De pervasieve ontwikkelingsstoornis bij normaal begaafde volwassenen A.A. Spek, gezondheidszorgpsycholoog i.o. en B.K. Tonino, klinisch psycholoog-psychotherapeut Samenvatting De pervasieve ontwikkelingsstoornis is de overkoepelende benaming voor een aantal verschillende autistiforme stoornissen. Zowel de autistische stoornis, het syndroom van Asperger en PDD-NOS worden hiermee aangeduid. Over het algemeen worden deze stoornissen in de kinderleeftijd gediagnosticeerd. De laatste jaren is er toenemend aandacht voor de diagnostiek en kenmerken van de pervasieve stoornis op volwassen leeftijd. In dit artikel zal, geïllustreerd met casusmateriaal ingegaan worden op de kenmerken, diagnostiek en behandeling van volwassenen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Inleiding De laatste jaren is binnen de geestelijke gezondheidszorg toenemende aandacht voor volwassenen die in hun relatievorming sterke tekortkomingen kennen. Ze vertonen kenmerken van een autistische stoornis maar blijken in sociaal en cognitief opzicht in veel mindere mate beperkt te zijn. In de dagelijkse praktijk blijkt dat deze groep patiënten, met een aan autisme aanverwante stoornis, ook wel aangeduid met de term ‘pervasieve ontwikkelingsstoornis’, nog al eens ondergediagnosticeerd wordt. Soms wordt gedacht dat er sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, bijvoorbeeld narcistische of schizoïde persoonlijkheidstrekken; soms valt vooral het niet veranderen bij therapeutische behandeling op en dan wordt nog al eens geconcludeerd dat de patiënt niet wenst mee te werken aan behandeling of ‘weigert te veranderen’. Ook op de psychiatrische afdeling in ons ziekenhuis zien we patiënten met autistiforme problematiek. In de praktijk blijkt het niet altijd eenvoudig deze problematiek tijdig te onderkennen. Op volwassen leeftijd hebben patiënten hun leven vaak zo ingericht dat hun beperkingen niet zozeer opvallen. Ook is er niet altijd lijdensdruk aanwezig. De behandeling van patiënten met een pervasieve ontwikkelingsstoornis vraagt echter een specifieke aanpak waarop we in het huidige artikel nader zullen ingaan. Diagnostische kenmerken, epidemiologie en de behandeling c.q. bejegening van mensen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis zullen daarbij de revue passeren. Om privacyredenen zal hierbij niet van reëel casusmateriaal gebruik worden gemaakt, maar zullen casus worden gepresenteerd die een samenvoegsel zijn van onze ervaringen met patiënten met een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Plaatsbepaling Binnen de pervasieve ontwikkelingsstoornis worden in de DSM-IV1 vijf subgroepen onderscheiden. De meest voorkomende subgroepen zijn de autistische stoornis Medisch Journaal, jaargang 31, no. 4 (waarbinnen onderscheid gemaakt kan worden tussen hoog en laag functionerend), het syndroom van Asperger en een ‘restcategorie’ aangeduid als ‘pervasieve ontwikkelingsstoornis-niet-anders-omschreven’. In de klinische praktijk wordt deze laatste diagnostische categorie meestal met de Engelse naam PDDNOS (Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified) aangeduid. Ofschoon deze drie subgroepen vallen onder de stoornissen van de kinderleeftijd, komt het in de praktijk ook voor dat de stoornis pas op volwassen leeftijd gediagnosticeerd wordt. Naast eerdergenoemde stoornissen onderscheidt men binnen de pervasieve ontwikkelingsstoornissen nog een tweetal beelden, te weten het syndroom van Rett en de desintegratieve stoornis welke echter normaliter in de kinderleeftijd worden gediagnosticeerd. Bij deze beide stoornissen is er in eerste instantie sprake van een normale ontwikkelingsgang die snel achteruitgaat. In het huidige artikel zal op de laatste twee stoornissen niet nader worden ingegaan. In recente artikelen pleiten klinisch werkenden2,3 om de pervasieve ontwikkelingsstoornis niet als een continuüm, maar als een spectrumstoornis te zien waarbinnen er sprake is van afzonderlijke diagnostische entiteiten. Om het spectrum aan te duiden worden verschillende