van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deelde hij mee dat hij er bewust van was dat “ buitenlanders die onder wel omschreven voorwaarden als arbeidskrachten worden geworven en hier naar behoren worden opgevangen en in toenemende aandacht voor hun welzijnszorg ontvangen, eerder potentiële immigratiekandidaten worden.” Ook heet het dat “de Regering aan al die buitenlandse werknemers en hun gezinnen die (hun) aanvankelijk als tijdelijk voorzien verblijf in Nederland een permanent karakter willen geven niets in de weg zal leggen en de nodige medewerking zal verlenen van de hiertoe strekkende voorzieningen”. De inzet van middelen beperkte zich echter tot de opvang en begeleiding in de welzijnssector en tot maatregelen wanneer er problemen ontstonden.41 De faciliteiten die er voor de migranten bestonden, bestonden uit Lucassen, J. & R. Penninx, Nieuwkomers, Nakomelingen, Nederlanders; immigranten in Nederland 1550-1993 (Amsterdam 1994), 59. 38 H.B. Entzinger, Het minderhedenbeleid, (Meppel 1984), 86. 39 Ibidem, 88; Memorie van Antwoord op het voorlopig verslag op de Buitenlandse Werknemers 1974. Tweede Kamer, zitting 1973-1974, 19 504, nr 9. 4. 40 Memorie van Antwoord op het voorlopig verslag op de Buitenlandse Werknemers 1974. Tweede Kamer, zitting 1973-1974, 19 504, nr 9, 16. 41 Lucassen e.a. , Nieuwkomers, Nakomelingen, Nederlanders, 139-141; Entzinger, Minderhedenbeleid, 88. 21 welzijnsvoorzieningen die het leven van de migranten, zolang ze in Nederland verbleven, leefbaar moesten maken. Het onderwijs voor kinderen van gastarbeiders was gericht op terugkeer en daarbij hoorde dan ook onderwijs in de eigen taal en cultuur.42 Enerzijds was dus wel het besef aan het doordringen dat sommige buitenlanders wel eens permanent zouden kunnen blijven. Anderzijds stonden veel van de in de Nota Eindverslag geformuleerde beleidsmaatregelen, onder andere op het vlak van onderwijs en welzijnswerk, nog in het teken van tijdelijkheid.43 Rond 1975 stond de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid steeds meer onder parlementaire druk. De terugkeerbonus van 5.000 gulden werd afgeschaft en in plaats daarvan zegde Drs. J. Pronk, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, toe, te zullen laten onderzoeken hoe retourmigranten een zinvolle bijdrage zouden kunnen leveren aan de ontwikkeling van hun land van herkomst. Dit leidde tot het REMPLOD-project (Re-intergration of Emigrant Manpower and Promotion of Local Opportunities and Development). Het project werd grotendeels uitgevoerd in Marokko, Turkije en Tunesië. De resultaten waren echter niet de resultaten waar de overheid op gehoopt had. Uit alle deelprojecten kwam naar voren dat de ontwikkelingsbijdrage van retourmigranten minimaal was, vooral vanwege het ontbreken van infrastructurele voorzieningen in het land van herkomst. Daarnaast hadden de meeste herkomstlanden hun importbeleid afgestemd op groeiprognoses van deviezen van gastarbeiders. Toen een aantal van de arbeidsmigranten terugkeerden, verlamde een deel van de industrie. De meeste teruggekeerde gastarbeiders werden dus werkloos. Emigratie werd in deze drie landen juist als oplossing gezien voor de werkloosheidsproblematiek. Ondanks de negatieve advisering van de REMPLOD-teams ontwikkelde de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking, Drs. Jan Pronk, in 1975 een beleid dat bestond uit twee peilers. In de eerste plaats werd er besloten om een gouvermenteel programma op te zetten voor de ontwikkeling van de regio’s waar veel gastarbeiders vandaan kwamen en waarmee een bilaterale overeenkomst bestond. Daarnaast werd een bepaald percentage van de beschikbare middelen besteed aan het opzetten van een TerugkeerProjectenProgramma (TPP). In tegenstelling tot het gouvermentele programma was dit programma bedoeld voor de individuele remigranten afkomstig uit Turkije, Tunesië, Marokko, Kaapverdië, Portugal, Spanje en Joegoslavië. Het programma bestond uit kleinschalige projecten waarmee werkgelegenheid kon worden gecreëerd. Het Nederlands Centrum voor Buitenlanders werd belast met de uitvoering en richtte hiervoor een speciaal bureau op; Internationale Migratie en Ontwikkelingssamenwerking (IMOS). Succesvol waren beide projecten echter niet. Het gouvermentele programma werd al in 1977 stop gezet en het TPP programma werd in 1983 beëindigd.44 42 Ibidem, 147. Entzinger, Minderhedenbeleid, 88. 44 Ibidem, 89; Theunis, Buitenlandse arbeiders in Nederland, 66-69. 43 22 Door het REMPLOD-project bleken de mogelijkheden om de arbeidsmigranten terug te sturen naar het land van herkomst nihil. Hierdoor kwam het moment waarop definitief voor een permanente vestiging moest worden gekozen dichterbij. Dit bleek ook uit de beslissing om per 1 november 1975 een belangrijk deel van de illegale immigranten in Nederland te legaliseren. Illegale migranten die voor 1 november 1973 naar Nederland waren gekomen en een regelmatig arbeidsverleden hadden gehad, kwamen in aanmerking voor het ‘generaal pardon’. Het doel van de regularisatiemaatregel was enerzijds ‘verbetering aan te brengen in de onaanvaardbare situatie waarin reeds in Nederland verblijvende en werkende illegalen leefden en werkten en anderzijds nieuwe illegale binnenkomsten en clandestiene tewerkstelling tegen te gaan.’ De regering leek echter op dat moment niet te beseffen dat de maatregel juist weer nieuwe illegalen zou gaan aantrekken. Tijdens het ‘generaal pardon’ van 1975 hebben 10.416 illegale werknemers (voornamelijk Turken en Marokkanen) amnestie gekregen.45 Een duidelijke keuze voor een permanent verblijf voor de arbeidsmigranten werd in deze periode echter nog niet gemaakt. Dit blijkt onder meer uit het feit dat er in 1976 nog een nieuw voorstel voor de Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers werd ingediend. Deze wet zou beter zijn toegespitst op de afgenomen behoefte aan nieuwe buitenlandse werknemers dan de Wet Arbeidsvergunning Vreemdelingen uit 1969. Het wetsvoorstel voor de Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers werd echter pas in 1979 aangenomen. Dit kwam omdat de Tweede Kamer steeds bezwaar maakte tegen het feit dat de wet de arbeidsmogelijkheden en de mobiliteit zou beperken van buitenlandse werknemers die nog maar kort in Nederland verbleven. Daarnaast kreeg de regering te maken met de nasleep van de bovengenoemde ‘regularisatiemaatregel’. Er kwamen voortdurend nieuwe illegale vreemdelingen die zich melden voor een verblijfsvergunning. De Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers maakte het echter mogelijk om illegale arbeid beter aan te pakken. Toch werd hier aanvankelijk nog maar weinig gebruik van gemaakt. De overheid leek zich er van bewust te zijn dat illegale werknemers een bufferfunctie vervulden in bedrijfstakken zoals de horeca en tuinbouw. Massale uitwijzing zou leiden tot een inkrimping of sluiting van bedrijven in dergelijke sectoren. Het gevolg zou een verdere daling van de economische conjunctuur zijn.46 Pas tegen het einde van de jaren zeventig kwam er een ommekeer in het politieke denken. De aanleiding hiervoor was een aantal gijzelingen die door jonge Molukkers waren gepleegd, waarbij ook doden vielen. De Molukkers die in 1951 naar Nederland zouden komen, waren bijna allemaal ver van de Molukken verwijderd, toen in 1949 het Nederlandse gezag over Indië werd overgedragen aan Indonesië. Na de onafhankelijkheid van Nederlands-Indië was er voor de Molukse militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) geen plaats meer in de Indonesische samenleving. De Indonesische overheid beschouwde hen namelijk als handlangers van de voormalige Nederlandse kolonisator. De Nederlandse overheid had echter afgesproken dat militairen van het KNIL die niet 45 46 Entzinger, Minderhedenbeleid, 88; Theunis, Buitenlandse arbeiders in Nederland,85. Ibidem,93-95; ibidem, 88. 23 over wilde gaan naar de Indonesische strijdkrachten, zouden worden gedemobiliseerd op een plaats in Indonesië die zij zelf mochten uitkiezen. Dit hing samen met het Nederlandse beleid dat er op gericht was om in Indonesië een federale structuur te laten ontstaan. Hoewel bij de soevereiniteitsoverdracht bedongen werd dat er een dergelijke structuur zou komen, verklaarde Indonesië al snel de invoering van een eenheidsstaat. Als reactie hierop werd op 25 april 1950 de Republik Maluku Selatan (RMS) uitgeroepen. Dit had tot gevolg dat er een hevige strijd uitbrak tussen de strijdkrachten van het centrale gezag in Jakarta en de RMS-militairen. Nederland deed deze strijd af als een opstand van de rebellen. Ineens zaten de Molukse militairen, als voormalige strijders in het Nederlandse leger tegen de Indonesische republiek op Java, in een benarde situatie. Als ‘tijdelijke’ oplossing werden vierduizend Molukse KNIL’ers met hun gezinnen naar Nederland gehaald.47 De Nederlandse overheid had van te voren gezegd dat de overbrenging van de militairen een tijdelijke maatregel was. Nadat echter jonge Molukkers in de jaren zeventig een aantal gijzelingen en treinkapingen hadden gepleegd omdat zij zich miskend voelden door de Nederlandse samenleving, kwam er een verandering in het politieke denken. Men besefte dat de meeste immigranten een minderheidspositie innamen, wat tot spanningen in de samenleving kon leiden. Zowel door de Molukkers zelf als door de Nederlandse overheid, is de situatie en oriëntatie van de groep opnieuw gedefinieerd en afgestemd op een toekomst in Nederland. De verandering aan de kant van de overheid kreeg gestalte in een beleidsnota van 1978, waarin de toekomstige positie van de Molukkers in de Nederlandse centraal kwam te staan en het tijdelijkheidsprincipe werd afgeschaft.48 De veranderende visie op de Molukkers in Nederland had ook gevolgen voor de andere migrantengroepen in Nederland. In 1979 gaf de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid een impuls om dit inzicht ook op andere immigrantengroepen van toepassing te verklaren. In zijn rapport ‘Etnische minderheden’ werd aanbevolen dat de regering bij het beleid ten aanzien van etnische minderheden in beginsel uit moest gaan van de mogelijkheid van een permanent verblijf in Nederland. De Wetenschappelijke Raad kwam tot deze conclusie omdat de achterstandspositie van de immigranten in strijd was met het Nederlandse gelijkwaardigheidsideaal van gelijke rechten, plichten en kansen. Daarnaast was men van mening dat een systematische achterstelling van etnische minderheden en daarmee gepaard gaande isolering kon leiden tot een versterkt etnisch bewustzijn. Dit zou kunnen resulteren in conflicten met de Nederlandse samenleving. Aangezien de verschillende migrantengroepen met dezelfde problemen kampten, zoals discriminatie, geringe scholing, werkloosheid en slechte huisvesting, adviseerde de raad om een minderhedenbeleid te maken. Er diende een overheidsbeleid te worden ontwikkeld voor het opheffen van achterstanden, het bevorderen van culturele gelijkwaardigheid en het verbeteren van relaties tussen minderheden en meerderheid Op basis van deze verwachting, zo stelde de raad in 1979, diende een overheidsbeleid te worden 47 48 P. Schumacher, De minderheden; 700.000 migranten minder gelijk (Amsterdam 1980) 15-16. Lucassen e.a. , Nieuwkomers, Nakomelingen, Nederlanders,146. 24 ontwikkeld voor het opheffen van achterstanden, het bevorderen van culturele gelijkwaardigheid en het verbeteren van relaties tussen de minderheden en de autochtone bevolking.49 In 1980 verscheen er een reactie van de regering op het rapport van de ‘Etnische minderheden’. Hier wordt in een volgend hoofdstuk op teruggekomen. Tabel 1.1: Legaal aantal verblijvende onderdanen uit wervingslanden50 1960 719 1961 2.510 1962 6.110 1963 10.803 1964 22.690 1965 39.950 1966 56.877 1967 48.511 1968 54.736 1969 70.205 1970 92.870 1971 Onbekend 1972 128.572 1973 139.490 1974 153.120 1975 169.737 1976 179.032 Totaal 1.175.932 1.2 Kenmerken van de arbeidsmigranten in Nederland in de periode 1955-1979 Tot 1955 bestond er in Nederland een evenwicht tussen het aantal emigranten en het aantal immigranten. Vanaf 1960 kwam hier een verandering in en steeg het aantal immigranten flink. In totaal kwamen in de jaren 1965-1974 ruim 600.000 immigranten naar Nederland.51 In deze paragraaf zal worden beschreven wie nu eigenlijk de gastarbeider was en wat de kenmerken waren van de arbeidsmigranten die in de periode 1955-1979 naar Nederland kwamen. 49 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Etnische minderheden. A: Rapport aan de regering; B: Naar een algemeen etnisch minderhedenbeleid? : voorstudie door Rinus Penninx (Den Haag 1979), 16. 50 Theunis, Buitenlandse arbeiders in Nederland, 78. 51 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Buitenlandse invloeden op Nederland: internationale migratie (Den Haag 1976), 17. 25 Box 1 Mag ik mij even voorstellen? 'Moustafa is mijn naam. Ik kom uit de stad Tetouan, in het noorden van Marokko, een streek die vroeger eens een Spaanse kolonie was. Nog steeds spreken de meesten daar goed Spaans. Na mijn Koran-lagere-school heb ik een school doorlopen waar ik naast het Arabisch en Frans, de twee officiële talen van mijn land, ook Spaans en Engels leerde. Ik dacht met mijn einddiploma en met een beetje geluk wel een aardige baan te vinden. Helaas, ik kom uit een hardwerkende arbeidersfamilie en mis de kruiwagens om een overheidsbaan te bemachtigen. Ook het geld dat nodig is om relaties te betalen, hadden we niet. Zo komt het dat in mijn land door de grote corruptie vele posten door onbekwame mensen bezet worden, terwijl mensen met goede papieren op zak werkloos rondlopen. Intussen moest er toch geld binnen komen, temeer daar mijn ouders al zo lang krom hadden gelegen om mij naar school te kunnen sturen. Er zijn nog zes kinderen onder mij. Ik werkte los-vast bij wegenaanleg, seizoensarbeid op het platteland en in fabrieken, wanneer er plotseling grote orders werden geplaatst. Ik werkte soms twaalf uur per dag voor enkele dirhams (1 dirham is ongeveer 10 eurocent). Wanneer ik in de ogen van de chef geen genade kon vinden, werd ik aan de kant gezet. Sociale voorzieningen waren er nauwelijks. Het was een uitzichtloze situatie. Iedere dag was ik onzeker of ik de volgende dag nog wat kon verdienen. Verhalen In die dagen luisterde ik meer dan ooit naar verhalen van vrienden die in Nederland, België en Frankrijk werkten. Uit mijn streek werkten er misschien wel 2000 in Nederland. Nederland had immers de beste naam van de Europese landen. Daar was minder antipathie tegenover ons dan in Parijs bijvoorbeeld. De lonen waren er wel wat lager maar de sociale voorzieningen en veiligheidsvoorschriften beter. Ik leende geld, pakte mijn koffer en nam een chartervlucht TangerSchiphol. Ik kan mij nog goed herinneren dat de omschakeling van het klimaat mij zwaar viel. Het was laat in de herfst. Een geweldig probleem was een goed onderdak te vinden. De pensions waren overvol en men vroeg soms ƒ 25,- per week voor een bed in een kamer waar er nog vijf stonden. Pas na enige maanden lukte het mij een gezelliger en goed onderhouden pension te vinden. De papieren rompslomp, taalmoeilijkheden, de soms tweeslachtige houding van vele Nederlandse arbeiders en hospita's, de andere gewoonten van de Nederlanders, waren er de oorzaak van dat ik Europa toch wel wat vond tegenvallen. Maar niet zeuren, want thuis, in Marokko, stond je zonder werk. Morgen ga ik voor een maand op vakantie, naar huis. Salamal' (uit: J.M. Theunis, Gastarbeiders. AO-reeks nr. 1333. (Amsterdam 1970) p2.) De arbeidsmigranten die in de periode 1960-1973 naar Nederland zijn gekomen, bezaten over het algemeen dezelfde kenmerken. Bijna alle gastarbeiders waren laag opgeleid en hadden een eenzijdig beroepsprofiel. Van de ruim tienduizend Marokkanen die in de jaren zestig naar Nederland waren gekomen, had meer dan zeventig procent geen lager onderwijs genoten. De oorzaak van dit hoge percentage heeft vooral te maken met de afkomst van de Marokkaanse gastarbeider. De werving van de Marokkaanse gastarbeider was door het toedoen van de Marokkaanse overheid vooral gericht op de Rif. De bewoners uit deze streek waren boeren en leefde dus vooral van agrarische activiteiten. De Rif liep op economisch vlak achter op de rest van Marokko en kende een traditie van autonomie en verzet tegenover het centrale gezag. De Marokkaanse overheid was deze bevolking dan ook liever kwijt dan rijk. Dit is de reden dat ongeveer zeventig procent van de Marokkanen in Nederland van 26 Riffijnse afkomst is.52 De meeste Turkse immigranten hadden wel onderwijs genoten, maar dat stelde niet veel voor. Het volgen van een kleine cursus was in een bepaalde fase van het migratieproces voorwaarde geweest om te mogen vertrekken. De meeste Turkse migranten konden echter niet lezen en schrijven. Slechts zeven procent bezat een diploma van het voortgezet onderwijs.53 De leeftijd van de ongeschoolde gastarbeider lag tussen de achttien en vijfendertig jaar. Wanneer een buitenlandse werknemer echter was geschoold, gold er een leeftijdsgrens van veertig tot vijfenveertig jaar. De jonge leeftijd van de gastarbeiders geeft aan dat Nederland alleen gebruik wilde maken van de meest vitale arbeidskrachten. Hierdoor hoefde de regering niet te investeren in onderwijs, vakopleidingen en medische verzorging voor de immigranten.54 Daarnaast waren ook bij de werkgevers de jonge, laag geschoolde en ongebonden migranten in trek. Zij werkten harder, waren mobieler inzetbaar dan hun autochtone collega’s en hun arbeid was relatief goedkoop.55 Tabel 1.2: Gemiddelde leeftijd van de arbeidsmigranten in Nederland in de periode 1979-1983 naar etniciteit en geslacht.56 Regio Gemiddelde Percentage Percentage leeftijd mannen vrouwen 27.8 77.4 22.6 30.7 61.8 38.2 Zuid-Europa 31.0 75.0 25.0 OECD landen 33.5 77.1 22.9 Zuid-Oost Azië 28.9 49.9 50.1 Marokko en Turkije Voormalige koloniën In 1970 publiceerde het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een cijferoverzicht van de herkomst van de toenmalige gastarbeiders in Nederland (zie figuur 1.1). Uit dit overzicht blijkt dat de groepen Marokkaanse en Turkse gastarbeiders veruit het grootst in aantal waren. Daarnaast zijn er nog twee aspecten die opvallen. Ten eerste waren het vooral mannelijke arbeidsmigranten die naar Nederland kwamen. Van de eerste Turkse immigranten was negentig procent man. Bij de Marokkaanse immigranten lag dit percentage zelfs nog iets hoger, namelijk zesennegentig procent. 