WO - Tijd - oudste kleuters Nr Werkveld PBD GO Clusters 3411 Dagelijkse tijd Begrippen van tijdsaanduiding en van tijdsindeling 34111 34112 34113 Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd 34114 Dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd 34115 34116 34117 34118 34119 34120 34121 34122 34123 34124 34125 34126 34127 Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd 3412 Dagelijkse tijd 34121 34122 34123 Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen van tijdsaanduiding en van tijdsindeling Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Doel Op een correcte wijze begrippen hanteren die verwijzen naar aanduidingen van tijd in het actief taalgebruik; in leeftijdsgebonden en authentieke contexten. nu, straks, meteen, onmiddellijk, bijna tijd, dadelijk… even, binnenkort, een tijdje… nooit, altijd, soms; op tijd, laat, later, te laat, later dan …, vroeg, vroeger, te vroeg, vroeger dan …; te lang, te kort, duurt even lang, eerder; eerst, dan, daarna, daarvoor; begin, einde; vandaag, morgen, gisteren …; overdag, ’s nachts; voormiddag, namiddag; ’s morgens, ’s middags, ’s avonds; oud, jong, ouder, jonger, oudste, jongste; overmorgen, eergisteren …; dinsdagmorgen, woensdagnamiddag, zondagavond …; lang geleden …; vorige zondag, volgende dinsdag, veertien dagen geleden …; deze week, volgende week, vorige week; deze maand, volgende maand, komende maand, vorige maand; Op een correcte wijze begrippen hanteren die verwijzen naar tijdsindeling in het actief taalgebruik; in leeftijdsgebonden en authentieke contexten. dag, nacht; maandag, dinsdag, woensdag … zondag; weekend; 1/3 niveau bereiken bereiken bereiken bereiken bereiken bereiken bereiken bereiken bereiken bereiken bereiken bereiken aanzetten aanzetten aanzetten aanzetten aanzetten aanzetten bereiken bereiken bereiken bereiken WO - Tijd - oudste kleuters PBD GO 34124 34125 34126 34127 34129 Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd Begrippen dagelijkse tijd 3421 Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd 3422 Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd 3423 Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd 3424 Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd 3425 Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd 3428 Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd 3429 Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd 34210 Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd 34212 Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd 34213 Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd 34214 Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd 34215 Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd 34216 Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd 34217 Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd de dagfries: ochtend, voormiddag, middag, namiddag, avond, nacht; halve dag; dag, week; uur; zomer, herfst, winter, lente; De chronologisch geordende activiteiten van de dag associëren met de begrippen nu, (daar)voor, (daar)na. De chronologisch geordende activiteiten van de dag associëren met de begrippen nu, later, vroeger. De duur van de verschillende activiteiten van de dag vergelijken met gebruik van de termen ‘lang, kort, heel kort, even, langer’. Vergelijken en associëren van zonnestanden bij aanvang van de schooltijd, middagpauze, einde schooltijd door middel van zonnefiguurtjes. Ervaren en verwoorden dat niet iedereen dezelfde tijdsinvulling, dagindeling, weekindeling … heeft; bijv. het daggebruik van anderen (een ouder, zus, broer …) beschrijven en dit vergelijken met eigen daggebruik. Delen van de dag associëren met al dan niet typische activiteiten. Verwoorden hoe een dag (etmaal) is ingedeeld (ochtend, voormiddag, middag, namiddag, avond, nacht). De verschillende activiteiten van de dag beschrijven en chronologisch ordenen met behulp van een daglijn. De dagen van de week benoemen. Onderscheiden, identificeren en vergelijken van de verschillende dagen van de week a.d.h.v. specifieke kenmerken (zwemdag = dinsdag) met behulp van een weeklijn. De chronologisch geordende dagen van de week associëren met de begrippen: vandaag, morgen, gisteren. De chronologisch geordende dagen van de week associëren met de begrippen: overmorgen, eergisteren. De onderlinge volgorde weergeven: na zondag komt maandag, voor dinsdag komt maandag … en gebruik maken van de termen nu, daarvoor, daarna, later en vroeger. Gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen ordenen op een weeklijn. 2/3 aanzetten aanzetten aanzetten aanzetten aanzetten bereiken bereiken aanzetten aanzetten aanzetten bereiken bereiken aanzetten bereiken bereiken bereiken aanzetten aanzetten bereiken WO - Tijd - oudste kleuters PBD GO 34218 34232 Dagelijkse tijd Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd Ordenen van de tijd 34235 Dagelijkse tijd Ordenen van de tijd 3431 Dagelijkse tijd Plannen in de tijd 3432 Dagelijkse tijd Plannen in de tijd 3433 Dagelijkse tijd Plannen in de tijd 3441 Dagelijkse tijd 3442 Dagelijkse tijd 3443 Dagelijkse tijd 3451 Historische tijd De tijd meten - de klok lezen De tijd meten - de klok lezen De tijd meten - de klok lezen Levenslijnen Tellend met de tijd omgaan, zoals: nog 2 nachten slapen en dan … Hun eigen leeftijd zeggen. Vaardig en functioneel omgaan met een gevarieerd aanbod aan kalenders (verschillende soorten weekkalenders, maandkalenders, jaarkalenders). Een eenvoudig visueel voorgesteld plan zelfstandig uitvoeren. Terugblikken op minstens twee voorbije activiteiten door deze in de juiste volgorde te rangschikken en te verwoorden. Minstens twee opeenvolgende activiteiten plannen (zelfstandig werk, contractwerk …). De duur van activiteiten met behulp van een meetinstrument (zandloper, de loop van de wijzers van een echte klok zonder kloklezen …) meten en deze vergelijken door gebruik te maken van de termen lang, kort, langer, korter, langst, kortst. Aangeven dat de tijd op verschillende manieren kan worden gemeten: met behulp van zandloper, minutenteller, analoge klok, digitale klok, chronometer … Een beperkt aantal wijzerstanden/digitale aanduidingen associëren met relevante, dagelijks terugkerende momenten van de dag. Eigen ervaringen situeren op een levenslijn, waarbij de chronologie gerespecteerd wordt. 3/3 aanzetten aanzetten bereiken bereiken bereiken bereiken aanzetten aanzetten aanzetten aanzetten