termen gebruikt: autistiforme stoornis, aan autisme aanverwante stoornis, autisme spectrum stoornis of pervasieve ontwikkelingsstoornis. In navolging van Serra, Mulder en Minderaa2 zullen wij in het huidige artikel deze laatste term gebruiken. Kenmerken pervasieve ontwikkelingsstoornis Er zijn drie groepen symptomen die kenmerkend zijn voor de pervasieve ontwikkelingsstoornis, namelijk: er is sprake van tekortkomingen in de ontwikkeling van sociale relaties, tekortkomingen in verbale en non-verbale communicatie en een sterk beperkt repertoire van bezigheden en interessen4. In de het DSM-IV classificatiesysteem1 zijn deze groepen nader uitgewerkt (tabel 1). Omdat de autistische stoornis meestal op jonge leeftijd gediagnosticeerd wordt, zijn de criteria in de DSM-IV1 geformuleerd voor kinderen. In het huidige artikel zal de nadruk gelegd worden op de symptomen die men op volwassen leeftijd ziet. Hierbij zal ter illustratie casusmateriaal gebruikt worden. a. Kwalitatieve tekortkomingen in de ontwikkeling van sociale relaties Kenmerkend voor de pervasieve ontwikkelingsstoornis is het onvermogen van patiënten om sociaalemotionele signalen van anderen in de omgeving 156 adequaat te interpreteren4. Dit leidt ertoe dat zij veel ‘cues’ missen in sociale situaties waardoor ze onvoldoende of sociaal onvaardig reageren op emoties en gedragingen van andere mensen. Daarnaast zenden ze zelf nauwelijks sociale signalen uit. Mensen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis zijn zich vaak nauwelijks bewust van emoties van anderen en kunnen er dan ook slecht op reageren of anticiperen. Wanneer men dit wel kan is het vaak een aangeleerde vaardigheid, die eerder cognitief dan emotioneel van aard is (‘iemand heeft de mondhoeken naar beneden, en is dus in een slechte stemming’). In de kinderleeftijd zie je een gebrekkig of verstoord hechtingsgedrag. Bij volwassenen valt vaak een gebrek aan wederkerigheid in relaties op. Doordat het voor hen onmogelijk is zich op een emotionele manier in te leven in de interesses en motieven van een ander is het voor hen moeilijk een hechte vriendschap op te bouwen4. Sommige patiënten hechten zich nauwelijks aan anderen, of doen dit eerder op een instrumentele manier dan een emotionele. Ter illustratie de volgende casus: In het diagnostisch gesprek wordt duidelijk dat een 25-jarige, normaal begaafde jongen waarbij mogelijk Tabel 1 Criteria DSM-IV1 voor de autistische stoornis A. Een totaal van zes (of meer) items van (1), (2) en (3) met tenminste twee van (1), en van (2) en (3) elk één: (1) kwalitatieve beperkingen in de sociale interacties zoals blijkt uit tenminste twee van de volgende: a) duidelijk stoornissen in het gebruik van verschillende vormen van non-verbaal gedrag, zoals oogcontact, gelaatsuitdrukking, lichaamshouding, en gebaren om de sociale interactie te bepalen b) er niet in slagen met leeftijdsgenoten tot relaties te komen die passen bij het ontwikkelingsniveau c) tekort in het spontaan proberen met anderen plezier, bezigheden of prestaties te delen (bijvoorbeeld het niet laten zien, brengen of aanwijzen van voorwerpen die van betekenis zijn) d) de afwezigheid van sociale of emotionele wederkerigheid (2) kwalitatieve beperkingen in de communicatie zoals blijkt uit tenminste één van de volgende: a) achterstand in of volledige afwezigheid van de ontwikkeling van de gesproken taal (niet samengaand met een poging dit te compenseren met alternatieve communicatiemiddelen als gebaren of mimiek) b) bij individuen met voldoende spraak duidelijke beperkingen in het vermogen een gesprek met anderen te beginnen of te onderhouden c) stereotiep en herhaald taalgebruik of eigenaardig woordgebruik d) afwezigheid van gevarieerd spontaan fantasiespel (‘doen-alsof spelletjes’) of sociale imiterend spel (‘nadoen spelletjes’) passend bij het ontwikkelingsniveau (3) beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten zoals blijkt uit ten minste één van de volgende: a) sterke preoccupatie met één of meer stereotiepe en beperkte patronen van