52 Obdeijn, H. & P. de Mas, De Marokkaanse uitdaging. De tweede generatie in een veranderend Nederland (Utrecht 2001) 11. 53 Veenman, J. & Th. Roelandt, Onzeker bestaan. De maatschappelijke positie van Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen in Nederland (Amsterdam 1994) 55. 54 Sociaal Economische Raad, Advies Arbeidsmigratiebeleid (Den Haag 2007) 122. 55 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Beleidsverkennende notitie arbeidsmigratie (Den Haag 2006) 4. 56 J.M. Theunis, Gastarbeiders. AO-reeks nr. 1333 (Amsterdam 1970) 1. 27 Vanaf het begin van de jaren zeventig begon echter de immigratie van vrouwen toe te nemen en ook het aantal mannelijke immigranten in de jeugdige leeftijdsklassen steeg aanzienlijk. Deze groei kan worden verklaard doordat vanaf deze periode de gezinshereniging begon. Ook deze ‘volgmigranten’ waren veelal ongeschoold. 57 Figuur 1.1: Aantallen en herkomst van de gastarbeiders in Nederland op 15 maart 1970 58 20000 18000 16000 14000 Man 12000 10000 8000 Vrouw Totaal 6000 4000 Tu rk en ar de n pa nj a S or tu ge ze n P ar ok ka ne n M sl av en Jo eg o G rie ke n 2000 0 De meeste gastarbeiders kwamen terecht in Noord- en Zuid-Holland, aangezien daar de meeste industriële werkgelegenheid was. Het merendeel werkte in de Rijnmond, in de metaalindustrie en in de Rotterdamse havens en in de IJmond bij de Hoogovens. Daarnaast werkten veel gastarbeiders in Noord-Brabant, Overijssel en Gelderland, waar zij werkten in de textielindustrie en de vleesverwerkende industrie. De vrouwen werden geworven voor de visverwerkings-, leerbewerkingsen sigarettenindustrie. 59 Veel eerste generatiegastarbeiders zijn aan het einde van de jaren zeventig weer teruggekeerd naar het land van herkomst. Van de 28.000 Joegoslaven die naar Nederland zijn gekomen, is ruim de helft teruggekeerd. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn ook veel Marokkaanse en Turkse eerste generatiegastarbeiders weer terug gegaan naar hun thuisland. Ongeveer zeventig procent van de Marokkaanse immigranten en vijfentachtig procent van de Turkse immigranten die zich in 1965 en 1966 in Nederland vestigden, zijn teruggekeerd. Van de Spaanse en Italiaanse immigranten keerde circa vijfenzeventig procent weer naar huis. De Turken en Marokkanen die in de jaren zeventig naar Nederland kwamen, bleven daarentegen wel. Van de Marokkanen die in 1972 en 1973 naar Nederland 57 Theunis, Gastarbeiders. 1. Ibidem. De groep van Italiaanse gastarbeiders is in dit overzicht niet opgenomen omdat zij i.v.m. de EEG-bepalingen een meer vrije toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt hadden. Hun aantal wordt op 10.000 geschat. 59 Olfers, ‘Arbeidsmigrant of vluchteling?’ 15-16. 58 28 kwamen, is 55 procent gebleven en bij de Turken is dit bijna de helft (zie figuur 1.2). Het gaat hier vooral om de Marokkanen en Turken die in het kader van de gezinshereniging naar Nederland zijn gekomen. 60 Er kunnen twee factoren worden genoemd die er toe hebben bijgedragen dat de verblijfsduur van de Marokkanen en Turken steeds langer werd. Ten eerste drongen veel werknemers aan op een verlening van de werkvergunning en op een minder strakke toepassing van het rotatiesysteem dat officieel door de Nederlandse overheid werd gevoerd. Dit rotatiesysteem hield in dat na twee jaar de gastarbeider terug moest keren naar het land van herkomst om plaats te maken voor een andere buitenlandse werknemer. Daarnaast waren de Marokkaanse en Turkse gastarbeiders zelf ook steeds minder geneigd om hun baan op te geven. Dit was zeker het geval toen het moeilijker werd om werk te vinden en de toelatingseisen steeds strenger werden. Hoewel het in de jaren zestig nog vrij gemakkelijk was om naar Europa te gaan, werd na de oliecrisis van 1973 een verblijfsvergunning in een Europees land steeds meer als een voorrecht gezien dat men niet meer wilde verspelen voor een tijdelijke terugkeer naar Marokko of Turkije. Dit had tot gevolg dat veel mannen die alleen naar Nederland waren gekomen, hun gezin lieten overkomen naar Nederland. Gezien de gemiddelde gezinsgrootte in Marokko en Turkije, betekende dit dat met elke gezinshereniging vaak vijf tot zes personen naar Nederland kwamen. Veel van de zogehete ‘tweede generatie’ Marokkanen en Turken hebben hun moederland niet bewust gekend waardoor de binding met hun land van herkomst langzaamaan verdween. Dit was voor hen dan ook een reden om zich permanent in Nederland te vestigen. 61 Figuur 1.2: Immigranten die nog in Nederland wonen, naar jaar van vestiging, 1 januari 2003 Nicolaas, H., Sprangers, A. & Witvliet, H. ‘Arbeidsmigranten en hun gezinnen’. Bevolkingstrends, 2e kwartaal 2003 (Voorburg 2003), 37. 61 Obdeijn e.a., De Marokkaanse uitdaging,12-13. 60 29 1.3 De rol van Europa Er bestaat een samenwerking tussen de West-Europese lidstaten sinds het ontstaan van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1952. De EGKS was bedoeld om een ononderbroken voorziening van staal en kolen te garanderen, wat belangrijk was voor de wederopbouw van Europa na de Tweede Wereldoorlog. In maart 1957 werd door de lidstaten van de EGKS het Verdrag van Rome ondertekend. Dit nieuwe verdrag richtte de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM) en de Europese Economische Gemeenschap (EEG) op. Dit betekende een verdere integratie op Europees niveau. De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal bleef naast deze organisaties bestaan.62 Op het terrein van migratie is vooral van belang dat er vanaf 1968 binnen de EEG een vrij verkeer van kapitaal en goederen, maar ook van arbeid gold. Dit betekende dat onderdanen van de EEG-lidstaten het recht kregen om werk te zoeken in alle andere lidstaten van de Gemeenschap. Daarnaast kreeg elke werknemer uit een EG-lidstaat het recht op gezinshereniging van zijn echtgenoot en bloedverwanten. De migranten die in het kader van gezinshereniging in een andere lidstaat gingen wonen, hadden het volledige recht om arbeid te zoeken en te aanvaarden. Dit had tot gevolg dat er een grote ruimte ontstond waarbinnen EEG-burgers zonder belemmeringen konden migreren en werken.63 De vraag die nu kan worden gesteld, is of het vrije verkeer van werknemers heeft bijgedragen aan de stroom arbeidsmigranten uit landen van de Europese Gemeenschap naar Nederland in de jaren zestig en begin jaren zeventig? Voorafgaand aan het vrijgeven van werkneming werd verwacht dat er grote migrantenstromen zouden ontstaan vanuit de armere landen binnen de Europese Gemeenschap naar de meer rijke landen. Deze migratiestroom heeft echter niet plaatsgevonden. Er heeft wel een uitbreiding plaatsgevonden van de uitwisseling van burgers binnen de hele EEG, dus ook tussen de rijkere landen. Voor Nederland bleken er nauwelijks gevolgen te zijn van het vrije verkeer van werknemers. Er was wel een toename van het aantal EG-onderdanen, maar dit werd meer gezien als een effect van toegenomen verblijfsduur dan van een toename van de immigratie.64 Sinds het Verdrag van Rome zijn er op Europees niveau verschillende pogingen ondernomen om tot onderlinge afspraken te komen ten aanzien van migranten uit niet EG- landen. In de periode die in dit hoofdstuk wordt beschreven, 1955-1979, bestond er echter nog geen gezamenlijk Europees migratiebeleid. Op het gebied van migratie gold destijds de wet- en regelgeving van de afzonderlijke lidstaten. In de praktijk betekende dit dat de migratiebewegingen vanuit niet-lidstaten naar landen van de Europese Gemeenschap en de toegang tot de nationale arbeidsmarkten werd geregeld door de nationale wet- en regelgeving. Ook over de volgmigratie bestonden er nog geen Europese regels. De Europa ‘De geschiedenis van de Europese Unie’ (2007) Beschikbaar op het World Wide Web: http://europa.eu/abc/history/1945-1959/index_nl.htm (geciteerd op 08-09-2007). 63 Penninx e.a. Grenzeloos migreren na 1992? 19-20. 64 Ibidem 24. 62 30 volgmigratie werd geregeld binnen de nationale regels en in bilaterale akkoorden tussen het EG-land en de landen van herkomst van de migranten.65 1.4 Conclusie De periode 1960-1979 werd gekenmerkt door het groeiende aantal arbeidsmigranten uit Zuid-Europa en Noord-Afrika. In eerste instantie ging de overheid er vanuit dat de zogehete gastarbeiders tijdelijk in Nederland zouden verblijven. Het migratiebeleid was dan ook voornamelijk gericht op het behouden van de eigen identiteit en het onderwijs werd voor zover gegeven in de eigen taal en cultuur. In de tweede helft van de jaren zeventig lieten de jonge mannelijke arbeidsmigranten massaal hun gezin overkomen, waardoor de overheid aan het einde van de jaren zeventig eindelijk ging beseffen dat de migranten niet meer terug zouden keren naar huis. Vanaf toen richtte het overheidsbeleid zich op de verbetering van de positie van de arbeidsmigranten. Tot slot kon er in de periode 1960-1979 nog niet worden gesproken over een gemeenschappelijk Europees migratiebeleid. Binnen de landen van de Europese Gemeenschap bestonden al wel regels over het vrije verkeer van EG-burgers en goederen maar de migratiestromen vanuit niet EG-lidstaten werden op nationaal niveau geregeld. 65 Ibidem, 33. 31 2. Het Nederlandse beleid ten aanzien van vreemdelingen in de jaren tachtig en negentig: van minderhedenbeleid naar allochtonen-, integratieen modern migratiebeleid. In dit hoofdstuk staat het Nederlandse beleid centraal dat in de jaren tachtig en negentig ten aanzien van vreemdelingen werd gevoerd. De jaren tachtig en begin jaren negentig werden gekenmerkt door een daling van het aantal arbeidsmigranten terwijl het aantal volgmigranten en asielzoekers sterk toenam. Het restrictieve (arbeids)migratiebeleid uit de jaren zeventig bleef gehandhaafd en de overheid ging zich steeds meer richten op de integratie van minderheden. In de tweede helft van de jaren negentig kreeg arbeidsmigratie weer opnieuw de aandacht en kwam er langzaam verandering in het beleid. Daarnaast werd de Europese context belangrijker en trok de relatie tussen migratie en ontwikkeling meer belangstelling. Vanwege het feit dat het in de jaren tachtig en begin jaren negentig zo goed als onmogelijk was om Nederland binnen te komen op grond van economische motieven en omdat het restrictieve arbeidsmigratiebeleid uit de jaren zeventig gehandhaafd bleef, ligt het accent in dit hoofdstuk op het gevoerde vreemdelingen- en integratiebeleid. Het verschil tussen migratiebeleid en vreemdelingenbeleid is dat een migratiebeleid ook betrekking heeft op de voorwaarden voor en gevolgen van toelating van migrerende koninkrijksonderdanen en niet slechts op vreemdelingen of ‘derdelanders’. Het vreemdelingenbeleid richt zich op iedereen die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld.66 Het integratiebeleid heeft tot doel een samenleving te creëren waarin iedereen actief en volwaardig meedoet en waarin mensen allemaal op dezelfde manier worden behandeld.67 Het is van belang om het vreemdelingen- en integratiebeleid te bestuderen omdat deze van invloed zijn op het (arbeids)migratiebeleid. De samenleving stelt immers grenzen aan de aantallen vreemdelingen die kunnen worden opgenomen. Wanneer deze grens bereikt wordt, is afhankelijk van veel factoren, zoals werkgelegenheid, maatschappelijke infrastructuur, huisvesting, maar ook de bereidheid van de Nederlanders om met immigranten samen te leven. Wanneer de autochtone Nederlanders het gevoel krijgen dat de minderheden zich onvoldoende aanpassen en de berichtgeving over radicaal-islamitische groeperingen en de overlast van groepjes minderheden steeds vaker de overhand krijgen, zullen er meer stemmen opgaan voor een beperkt toelatingsbeleid. Daarnaast brengt (arbeids)migratie veel kosten voor de Nederlandse staat met zich mee, met betrekking tot de toerusting van nieuwkomers, de ontwikkeling van de sociale cohesie tussen bevolkingsgroepen en de aanpassing van maatschappelijke voorzieningen. Daarom is het noodzakelijk om keuzes te maken wie er tot 66 Prof. Mr. B.M. Telderstichting De grenzen van de open samenleving. Migratie- en integratiebeleid in liberaal perspectief (Den Haag 2005) 187. 67 Ministerie van Justitie, Integratie. Beschikbaar op het world wide web: http://www.justitie.nl/onderwerpen/migratie/integratie/ (Geciteerd op 26-09-2007). 32 Nederland wordt toegelaten en wie niet. Omgekeerd geldt ook dat het aantal immigranten dat wordt toegelaten, bepaalt welk integratiebeleid gevoerd moet worden.68 In dit hoofdstuk wordt de vraag beantwoord of er sprake was van een verandering of continuïteit in de uitvoering van het migratiebeleid. Tot slot wordt duidelijk welke ontwikkelingen zich er in de twee decennia hebben voorgedaan. 2.1 Het overheidsbeleid in de jaren tachtig Naar aanleiding van het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ‘Etnische Minderheden’, verscheen in maart 1980 een regeringsreactie. De regering erkende in deze reactie voor het eerst dat de arbeidsmigranten inderdaad misschien wel permanent in Nederland zouden blijven: “rekening houdend met de motieven waarom mensen hier gekomen zijn en gezien het tempo van de verbeteringen die in veel herkomstlanden optreden, mag (men) verwachten, dat het verblijf van etnische minderheden in Nederland een blijvend verschijnsel zal zijn. Het overheidsbeleid is ook op leden van etnische minderheden als ingezetenen van dit land van toepassing en het is erop gericht hun een gelijkwaardige plaats in de Nederlandse samenleving te geven.”69 Na dertig jaar was de tweestrijd van wel of geen immigratieland dan eindelijk opgelost. Op het moment dat de Nederlandse regering een reactie gaf op het rapport van de Wetenschappelijke Raad en officieel het standpunt opgaf dat Nederland geen immigratieland meer was, had het jaarlijkse migratiesaldo een ongekende hoogte bereikt (zie figuur 2.1). Dit was vooral het gevolg van de gezinshereniging, voornamelijk onder de Turken en Marokkanen, maar ook van de volgmigratie vanuit Suriname. Deze groei van etnische minderheden veroorzaakte vooral in de grote steden interetnische spanningen. Daarnaast bleken veel oorspronkelijke arbeidsmigranten een marginale positie op de arbeidsmarkt te hebben. Veel waren langdurig werkloosheid of arbeidsongeschikt. Ook deze factoren werkten mee aan de interetnische spanningen.70 ‘Integratie in het perspectief van immigratie’: Handelingen der Staten-Generaal (2001-2002), 2e Kamer, Bijlage 28198, nr 2,13-14. 69 Regeringsreactie op het rapport “ Etnische Minderheden” van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Handelingen in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1980-1981, 16 102, nr. 6, 1-18 in H.B. Entzinger, Het minderhedenbeleid,100. 70 Entzinger, Minderhedenbeleid,102; Doomernik, De moeizame omgang met arbeidsmigratie, 3. 68 33 Figuur 2.1: Totaal aantal immigranten in Nederland in de periode 1976-198271 60000 50000 40000 30000 20000 10000 0 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 Vanaf 1980 nam het aantal immigranten in Nederland ineens sterk af. Hieraan lag een aantal oorzaken ten grondslag. Ten eerste was de gezinshereniging inmiddels zo goed als voltooid. Daarnaast verslechterde de economische situatie in Nederland en steeg de werkloosheid. Tot slot bleef in het begin van de jaren tachtig nog een deel van de Nederlandse samenleving zich verzetten tegen de komst en de aanwezigheid van bepaalde groepen immigranten. Er waren regelmatig racistische incidenten en veel minderheden werden nog steeds gediscrimineerd. Deze sfeer kan ook een rol hebben gespeeld bij de daling van het aantal immigranten in het begin van de jaren tachtig.72 Na de erkenning dat de immigranten misschien wel permanent in Nederland zouden blijven, was het noodzakelijk dat er een samenhangend beleid voor minderheden werd gevoerd. De regering streefde naar een gelijkwaardige positie van de minderheden in de samenleving. Het was noodzakelijk dat er een minderhedenbeleid werd ontwikkeld waarbij de nadruk werd gelegd op de overeenkomsten in plaats van op de verschillen tussen de migrantengroepen. Dit beleid kwam tot uiting in de ‘Ontwerp-Minderhedennota’ 73 In 1981 publiceerde het ministerie van Binnenlandse Zaken de ‘Ontwerp-Minderhedennota’. Dit betrof een voorlopige versie, om de betrokkenen nog inspraak te bieden. In 1983 kwam de definitieve ‘Minderhedennota’ uit. In zowel de ontwerpnota als de definitieve nota kwamen de adviezen van de WRR duidelijk terug. De regering stelde vast dat inderdaad veel migranten permanent in Nederland zouden blijven en 71 Entzinger, Het minderhedenbeleid, 101. Ibidem, 105; Lucassen e.a., Nieuwkomers en hun nakomelingen,158-161. 73 Ibidem, 104; A.Fermin, Nederlandse politieke partijen over minderhedenbeleid 1977-1995 (Utrecht 1997) 163. 