belangstelling die abnormaal is ofwel in intensiteit ofwel in richting b) duidelijk rigide vastzitten aan specifieke niet-functionele routines of rituelen c) stereotiepe en zich herhalende motorische maniërismen (bijvoorbeeld fladderen of draaien met hand of vingers of complexe bewegingen met het hele lichaam) d) aanhoudende preoccupatie met delen van voorwerpen B. Achterstand in of abnormaal functioneren op ten minste één van de volgende gebieden met een begin voor het derde jaar: (1) sociale interacties, (2) taal zoals te gebruiken in sociale communicatie, of (3) symbolisch of fantasiespel C. De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan de stoornis van Rett of een desintegratiestoornis van de kinderleeftijd 157 sprake is van de syndroom van Asperger, zijn moeder niet kan missen. Je zou hier kunnen denken dat deze jongen sterk emotioneel gehecht is. Bij doorvragen naar wat hij dan zou missen wanneer zijn moeder bijvoorbeeld zou overlijden, vertelt de jongen er niet aan te moeten denken dat hij thuis komt van zijn werk en er niet is gekookt. Het zou voor hem chaos worden als zijn moeder er niet zou zijn. Alleen al bij het idee raakt hij in paniek. Zijn moeder is degene die hem de dagelijkse structuur aanbiedt, zelf kan hij deze structuur niet aanbrengen, maar hij heeft deze wel nodig om te kunnen overleven. Bovenstaande casus illustreert de instrumentele hechting die je vaak ziet bij deze patiëntengroep. Verder staan deze mensen vaak net wat buiten de groep en worden ze als Einzelgänger gezien. Er is echter vaak wel een behoefte aanwezig om erbij te horen en contact te hebben. b. Kwalitatieve tekortkomingen in verbale en nonverbale communicatie, alsook in verbeeldende activiteit (fantasie) Bij zowel de hoger functionerende autisten als de Asperger-patiënten en de patiënten met pervasieve ontwikkelingsstoornis-NAO ziet men meestal een redelijk adequate verbale ontwikkeling. Hierbij valt echter op dat de grammatica correct is, maar de expressiviteit van het taalgebruik vrij arm4. Soms is er een beperkt en formeel taalgebruik, vaak is ook de spraak vlak en monotoon. Er is weinig melodie of intonatie in de spraak. Een 28-jarige patiënte maakt in gesprek nauwelijks oogcontact. Ze praat met vlakke stem en klinkt altijd wat zakelijk en opgewekt, ook als ze antwoord moet geven op moeilijke vragen. Zo kan ze op opgewekte toon vertellen dat ze thuis wel eventjes moest huilen nadat ze de diagnose gehoord had; “maar eventjes huilen is goed, zo verwerk je dingen”. Ook de non-verbale ontwikkeling vertoont afwijkingen. Zo maken kinderen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis geen normaal oogcontact, hebben ze weinig uitdrukking in het gezicht en maken ze geen gebaren om hun verhaal te onderstrepen4. Bij aandachtig luisteren valt op dat mensen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis taal vaak niet in communicatieve zin hanteren. Ze kunnen geen gebruik maken van ‘cues’ van anderen of reageren op vragen en interventies. Er is eerder sprake van ‘praten tegen’ dan ‘praten met’. Bij de hoger functionerende groep valt verder op dat ze geen onderscheid kunnen maken tussen serieus en grapje, tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik en dat ze vragen vaak letterlijk nemen, ook als daar een impliciete betekenis in zit (“kan jij de deur even dichtdoen”)2. Bij kinderen valt op dat ze geen fantasiespel gebruiken: ze maken bijvoorbeeld een lange rij auto’s in plaats van dat ze een verhaal uitspelen. Bij volwassenen zie je in het verlengde dat ze niet goed toneel kunnen spelen; doen alsof is erg moeilijk. Volwassenen met pervasieve ontwikkelingsstoornis hebben verder ook moeite zich in te beelden hoe een ander zich voelt en kunnen zich slecht in een ander verplaatsen5. Ook dit maakt dat de sociale interactie vaak moeilijk verloopt. Het generaliseren van ervaringen die ze met één persoon hebben opgedaan naar anderen mensen verloopt vaak slecht. Medisch Journaal, jaargang 31, no. 4 c. Een sterk beperkt repertoire van bezigheden en interessen Mensen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis hebben een beperkte interesse en kunnen soms preoccupaties hebben met voorwerpen of bezigheden4. Sommigen zijn gefascineerd door een bepaald onderwerp en verzamelen hierover alle kennis die ze kunnen vinden. Soms zie je dat patiënten een bepaalde volgorde van handelingen hebben waar ze zich aan moeten houden. Er ontstaat veel onrust wanneer deze volgorde doorbroken wordt. Mensen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis hebben behoefte aan een duidelijke en gestructureerde omgeving, voornamelijk omdat het voor hen moeilijk is om zelf structuur aan te brengen6. Ter illustratie de volgende casus: Een 19-jarige jongen met het syndroom van Asperger is naar de universiteit gegaan. Hij heeft over vier weken een tentamen en moet daarvoor een heel boek leren. Hij wordt niet begeleid in het zelf structureren wanneer hij wat gaat leren en begint gewoon bij hoofdstuk 1. Na vier weken kent hij alle details uit hoofdstuk 1 uit zijn hoofd, maar aan de rest van het boek is hij niet toegekomen. Het is voor hem erg moeilijk om de grote lijn in de gaten te houden, om te bepalen wat in de tekst wel en niet belangrijk is en om te plannen wanneer hij wat moet lezen. Bovenstaande problemen komen veel voor bij mensen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis wanneer die in een omgeving komen waarin er weinig structuur geboden wordt. Waar kinderen met een autistische stoornis vaak stereotiepe of repeterende bewegingen maken of gaan ‘fladderen’ met de armen4, zie je dit gedrag bij volwassenen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis in mindere mate. Soms zie je volwassenen heen-enweer wiegen bij onrust of langere tijd onbewegelijk staan in een rare houding die voor een ander ongemakkelijk zou zijn. Bij een 28-jarige patiënte valt op dat ze bij ontspanningsoefeningen recht en stijf als een plank op de grond ligt. Zelf geeft ze aan dat het voor haar een erg ontspannen houding is. Bij mensen met het syndroom van Asperger valt vaak een motorische onhandigheid of houterigheid op die vanaf de kindertijd aanwezig is7. d. Bovengenoemde stoornissen dienen voor het einde van het derde levensjaar manifest te zijn geworden. Een belangrijk diagnostisch criterium in het vaststellen van een pervasieve ontwikkelingsstoornis is dat het een ontwikkelingsstoornis betreft en dus al vanaf de zuigelingentijd aanwezig is4. Dit is duidelijk anders dan de persoonlijkheidstoornissen die zich vanaf de adolescentie of vroege volwassenheid openbaren. Wanneer bij volwassenen diagnostisch onderzoek wordt gedaan naar de aanwezigheid van een pervasieve ontwikkelingsstoornis vraagt het nog al eens speurwerk om informatie te verkrijgen over het gedrag in de vroege kinderleeftijd. Het gaat dan immers vaak om patiënten bij wie het gedrag in de kinderleeftijd niet zo afwijkend was dat er toentertijd onderzoek naar is gedaan. Soms is terugkijkend wel te zien dat er afwijkend gedrag voorkwam, maar paste dit binnen de verwachtingen die ouders van het kind hadden. Medisch Journaal, jaargang 31, no. 4 Naast de hierboven besproken kernsymptomen komen bij mensen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis soms andere opvallende kenmerken naar voren: - Afwijkende reactie op sensore stimulatie Het kan voorkomen dat patiënten op een afwijkende manier reageren op prikkels uit de omgeving4. Zo kan iemand onopgemerkt voorbijgaan aan harde geluiden of pijnprikkels, terwijl hij juist sterk reageert op het geluid van een stofzuiger of wasmachine. Ook een veranderende lichtinval in de kamer kan op een patiënt een grote indruk maken, terwijl omstanders niet begrijpen waar de reactie uit voorkomt. Kinderen kunnen soms sterk reageren op sensore sensaties zoals bepaalde stoffen of materialen in kleding. Soms zoeken patiënten juist bepaalde stimulatie op door met hun nagels over materiaal te krassen of geobsedeerd te raken door kleine geluidjes die ze zelf kunnen maken met behulp van alledaagse voorwerpen. - Afwijkende emotionele