72 34 dat het minderhedenbeleid moest worden geïntensiveerd. In de ontwerpnota werden een aantal doelstellingen geformuleerd waarvan er drie nog altijd worden nagestreefd. Ten eerste was het minderhedenbeleid gericht op het verminderen van de sociale en economische achterstand van de minderheden. De tweede doelstelling was dat de regering voorwaarden moest scheppen voor emancipatie in en deelname aan de Nederlandse samenleving. Tot slot was het verminderen en bestrijden van de discriminatie en het verbeteren van de rechtspositie van de minderheden de derde doelstelling van het beleid.74 In de Minderhedennota van 1983 werden deze doelstellingen overgenomen. In de nota stelde de regering zich ten doel te komen tot ‘een samenleving, waarin de in Nederland verblijvende leden van minderheidsgroepen ieder afzonderlijk en als groep een gelijkwaardige plaats en volwaardige ontplooiingskansen hebben’. De regering benadrukte hierbij dat de Nederlandse samenleving de ruimte moest bieden om de minderheden deze ontplooiingskansen te geven. Dit betekende echter ook dat de minderheden zich moesten inspannen om de Nederlandse taal en andere sociale vaardigheden eigen te maken. De overheid wilde daarnaast de minderheden ook zoveel mogelijk vrijheid geven voor het behouden van hun eigen identiteit.75 In de minderhedennota werd de nadruk gelegd op het emancipatiebeleid. Het emancipatiebeleid was gericht op gelijke participatie en het beleven van de eigen identiteit. Men streefde naar een tolerante, multiculturele of multi-etnische samenleving, waarin het cultureel en etnisch ‘aparte’ aanvaard en gewaardeerd diende te worden. De gedachte was dat de autochtone bevolking en de minderheden harmonieus met elkaar zouden samenleven en gelijke kansen moesten hebben. Het verminderen van achterstanden, vooral op de terreinen van onderwijs, arbeid, huisvesting en bestrijding van achterstelling zag de regering als belangrijke voorwaarden voor het emancipatiebeleid. Daarnaast werd er meer aandacht geschonken aan vrouwen en jongeren onder de minderheden en aan het beleid voor achterstandsgebieden.76 Naast het minderhedenbeleid werd er ook een restrictiever toelatingsprogramma gevoerd wat de stroom van nieuwe immigranten moest doen beperken. De inspanningen van de regering om de maatschappelijke positie van migranten te verbeteren zouden immers zinloos zijn als de doelgroep van het beleid zich bleef uitbreiden en vernieuwen. In het belang van gevestigde migranten moest het aantal nieuwkomers daarom tot een minimum worden beperkt.77 Daarnaast kregen slechts weinig 74 Rijkschroeff, R, J.W. Duyvendak & T. Pals, Bronnenonderzoek integratiebeleid (Utrecht 2003) 32; Fermin, Nederlandse politieke partijen over minderhedenbeleid, 165. 75 Fermin, Nederlandse politieke partijen over minderhedenbeleid, 165. 76 Fermin, Nederlandse politieke partijen over minderhedenbeleid,176-179; Lucassen e.a., Nieuwkomers, Nakomelingen, Nederlanders, 148. 77 S. Bonjour, ‘Gezin en grens. Debat en beleidsvorming op het gebied van gezinsmigratie in Nederland sinds de jaren vijftig’ in: Migrantenstudies, 2007-1, 2-23 aldaar 6. 35 immigranten nog toegang tot Nederland op basis van arbeid. De meeste migranten kwamen binnen op basis van humanitaire gronden zoals gezinshereniging en vluchtelingenschap (asielzoekers)78 In eerste instantie leek het restrictieve immigratiebeleid goed te werken. In het midden van de jaren tachtig begon echter het aantal immigranten weer toe te nemen. Nu ging het vooral om vluchtelingen die asiel aanvroegen. Het aantal personen, behorend tot de etnische minderheden was in de periode 1979-1987 gestegen van 473.000 tot 756.000. In het begin van de jaren tachtig kwamen de vluchtelingen uit Sri Lanka. In 1986 kwamen de grootste aantallen uit Turkije, India, Afghanistan en Iran. Een jaar later kwamen de asielzoekers vooral uit Ghana, India, Turkije en het voormalige Zaïre. Hoewel de Nederlandse overheid probeerde de toelating zo beperkt mogelijk te houden, bleek in veel gevallen er wel degelijk sprake te zijn van ernstig schending van de mensenrechten in de landen van herkomst. Hierdoor konden veel asielzoekers zich (permanent) in Nederland vestigen. De etnische diversiteit in de samenleving nam als gevolg hiervan toe.79 Figuur 2.2: Immigratie naar Nederland naar belangrijke (groepen van) landen van nationaliteit cq geboorte80 78 Doomernik e.a. Migratie en de mondiale arbeidsmarkt, 161. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Allochtonenbeleid (Den Haag 1989) 9; Doornernik, De moeizame omgang met arbeidsmigratie,3. 80 Ibidem,17. 79 36 In 1987 vroeg de regering opnieuw advies aan de WRR over het minderhedenbeleid. In de adviesaanvraag constateerde de regering dat vier jaar na de Minderhedennota er vooral vooruitgang was geboekt op immateriële punten. De terreinen ‘wonen, weten (onderwijs) en werken’ waren echter flink achtergebleven en daarom diende het advies van de WRR zich hierop te richten. Naast het feit dat het aantal immigranten in de periode 1979-1989 was gestegen tot 756.000, was er ook een andere negatieve ontwikkeling gaande. Het bleek dat de werkloosheid onder de minderheden was gestegen; bij sommige groepen zelfs tot boven de 40 procent van de beroepsbevolking. Dit laatste verschijnsel baarde de Wetenschappelijke Raad zorgen. Er dreigde een perspectief van kansloosheid, dat zich bij sommige groepen tot in volgende generaties kon gaan voortzetten. Daarnaast bleek het onderwijs niet voldoende om dit proces te doorbreken. Bovendien bemoeilijkte de geringe arbeidsparticipatie van de minderheden de spontane totstandkoming van interetnische contacten.81 Het bovenstaande beschreven marginaliseringproces was volgens de raad het gevolg van algemene ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving. Algemene problemen, zoals hoge werkloosheid en de ongelijke onderwijskansen, deden zich versterkt onder de minderheden voor. Als gevolg van deze ontwikkelingen adviseerde de raad in 1988 om het minderhedenbeleid te vervangen door een allochtonenbeleid. Het allochtonenbeleid was een overkoepelde term voor het vreemdelingen-, integratie- en cultuurbeleid. Het integratiebeleid was echter de kern van het allochtonenbeleid. De verandering van minderhedenbeleid naar integratiebeleid wees erop dat er een kentering was opgetreden in het denken over de positie van migranten in de samenleving. Het belang van een geïntegreerde samenleving ging blijkbaar voor het belang van afzonderlijke etnische en culturele groepen binnen die samenleving. In het rapport werd aanbevolen een nieuw uitgangspunt voor het beleid te nemen, namelijk dat “Nederland de facto een immigratieland is en dit voorlopig zal blijven, ook al heeft het deze status nooit nagestreefd.” De raad was van mening dat een open samenleving zoals het Nederlandse zich niet van de rest van wereld kon isoleren. Daarnaast zag de raad dat op de lange termijn er in de wereld een tendens zou gaan aftekenen tot groeiende interdependentie. De verwachting was dat dit gepaard zou gaan met meer internationale migratie. Het was volgens de raad daarom realistischer om de migratiestromen te reguleren in plaats van te voorkomen.82 Om de gevolgen van het uitgangspunt positief te laten uitvallen voor zowel de individuele migrant als de samenleving als geheel, werd een ingrijpende beleidswijziging noodzakelijk geacht. De raad adviseerde een beleid van sociaal-economische integratie. Dit werd namelijk als een belangrijke voorwaarde gezien voor een “duurzamer onderhoud en bewaren van eigen culturele activiteit”. Daarnaast zou ook “het bevorderen van goede betrekkingen tussen autochtonen en allochtonen en tussen allochtonen onderling” het best bereikt worden via een sociaal-economisch integratiebeleid. In 81 82 WRR, Allochtonenbeleid, 9. Ibidem, 20. 37 het integratiebeleid moest de nadruk worden gelegd op preventieve maatregelen, zoals een goede opvang van nieuwe immigranten en een betere toegang tot onderwijs. Het allochtonenbeleid was erop gericht om de bevolkingsgroepen zelfstandiger te maken en minder afhankelijk van overheidsvoorzieningen. Daarbij werd gepleit voor een intensivering in de sectoren arbeid, onderwijs en volwassen educatie. Dit zou namelijk de integratie ten goede komen.83 De overheid stelde allerlei verplichtingen om het integratiebeleid te laten slagen. Zo werden werkgevers verplicht om meer allochtonen in dienst te nemen en kregen scholen meer geld per allochtone leerling. In het allochtonenbeleid werd bovendien gepleit voor de Wet bevordering arbeidskansen naar Canadees model waarin werkgevers verplicht werden om jaarlijks een lijst te publiceren met de etnische samenstelling van het personeel.84 Tot slot gaf de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid aan, dat er ook problemen waren met de procedures voor vluchtelingen en asielzoekers. Zoals reeds is gezegd, kwamen er in de jaren tachtig naast de gezinnen van de gastarbeiders ook een grote toestroom van asielzoekende vluchtelingen. Toen de aantallen nog klein waren, werd per geval gekeken of iemand recht had op een vluchtelingenstatus. Met het stijgen van het aantal ‘spontane’ asielzoekers kon de overheid zich de luxe van een uitgebreid onderzoek per geval niet meer veroorloven. En omdat veel asielzoekers puur om economische redenen naar Nederland kwamen, werd het toelatingsbeleid nog restrictiever.85 Het boven beschreven allochtonenbeleid zou een nieuw ijkpunt gaan vormen voor het vreemdelingen (migratie)beleid in de jaren negentig. 2.2 Het overheidsbeleid in de jaren negentig Zoals uit de vorige paragraaf al is gebleken, was de maatschappelijke positie van allochtonen in de loop van de jaren tachtig verslechterd. De allochtonen hadden een opleidingsachterstand; velen waren werkloos en daarnaast kwam er op de arbeidsmarkt steeds meer vraag naar hoger opgeleiden. De beginperiode van de jaren negentig, de periode na de Koude Oorlog, werden dan ook gekenmerkt door een verbreding en intensivering van het publieke debat over immigratie en de multiculturele samenleving. De vraag of Nederland vol was, werd vaak gesteld en ook waren er regelmatig discussies over de opvang van asielzoekers, de positie van illegale (arbeids) migranten en de groeiende criminaliteit onder de minderheden.86 Zoals uit het bovenstaande al blijkt, werd de aanwezigheid van illegale (arbeids) migranten steeds meer beschouwd als een algemeen maatschappelijk probleem. Dit was dan ook de reden voor de overheid om begin jaren negentig een commissie in te stellen die de overheid moest gaan adviseren over het illegalenbeleid. De commissie-Zeevalking adviseerde de overheid om de illegaliteit te 83 Ibidem, 20-50; Fermin, Nederlandse politieke partijen over minderhedenbeleid,189-191; Lucassen e.a., Nieuwkomers, Nakomelingen, Nederlanders,150. 84 Lucassen e.a., Nieuwkomers, Nakomelingen, Nederlanders,150. 85 WRR, Allochtonenbeleid, 29; Doornernik, De moeizame omgang met arbeidsmigratie,4. 86 H. Entzinger, ‘Het voorportaal van Nederland. Inburgeringsbeleid in een multiculturele samenleving’. In:C.H.M. Geuijen, Werken aan ontwikkelingsvraagstukken. Multiculturalisme (Utrecht 1998) 67-80 aldaar 71. 38 ontmoedigen door een beperkte legitimatieplicht in te voeren, de straf op illegale arbeid voor werkgevers te verhogen en illegale migranten uit te sluiten van collectieve voorzieningen. Naar aanleiding van het advies werd in 1991 de afgifte van een sofi-nummer gekoppeld aan een verblijfsvergunning. Hiermee verloren illegale migranten de toegang tot de formele arbeidsmarkt. 87 In 1994 nam de overheid verdere maatregelen om de illegale (arbeids) migratie tegen te gaan. Zo werd de Wet op de Identificatieplicht ingevoerd. Deze wet verplichtte werknemers zich te legitimeren op de arbeidsplek. In 1994 trad ook de Wet Voorkoming Schijnhuwelijken in werking waardoor er strengere voorwaarden werden gesteld aan een huwelijk tussen een autochtone Nederlander en een vreemdeling. Naast de Wet op de Identificatieplicht en de Wet Voorkoming Schijnhuwelijken, kwam in 1994 ook een herziening van de Vreemdelingenwet uit 1965. Doel van deze herziening was het aantal procedures rond toelating en uitzetting te beperken en de duur van de procedures te bekorten. Het uitgangspunt van de Vreemdelingenwet was dat wanneer het asielverzoek van de migrant werd afgewezen, hij of zij verplicht was om terug te keren naar het land van herkomst of om door te migreren naar de traditionele immigratielanden, zoals Australië en Canada. In die landen waren volgens de overheid betere mogelijkheden tot economische ontplooiing dan in het arme herkomstland en in het tijdelijke gastland Nederland dat kampte met “congestieproblemen.”88 Naast de Wet op de Identificatieplicht, Wet Voorkoming Schijnhuwelijken en de herziening van de Vreemdelingwet kwam er in 1994 ook een herformulering van de hoofdlijnen van het minderhedenbeleid. In de Contourennota Integratie Etnische Minderheden werd de nadruk gelegd op het begrip ‘burgerschap’ en werd het accent gelegd op de integratie van leden van minderheidsgroepen in de samenleving. Er werd daarom niet meer gesproken van een minderheden- of allochtonenbeleid maar van een integratiebeleid. De nota gaf de hoofdlijnen weer van het integratiebeleid voor de komende jaren en bood ‘actualisering en mogelijkerwijs een precisering van de bestaande doelstellingen’. Dit was noodzakelijk geworden vanwege nieuwe ontwikkelingen zoals de terugtrekkende rol van de overheid, de voortdurende immigratie, de dalende vraag naar laaggeschoolde arbeid, marginalisering en segregatie in de grote steden en de voortzetting van de achterstanden bij de allochtone jongeren. Zoals gezegd werd in de nota de nadruk gelegd op ‘burgerschap’, gedefinieerd als actieve maatschappelijke participatie. De overheid zag wel een taak voor zichzelf in het scheppen van de noodzakelijke voorwaarden voor participatie, maar van de migrant werd verwacht dat hij actief gebruik maakte van de mogelijkheden die hem geboden werden om een positieve bijdrage te leveren aan de Nederlandse samenleving. De regering noemde het burgerschapsbegrip geschikt om iedere 87 NRC Handelsblad, Commissie pleit voor beperkte legitimatieplicht, d.d. 18 maart 1991; Staring, Reizen onder regie, 34. 88 Alink, Crisis als kans? Over de relatie tussen crises en hervormingen in het vreemdelingenbeleid van Nederland en Duitsland (Utrecht 2006).83; Autonoom Centrum, Over de Grens (Amsterdam 2004) 33. 39 burger aan te spreken op zijn of haar verantwoordelijkheden zich een positie in de maatschappij te verwerven. Van allochtonen werd verwacht dat zij zich zouden ontwikkelingen tot mondige burgers die zich staande konden houden in de Nederlandse samenleving. Meer dan het vroegere minderhedenbeleid richtte het integratiebeleid zich op de Nederlandse samenleving in haar geheel. Het beleid richtte zich dus niet alleen op de allochtone bevolking, maar ook op de autochtonen en autochtone instellingen. De overheid vond dat bedrijven, scholen en verenigingen zich zouden moeten inspannen om allochtonen in hun midden toe te laten. Het bewust werven van allochtonen of het hanteren van een quota kon hierbij noodzakelijk zijn.89 Naast het accent op burgerschap werd ook de nadruk gelegd op sociale integratie. Hierbij was er vooral de aandacht voor de achterstandsbestrijding via onderwijs en de toelating op de arbeidsmarkt.90 Vanaf 1995 werd het (arbeids) migratiebeleid nog strenger toegepast. Dit betekende dat in beginsel migranten niet tot Nederland werden toegelaten mits internationale verplichtingen, een wezenlijk Nederlands belang of redenen van humanitaire aard daartoe noodzaakten. Een wezenlijk belang van Nederland kon bijvoorbeeld het verrichten van arbeid zijn. Zo zijn er jarenlang arbeidskrachten geworven voor specialistische beroepen. Het aantrekken van arbeidsmigranten werd echter door het vervangen van de Wet arbeid buitenlandse werknemers (Wabw) door de Wet arbeid Vreemdelingen in 1995 alleen nog maar moeilijker gemaakt. De Wet arbeid Vreemdelingen stelde namelijk dat er bij het aantrekken van werknemers voorrang moest worden gegeven aan het binnenlandse aanbod. Daarbij diende echter niet alleen de beschikbaarheid in de eigen vestigingsplaats of de regio, maar ook de beschikbaarheid van werknemers in andere regio’s binnen Nederland en in andere landen van de Europese Unie.91 Het herziende migratiebeleid had als gevolg dat de arbeidsmigranten die naar Nederland kwamen een geheel ander profiel hadden dan de gastarbeiders die in de jaren zestig en begin jaren zeventig naar Nederland migreerden. Meer dan de helft van de arbeidsmigranten die in de tweede helft van de jaren negentig naar Nederland trokken, kwam uit een West-Europees land. Een andere belangrijke groep arbeidsmigranten die naar Nederland vertrokken, kwamen vooral uit landen waarmee Nederland een economische relatie onderhield. Deze arbeidsmigranten kwamen uit de Verenigde Staten, Japan, India, Zuid-Afrika, China en Polen. De meeste van hen verbleven slechts tijdelijk in Nederland.92 Entzinger, ‘Het voorportaal van Nederland’, 72. Fermin, Nederlandse politieke partijen over minderhedenbeleid,210; WRR, Nederland als immigratiesamenleving, 171. 91 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Beleidsverkennende notitie arbeidsmigratie (Den Haag 2006) 6-7. 92 SER, Advies Arbeidsmigratiebeleid, 122. 89 90 40 Figuur 2.3: Immigratie naar Nederland in 1995 naar migratiemotief (in percentages)93 3 5 15 17 Arbeid Asiel Gezinshereniging Gezinsvorming 33 Studie Overig 27 De restrictieve maatregelen bleken echter niet in staat om de (illegale) migratiestromen te verminderen. Het aantal asielaanvragen nam juist toe. Deze stijging van de asielaanvragen leidde tot het maken van een nieuw beleid. In 1997 verscheen de ‘Terugkeernotitie’ van het ministerie van Justitie. Hierin werden voorstellen gepresenteerd ter verbetering van het uitzettingsbeleid. In 1998 volgde de Koppelingswet. Met de Koppelingswet probeerde de overheid illegale vreemdelingen uit te sluiten van collectieve voorzieningen zoals onderwijs en bijstand door een koppeling aan te brengen tussen het verstrekken van voorzieningen en het rechtmatige verblijf van migranten. Dit leidde ertoe dat de toegang tot de verzorgingsstaat geleidelijk aan werd afgesloten voor illegale (arbeids) migranten.94 Begin 2000 werd de discussie over de multiculturele samenleving verder gevoerd. De aanleiding hiervoor was het essay Het multiculturele drama van publicist en PVDA’er Paul Scheffer in het NRC-Handelsblad. Scheffer maakte voor het eerst de integratieproblemen echt bespreekbaar. Daarvoor was de politiek gelaten terwijl de samenleving door de komst van grote groepen migranten onmiskenbaar veranderd was. In het essay stelde Scheffer dat de multiculturele samenleving niet bestaat. Hij bekritiseerde de Nederlandse meerderheidscultuur die, onder het mom van tolerantie, niet omkijkt naar de marginale positie waarin steeds meer allochtonen terechtkomen. Hij eindigde zijn essay met de zin: ‘Het multiculturele drama dat zich voltrekt, is de grootste bedreiging voor de 93 94 SZW, Beleidsverkennende notitie arbeidsmigratie,10. Staring, Reizen onder regie, 34. 