reacties Omdat mensen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis reageren op voor anderen betekenisloze stimuli, kan het voorkomen dat zij ook emotioneel afwijkend reageren. Mensen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis kunnen angstig reageren en soms ook last hebben van paniekaanvallen, met name wanneer ze geconfronteerd worden met onduidelijke of structuurloze situaties2. Eén van de oorzaken hiervan is de moeite die deze mensen ervaren met het interpreteren en waarderen van de prikkels die op hen afkomen. Ter illustratie: Wanneer ik als behandelaar mensen ontvang met een kind waarbij een pervasieve ontwikkelingsstoornis is geconstateerd, leg ik vaak als eerste uit dat het voor hen zelf heel duidelijk is dat zij in het gesprek mij moeten aankijken omdat ik degene ben die met hen praat. Voor hun kind is dat heel anders. Die ziet behalve mij ook allerlei andere dingen in de kamer, zoals de telefoon, het lichtknopje enzovoorts. Het kind weet niet welke van al deze dingen het belangrijkst is en heeft ook niet de regels paraat op basis waarvan je moet kiezen waar je de aandacht op gaat richten. Het resultaat wordt dus een chaos van allerlei stimuli waarvan het kind niet weet of het er iets mee moet. Dit kan heel beangstigend werken. - Afwijkend eet-, drink- en slaappatroon Vaak zijn er rigide patronen bemerkbaar in het eetof drinkpatroon van patiënten. Soms kunnen er episodisch eetbuien of juist aanhoudend geringe eetlust voorkomen. Ook het slaappatroon kan afwijkend zijn4. - Afwijkingen in de cognitieve ontwikkeling Bij kinderen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis valt op dat de ‘gewone’ ontwikkeling soms niet geheel regelmatig, maar meer met horten en stoten verloopt4. Soms ziet men een achterstand in bepaalde gebieden gecombineerd met een virtuoze ontwikkeling in andere gebieden. Soms lijkt het oefenstadium overgeslagen te worden en doen kinderen bepaalde vaardigheden in een keer goed. Dit wordt vaak gezien bij het leren praten. Regelmatig komt het voor dat kinderen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis het brabbelstadium overslaan en meteen in bijna vloeiende zinnen praten7. 158 Etiologie Uit epidemiologisch onderzoek is naar voren gekomen dat drie tot vier op de tienduizend mensen het autistisch syndroom heeft. Een aan autisme verwante stoornis komt naar schatting bij tot twintig op de tienduizend mensen voor8. Het autistisch syndroom komt bij mannen drie tot vier keer zoveel voor als bij vrouwen. Bij vrouwen blijkt de stoornis vaak ernstiger dan bij mannen9. Wanneer alleen naar het syndroom van Asperger gekeken wordt dan is de prevalentie ongeveer tien op tienduizend mensen10. Vermoedelijk komt de stoornis van Asperger tien keer zoveel voor bij mannen dan bij vrouwen10. Diagnostiek Het diagnostiseren van een pervasieve ontwikkelingsstoornis is vaak niet gemakkelijk. Vooral bij volwassenen met de stoornis van Asperger zie je vaak dat zij er door de tijd heen mee hebben leren leven. Ze hebben zich weten aan te passen en lijken op het oog goed te functioneren. Deze groep wordt vaak bij de hulpverlening aangemeld met depressieve klachten of werk- of relatieproblemen6. Bij een onderzoek naar de aanwezigheid van een pervasieve ontwikkelingsstoornis is het vooral belangrijk om anamnestische gegevens te verzamelen6. Hierbij dient onder andere gekeken te worden naar de volgende factoren: - de ontwikkeling in sociaal gedrag en wederkerigheid in de sociale interactie, sociaal begrip. - de aanwezigheid van stereotype patronen en rigide gedrag en belangstellingen. - de taalontwikkeling: is deze achtergebleven, kan symbolisch taalgebruik worden begrepen, is er sprake van formeel taalgebruik. - de motorische ontwikkeling: bij deze groep mensen is de motoriek vaak houterig. - de fantasieontwikkeling: is er als kind sprake geweest van fantasiespel, kan de persoon ‘doen alsof’. - het functioneren op werk en op school: kan de persoon zich aanpassen aan structuur van buitenaf, kan men reageren op veranderingen