41 maatschappelijke vrede’. Het leek een voorbode op de discussies die na 11 september 2001, de moord op Pim Fortuyn en Theo van Gogh werden gevoerd.95 Na 11 september, de moord op Pim Fortuyn en Theo van Gogh werd het migratiedebat steeds grimmiger. Anti-islam en anti-immigratie standpunten wonnen aan populariteit. Dit had tot gevolg dat er een restrictief beleid werd gevoerd als het ging om immigranten, asielzoekers en het verlenen van verblijfsvergunningen. De overheid stelde de Vreemdelingenwet 2000 op, waarin de voorwaarden voor gezinshereniging en gezinsvorming werden aangescherpt. Daarnaast lag het accent van de nieuwe vreemdelingenwetgeving op de versnelling en vereenvoudiging van de asielprocedure. De herziening van de Vreemdelingenwet paste goed in het beleid dat was gericht op het zoveel mogelijk reguleren van de migratie naar Nederland en het beheersbaar houden van de gevolgen van migratie voor de Nederlandse samenleving. Het ontmoedigingsbeleid van de overheid bleek inderdaad te helpen, want na de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 daalde het aantal asielzoekers en in 2004 kwam het aantal zelfs weer onder de tienduizend en daarmee op het niveau van 1988.96 Ondertussen kwam het onderwerp arbeidsmigratie weer op de politieke agenda te staan. De overheid ging zich afvragen of arbeidsmigranten niet van betekenis konden zijn voor de Nederlandse economie. De regering besloot daarom het toelatingsbeleid te vereenvoudigen voor migranten die een bijdrage konden leveren aan de Nederlandse kenniseconomie. Het aantrekken van hooggeschoolde arbeidsmigranten werd bevorderd maar het tijdelijke verblijf van alle andere arbeidsmigranten bleef gehandhaafd. De regering zag nog geen noodzaak voor een algemene verruiming van het arbeidsmigratiebeleid omdat het arbeidspotentieel in Nederland nog ruim voldoende was.97 2.3 De rol van Europa Vanaf het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw werd de Europese context van steeds groter belang voor het Nederlandse migratiebeleid. Zo werd in 1994 het vrije verkeer van personen uitgebreid naar de gehele Europese Economische Ruimte (EER).98 Met het vrijgeven van het personenverkeer binnen de EER werden de belemmeringen voor de arbeidsmobiliteit weggenomen waardoor er één Europese arbeidsmarkt kon ontstaan. Dit had tot gevolg dat in Nederland het aantal arbeidsmigranten uit de Europese Unie toenam.99 Daarnaast werd er in de jaren negentig voor het eerst gesproken over een Europees immigratieverdrag. Dit werd vanwege de toenemende immigratie en de behoefte aan regulering van de P. Scheffer, ‘Het multiculturele drama’ in: NRC Handelsblad d.d.29 januari 2000. Integratie in het perspectief van immigratie: In Handelingen der Staten-Generaal (2001-2002), 2e Kamer, Bijlage 28198, nr 2, 3. 97 Doornernik, De moeizame omgang met arbeidsmigratie, 4; SZW, Beleidsverkennende notitie arbeidsmigratie,9. 98 De eerste vijftien lidstaten van de EU plus Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. 99 WRR, Nederland als immigratiesamenleving, 63. 95 96 42 migratiestromen van buiten de Europese Unie van steeds groter belang. De eerste stap was gezet met het Verdrag van Amsterdam (1997). Met dit Verdrag werd bepaald dat op het gebied van asiel- en migratie meer op supranationaal niveau beslist kon worden. Daarnaast werd in het Akkoord van Dublin (1997) afgesproken dat wanneer één EU-lidstaat een asielverzoek afwijst, deze afwijzing ook geldt voor alle andere EU-lidstaten. Tot slot werd de laatste stap voor een Europese asiel-en migratiebeleid gezet met de conclusies van de Europese Raad van Tampere (1999). Hier werd geconcludeerd dat justitiële beslissingen en hun toepassing op heel het grondgebied van de Europese Unie moesten gaan gelden. Een harmonisatie van het asielbeleid werd van essentieel belang geacht om tot een evenwichtiger verdeling van asielzoekers over de lidstaten van de EU te komen. Hoewel er binnen de Europese Unie dus al druk onderhandeld werd over een gecoördineerd Europees asiel- en migratiebeleid, bleven de onderhandelingen moeizaam gaan vanwege de grote verschillen in de systemen van de onderscheiden EU-landen.100 2.4 Conclusie In de jaren tachtig en negentig heeft er een aantal beleidsomslagen plaatsgevonden. Toen de regering besefte dat de arbeidsmigranten die in de jaren zestig en zeventig naar Nederland waren gekomen permanent zouden blijven, werd er een minderhedenbeleid gevoerd dat erop gericht was om de sociale en economische achterstand van minderheden te verminderen. Vanwege de nog altijd slechte maatschappelijke positie van de immigranten werd het minderhedenbeleid halverwege de jaren tachtig een allochtonenbeleid waarbij de aandacht lag op het zelfstandiger maken van de minderheden. In de jaren negentig werd het allochtonenbeleid vervangen door een integratiebeleid. In dit beleid lag de nadruk op de integratie van leden van minderheidsgroepen in de maatschappij waardoor zij een positieve bijdrage konden leveren aan de Nederlandse samenleving. Aan het eind van de jaren negentig werd arbeidsmigratie weer een onderwerp op de beleidsagenda. In de jaren tachtig en negentig bleef het restrictieve arbeidsmigratiebeleid uit de jaren zeventig gehandhaafd maar aan het einde van de jaren negentig werd het toelatingbeleid voor hoogopgeleide arbeidsmigranten vereenvoudigd. Tot slot werd aan het eind van de jaren negentig de eerste stap gezet naar een algemeen Europees asiel- en migratiebeleid. 100 Europese commissie, directoraat-generaal Justitie, Vrijheid, Veiligheid. Tampere, vijf jaar later. Vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid: de eerste tastbare resultaten (Brussel 2004)1; Integratie in het perspectief van immigratie: In Handelingen der Staten-Generaal (2001-2002), 2e Kamer, Bijlage 28198, nr 2, 10. 43 3. Arbeidsmigratie in Nederland in de eenentwintigste eeuw In dit hoofdstuk staat het arbeidsmigratiebeleid centraal dat de Nederlandse regering vanaf het jaar 2000 voerde. Zoals in het vorige hoofdstuk al naar voren is gekomen, kwam arbeidsmigratie aan het einde van de twintigste eeuw weer op de politieke agenda te staan. Hoewel de beheersing van de immigratie nog steeds een belangrijk beleidspunt vormde, was er als gevolg van de vergrijzing een tekort ontstaan aan werknemers in bepaalde sectoren van de arbeidsmarkt. Hierdoor ontstond in Nederland, en in veel andere geïndustrialiseerde landen, belangstelling voor de toelating en werving van (tijdelijke) arbeidsmigranten. Om de arbeidstekorten op te vangen, kwamen de afgelopen jaren ITers uit India en Bulgarije, wetenschappers uit China, artsen uit Zuid-Afrika, verpleegkundigen uit Indonesië en Polen en managers uit de Verenigde Staten naar Nederland om te werken. Er werd dan ook steeds vaker de vraag gesteld of de stimulering van arbeidsmigratie een oplossing was om in de arbeidsmarkttekorten te voorzien. In publieke discussies werden steeds minder de nadelen van arbeidsmigratie benadrukt, zoals verdringing van de Nederlandse werknemers, lagere lonen en de mogelijke aanspraken van arbeidsmigranten op sociale uitkeringen en men kreeg steeds meer oog voor de positieve effecten van migratie, bijvoorbeeld als oplossing voor de vergrijzing, als bijdrage aan de Nederlandse economie en als bijdrage aan de armoedebestrijding in het land van herkomst. In dit hoofdstuk wordt onderzocht in hoeverre het huidige Nederlandse arbeidsmigratiebeleid verschilt van het arbeidsmigratiebeleid uit de jaren zeventig. Toen stimuleerde de overheid immers ook de komst van arbeidsmigranten. Hoe kan de overheid nu wel de tijdelijkheid garanderen? Daarnaast wordt in dit hoofdstuk bekeken hoe de huidige arbeidsmigrant verschilt van de gastarbeider. Waar komt de huidige arbeidsmigrant vandaan? Is hij hoger geschoold dan de gastarbeider uit de jaren zeventig? Tot slot wordt in de laatste paragraaf de rol van Europa besproken. Tegenwoordig worden steeds meer taken overgeheveld naar Europees niveau. Ook op het gebied van asiel en migratie wordt er veel op Europees niveau besproken. Maar speelt Europa al een rol bij het vaststellen van het arbeidsmigratiebeleid van Nederland? Ook deze vraag wordt beantwoord in dit hoofdstuk. 3.1. Het Nederlandse arbeidsmigratiebeleid in de eenentwintigste eeuw Zoals uit de inleiding is gebleken, kwamen er in het begin van de eenentwintigste eeuw steeds meer arbeidsmigranten naar Nederland om de arbeidstekorten op te vangen. In figuur 3.1 is de immigratie naar migratiemotief van het jaar 2003 weergegeven. Wanneer dit figuur wordt vergeleken met figuur 2.3 uit het vorige hoofdstuk, blijkt dat het aandeel arbeidsmigranten in de periode 1995-2003 is gestegen van 15 naar 23 procent.101 101 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Beleidsverkennende notitie arbeidsmigratie, 10. 44 Figuur 3.1: Immigratie naar Nederland in 2003 naar migratiemotief (in percentages).102 6% 23% 12% Arbeid Asiel Gezinshereniging Gezinsvorming 13% Studie 27% Overig 19% Naast het feit dat Nederland arbeidsmigratie wilde stimuleren om de arbeidstekorten op te vangen, leek de overheid ook steeds meer te beseffen dat er voor het behouden en versterken van de internationale concurrentiepositie een samenleving nodig was die economisch, cultureel en wat betreft kennisontwikkeling permanent in beweging bleef. Een ruime beschikbaarheid van hooggekwalificeerde werknemers zou de Nederlandse kenniseconomie kunnen stimuleren. Daarnaast wilde Nederland ook buitenlandse studenten aantrekken om de kenniseconomie te bevorderen. Uit figuur 3.1 blijkt dat het aantal studiemigranten in de periode 1995-2003 inderdaad met negen procent is toegenomen. Het stimuleren van de Nederlandse kenniseconomie was de aanleiding om in 2004 het toelatingsbeleid verder te vereenvoudigen voor migranten die van grote waarde konden zijn voor de Nederlandse economie. Het ging hier om de zogehete kennismigranten. Deze kennismigranten zijn over het algemeen hoogopgeleid en kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de Nederlandse welvaart. Het vereenvoudigde toelatingsbeleid voor kennismigranten ging op 1 oktober 2004 van kracht en werd de Kennismigrantenregeling genoemd. In deze regeling werd bepaald dat voor kenniswerkers boven een bepaalde inkomensgrens geen tewerkstellingsvergunning meer hoefde te worden aangevraagd. Deze regeling vergemakkelijkte dus het aantrekken van hooggekwalificeerde kennismigranten. De eerste stap naar een selectiever arbeidsmigratiebeleid was gezet. Voor andere arbeidsmigranten bleef de toelating echter beperkt. Slechts wanneer voor een functie geen mensen konden worden gevonden binnen de Europese Economische Ruimte (EER) was het toegestaan om mensen van buiten de EER op tijdelijke basis toe te laten.103 102 103 Ibidem. SZW, Beleidsverkennende notitie arbeidsmigratie,9. 45 Ondanks het bestaan van de kennismigrantenregeling, zijn er nog steeds moeilijkheden op het gebied van de toelating en het verblijf van hoogopgeleide arbeidsmigranten. De eerste moeilijkheid is het visumprobleem. Veel studenten en bezoekende wetenschappers uit niet-westerse landen krijgen niet of te laat een visum. Deze houding kan Nederland in de wetenschappelijke wereld schade berokkenen en kan dus een bedreiging vormen voor de ontwikkeling van de kenniseconomie. Ten tweede bestaat er het probleem met de leges. Vooral voor migranten met een gezin kunnen de leges bij verlening en verlenging van een verblijfsvergunning vele duizenden euro’s bedragen. Sommige universiteiten in Nederland gaan inmiddels over tot het betalen van de legeskosten voor hun buitenlandse werknemers en studenten. De leges vormen een zware belasting voor migranten die van weinig geld moeten rondkomen. De hoge leges kunnen Nederland voor kennismigranten onaantrekkelijk maken.104 Naast de Kennismigrantenregeling kwam in 2004 ook het onderwerp ontwikkeling en migratie op de beleidsagenda te staan. Zoals uit de vorige hoofdstukken is gebleken, lag voorheen het onderwerp migratie vooral bij het ministerie van Justitie en werd het vaak met ‘terugkeer’ geassocieerd. In juli 2004 werd in een gezamenlijke beleidsnotitie van de ministers voor Ontwikkelingssamenwerking (Buitenlandse Zaken) en Vreemdelingenzaken en Integratie (Justitie) voor het eerst duidelijk gemaakt dat er een relatie bestaat tussen migratie en ontwikkeling. Het doel van de ‘Ontwikkeling en Migratie notitie’ was te komen tot een geïntegreerd buitenlands beleid op het terrein van migratie en ontwikkelingssamenwerking. Door middel van een coherent optreden van de ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie zouden de positieve effecten van migratie beter kunnen worden bevorderd en de negatieve effecten worden geminimaliseerd. De notitie richtte zich vooral op de internationale, grensoverschrijdende migratie. De regering ging er vanuit dat de belangen van de migrant, de herkomstlanden en de bestemmingslanden het meest gediend waren met het bevorderen van migratie. Zo zou migratie bijvoorbeeld kunnen bijdragen aan het behalen van de millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties.105 Daarnaast benadrukten de ministers dat de geïndustrialiseerde landen, waaronder Nederland, vooral baat zouden hebben bij selectieve en tijdelijke migratie die werd afgestemd op de vraag van de arbeidsmarkt en de spankracht van de samenleving. Tijdelijke migratie zou immers de economische ontwikkeling kunnen bevorderen. Daarnaast was gebleken dat immigranten het beter op de arbeidsmarkt doen dan de gemiddelde Nederlandse inwoner. Vooral hoogopgeleide immigranten die 104 Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) Regulering en facilitering van arbeidsmigratie (Den Haag 2004) 72-73. 105 In 2000 hebben regeringsleiders van 189 landen afgesproken om vóór 2015 de belangrijkste wereldproblemen aan te pakken. Er zijn acht concrete doelstellingen vastgelegd: de millenniumdoelen. Deze doelstellingen hebben betrekking op het halveren van de armoede, het stimuleren van basisonderwijs, de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw, het reduceren van de kindersterfte, het reduceren van moedersterfte, het bestrijden van infectieziekten, het beschermen van het milieu en het opzetten van een mondiaal partnerschap waardoor er eerlijke handel ontstaat, schuldenverlichting en hulp; Ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Justitie, Persbericht Beleidsnotitie Ontwikkeling en Migratie (Den Haag 2004) 1. 46 terechtkomen op moeilijk vervulbare vacatures hebben een positief effect op de arbeidsmarkt. Het bleek echter dat niet alleen de hoogopgeleide migranten van groot belang zijn voor de economische ontwikkeling. Ook laagopgeleiden, vooral Polen, Bulgaren en Roemenen, die in de bouw, de tuinbouw en de dienstensector werken, leveren hun bijdrage aan de Nederlandse economie. Zonder de bijdrage van deze arbeidsmigranten zouden deze sectoren niet meer rendabel zijn. In de notitie werden niet alleen de positieve effecten van migratie voor de rijke landen benadrukt. De geïndustrialiseerde landen zouden namelijk ook negatieve effecten van de immigratie kunnen ondervinden. Zo kunnen migranten een grote belasting vormen voor de overheidsfinanciën. Het is gebleken dat vooral die groepen migranten waarvoor geen economische criteria gelden bij de toelating, vaker afhankelijk zijn van overheidsvoorzieningen zoals sociale zekerheidsverzekeringen. In de tweede plaats kampte Nederland met toenemende sociale en culturele problemen als gevolg van ontoereikende integratie van migranten. Zoals uit het vorige hoofdstuk is gebleken, bestaan vooral in de grote steden integratieproblemen. Hierdoor ontstaat veel overlast. Tot slot werden in de derde plaats de negatieve maatschappelijke effecten van illegaal verblijf van vreemdelingen als een grote last ervaren. Een veel gehoord negatief effect is de verdringing van banen. Door de komst van goedkope arbeidskrachten uit bijvoorbeeld Polen, dreigt er een verdringing van Nederlandse laagopgeleiden. De buitenlandse arbeidskrachten zijn veelal goedkoper en werken vaak harder, waardoor de Nederlandse laagopgeleide arbeidskracht werkloos blijft. Tot slot wordt ook de criminaliteit als een grote last ervaren.106 Om de positieve ontwikkelingseffecten van migratie voor zowel de herkomst- als bestemmingslanden te combineren, pleitte de Nederlandse regering in de notitie ‘Ontwikkeling en Migratie’ voor het bevorderen van circulaire migratie. Circulaire migratie is een vorm van migratie waarbij de migrant al dan niet tijdelijk terugkeert naar het land van herkomst. Het stimuleren van circulaire migratie zou volgens de regering braindrain, het wegtrekken van hoogopgeleide mensen uit ontwikkelingslanden, kunnen beperken. De migranten zouden immers weer terugkeren naar het land van herkomst. Er was dus eigenlijk sprake van braingain. Hierbij wordt de opgedane kennis en ervaring in Nederland meegenomen naar het land van herkomst. Waar het risico van braindrain zich zou voordoen, bijvoorbeeld in de gezondheidszorg, werd in het kader van het afgesloten WetArbeidsvoorziening-Vreemdelingenconvenant afspraken gemaakt over het niet-werven van verpleegkundigen in ontwikkelingslanden. Na de publicatie van de beleidsnotitie ‘Ontwikkeling en Migratie’ zijn er verschillende discussies gevoerd in de Europese en internationale fora over het bevorderen van circulaire migratie. Naar aanleiding van deze discussies, werd besloten om de Sociaal-Economische Raad (SER) advies te 106 Ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Justitie, Beleidsnotitie Ontwikkeling en Migratie (Den Haag 2004) 45-46; NRC Handelsblad, De stelling van Han Entzinger: Polen zijn de ware gastarbeiders, d.d. 25 februari 2006. 47 vragen over dit onderwerp. Dit advies is in maart 2007 gepubliceerd. Later in dit hoofdstuk wordt hierop teruggekomen.107 In de eerste jaren van de eenentwintigste eeuw bleef het restrictieve toelatingsbeleid voor middel- en laaggeschoolde arbeidsmigranten dus gehandhaafd. De Nederlandse regering was van mening dat dit toelatingsbeleid voldeed aan de vraag naar lager en middelhoog geschoold personeel van buiten de Europese Economische Ruimte.108 In mei 2006 formuleerde het kabinet echter een nieuw migratiebeleid. Het kabinet gaf aan dat de mondiale migratiestromen aanleiding waren voor de modernisering van het arbeidsmigratiebeleid. In het bijzonder ging het daarbij om een tweetal ontwikkelingen. De eerste ontwikkeling was de toenemende migratiedruk vanuit de ontwikkelingslanden. De migratie die de afgelopen dertig jaar had plaatsgevonden, vond voornamelijk plaats vanuit de minder naar de meer ontwikkelde gebieden. De oorzaak hiervan was hoofdzakelijk de slechte economische situatie in de ontwikkelingslanden. In de toekomst zou de immigratiedruk vanuit de ontwikkelingslanden een belangrijke rol blijven spelen. Vooral uit Afrika werden veel immigranten verwacht. Een tweede ontwikkeling was het toenemende belang van hooggeschoolde migratie. De toegenomen internationale verwevenheid van de economie en de internationale concurrentie voor toptalent vereisten eenvoudige vestigingsmogelijkheden voor hooggekwalificeerde arbeidsmigranten. Naast deze twee mondiale ontwikkelingen speelden ook maatschappelijke ontwikkelingen een rol bij het formuleren van het nieuwe migratiebeleid. Zo werden de negatieve ervaringen met de onvoldoende gereguleerde vormen van immigratie genoemd. De arbeidsmigratie van de jaren 19601973 en de migratiegolven die daarop waren gevolgd, hadden voor grote integratieproblemen gezorgd. Dit moest worden voorkomen bij de komst van nieuwe immigranten. Een restrictief immigratiebeleid voor zowel gewenste als ongewenste migratie was hierbij noodzakelijk. De nota stelde dat in combinatie met een selectief migratiebeleid op deze manier optimaal gebruik werd gemaakt van de positieve effecten van migratie en de risico’s werden zoveel mogelijk beperkt.109 Aan de hand van de bovengenoemde ontwikkelingen, werd er een nieuw migratiebeleid geformuleerd. Het uitgangspunt van het nieuwe beleid was dat aan de beperking van de immigratie moest worden vastgehouden maar dat dit met selectiviteit gecombineerd diende te worden. Migranten konden op deze manier een bijdrage gaan leveren aan de samenleving. Al naar gelang van de behoeften van de samenleving en de arbeidsmarkt, dienden de migranten te worden toegelaten.110 In Het Modern migratiebeleid werd door het kabinet dus een toelatingsbeleid beoogd waarmee snel en slagvaardig kon worden ingespeeld op de behoeften van de samenleving en de arbeidsmarkt. 107 Ibidem, 5-7; ACVZ, Regulering en facilitering van arbeidsmigratie,74. ACVZ, Regulering en facilitering van arbeidsmigratie,67. 109 Naar een modern migratiebeleid; Notitie over de herziening van de reguliere toelating van vreemdelingen in Nederland, 10. 110 SER, Advies arbeidsmigratiebeleid, 28-29; Naar een modern migratiebeleid, 10. 108 48 Hierbij moest optimaal gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die migratie bood. Om dit uitgangspunt te realiseren, koos het kabinet voor een toelatingsmodel met vijf verblijfskolommen, zie figuur 3.2. Figuur 3.2: Schematisch overzicht toelatingsmodel ‘Naar een modern migratiebeleid’111 Type Voorbeeld Kolom 1 Kolom 2 Kolom 3 Kolom 4 Kolom 5 Uitwisseling en Studie en Kennis en Familie / Humanitaire Arbeid Arbeid Arbeid Gezin redenen Tijdelijk Regulier Hoogwaardig Au Pair, Studie en Kenniswerkers Partners en Vluchtelingen seizoensarbeid- werk via en talenten kinderen en slachtoffers ers WAV van mensenhandel Verblijfsdoel Afgebakend en Gekoppeld Vrij op de Hereniging Nederlands tijdelijk aan studie of arbeidsmarkt van een gezin belang niet in functie Verblijfsduur overweging Maximaal 1 Verlengbaar Verlengbaar tot Afhankelijk Tijdelijk, tenzij jaar tot permanent permanent van partner, anders daarna noodzakelijk is permanent Overig Beperkte Gezinsheren- Gezinshereni- Opbouw van Gezinsheren- rechten ging en ging en rechten ging en opbouw van opbouw van opbouw van rechten rechten rechten Het bovenstaande model verving een systeem van zesentwintig verblijfsdoelen uit de Vreemdelingenwet 2000, waarbij nauwelijks samenhang bestond en waarbij regelmatig aanpassingen nodig waren. Bij het nieuwe moderne migratiebeleid vond verblijfsverlening plaats binnen één van de vijf kolommen waarbij bepaalde rechten en plichten hoorden. Met dit nieuwe toelatingsmodel werd een vereenvoudiging van de toelating beoogd.112 Op het terrein van arbeidsmigratie had het hervormde migratiebeleid een viertal doelstellingen. De eerste doelstelling beoogde dat Nederland de concurrentie moest aangaan met andere landen als het ging om het binnenhalen van hooggeschoolden, de zogehete ‘battle for brains’. Hierdoor zou Nederland aantrekkelijker worden als vestigingsland voor degene die een bijdrage konden leveren aan de Nederlandse cultuur en de economie. Het moderne migratiebeleid beperkte zich 111 112 Ibidem, 31-36. Ibidem, 3. 49 echter niet alleen tot de hooggekwalificeerde arbeid. De internationalisering van de economische bedrijvigheid leidde immers ook tot snellere wisselingen in vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. De binnenlandse arbeidsmarkt was echter niet altijd in staat om snel op deze wisselingen in te spelen. Daarom bleef er ook een vraag naar laag en middelhoog opgeleiden bestaan. De tweede doelstelling van het beleid was het introduceren van een zogenaamde talentenregeling. Dit betekende dat de overheid een catalogus opstelde waarin criteria stonden waaraan een nieuwkomer moest voldoen. Degenen die het hoogst scoorden, zouden voor toelating in aanmerking komen. Als derde werd in het beleid beschreven dat voor arbeidsmigranten in het midden- en onderste segment van de arbeidsmarkt de Wet arbeid vreemdelingen bleef gelden. Dit betekende dat werknemers van buiten de Europese Unie pas in aanmerking kwamen wanneer in de EU geen werknemers beschikbaar waren. Tot slot stelde het kabinet dat het belangrijk was om een scherpe scheiding te maken tussen arbeidsmigranten die zich mogelijk permanent in Nederland zouden vestigen en migranten bij wie het noodzakelijk was dat het tijdelijke verblijf strikt gehandhaafd bleef. In het verleden was gebleken dat het vaak mogelijk was om een tijdelijke arbeidsvergunning te verlengen, waardoor er feitelijk toch sprake was van een langdurig verblijf. Herhaling hiervan werd in het Moderne Migratiebeleid voorkomen door het introduceren van een niet-verlengbare verblijfsvergunning met een geldigheid van maximaal een jaar. Een dergelijk verblijfsvergunning zou een positieve impuls vormen voor tijdelijke migratie van lager gekwalificeerde arbeidsmigranten. Voor landen van herkomst werd deze vorm van migratie ook als gunstig beschouwd omdat dit tot economische ontwikkeling zou kunnen leiden. Tevens zou braindrain op deze manier worden voorkomen.113 Geconcludeerd kan worden dat de voorstellen van de regering stoelden op een tweeledige ambitie. Als eerste ambieerde het kabinet het bevorderen van de duurzame vestiging en integratie van kennismigranten. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek bleek echter dat hoog gekwalificeerde migranten binnen een paar jaar Nederland weer verlaten. De ambitie van de overheid om een langdurig verblijf van kennismigranten te stimuleren, leek dus niet echt reëel te zijn. Ten tweede wilde het kabinet dat het tijdelijke verblijf van de meeste arbeidsmigranten strikt gehandhaafd bleef. Deze ambitie kreeg veel kritiek. Hoe is een overheid namelijk in staat om de tijdelijkheid te garanderen? De migrant bepaalt immers zelf nog altijd of hij terug wilt keren naar het land van herkomst of (illegaal) wilt blijven. Deze keuze is afhankelijk van een aantal omstandigheden. Zo kunnen bijvoorbeeld economische omstandigheden een belangrijke rol spelen bij de keuze voor terugkeer. Wanneer de economische situatie in het herkomstland niet verbetert, is de kans klein dat de migranten terugkeren. Daarnaast kunnen ook politieke factoren in het herkomstland het moment van terugkeer bepalen. Tot slot geldt over het algemeen dat hoe langer een migrant wegblijft, hoe moeilijker het is om terug te keren naar zijn herkomstgebied.114 113 Ibidem, 3-4. Doornernik, De moeizame omgang met arbeidsmigratie, 13; Koot e.a., Op weg naar werk ver van huis, 112113; Heijke, Migratie van mediterranen,35. 114 50 De Nederlandse regering heeft in 2006 advies gevraagd aan de Sociaal-Economische Raad over een aantal mogelijkheden om de tijdelijkheid te garanderen. Het advies van de SER verscheen in maart 2007. In dit rapport stond het beleid voor arbeids- en studiemigratie van buiten de Europese Unie, ook wel derdelanders genoemd, centraal. De raad adviseerde tot een totale beleidsomslag te komen. Het beginsel ‘nee tenzij’ zou volgens de raad plaats moeten maken voor het principe ‘ja mits’. Deze omslag zou voor hooggekwalificeerde arbeidsmigranten die een meerwaarde hebben voor de Nederlandse samenleving een meer selectief en uitnodigend beleid betekenen. Een dergelijk beleid zou een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een kennissamenleving en het op peil houden van de internationale concurrentiepositie.115 Daarnaast was de Sociaal-Economische Raad van mening dat tijdelijke knelpunten op de arbeidsmarkt geen reden waren voor een verruiming van het arbeidsmarktbeleid. Een restrictief beleid voor het lage en middensegment van de arbeidsmarkt betekende immers niet dat de arbeidsmarkt op slot gaat. Dit moest volgens de raad getoetst blijven worden op de ‘beschikbaarheid van prioriteit genietend aanbod’. Dit betekende dat er eerst moet worden gekeken naar het arbeidsaanbod binnen de Europese Unie en pas daarna komen de arbeiders van buiten de Europese Unie in aanmerking voor de betreffende banen. Verder was het van belang dat binnen de Europese Unie het vrije werknemersverkeer verder werd uitgebreid. Hierdoor zou volgens de SER arbeidsmigratie van buiten de EU of de Europese Economische Ruimte minder noodzakelijk zijn.116 Tevens zag de raad het stimuleren van arbeidsmigratie niet als oplossing voor de vergrijzing. Dit kwam ten eerste omdat er zeer veel migranten nodig zouden zijn om de grijze druk constant te houden. Ten tweede zouden de migranten op den duur zelf vergrijzen. De raad erkende in het advies echter wel dat de vergrijzing enigszins wordt verzacht doordat de huidige migrantenpopulaties een lagere leeftijd hebben dan de autochtone bevolkingsgroep. Tot slot gaf de SER in zijn rapport nog een advies over het stimuleren van arbeidsmigratie vanuit de ontwikkelingslanden. Het bevorderen van tijdelijke arbeidsmigratie uit de ontwikkelingslanden wordt anno 2007 gezien als één van de manieren om de positieve effecten van arbeidsmigratie voor deze landen te versterken. In het rapport van de SER worden een aantal voor- en nadelen genoemd van de arbeidsmigratie vanuit de ontwikkelingslanden, voor zowel de migrant en het zend- en gastland. De belangrijkste nadelen voor de landen van herkomst zijn volgens de SER de zogenaamde braindrain en caredrain. Zoals reeds is gezegd, is braindrain de emigratie van hoogopgeleide werknemers uit ontwikkelingslanden. Dit heeft tot gevolg dat de ontwikkelingslanden hun investeringen in het onderwijssysteem en het arbeidspotentieel van de jonge en meest getalenteerde werknemers verliezen. Dit kan de ontwikkeling van een land vertragen en de opbouw van instituties hinderen. In hoeverre braindrain negatieve effecten heeft voor het ontwikkelingsland is afhankelijk van de omvang van het land en de sectoren waarin de arbeidsmigranten werkzaam waren. 115 116 SER, Advies arbeidsmigratiebeleid, 9. Ibidem, 10. 51 De SER is echter van mening dat de Nederlandse bijdrage aan braindrain zeer beperkt is. De raad zegt in haar rapport dat slechts een kleine groep kennismigranten vanuit de kwetsbare ontwikkelingslanden naar Nederland komen.117 De vraag is echter of de bijdrage inderdaad zo beperkt is. Wanneer dit ‘kleine groepje kennismigranten’ een groot deel is van het aantal hoogopgeleide mensen in de kwetsbare ontwikkelingslanden, is de Nederlandse bijdrage aan braindrain groter dan de SER in haar rapport zegt. Een ander nadeel van arbeidsmigratie dat de SER noemt, is de caredrain. Caredrain is de arbeidsmigratie van medisch personeel uit ontwikkelingslanden. Caredrain kan ervoor zorgen dat de kwaliteit van de gezondheidszorg in de ontwikkelingslanden verder verslechtert. Net zoals bij braindrain, is volgens de SER ook het Nederlandse aandeel in de caredrain beperkt. Recent onderzoek schatte dat het aantal werkzame buitenlandse verpleegkundigen en verzorgden in de Nederlandse zorgsector ongeveer 0,5 procent van het totale bestand van verpleegkundigen en verzorgende personeel omvat.118 Ook hier geldt echter dat van deze cijfers nog niet het Nederlandse aandeel aan caredrain kan worden afgeleid. De Nederlandse bijdrage aan caredrain is immers afhankelijk van de totale omvang van het verpleegkundig personeel in de ontwikkelingslanden. Misschien is de 0,5 procent die in Nederland werkzaam is, wel 75 procent van het totaal aan personeel in de ontwikkelingslanden. Uit deze cijfers kunnen dus nog geen conclusies worden verbonden. Naast deze algemene nadelen werden in het SER-advies ook nog een aantal andere nadelen van tijdelijke migratie genoemd. Zo zou tijdelijke migratie voor de individuele arbeidsmigrant minder mogelijkheden bieden om nuttige werkervaring op te doen. Daarnaast is de SER van mening dat tijdelijke migratie de migrant minder stimuleert om te gaan investeren in de taalverwerving of de loopbaan. Tevens zou tijdelijke arbeidmigratie voor werkgevers in het gastland redelijk kostbaar zijn. De trainings- en investeringskosten zouden vaak hoger zijn omdat de migrant na verloop van tijd weer moet terugkeren naar het land van herkomst. Tot slot zegt de SER dat voor het gastland de handhaving van de tijdelijkheid problematisch is. Om de tijdelijkheid te garanderen geeft de SER in het rapport een aantal mogelijkheden. De SER geeft de voorkeur aan bilaterale overeenkomsten. Bilaterale overeenkomsten zouden de beste mogelijkheden bieden voor de handhaving van de tijdelijkheid. Dit komt volgens de SER omdat de migranten gevraagd kunnen worden zich in twee landen te melden en zij door verschillende partijen gevolgd worden tijdens het traject. Andere mogelijkheden om de tijdelijkheid te garanderen die de SER in het advies geeft, zijn bijvoorbeeld een meldingsplicht in het land van herkomst, een gedeelte van de betaling van de migrant afhankelijk maken van de terugkeer naar het land van herkomst en het inspecteren van bedrijven.119 Er bestaat echter geen sluitend systeem om het vertrek van tijdelijke migranten te garanderen. Zoals al eerder is gezegd, is de migrant de enige persoon die het moment van terugkeer bepaalt. Wanneer de economische en/of politieke 117 SER, Advies arbeidsmigratiebeleid, 162. Ibidem, 163. 119 SER, Advies arbeidsmigratiebeleid, 161-164. 118 52 omstandigheden in het land van herkomst niet goed zijn om terug te keren, zal de migrant beslissen om in het gastland (illegaal) te blijven. Maar niet alleen de economische en politieke omstandigheden in het land van herkomst bepalen het moment van terugkeer. Veelal is zijn plaats in het oude leefgebied ingenomen door iemand anders en kan de migrant niet eens meer terugkeren. Ook het inspecteren van bedrijven lijkt geen goede methode om de tijdelijkheid van arbeidsmigratie te garanderen. Werkgevers sluiten namelijk vaak onverwachte bondgenootschappen met immigranten vanwege het verlies van kapitaal dat hun voortijdige terugkeer zou veroorzaken. Net wanneer werknemers goed zijn ingewerkt, moeten ze het land uit. Dus ook werkgevers worden creatief in het zoeken van sluiproutes om strenge migratiebepalingen te omzeilen. Zeker in tijden van hoogconjunctuur zal de politieke druk worden opgevoerd om een soepel vestigingbeleid mogelijk te maken. In tijden van laagconjunctuur zal die neiging minder zijn, maar ook dan zal de behoefte om goedpresterende en hardwerkende migranten niet te laten gaan groot zijn. Tot slot is het idee om een gedeelte van de betaling van de migrant afhankelijk te maken van de terugkeer naar het land van herkomst niet nieuw. Ook al in de tijd van de gastarbeiders werd er dergelijke vertrekpremies voorgesteld om de terugkeer van buitenlandse arbeiders te bevorderen. Dit idee bleek toen echter niet haalbaar. Concluderend kan er dus eigenlijk worden gezegd dat een overheid weinig invloed kan uitoefenen op de beslissing van de migrant om terug te keren naar zijn herkomstgebied. Wanneer de Nederlandse overheid inderdaad besluit om tijdelijke arbeidsmigratie vanuit ontwikkelingslanden te stimuleren, zal de regering zich goed moeten realiseren dat de kans reëel is dat een deel van de arbeidsmigranten blijft. Vooral wanneer de economische kloof tussen het herkomst- en het gastland groot is, zal een merendeel van de migranten blijven. De oplossingen die de SER in haar advies geeft, zullen dus niet toereikend zijn om de tijdelijkheid te garanderen.120 Naast de nadelen biedt tijdelijke migratie volgens de SER ook zeker voordelen. Zo zouden geldovermakingen een belangrijke winst zijn van tijdelijke migratie. Voor veel arbeidsmigranten vormt het economische motief de belangrijkste reden om tijdelijk in het buitenland te gaan wonen. Een groot gedeelte van het geld dat de migrant stuurt, gaat naar de familie en de gemeenschap in het land van herkomst. Deze gelden zouden volgens de SER kunnen bijdragen aan de armoedebestrijding. De SER geeft aan dat geldovermakingen ook een negatief effect kunnen hebben op het arbeidsaanbod van de ‘thuisblijvers’. In het advies staat dat wanneer de migrant alleen geld overmaakt als het inkomen van de thuisblijvers laag is, dit hun streven ontmoedigt om het inkomen te verhogen. De geldzendingen zouden het achtergebleven huishouden afhankelijk kunnen maken. Wanneer de arbeidsparticipatie van de thuisblijvers echter een voorwaarde is voor financiële hulp van de migrant zou dit een positieve prikkel kunnen zijn voor de thuisblijvers. Een ander voordeel van tijdelijke migratie die de SER noemt, is braingain. Migranten die terugkeren, zouden een belangrijke bijdrage 120 Koot e.a., Op weg naar werk ver van huis, 112-113; Heijke, Migratie van mediterranen,35; Penninx, R. & L. van Velzen, Internationale arbeidsmigratie,36;Trouw, Migratie uit Oost-Europa / Polen in Nederland doen aan jobhoppen d.d. 23 oktober 2007. 