en onverwachte dingen, hoe gaat het zelf plannen van activiteiten. Naast de anamnese van de patiënt is het in veel gevallen van essentieel belang om ook een heteroanamnese af te nemen, het liefst bij iemand die de patiënt als kind heeft meegemaakt en dus informatie heeft over de (vroeg)kinderlijke ontwikkeling. In deze heteroanamnese worden grofweg dezelfde onderwerpen als bovenstaand uitgevraagd, met de focus op de ontwikkeling als kind. Met name de contactlegging, de aanwezigheid van stereotype patronen en rigide gedrag zijn hierbij belangrijke punten. Ook is het mogelijk om bijvoorbeeld bij de werkgever heteroanamnestische gegevens te verzamelen. Deze kan bijvoorbeeld gevraagd kunnen worden of de patiënt zijn werk op tijd af kan krijgen, hoe deze reageert op veranderingen, hoe het contact is met collega’s en of hij met meer dan één taak tegelijk bezig kan zijn6. Verder is het gebruikelijk om ook bij de partner gegevens te verzamelen. Hier gaat het voornamelijk om de kwaliteit van de relatie, de wederkerigheid, de mate van inleving en hoe er gereageerd wordt bij meningsverschillen6. 159 Naast de anamnestische gegevens kan er ook gebruik gemaakt worden van psychologische tests. Recent is er specifiek voor volwassenen een meetinstrument gepubliceerd, de ‘Autisme Spectrum Coefficient11. De betrouwbaarheid en validiteit van dit instrument worden op dit moment verder onderzocht. Naast de bovengenoemde meetinstrument zijn er voornamelijk veel testen voor kinderen en weinig testen voor volwassenen op dit gebied. Ofschoon het geen onderscheidend diagnostisch medium is, wordt er bij psychodiagnostisch onderzoek naar een pervasieve ontwikkelingsstoornis doorgaans een intelligentiemeting gedaan. Het testprofiel bij de groep autistische kinderen is vaak afwijkend. Het ruimtelijk inzicht is meestal vrij goed, evenals het ruimtelijk ordenen van voorwerpen, dit laatste voornamelijk wanneer men zelf de voorwerpen mag aanraken en verplaatsen. De sequentiële analyse en synthese, bijvoorbeeld het spellend ontleden van gesproken taal, zijn meestal minder goed ontwikkeld. Ook taken die een beroep doen op de oog-handcoördinatie, zoals het kopiëren van geometrische figuren, zijn doorgaans problematisch voor deze groep. Op deze wijze ontstaat er een profiel waarbij men op performale taken aanzienlijk beter functioneert dan op verbale taken4. Bij de diagnostiek is het belangrijk dat aandacht wordt besteed aan differentiële diagnostiek. Er moet worden uitgesloten dat het gedrag kan worden verklaard door de aanwezigheid van een obsessiefcompulsieve stoornis, een sociale fobie, ADHD, zwakbegaafdheid, enkele persoonlijkheidsstoornissen of schizofrenie6. Behandeling In de laatste jaren is, niet alleen de zienswijze op het ontstaan van de stoornis, maar ook de zienswijze op de behandelmogelijkheden veranderd. De laatste vijftien jaar wordt autisme voornamelijk gezien als een handicap die in essentie niet is te overwinnen. Wel is het mogelijk om door gerichte stimulatie en door veranderingen in de omgeving de ontwikkeling en het functioneren op tal van terreinen te beïnvloeden12. Met betrekking tot de behandeling beschrijven Timmerman en Foran6 twee belangrijke keuzes: Allereerst de focus van de behandeling: worden de pervasieve kernproblemen zelf behandeld of juist de bijkomende problemen zoals de depressie en de angst (die vaak het gevolg zijn van de kernproblemen)? Hiernaast is er de keuze op welke personen de behandeling gericht wordt. Het lijkt aan te raden om de omgeving te betrekken bij de behandeling, omdat het bijvoorbeeld voor de patiënten moeilijk is om aangeleerde vaardigheden in andere situaties te gebruiken. Ook kunnen interventies in en door de omgeving van de patiënt zorgen voor vermindering van de symptomen. Bij mensen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis worden in de psychologische behandeling de volgende interventies en behandelvormen vaak gebruikt: - Psycho-educatie en kennisoverdracht: Het geven van uitleg over een bepaalde stoornis wordt ook wel psycho-educatie genoemd. Uitleg aan Medisch Journaal, jaargang 31, no. 4 de patiënt en diens partner en/of ouders kan veel herkenning en opluchting geven. De patiënt en de omgeving kunnen de klachten daardoor gemakkelijker plaatsen en krijgen een realistischer beeld over welke symptomen zij op welke wijze kunnen veranderen en wat er niet of moeilijk veranderbaar is13. Kennis van de stoornis geeft ook meer mogelijkheden voor de patiënt en de familie om afgewogen keuzes te maken voor bepaalde therapievormen. - Training in de sociale vaardigheden: De sociale vaardigheden-training richt zich doorgaans op verbetering van functioneel taalgebruik, conversatievaardigheden en het aanleren van impliciete regels voor sociale interactie. Hiernaast wordt geleerd om hinderlijk gedrag te reduceren en te vervangen door meer aangepast gedrag3. Een nadeel van het trainen van sociale vaardigheden is het gebrek aan vermogen om sociale regels te generaliseren of te interpreteren, iets wat kenmerkend is voor de pervasieve ontwikkelingsstoornis. Hierdoor is het niet of in mindere mate mogelijk om in de training geleerde vaardigheden toe te passen in andere situaties. Een voorbeeld hiervan is de volgende situatie: Een jonge vrouw van 25 met het syndroom van Asperger heeft in een sociale vaardigheidstraining zich voorbereid op een sollicitatiegesprek. Ze heeft door oefenen geleerd dat ze voor het gesprek begint, met haar rechterhand de hand schudt van haar gesprekspartner, waarna ze zich voorstelt en op de stoel gaat zitten. Ze neemt een notitieblok mee waar ze enkele vragen op heeft geschreven. Het hele gesprek is in de trainingssituatie meerdere malen geoefend. Wanneer deze vrouw uiteindelijk bij het gesprek komt en kennis wil maken met haar gesprekspartner, steekt deze zijn hand uit om die van haar te schudden. Op dit moment raakt de vrouw volledig in paniek. In haar rechterhand heeft zij het kladblok vast, maar in de training heeft ze geleerd dat ze met deze hand de hand van de man moet schudden. Voor haar is deze situatie onmogelijk geworden. Ze heeft in de trainingssituatie niet geleerd dat ze het blok dan in haar andere hand kan vasthouden en ze kan dit zelf niet bedenken in deze situatie. De jonge vrouw rent weg en laat de man in verwarring achter. Het voorbeeld illustreert hoe moeilijk het is om de sociale vaardigheden in het algemeen te verbeteren. Het oefenen van sociale situaties blijkt meestal alleen zinvol wanneer deze geoefend worden in de situatie waarin ze ook gebruikt worden, zoals op school of op het werk14. - Structureren van de omgeving: Mensen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis hebben doorgaans zeer veel moeite met veranderingen. Ze hebben veel structuur en duidelijkheid nodig om hun wereld voorspelbaar en overzichtelijk te houden15. Ouders, partner, school en de rest van de omgeving kunnen hieraan meewerken door de persoon structuur te geven bij de volgende zaken: a. structuur in de ruimte, door een vaste plek om te eten, te werken enzovoorts. Verder is het aan te raden om de omgeving van deze personen prikkelarm te maken: het risico van overprikkeling bij deze groep is groot. Medisch Journaal, jaargang 31, no. 4 b. structuur in tijd, door het maken van een vast dagschema, het liefst visueel en door het gebruik van een persoonlijke agenda. c. structuur in de benadering. Het is goed om iemand met een pervasieve ontwikkelingsstoornis op consequente en duidelijke manier te benaderen. Bij kinderen is het erg belangrijk om duidelijk te zijn en om hun keuzes beperkt te houden zodat het overzichtelijk blijft, zoals geïllustreerd wordt in de volgende casus: Een simpele activiteit als het nemen van een bad kan voor kinderen met deze stoornis erg verwarrend zijn. Er zijn namelijk erg veel keuzes te maken. Bijvoorbeeld: wanneer je uit bad komt, kun je met allerlei verschillende handdoeken afgedroogd worden. Daarna heb je een scala aan broeken die je aan kan en je kast hangt vol met truien waartussen je moet kiezen, en dan hebben we het nog niet eens over