53 kunnen leveren aan de ontwikkeling van het land van herkomst. Met de kennis en vaardigheden die de migranten in het gastland hebben opgedaan, zouden zij de productiviteit in het herkomstland kunnen verhogen. Door het starten van ondernemingen kunnen migranten bijdragen aan economische groei en groei van de werkgelegenheid.121 Tot slot noemt de SER nog een aantal voordelen van tijdelijke migratie voor het gastland. Zo zou tijdelijke arbeidsmigratie toegang bieden tot een flexibel arbeidsaanbod en zouden de tijdelijke migranten minder vaak een beroep doen op de sociale zekerheidsvoorzieningen. Daarnaast wordt tijdelijke migratie beschouwd als een goede manier om illegale migratie te beperken.122 De SER heeft dus een uiterst positieve kijk op de effecten van arbeidsmigratie op het land van herkomst. Hierop kan dan ook veelzijdige kritiek worden gegeven. Zoals we al zagen, worden de geldzendingen vooral gebruikt voor dagelijkse en luxe consumptiegoederen. Er wordt nauwelijks geld geïnvesteerd in onderwijs of gezondheidszorg waardoor de ontwikkeling zich beperkt tot het niveau van het huishouden. Bovendien is gebleken dat de meeste gelden via informele kanalen wordt overgemaakt, waardoor zij geen bijdrage kunnen leveren aan de handelsbalans. Daarnaast is ook de braingain zeer beperkt. De scholing in de bestemmingslanden sluit vaak niet aan bij de scholing in het herkomstland. Daarnaast kunnen de arbeidsmigranten in het gastland veelal niet het beroep uitoefenen waarvoor zij geleerd hebben. Van het opdoen van kennis en ervaring in het juiste vakgebied is dus nauwelijks sprake. Tot slot is het moeilijk om de eventuele kennis die is opgedaan in een modern geïndustrialiseerd land toe te passen op een ontwikkelingsland waar de industrialisatie nog lang niet zover is doorgevoerd. Als voordeel voor het gastland noemt de SER dat tijdelijke arbeidsmigratie een oplossing is voor illegale migratie. Ook hierbij kunnen vraagtekens gezet worden. Wanneer tijdelijke arbeidsmigranten immers besluiten om niet terug te keren naar het land van herkomst, maar hun verblijfsvergunning hier wel verloopt, zullen veel ‘tijdelijke’ arbeidsmigranten in de illegaliteit terecht komen. Tot slot kan tijdelijke migratie illegale migratie juist bevorderen. De mensen uit het herkomstgebied zien immers dat de migrant veel geld verdient en willen die rijkdom delen. Het gevolg is dat er een illegale migratiestroom op gang zal komen.123 121 Ibidem, 165-168. Ibidem, 168. 123 Dalen, H. van & A. Bosch ‘Internationale migratie. Convergentie en gevolgen, in: International spectator; 2006 nr 7-8, 356-357; Wereldbank, Global Economic Prospects 2006: Economics Implications of Migrations and Remittances (Washington 2005) 88; Zoomers, Op zoek naar Eldorado 13. 122 54 Box 2: Reageerbuis van mondiale migratie Wie vrijwel alle aspecten van de wereldwijde migratie bijeen wil zien, kan terecht in Kaapverdië. In dit eilandenrijkje voor de noordwestkust van Afrika zijn bijna evenveel mensen vertrokken als er zijn achtergebleven. Bijna iedereen heeft wel familie in Europa of Amerika. In heel de wereld leven naar schatting 200 miljoen mensen buiten hun geboorteland. Zij ondersteunen even veel, zo niet meer mensen in de ontwikkelingslanden. Vorig jaar stuurden migranten meer dan 220 miljard euro naar huis – bijna drie keer zoveel als wat alle regeringen ter wereld uitgeven aan ontwikkelingssamenwerking. Met dat geld worden huizen gebouwd, kinderen naar school gestuurd en kleine onderneminkjes opgezet. Waar het om gaat, is in één oogopslag te zien in Mindelo, een halve maan van kale berghellingen met uitzicht over zee. Een droog gebied, eeuwen geteisterd door honger, waar de migratie is voortgekomen uit noodzaak en bij iedereen in het bloed zit. Je kunt er dineren bij Café Portugal, drinken aan de Argentina-bar en een kuiertje maken langs de Avenida da Holanda. Mindelo is de op een na grootste stad van Kaapverdië. Er wonen 63 duizend mensen, elk met een eigen migratieverhaal. De 70-jarige Maria Cruz laat vol trots het bankstel zien dat haar zoon heeft gestuurd uit Rotterdam. Stenio da Luz dos Reis van 17 (oranje short, oranje shirt met ‘Holland’ op de rug) leert Nederlands, want hij wil naar zijn moeder in Nederland. Te midden van de bouwherrie in haar nog maar half afgebouwde huis vertelt Evanilda Lopes (27) eerlijk hoe ze met valse papieren Nederland binnengekomen is. Manuel Gomes (41), die voorbijgangers om geld vraagt voor zijn aidsmedicijnen, vertelt al even eerlijk hoe hij werd uitgewezen uit de Verenigde Staten na een wilde jeugd van drugsdealen, autodiefstal en inbraken. Net als honderden anderen teruggestuurde Kaapverdiërs is hij een man zonder land geworden. Hij woont in een krot zonder water of elektra. ‘Ik zou mijn rechterarm afhakken om terug te mogen naar de VS.’‘ Kaapverdië is een schoolvoorbeeld van de tegenstellingen en wrijvingen van migratie waar ook ter wereld’, zegt Jørgen Carling (32), een Noorse sociaal-geograaf die er al tien jaar onderzoek verricht. ‘Het land verkeert in een dramatische overgang – van volledige afhankelijkheid van de migratie tot het leven in een wereld waar de grenzen dichtgaan.’ Spanningen zijn er inderdaad te over. De migratie verlicht de armoede – maar de armoedekloof tussen migranten en achterblijvers wordt groter. Het verlangen om te delen in die rijkdom slaat om in frustratie bij de mensen die niet weg kunnen komen uit hun geboorteland. Met haar 79 jaar is Antonia Delgado oud genoeg om zich de honger van weleer te herinneren. Tientallen jaren woonde ze in een krot van lege olievaten. Dankzij haar zoon uit Nederland heeft ze nu een huis met vier kamers, elektrisch licht en stromend water. Maar haar zoon heeft ze niet meer. Het is vijf jaar geleden dat hij voor het laatst heeft gebeld, ze weet niet eens of hij nog wel in leven is. ‘Ik maak me zorgen’, zegt ze, ‘hij hielp me altijd zo fijn.’Nu is ze afhankelijk van haar kleindochter Fatima, die in Portugal werkt als kinderverzorgster. Die stuurt elke maand 100 euro, maar dan moet Antonia wel voor Fatima’s zoontje van elf zorgen. En ondanks zijn stralende lach heeft de kleine Steven al zijn eigen problemen. Sinds ze vijf jaar geleden is vertrokken, heeft hij zijn moeder maar één keer gezien. Zijn vader werkt in Nederland en belt zelden of nooit. ‘Ingrato’ noemt Steven hem – ondankbare, zoals de Kaapverdiërs migranten noemen die de achterblijvers vergeten. Maar alle problemen ten spijt, de migratie zal nog wel doorgroeien. Rijke landen met een vergrijzende bevolking hebben arbeidskrachten nodig. En in de arme landen hebben veel mensen werk nodig. Kaapverdië is altijd blij geweest met zijn emigranten – als investeerders, lobbyisten voor buitenlandse hulp en uitlaatkleppen voor de bevolkingsgroei. Met hun hulp heeft Kaapverdië het jaarinkomen per hoofd van de bevolking sinds 1990 verdubbeld tot 2.100 dollar, wat hoog is voor Afrika. Het geld dat de migranten naar huis sturen maakt 12 procent van het Bruto Binnenlands Product uit. En de migranten kiezen hun eigen afgevaardigden in het parlement. Maar de effecten van migratie zijn niet onverdeeld gunstig. Vaak zijn het de hoogst geschoolden en meest getalenteerden die verdwijnen. De achterblijvers worden afhankelijker, zowel overheden als burgers. En geen enkel land heeft zich ooit uitsluitend door migratie aan zijn armoede ontworsteld. (De Volkskrant, 13-07-2007) 55 3.2. Kenmerken van de arbeidsmigranten Na de intrede van de Vreemdelingenwet 2000, daalde het aantal immigranten in Nederland flink. In 2006 was er voor het eerst weer een kleine stijging waar te nemen. In dat jaar vestigenden zich ruim 101.000 migranten in Nederland. Het aantal immigranten was echter nog beduidend lager dan in het jaar 2000, zie figuur 3.3.124 Ongeveer 20 procent van het totale aantal immigranten komt naar Nederland met een arbeidsmotief. Hierbij moet echter bedacht worden dat een deel van de migranten met een onbekend of asielmotief, in feite ook een arbeidsmotief had. Een ruwe schatting is dan ook dat minstens een kwart tot een derde van de immigratiepogingen gemotiveerd is door een arbeidsmotief. Er kan dus worden gezegd dat in 2006 ongeveer 30.000 arbeidsmigranten naar Nederland zijn gekomen.125 In deze paragraaf wordt beschreven wie de nieuwe arbeidsmigrant is en wat de kenmerken zijn van de arbeidsmigranten die vanaf 2000 naar Nederland kwamen. Figuur 3.3: Immigratie in Nederland De arbeidsmigranten die de afgelopen tien jaar naar Nederland zijn gekomen, hebben een geheel ander profiel dan de gastarbeiders die in de jaren zestig en zeventig naar Nederland kwamen. De moderne arbeidsmigrant is meestal van westerse afkomst en verblijft tijdelijk in Nederland. Deze tijdelijkheid van migratie kan worden verklaard doordat de afstanden door de globalisering relatief veel korter zijn geworden en de reismogelijkheden veel groter dan dertig en veertig jaar geleden. Bovendien zijn de economische perspectieven in de landen van herkomst nu veelal beter dan toentertijd in Marokko en Turkije. Het is echter niet zo dat elke arbeidsmigrant tijdelijk in Nederland blijft. Arbeidsmigranten uit landen waar de economie nog niet goed is ontwikkeld, zullen geneigd zijn om langer in Nederland te blijven. 124 Centraal Bureau voor de Statistiek, Immigratie in 2006 toegenomen tot ruim 100 duizend, beschikbaar op het world wide web: http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/dossiers/allochtonen/publicaties/artikelen/archief/2007/2007-2177wm.htm (Geciteerd op 9-10-2007). 125 Centraal Planbureau (CPB), Selectief arbeidsmigratiebeleid: Europees of nationaal? (Den Haag 2007) 50. 56 De leeftijd van de ‘nieuwe’ arbeidsmigranten is gelijk met de leeftijd van de gastarbeiders uit de jaren zestig en zeventig. Ook de huidige arbeidsmigrant is een twintiger wanneer hij naar Nederland komt. Daarnaast zijn de meeste migranten nog steeds laag- of middelbaar geschoold. Van het totaal aantal arbeidsmigranten dat de afgelopen tien jaar naar Nederland is gekomen, is ongeveer een zesde hooggeschoold. Een kwart van de immigranten heeft een middelbare opleiding genoten. Het merendeel van de huidige arbeidsmigranten blijft echter laaggeschoold. Dit percentage ligt op bijna zestig procent. De meeste laag- en middelbaar geschoolde arbeidsmigranten met een tijdelijke werkvergunning zijn afkomstig uit Midden- en Oost Europese landen die pas sinds kort tot de Europese Unie behoren. De migranten zijn vooral werkzaam in functies waarvoor slechts lage of middelbare scholing vereist is, zoals de land- en tuinbouwsector. De meest gespecialiseerde migranten komen vooral van buiten de Europese Unie. Ongeveer veertig procent van hen is afkomstig uit China, India of de voormalige staten van de Sovjet-Unie. Deze migranten werken voornamelijk in de ICTsector, op universiteiten en in de financiële dienstverlening. Het gaat hier om de zogehete kennismigranten126. Box 3: De nieuwe gastarbeider Kamilla Waszkiewics (27) kwam zes jaar geleden als au-pair naar Bussum. ‘In Polen was geen werk en weinig kansen voor jonge mensen. Ik besloot hier geld te verdienen om mijn opleiding tot interieurontwerper te betalen.’ Haar vriend Pawel Mazur (28) kwam een paar jaar later. Eens in de twee weken, later eens per maand, reisde het paar naar Koszlin, aan de Poolse kust, voor hun studie. De rest van de tijd werkten ze in Nederland: schoonmaakwerk, bouw- en kluswerk, de verkoop van spare ribs, wat maar voorhanden was. ‘Het was de bedoeling een jaar te blijven, maar toen had ik nog niet genoeg verdiend’, zegt Kamilla. ‘Toen we wilden teruggaan na onze studie, waren we te erg aan Nederland gehecht geraakt. Het is ons tweede vaderland.’ Terugkeer op termijn sluiten ze echter niet uit. ‘Daar wordt alles nu elke dag een beetje beter. En ze hebben arbeidskrachten hard nodig.’ (De Volkskrant, 21-09-2007). De afgelopen jaren is in Nederland het aantal arbeidsmigranten uit Oost-Europa sterk gestegen. Sinds de toetreding van Polen tot de Europese Unie op 1 mei 2004 is het aantal Polen in Nederland flink toegenomen. Een dergelijk effect is nu ook te zien bij de immigratie vanuit Bulgarije en Roemenië, landen die vanaf 1 januari 2007 tot de EU horen. Immigranten uit Polen, Bulgarije en Roemenië schrijven zich massaal in bij de Nederlandse gemeenten. In juli 2007 stonden al ruim 70.000 mensen uit deze drie landen inschreven. De groei is zo sterk, dat wanneer deze trend zich voortzet, in 2010 meer dan 100.000 Polen, Bulgaren en Roemenen in Nederland wonen. Met deze groei worden de Oost-Europeanen een steeds belangrijkere etnische minderheid in Nederland. 126 SER, Advies arbeidsmigratiebeleid,123; CPB, Selectief arbeidsmigratiebeleid, 52. 57 Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is deze nieuwe immigratiestroom te vergelijken met de komst van de gastarbeiders in de vorige eeuw. Ook de Oost-Europeanen worden door Nederlandse bedrijven geworven. Naast het aantal ingezetenen zijn er nog veel meer OostEuropeanen in Nederland actief als seizoensarbeider. Dit aantal wordt geschat op minstens 70.000. Veel van de Oost-Europese arbeidsmigranten werken in de tuinbouwsector. Vaak gaat het om laagbetaald werk waar geen andere werknemers voor te vinden zijn. Naast het werken in de tuinbouwsector, beginnen ook steeds meer Polen een eigen bedrijf in Nederland. De Polen vormen sinds 2005 de grootste groep startende etnische ondernemers in Nederland. Ruim zeventig procent van de Polen begint een bouwbedrijf, maar ook in de industrie- en landbouwsector zijn startende Poolse ondernemingen te vinden.127 Volgens migratiesocioloog Han Entzinger zijn de Polen echter helemaal niet te vergelijken met de gastarbeiders van de vorige eeuw. Entzinger is van mening dat de Polen echt gastarbeiders zijn. “ De Polen komen hier voor werk, en als dat er niet is of niet meer is, gaan verreweg de meesten weer weg.” Niet alleen de aanwezigheid of juist de afwezigheid van werk speelt een rol bij de terugkeer, Entzinger ziet ook de bevolkingsopbouw in Polen als een oorzaak. “Polen is een vergrijzend land. In combinatie met economische groei heeft dat tot gevolg dat er steeds meer banen in Polen beschikbaar zijn. Deze gaten moeten worden opgevuld.”128 Cultureel antropoloog Cathelijne Pool deelt de mening van Entzinger. Ook zij denkt dat de meeste Polen terugkeren. Zij verwacht echter dat de Bulgaren en Roemenen voorlopig nog in Nederland blijven. De oorzaak hiervan ziet Pool in de dramatische economische situatie in deze landen. “Beide landen hebben nog een lange weg te gaan.”129 127 De Volkskrant, Oost-Europeaan blijft in Nederland, d.d. 21 september 2007; Kamer van Koophandel, Verdere toename Poolse starters in 2006. Beschikbaar op het world wide web: http://www.kamervankoophandel.nl/artikel/artikel.asp?artikelID=59655&SectieID=58 (geciteerd op 09-10-2007). 128 NRC Handelsblad, De stelling van Han Entzinger: Polen zijn de ware gastarbeiders, d.d. 25 februari 2006. 129 Trouw, Migratie uit Oost-Europa / Polen in Nederland doen aan jobhoppen d.d. 23 oktober 2007. 58 Figuur 3.4: Aantal immigranten uit Polen, Bulgarije en Roemenië in de periode 2005-2007.130 12000 10000 8000 Roemenen 6000 Bulgaren Polen 4000 2000 0 2005 2006 Eerste half jaar 2007 3.3. De rol van Europa Sinds 1985 bestaan er in de Europese Unie overeenkomsten tussen de lidstaten over het vrije verkeer van EU-burgers. Dit zijn de zogehete Schengen-akkoorden. In de jaren negentig werden verdere stappen genomen om te komen tot een gecoördineerd Europees asiel- en migratiebeleid met betrekking tot burgers van buiten de Europese Unie, ook wel derdelanders genoemd. In het nieuwe millennium is de Europese Unie hiermee verder aan de gang gegaan. Uit deze paragraaf zal blijken in hoeverre er in 2007 al sprake is van een gemeenschappelijk Europese migratiebeleid. In het begin van de eenentwintigste eeuw heeft de Europese Commissie een aantal voorstellen gedaan voor een gemeenschappelijk Europees (arbeids) migratiebeleid. Het eerste voorstel van de Europese Commissie werd gedaan in juli 2001. De Commissie nam toen een ontwerprichtlijn aan over de voorwaarden voor binnenkomst en verblijf van derdelanders op het terrein van het verrichten van betaald en zelfstandig werk. Enerzijds wilde de Commissie met dit besluit komen tot gezamenlijke criteria, procedures en rechten voor migranten uit derde landen. Anderzijds zou deze richtlijn flexibel moeten zijn en bevoegdheden van de lidstaten erkennen. De lidstaten vonden het voorstel echter veel te ingrijpend. De staten hadden vooral problemen met het voorstel voor gemeenschappelijke regels voor het gebruik van een gecombineerde werk- en verblijfsvergunning voor werknemers van buiten de Europese Unie. Daarnaast garandeerde het voorstel aan houders van een dergelijke gecombineerde 130 Centraal Bureau voor de Statistiek, Bevolking per maand, kwartaal en jaar. Beschikbaar op het world wide web: http://statline.cbs.nl/StatWeb/start.asp?lp=search (geciteerd op 09-10-2007). 59 werk- en verblijfsvergunning op een aantal terreinen, zoals sociale zekerheid, gelijke behandeling als burgers van de Europese Unie. Deze knelpunten leidde uiteindelijk tot de intrekking van het voorstel. In 2004 werd er vooruitgang geboekt op het gebied van een Europees migratiebeleid. Eind 2004 vonden de lidstaten van de Europese Unie over de meeste aspecten van asiel en migratie overeenstemming. Alleen op het punt van legale migratie, in het bijzonder arbeidsmigratie, werd geen eenstemmigheid bereikt. Als gevolg hiervan werd in het Grondwettelijk Verdrag uit 2005 opgenomen dat de lidstaten de vrijheid mochten behouden om te bepalen hoeveel burgers van derde landen werden toegelaten op basis van het arbeidsmotief. In 2005 diende de Europese Commissie het beleidsplan ‘legale migratie’ in. Dit beleidsplan is anno 2007 nog steeds geldig. Met het beleidsplan volgt de Europese Unie de komende jaren een tweesporenbeleid. Enerzijds wordt de toelating van bepaalde categorieën arbeidsmigranten op basis van de behoeften vergemakkelijkt, zonder afbreuk te doen aan het beginsel van de communautaire preferentie. Dit betekent dat lidstaten alleen arbeidsmigranten mogen toelaten wanneer de vacatures niet kunnen worden vervuld door nationale of EU-burgers. Anderzijds zorgt het beleidsplan ‘legale migratie’ voor gemeenschappelijke rechtszekerheid voor alle legale arbeidsmigranten. Door een algemene kaderrichtlijn en vier specifieke richtlijnen voor categorieën migranten te onderscheiden, laat de Commissie de lidstaten de mogelijkheid tot een gedifferentieerde aanpak. Lidstaten kunnen besluiten de ene richtlijn wel en de andere niet aan te nemen. In december 2006 hebben de regeringsleiders van de lidstaten toegezegd dat zij op basis van de bovengenoemde voorstellen verder zouden werken aan een strategie voor een Europees asiel- en migratiebeleid.131 Ook de Sociaal-Economische Raad is een voorstander van een gemeenschappelijk Europees asiel- en migratiebeleid. In zijn advies arbeidsmigratiebeleid zegt de SER dat het wenselijk is om voor het hoogste segment van de arbeidsmarkt op Europees niveau meer zaken gezamenlijk te regelen en voor het midden- en lager segment meer aan de lidstaten over te laten. De SER meent dat een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van migratie van hooggeschoolde arbeidsmigranten van buiten de EU kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van Europa als vestigingsplaats. Wanneer er aan een aantal voorwaarden kan worden voldaan, is het volgens de raad mogelijk dat er schaalvoordelen en positieve effecten op kunnen treden. Voor Nederland biedt een Europees beleid voor kennismigranten ook voordelen. Wanneer er een dergelijk Europees beleid komt, is het voor de kennismigrant namelijk minder risicovol om voor een klein land als Nederland te kiezen. De verwachting is dan ook dat meer kennismigranten naar Nederland zullen komen.132 Tot slot kwam de Europese Commissie in september 2007 met een voorstel voor de invoering van een Europese ‘blue card’. Met deze kaart zouden migranten uit andere werelddelen aan de slag kunnen in de Europese Unie. Dit is volgens de Eurocommissaris van Justitie, Franco Frattini, noodzakelijk omdat de Europese landen de komende twintig jaar zeker twintig miljoen immigranten 131 132 SER, Advies arbeidsmigratiebeleid, 133-135. Ibidem, 155-156. 60 van buiten de Europese Unie moeten toelaten om de Europese economie draaiende te houden. Frattini is dan ook van mening dat de EU-landen anders tegen immigratie aan moeten gaan kijken. “We moeten immigratie bekijken als een verrijking en een onontkoombaar verschijnsel in de moderne wereld, en niet als een bedreiging”. Daarom wil Frattini dat er een ‘blue card’ komt, naar het voorbeeld van de Amerikaanse ‘green card’. Met een dergelijk kaart kunnen migranten van buiten de Europese Unie voor twee jaar werk krijgen in een lidstaat van de EU. Daarna kunnen ze om verlenging van de kaart vragen. Niet elk lidstaat van de Europese Unie is het echter eens met de eurocommissaris. Duitsland vindt dat het voorstel een te grote inmenging betekent in de binnenlandse aangelegenheden. Voor Nederland biedt de ‘blue card’ voordelen. Zoals hierboven al is genoemd, zou een ‘blue card’ voor Nederland alleen maar meer kennismigranten kunnen betekenen.133 De Europese context speelt ook een rol op het gebied van migratie en ontwikkeling. Tijdens de ministeriële conferentie over Migratie en Ontwikkeling in Tripoli in november 2006 hebben de lidstaten van de Europese Unie en de landen van de Afrikaanse Unie en Marokko afspraken gemaakt over migratie en ontwikkelingssamenwerking. Een van de afspraken is de mogelijkheid tot het opzetten van migratiecentra voor hoogopgeleide migranten in Afrika. Het doel van een dergelijk centrum is het beter reguleren van de migratiestromen en het geven van informatie over de mogelijkheden van migratie, over de gevaren van illegaal migreren en over de ondersteuning bij reïntegratie van migranten. Het betreft hier niet alleen migratie vanuit de onderontwikkelde gebieden naar de ontwikkelde gebieden, maar het gaat ook over de migratie binnen de regio. Andere taken van het centrum zijn bijvoorbeeld het verlenen van steun bij het inzetten van spaargelden en geldovermakingen en het betrekken van de diaspora bij het ontwikkelen van het moederland. Er zijn momenteel nog geen concrete afspraken gemaakt over het opzetten van een migratiecentrum in Mali, maar Nederland staat er in principe positief tegenover. Het biedt volgens de regering mogelijkheden om illegale (arbeids) migratie tegen te gaan en het zou tijdelijke migratie kunnen bevorderen.134 Concluderend kan worden gezegd dat de Europese Unie nog niet veel invloed heeft op het arbeidsmigratiebeleid van de afzonderlijke lidstaten. Alle lidstaten willen graag hun bevoegdheden op de eigen arbeidsmarkt behouden. Wel moet worden benadrukt dat er onder de lidstaten steeds meer overeenstemming wordt bereikt op het gebied van asiel- en migratie. Tot slot leidt de uitbreiding van 133 Centraal Planbureau, Toekomstverkenning Arbeidsmigratie (Den Haag 2007) 4; De Volkskrant, EU heeft 20 miljoen immigranten nodig van buiten’ d.d. 14 september 2007. 134 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Kamerbrief inzake beantwoording Van Bommel over migratiecentrum Mali. Beschikbaar op het world wide web: http://www.minbuza.nl/nl/actueel/brievenparlement,2007/03/Kamerbrief-migratiecentrum-Mali.html (geciteerd op 10-10-2007). 61 de Europese Unie tot een nieuwe stroom legale migranten. De burgers van de nieuwe lidstaten hebben nu immers ook het recht om zich vrij te vestigen in andere EU-landen.135 3.4. Conclusie Vanaf het einde van de vorige eeuw trad er een verandering op in het Nederlandse arbeidsmigratiebeleid. Voor het eerst sinds de jaren zeventig werd arbeidsmigratie weer gestimuleerd door de overheid. De Nederlandse regering leek te beseffen dat voor het behouden en versterken van de internationale concurrentiepositie het noodzakelijk was om kennismigranten aan te trekken. Het waren echter niet alleen maar kennismigranten die naar Nederland mochten komen. Om de arbeidstekorten in bepaalde sectoren op te vangen, werden ook laaggeschoolde arbeidsmigranten uitgenodigd. De hooggeschoolde arbeidsmigranten, voornamelijk van buiten de Europese Unie, waren voor meerdere jaren welkom en de laaggekwalificeerde arbeidsmigranten, vooral seizoenswerkers uit Oost-Europa, waren slechts enkele maanden welkom. Dit kwam omdat laaggeschoolden slechts van kleine betekenis waren voor de Nederlandse economie. Tegenwoordig hebben de laaggeschoolde arbeidsmigranten uit de nieuwe lidstaten van de EU, zoals Polen, Bulgarije en Roemenië zich echter voor een langere tijd zich in Nederland gevestigd, omdat gebleken is dat zonder hen bepaalde sectoren niet rendabel meer zijn. Daarnaast kwam er ook steeds meer aandacht voor de relatie tussen migratie en ontwikkeling. Als één van de eerste landen gaf Nederland invulling aan de relatie tussen migratie en ontwikkeling. In de beleidsnotitie Ontwikkeling en Migratie werd gepleit voor het stimuleren van tijdelijke arbeidsmigratie vanuit ontwikkelingslanden. Migratie zou namelijk een positief effect hebben op de ontwikkeling van het land van herkomst. Daarnaast zou tijdelijke migratie ook voor Nederland voordelen hebben. Het blijft echter moeilijk om de tijdelijkheid te garanderen. Migranten bepalen immers zelf nog altijd of ze vertrekken of illegaal blijven. Deze beslissing is over het algemeen afhankelijk van de economische situatie in het land van herkomst. In de toekomst zou dus aan het beleid een zodanige vorm moeten worden gegeven dat tijdelijke arbeidsmigranten na het aflopen van de verblijfsvergunning het land weer verlaten. Tot slot werd in het nieuwe millennium ook steeds meer overeenstemming gevonden voor een gemeenschappelijk Europees asiel- en migratiebeleid. Tot nu toe zijn de lidstaten van de Europese Unie echter weinig bereid geweest om bevoegdheden uit handen te geven. Van een gemeenschappelijk Europees arbeidsmigratiebeleid is dus anno 2007 nog geen sprake. Wel bestaat er binnen de Europese Unie een overeenkomst over het vrije verkeer van personen. Door de uitbreiding van de Europese Unie is er door deze overeenkomst een nieuwe legale migratiestroom ontstaan. 135 CPB, Toekomstverkenning Arbeidsmigratie, 7. 62 Conclusie In de voorgaande hoofdstukken heb ik de arbeidsmigratie naar Nederland in de periode 1960-2007 bestudeerd. In deze slotbeschouwing vergelijk ik de arbeidsmigratie van de gastarbeiders met de huidige arbeidsmigratie om vervolgens een conclusie te vormen over de tijdelijkheid van de arbeidsmigratie die tegenwoordig plaatsvindt. Eerst zal echter per onderzochte periode een korte samenvatting worden weergegeven. De komst van de gastarbeiders De arbeidsmigratie vanuit de Mediterrane en Noord-Afrikaanse landen naar Nederland kwam op gang na de Tweede Wereldoorlog. De industrialisatie nam sterk toe en de vraag naar arbeid oversteeg het aanbod van lokale krachten. Als gevolg hiervan trokken Nederlandse bedrijven jonge mannelijke ongeschoolde arbeidskrachten van elders aan. De Nederlandse overheid bemoeide zich in de eerste instantie niet met de werving en verleende slechts de vergunningen die de migrant nodig had om hier legaal te blijven. De werving door Nederlandse bedrijven leidde echter al snel tot problemen. Zo was er onvoldoende overleg tussen de bedrijven over het aantal te werven arbeiders en de begeleiding was beperkt. Dit was dan ook de aanleiding voor de overheid om in de jaren zestig wervingsakkoorden af te sluiten met een aantal landen.136 Het Nederlandse arbeidsmigratiebeleid in deze periode was vooral gericht op de tijdelijkheid van arbeidsmigratie. De overheid was van mening dat Nederland geen immigratieland was en ook niet mocht worden. Vanaf het begin van de jaren zeventig heeft de overheid dan ook getracht de immigratie van arbeidsmigranten af te remmen door het opstellen van strengere regels. Het uitgangspunt van het beleid was het bevorderen van de tijdelijkheid van gastarbeid. De overheid probeerde de tijdelijkheid te garanderen door selectieve en beperkte tewerkstelling. Daarnaast stelde de overheid het rotatieprincipe voor waarbij de arbeidsmigrant na een aantal jaar terug moest keren naar het land van herkomst zodat een andere arbeidsmigrant zijn plaats in kon nemen. De overheid probeerde op deze manier de tijdelijkheid van de gastarbeid te bevorderen. In deze periode kreeg de politiek tevens aandacht voor de relatie tussen migratie en ontwikkeling. De gedachte dat migratie een positief effect zou hebben op de ontwikkeling van het land van herkomst, zou volgens de overheid de tijdelijkheid van het verblijf van de gastarbeiders garanderen. In opdracht van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking werd er een onderzoek uitgevoerd naar de bijdrage van terugkerende gastarbeiders aan de ontwikkeling van het land van herkomst. Het onderzoek kwam echter tot de conclusie dat wanneer de arbeidsmigranten terug zouden keren dit ernstige gevolgen zou hebben voor de economie. De gastarbeiders hadden veelal geen bijzondere kwalificaties opgedaan in Nederland en door de laagbetaalde banen waren de meeste gastarbeiders niet in staat geweest om spaargeld op te 136 Koot e.a., Op weg naar werk ver van huis,13-14. 63 bouwen waarmee zij konden bijdragen aan de economische groei in het land van herkomst. Daarnaast werden de meeste teruggekeerde gastarbeiders werkloos. Dit leidde tot de conclusie dat het onverantwoord was om terugkeer van de gastarbeiders te stimuleren.137 Ondertussen deed zich bij een grote groep gastarbeiders een verschuiving van oriëntatie voor. Het vertrek van vooral de Turkse en Marokkaanse arbeidsmigranten werd voortdurend uitgesteld en bovendien lieten zij hun gezin overkomen. Hierdoor werd de binding met het moederland steeds minder. Dit had als gevolg dat de kans alsmaar kleiner werd dat de gastarbeiders terug zouden keren naar het land van herkomst. Aan het einde van de jaren zeventig kon de overheid er dan ook niet meer onderuit dat Nederland een multiculturele samenleving was geworden en dat de gastarbeiders zich permanent in Nederland hadden gevestigd.138 Concluderend kan worden gezegd dat de Turkse en Marokkaanse gastarbeiders in Nederland zijn gebleven, door de slechte economische situatie in het land van herkomst. Het salaris en/of de sociale uitkering was in Nederland aanzienlijk hoger dan het gemiddelde inkomen in Turkije en Marokko. Hierdoor werd het voor de gastarbeiders uit deze landen aantrekkelijker om in Nederland te blijven en hun gezin te laten overkomen. Wanneer Turkije en Marokko een economische groei hadden doorgemaakt, zouden er waarschijnlijk veel meer Turkse en Marokkaanse gastarbeiders zijn teruggekeerd. Dit gebeurde immers ook bij de Spaanse en Italiaanse arbeidsmigranten. Arbeidsmigranten uit deze landen zijn in de jaren zeventig bijna allemaal teruggekeerd naar hun land van herkomst. Een andere oorzaak van het permanente verblijf van de Turkse en Marokkaanse gastarbeiders is de afstand tussen Nederland en het moederland. Door de grote afstand werd de binding met het thuisland steeds slechter. Vooral de kinderen van de gastarbeiders hebben hun moederland nauwelijks bewust gekend wat voor hen een reden was om zich permanent in Nederland te vestigen.139 Arbeidsmigratie in de jaren tachtig en negentig In de jaren tachtig en negentig staakte de komst van arbeidsmigranten. In deze periode was het bijna onmogelijk om op puur economische motieven Nederland binnen te komen. Het aantal vluchtelingen en asielzoekers steeg daarentegen wel. Er was dan ook geen sprake van een arbeidsmigratiebeleid, maar de overheid richtte zich vooral op de verbetering van de maatschappelijke positie van de allochtonen, waaronder de gastarbeiders. In de jaren negentig werd de multiculturele samenleving en de slechte sociaal-economische integratie van de minderheden verder bediscussieerd. De etnische minderheden werden door de Nederlandse bevolking steeds meer beschouwd als een groep met een marginale sociaal-economische positie, die voor hun emancipatie waren aangewezen op de steun van de overheid. Langzamerhand wonnen ook steeds meer anti-islam en anti-immigratie standpunten aan 137 Heijke, Migratie van mediterranen, 65-66;Penninx e.a., Internationale arbeidsmigratie, 105. Penninx e.a., Internationale arbeidsmigratie, 97-103. 139 Heijke, Migratie van mediterranen, 33-35. 138 64 populariteit. Dit had tot gevolg dat er een nog restrictiever beleid werd gevoerd als het ging om (arbeids) migranten, asielzoekers en het verlenen van verblijfsvergunningen.140 ‘De nieuwe gastarbeiders’ Hoewel de Nederlandse overheid dus sinds de jaren zeventig een restrictief migratiebeleid heeft gevoerd, wordt tegenwoordig de (tijdelijke) arbeidsmigratie weer gestimuleerd. Volgens de overheid dreigt er een tekort aan arbeidskrachten als gevolg van een verouderende bevolking. Dit zou kunnen leiden tot sociale en economische problemen. De regering wil daarom arbeidskrachten uit ontwikkelingslanden tijdelijk in Nederland laten werken. Het aantrekken van arbeidsmigranten uit ontwikkelingslanden is het resultaat van de erkenning van de relatie tussen migratie en ontwikkeling en het belang van Nederland als kenniseconomie. Tijdelijke arbeidsmigratie biedt volgens de regering niet alleen het financiële voordeel voor het land van herkomst, maar zou ook, mits het op grote schaal wordt toegepast, een bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van de verwachte tekorten op de Nederlandse en Europese arbeidsmarkt.141 Het huidige Nederlandse migratiebeleid legt dus niet meer de nadruk op het dichthouden van de grenzen, maar er wordt gekozen voor een positieve invalshoek door de mogelijkheden voor tijdelijke arbeidsmigratie vanuit ontwikkelingslanden te stimuleren.142 De vraag is echter of met deze tijdelijke arbeidsmigratie de geschiedenis niet zal worden herhaald. De gastarbeiders zouden immers ook tijdelijk blijven? Gastarbeiders versus de huidige arbeidsmigranten De situatie in de jaren zestig en zeventig is te vergelijken met de huidige situatie. Het arbeidsmigratiebeleid was zowel toen als nu gericht op het stimuleren van tijdelijke arbeidsmigratie om de arbeidstekorten op te vangen. De overheid probeerde en probeert de arbeidsmigratie onder controle te houden door het afsluiten van bilaterale akkoorden. Daarnaast wordt tegenwoordig ook het argument gebruikt dat arbeidsmigratie een positief effect heeft op de economie in het land van herkomst. Door de kennis en ervaringen die de migranten in Nederland op doen, zouden zij kunnen bijdragen aan bijvoorbeeld de armoedebestrijding. Dit is echter niet nieuw. Ook in de tijd van de gastarbeiders probeerde de overheid de tijdelijkheid te garanderen door het positieve effect van migratie op de landen van herkomst. Uit onderzoek bleek destijds echter dat de terugkeer van arbeidsmigranten juist een rampzalig effect had. Waarom zou arbeidsmigratie nu wel een positief hebben op de ontwikkeling van het land van herkomst? Het is immers nog maar de vraag of de migranten hun opgedane kennis en ervaringen kunnen toepassen in hun land van herkomst. In theorie is het misschien wel mogelijk om kennis uit de moderne geïndustrialiseerde wereld toe te passen in B. Prins, ‘Het lef om taboes te doorbreken. Nieuw realisme in het Nederlandse discours over multiculturalisme’ in: Migrantenstudies, 2002-4, 3-4. 141 Sociaal Economische Raad, Advies Arbeidsmigratiebeleid (Den Haag 16 maart 2007), 122. 142 Verbanden tussen ontwikkeling en migratie: In Handelingen der Staten-Generaal (2006-2007), 2e Kamer, Bijlage 29693, nr 11. 140 65 een toch wat primitiever land van herkomst, maar in de praktijk blijkt dit vaak moeilijk te zijn. Daarnaast is de plek van de migrant vaak al lang ingenomen door iemand anders en is het voor de migrant dus helemaal niet makkelijk om weer terug te keren naar zijn moederland. Hij wordt daar vaak als indringer gezien.143 Naast de beweegredenen om arbeidsmigranten aan te trekken, heeft het huidige kabinet een aantal dezelfde beleidsmethoden ontwikkeld om de tijdelijkheid te garanderen als de overheid in de jaren zeventig. Zo is het huidige kabinet van mening dat de tijdelijkheid kan worden gegarandeerd door de migranten een financiële prikkel geven, bijvoorbeeld in de vorm van een uitgestelde beloning of een terugkeerpremie. Ook de gastarbeiders kregen destijds een flinke ‘oprotpremie’ wanneer zij zouden terugkeren naar hun moederland. Destijds is echter gebleken dat de overheid weinig invloed kan uitoefenen op de beslissing van de migrant om terug te keren naar zijn herkomstgebied. Regelgeving sluit namelijk nooit uit dat arbeidsmigranten wel degelijk blijven.144 Een andere gelijkenis zijn de eigenschappen van de arbeidsmigranten. Net zoals de gastarbeiders zijn de meeste huidige arbeidsmigranten jonge mannen in de leeftijd twintig tot dertig jaar. Veel van de huidige arbeidsmigranten komen uit Oost-Europese landen zoals Polen, Bulgarije en Roemenië. Zij zijn veelal niet- of laaggeschoold. Net zoals de gastarbeiders destijds werken de huidige laaggeschoolde arbeidsmigranten in sectoren die door de overheid worden gesubsidieerd, zoals de land- en tuinbouw. Het is niet toevallig dat de arbeidsmigranten in deze sectoren werken. Er zijn namelijk politieke belangen mee gemoeid om de tuinbouw draaiende te houden. Dit was ook het geval bij de scheepsbouw in de jaren zeventig. Wanneer deze sectoren immers niet meer rendabel zijn, zou dit grote gevolgen kunnen hebben voor de werkgelegenheid, ook in andere sectoren. Het verdwijnen van bijvoorbeeld de tuinbouw in Nederland, zou kunnen leiden tot het verdwijnen van de Keukenhof. Dit kan op haar beurt weer de toeristensector ernstige schade berokkenen. Net zoals de gastarbeiders destijds een bufferfunctie vervulden, komen ook nu goedkope arbeidskrachten uit Oost-Europa goed van pas.145 De arbeidsmigranten uit Polen kunnen worden vergeleken met de gastarbeiders uit Spanje en Italië. Net zoals in Spanje en Italië destijds, is momenteel de Poolse economie aan het aantrekken en daalt de werkloosheid. Het is dan ook te verwachten dat de Poolse arbeidsmigranten, net zoals de Spaanse en Italiaanse gastarbeiders, na verloop van tijd terugkeren. De arbeidsmigranten uit Bulgarije, Roemenië en andere landen met een lager welvaartsniveau zullen echter niet snel terugkeren. Zij kunnen worden vergeleken met de Marokkaanse en Turkse gastarbeiders. Zoals is gezegd, bleven de meeste Turkse en Marokkaanse gastarbeiders in Nederland omdat de economische situatie in hun thuisland slechter was dan in Nederland. Ook dit is het geval in Roemenië en Bulgarije. Door de 143 Koot e.a., Op weg naar werk ver van huis,125,Penninx e.a., Internationale arbeidsmigratie, 105. CPB, Toekomstverkenning Arbeidsmigratie,5. 145 NRC Handelsblad, De stelling van Han Entzinger: Polen zijn de ware gastarbeiders, d.d. 25 februari 2006; Verbanden tussen ontwikkeling en migratie: In Handelingen der Staten-Generaal (2006-2007), 2e Kamer, Bijlage 29693, nr 11. 144 66 slechte economie bestaat er in deze landen een hoge werkloosheid. De gunstige economische situatie hier in Nederland en de aanwezigheid van sociale voorzieningen zullen leiden tot een (permanent) uitstel van terugkeer. Het uitstel van terugkeer zal echter tot gevolg hebben dat de arbeidsmigranten hun gezin laten overkomen. Op deze manier kan er een proces ontstaan waardoor de migratiestromen niet alleen blijven bestaan, maar ook zullen gaan groeien. De achterblijvers zien immers hun economische situatie in vergelijking met de migranten verslechteren, waardoor ook zij uiteindelijk zullen vertrekken. De Nederlandse overheid heeft hier weinig invloed op. Bovendien betekent een langdurig verblijf in Nederland een verslechtering van de relatie met het herkomstland, waardoor de kans op een permanent verblijf steeds groter wordt.146 Het laatste aspect dat ik in deze scriptie heb vergeleken, is de rol van Europa. In zowel de periode 1960-1979 als tegenwoordig heeft de Europese Unie nog geen grote invloed op het Nederlandse arbeidsmigratiebeleid. Hoewel er vanaf de periode van de gastarbeiders al een vrij verkeer van personen en goederen bestaat binnen de EU-lidstaten, worden de arbeidsmigratiestromen vanuit niet EU-lidstaten geregeld via de nationale wet- en regelgeving. Vanaf de jaren negentig zijn er echter steeds meer stappen ondernomen om te komen tot een gecoördineerd Europees asiel- en migratiebeleid. Voor veel immigrantengroepen, zoals gezinsmigranten, vluchtelingen en studenten wordt de toegang tot de Europese arbeidsmarkt al wel geregeld door het EU-recht. Voor echte arbeidsmigranten, dus migranten die op puur economische motieven naar Nederland komen, is er echter op Europees niveau nog weinig geregeld. Alle lidstaten willen graag hun bevoegdheden op de eigen arbeidsmarkt behouden en zelf bepalen hoeveel arbeidsmigranten er worden toegelaten. De lidstaten van de Europese Unie hebben op het gebied van arbeidsmigranten dus een grote beleidsvrijheid. De uitbreiding van de Europese Unie leidt echter wel tot een steeds grotere groep legale migranten.147 Geconcludeerd kan worden dat in de periode 1960-2007 de rol van de overheid en de rol van Europa nauwelijks zijn veranderd. Daarnaast zijn ook de kenmerken van de huidige arbeidsmigrant vergelijkbaar met de eigenschappen van de gastarbeider. Het ging en gaat veelal om laaggeschoolde jonge mannen die werk(t)en in de land-en tuinbouw en de scheepsbouw. Op basis van deze uitkomsten kan worden gezegd dat de kans groot is dat de huidige arbeidsmigranten in Nederland blijven. Voor migranten uit landen die een veel lagere levensstandaard kennen dan de landen in West-Europa, is het simpelweg aantrekkelijker om hier te blijven dan om terug te keren en premie te ontvangen. Bovendien is het voor veel mensen niet eenvoudig om na een lange tijd terug te keren naar het land van herkomst. De migranten zijn gewend geraakt aan het leven in een moderne samenleving. Voor een land als Polen is tijdelijke arbeidsmigratie echter wel een 146 CPB, Selectief arbeidsmigratiebeleid, 52; SER, Advies arbeidsmigratiebeleid,123; Trouw, Migratie uit OostEuropa / Polen in Nederland doen aan jobhoppen d.d. 23 oktober 2007; Zoomers, Op zoek naar Eldorado,13. 147 CPB, Toekomstverkenning Arbeidsmigratie, 7; SER, Advies arbeidsmigratiebeleid,131. 67 goede optie. De werkgelegenheid in dit land is aan het toenemen en bovendien is de afstand tussen Nederland en Polen klein waardoor de arbeidsmigranten een goede binding behouden met hun herkomstland. Om het tijdelijke verblijf van arbeidsmigranten te garanderen, is het dus vooral van belang om te kijken uit welk land de arbeidsmigrant komt. Hoe groter de economische kloof is tussen het land van herkomst en het gastland, hoe groter de kans is dat de arbeidsmigranten zullen blijven en hoe groter de kans is dat er een (ongewenste) migratiedynamiek op gang komt. Daarnaast zal de overheid zich moeten realiseren dat een goed arbeidsmigratiebeleid niet voldoende is om de terugkeer van arbeidsmigranten te garanderen. Het is immers nog altijd de arbeidsmigrant zelf die bepaalt of hij terugkeer wil keren naar zijn land van herkomst of dat hij (illegaal) in Nederland wil blijven. 68 Literatuur Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) Regulering en facilitering van arbeidsmigratie (Den Haag 2004). F.B. Alink, Crisis als kans? Over de relatie tussen crises en hervormingen in het vreemdelingenbeleid van Nederland en Duitsland (Utrecht 2006). Amersfoort, van, J.J.M. & H.B. Entzinger, Immigrant en samenleving (Deventer 1982). H.R.Barret, Population geography (Essex 1992). J. Biliet, M. Hooghe, J. Leman, B. Meuleman, T. Reeskens & A. Trappers, ‘Waarom migranten naar Europa komen’ in: De gids op het maatschappelijk gebied 97(7). S. Bonjour, ‘Gezin en grens. Debat en beleidsvorming op het gebied van gezinsmigratie in Nederland sinds de jaren vijftig’ in: Migrantenstudies, 2007-1. Bouritius, W.J., J. Hofker & J.H.A. Padmos, Migratie en mobiliteit (Amsterdam 1997). Boyle, P., K. Halfacree & V. Robinson, Exploring Contemporary Migration (Singapore 1998). A. Broekhuis, ‘Milieu en migratie in de Sahel’, in Heins, J.J.F. & H.L.M. Kox, Mensen op drift, migratie en ontwikkeling (Amsterdam 1998). Centraal Bureau voor de Statistiek, Raming van het aantal niet in het GBA geregistreerden (Den Haag 2002). Centraal Bureau voor de Statistiek, Immigratie in 2006 toegenomen tot ruim 100 duizend, beschikbaar op het world wide web: http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/dossiers/allochtonen/publicaties/artikelen/archief/2007/20072177-wm.htm (Geciteerd op 9-10-2007). Centraal Bureau voor de Statistiek, Bevolking per maand, kwartaal en jaar. Beschikbaar op het world wide web: http://statline.cbs.nl/StatWeb/start.asp?lp=search (geciteerd op 09-10-2007). Centraal Planbureau, Selectief arbeidsmigratiebeleid: Europees of nationaal? (Den Haag 2007). Centraal Planbureau, Toekomstverkenning Arbeidsmigratie (Den Haag 2007). Commissie Evaluatie Vw 2000, Evaluatie vreemdelingenwet 2000. Achtergrond en opdracht. Beschikbaar op het World Wide Web: http://www.wodc.nl/images/ov04VreWet_Voorgeschiedenis_tcm44-58563.pdf (Geciteerd op 17-092007). A. Corpeleijn, ‘Onderzoeksnotitie: Werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten’ in: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2007–23, nr. 2 (Den Haag 2007). Dalen, H. van & A. Bosch ‘Internationale migratie. Convergentie en gevolgen, in: International spectator 2006 nr 7-8. J. Doornernik, De moeizame omgang met arbeidsmigratie (Amsterdam 2007). 69 J. Doomernik, ‘The difficulty dealing with labour migration: Essay for the 2006 annual report of IOM The Netherlands’, Institute for migration and ethnics studies, (Amsterdam 2007). Doomernik, J. & R. Penninx, ‘Migratie en de mondiale arbeidsmarkt’ in Heins, J.J.F. & H.L.M. Kox Mensen op drift, migratie en ontwikkeling (Amsterdam 1998). H.B. Entzinger, ‘Migratie- en minderhedenbeleid in Europees perspectief’, in J.J.M van Amersfoort & H.B, Entzinger, Immigrant en samenleving (Deventer 1982). H.B. Entzinger, Het minderhedenbeleid (Meppel 1984). Entzinger, H.B. & P.J.J. Stijnen, Etnische minderheden in Nederland (Amstedam 1990). H. Entzinger, ‘Het voorportaal van Nederland. Inburgeringsbeleid in een multiculturele samenleving’. In:C.H.M. Geuijen, Werken aan ontwikkelingsvraagstukken. Multiculturalisme (Utrecht 1998). Europese commissie, directoraat-generaal Justitie, Vrijheid, Veiligheid. Tampere, vijf jaar later. Vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid: de eerste tastbare resultaten (Brussel 2004). A.Fermin, Nederlandse politieke partijen over minderhedenbeleid 1977-1995 (Utrecht 1997). Genootschap onze taal, Allochtonen? Beschikbaar op het world http://www.onzetaal.nl/advies/allochtonen.php (geciteerd op 26 oktober 2007). wide web: C.H.M. Geuijen, Werken aan ontwikkelingsvraagstukken. Multiculturalisme (Utrecht 1998). Heins, J.J.F. & H.L.M. Kox, Mensen op drift, migratie en ontwikkeling (Amsterdam 1998). J.A.M. Heijke, Migratie van mediterranen: economie en arbeidsmarkt (Leiden 1986). Integratie in het perspectief van immigratie: In Handelingen der Staten-Generaal (2001-2002), 2e Kamer, Bijlage 28198, nr 2. D. Joly, International migration in the new millennium (Hants 2004). Jong, de A. & L.J. de Haan ‘Landbouw en platteland’ in Verkoren, O. & E.J.A. Harts-Broekhuis Tropisch Afrika (Assen 2000). Kamer van Koophandel, Verdere toename Poolse starters in 2006. Beschikbaar op het world wide web: http://www.kamervankoophandel.nl/artikel/artikel.asp?artikelID=59655&SectieID=58 (geciteerd op 09-10-2007). Koot, W. & A. van der Wiel, Op weg naar werk ver van huis ( Muiderberg 1982). Lucassen, J. & R. Penninx, Nieuwkomers, Nakomelingen, Nederlanders; immigranten in Nederland 1550-1993 (Amsterdam 1994). Memorie van Antwoord op het voorlopig verslag op de Buitenlandse Werknemers 1974. Tweede Kamer, zitting 1973-1974, 19 504, nr 9. Ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Justitie, Persbericht Beleidsnotitie Ontwikkeling en Migratie (Den Haag 2004). Ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Justitie, Beleidsnotitie Ontwikkeling en Migratie (Den Haag 2004). 70 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Kamerbrief inzake beantwoording Van Bommel over migratiecentrum Mali. Beschikbaar op het world wide web: http://www.minbuza.nl/nl/actueel/brievenparlement,2007/03/Kamerbrief-migratiecentrum-Mali.html (geciteerd op 10-10-2007). Ministerie van Justitie, Integratie. Beschikbaar op het world http://www.justitie.nl/onderwerpen/migratie/integratie/ (Geciteerd op 26-09-2007). wide web: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Beleidsverkennende notitie arbeidsmigratie (Den Haag 2006). P. Muus, Internationale migratie naar Europa. Een analyse van internationale migratie, migratiebeleid en mogelijkheden tot sturing van immigratie, met bijzondere aandacht voor de Europese gemeenschap en Nederland (Amsterdam 1993). Naar een modern migratiebeleid; Notitie over de herziening van de reguliere toelating van vreemdelingen in Nederland, d.d. september 2006. Nicolaas, H., Sprangers, A. & Witvliet, H. ‘Arbeidsmigranten en hun gezinnen’. Bevolkingstrends, 2e kwartaal 2003. (Voorburg 2003). Nijs, de, T. & E. Beukers, Geschiedenis van Holland 1795-2000 (Hilversum 2003). NRC Handelsblad, Commissie pleit voor beperkte legitimatieplicht, d.d. 18 maart 1991. NRC Handelsblad, De stelling van Han Entzinger: Polen zijn de ware gastarbeiders, d.d. 25 februari 2006. Obdeijn, H. & P. de Mas, De Marokkaanse uitdaging. De tweede generatie in een veranderend Nederland (Utrecht 2001). Odé, A.W.M., G.A. van der Knaap & P. Nijsse, Internationale migratie en arbeidsmarkt in de Europese Gemeenschap en Nederland (Rotterdam 1992). Odé, A.W.M. & G.A. van der Knaap, Migrant workers in the Netherlands: an analysis of employment permits between 1979 and 1993 (Rotterdam 1995). S.K. Olfers, ‘Arbeidsmigrant of vluchteling?Achtergronden van de Spaanse migratie naar Nederland, 1960-1980’ Centrum voor de Geschiedenis van Migrant, (Amsterdam 2004). Penninx, R. & L. van Velzen, Internationale arbeidsmigratie (Nijmegen 1977). Penninx, R. & P. Muus, Grenzeloos migreren na 1992? Internationale migratie en de Europese Gemeenschap in verleden en toekomst (Den Haag 1989). B. Prins, ‘Het lef om taboes te doorbreken. Nieuw realisme in het Nederlandse discours over multiculturalisme’ in: Migrantenstudies, 2002-4. Rijkschroeff, R, J.W. Duyvendak & T. Pals, Bronnenonderzoek integratiebeleid (Utrecht 2003). P. Scheffer, ‘Het multiculturele drama’ in NRC Handelsblad d.d.29 januari 2000. P. Schumacher, De minderheden; 700.000 migranten minder gelijk (Amsterdam 1980). 71 R. Skeldon, Migration and development, a global perspective (Essex 1997). P. Stalker, The work of Strangers: A survey of international labour migration (Geneva 1994). O. Stark, The migration of Labour (Cambdridge 1991). R. Staring, Reizen onder regie. Het migratieproces van illegale Turken in Nederland (Rotterdam 2001). Sociaal-Economische Raad (SER), Advies Arbeidsmigratiebeleid (Den Haag 16 maart 2007). Prof. Mr. B.M. Telderstichting, De grenzen van de open samenleving. Migratie- en integratiebeleid in liberaal perspectief (Den Haag 2005). J.M. Theunis, Gastarbeiders. AO-reeks nr. 1333. (Amsterdam 1970). J.M. Theunis, Buitenlandse arbeiders in Nederland. Een niet-participerende bevolking. (Baarn 1979). W. Tinnemans, Een gouden armband. Een geschiedenis van mediterrane immigranten in Nederland (1945-1994) (Utrecht 1994). Trouw, Migratie uit Oost-Europa / Polen in Nederland doen aan jobhoppen d.d. 23 oktober 2007. Veenman, J. & Th. Roelandt, Onzeker bestaan. De maatschappelijke positie van Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen in Nederland (Amsterdam 1994). Verbanden tussen ontwikkeling en migratie: In Handelingen der Staten-Generaal (2006-2007), 2e Kamer, Bijlage 29693, nr 11. Verkoren, O. & E.J.A. Harts-Broekhuis, Tropisch Afrika (Assen 2000). J. Vogel, Nabije vreemden; Een eeuw wonen en samenleven (Den Haag 2005). De Volkskrant, Reageerbuis van mondiale migratie, d.d. 13 juli 2007. De Volkskrant, EU heeft 20 miljoen immigranten nodig van buiten, d.d. 14 september 2007. De Volkskrant, Oost-Europeaan blijft in Nederland, d.d. 21 september 2007. De Volkskrant, Oost-Europese immigranten, d.d. 21 september 2007. Wereldbank, ‘Migrant Labor Remittances in Africa: Reducing Obstacles to Developmental Contributions’. African Region Working Paper Series (2003). Beschikbaar op het World Wide Web: http://www.worldbank.org/afr/wps/wp64.pdf. (Geciteerd op 27-05-2004). Wereldbank, ‘Global Economic Prospects 2006: Economic Implications of Migrations and Remittances’ (Washington 2005). Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Buitenlandse invloeden op Nederland: internationale migratie (Den Haag 1976). Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Etnische minderheden. A: Rapport aan de regering; B: Naar een algemeen etnisch minderhedenbeleid? : voorstudie door Rinus Penninx (Den Haag 1979). 72 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Allochtonenbeleid (Den Haag 1989). Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Nederland als immigratiesamenleving (Den Haag 2001). World Migration , ‘Linkages between brain drain, labour migration and remittances in Africa’ (2003) Beschikbaar op het World Wide Web: http://www.iom.int/DOCUMENTS/PUBLICATION/EN/chap12p215_238.pdf.(Geciteerd op 14-072005). Europa ‘Vrij verkeer van werknemers’ (2007) Beschikbaar op het World Wide Web: http://europa.eu/scadplus/leg/nl/cha/c00017.htm (geciteerd op 31-07-2007). Europa ‘De geschiedenis van de Europese Unie’ (2007) Beschikbaar op het World Wide Web: http://europa.eu/abc/history/1945-1959/index_nl.htm (geciteerd op 08-09-2007). A. Zoomers, Op zoek naar Eldorado (Nijmegen 2006). 73