ondergoed. De moeder van Bart, een jongetje van zeven met een pervasieve ontwikkelingsstoornis, lost het als volgt op: Als Bart uit bad komt heeft ze twee handdoeken. Bart kan kiezen tussen de rode en de groene. Zo gaat het ook bij de kleren: hij kan telkens kiezen tussen twee. Dit heeft tot gevolg dat Bart wel het idee heeft dat hij kan bepalen wat er gebeurt, erg belangrijk in zijn geval, maar de keuze en de tijd die het inneemt, blijft wel beperkt. Omdat deze kinderen verschillende stimuli niet kunnen onderscheiden in belangrijkheid, wordt het maken van keuzes doorgaans een moeilijk karwei. Door ook dit te structureren wordt het dagelijks leven voor hen wat overzichtelijker. Daarna kan door, stapje voor stapje kleine veranderingen aan te bieden worden gewerkt aan meer flexibiliteit in de gedragspatronen. - Gedragstherapie: Bij gedragstherapie wordt ongewenst gedrag afgeleerd en gewenst gedrag aangeleerd door belonen en soms ook bestraffen (‘negatieve reïnforcement’). Deze methode is zeer effectief gebleken, maar ook hier is het van belang dat de therapie in de situatie gebeurt waarin het gedrag voorkomt. Ongewenst gedrag thuis moet dus ook in die thuissituatie aangepakt worden, bijvoorbeeld door ‘hometraining’, een therapievorm waarbij de Sociaal Pedagogische Dienst thuis samen met de ouders kijkt welk gedrag gewenst en welk gedrag ongewenst is, waarop gepaste beloningen en straffen volgen16. Het straffen moet niet te zwaar opgevat worden. Meestal gaat het om een tijdelijke time-out, waarbij het kind uit de situatie gehaald wordt en in een andere kamer gezet wordt om even ‘bij te komen’ in een omgeving met minder stimuli. - medicamenteuze behandeling: Er bestaat (nog) geen medicamenteuze behandeling tegen de kernsymptomen van pervasieve ontwikkelingsstoornissen. Wel wordt medicatie soms ingezet om hinderlijk gedrag dat de aanspreekbaarheid en de aanpassing aan de omgeving beïnvloedt te verminderen3. Medicatie dient in dit geval voornamelijk om de symptomen aan te pakken, niet de stoornis16. Naast de hierboven besproken meest belangrijke behandelvormen zijn er nog vele andere reguliere en ook meer alternatieve behandelvormen die ingezet worden. Voorbeelden hiervan zijn logopedie, bewegingstherapie, muziektherapie. 160 Discussie In de dagelijkse praktijk blijkt het niet altijd eenvoudig patiënten met een pervasieve ontwikkelingsstoornis goed te diagnosticeren. Bij de eerste indruk die de patiënt maakt staan niet altijd de kenmerken van de pervasieve ontwikkelingsstoornis op de voorgrond. De klachten waarmee de patiënt zich presenteert zijn vaak andere dan de contactstoornis. Voor de behandeling is het belangrijk dat de problematiek tijdig wordt onderkend. De bejegening en behandeling van iemand met een pervasieve ontwikkelingsstoornis vraagt een andere aanpak dan die van veel andere psychiatrische stoornissen. Co-morbiditeit en de variatie in ernst van een pervasieve ontwikkelingsstoornis maakt de diagnostiek nog eens extra lastig. Literatuur 1. American Psychiatric Association (APA). Diagnostic and statistical manual of mental disorders. 4th ed. Washington DC: APA, 1994. 2. Serra M, Mulder E, Minderaa R. Aan autisme verwante contactstoornissen: klinisch beeld en classificatie. Directieve therapie 2002; 2: 100-121. 3. Breetveld I. Bekwaam maar wereldvreemd. Normaal begaafde volwassenen met een autistische stoornis. De psycholoog 2000; 11: 490-493. 4. Van Engeland H. Autisme en psychosen. In: Vandereycken W, Hoogduin CAL, Emmelkamp PMG (eds). Handboek psychopathologie deel 1. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 1990: 383-401. 161 5. Wing L. Manifestations of social problems in high-functioning autistic people. In: Schopler E, Mesibov GB (eds). High functioning individuals with autism. New York: Plenum press, 1992: 129142. 6. Timmerman R, Foran J, Diagnostiek en behandeling van volwassenen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Directieve therapie 2002; 22: 201-218. 7. Jessurun JH, Verhagen-Redtenbacher. Het Asperger-syndroom in de DSM-IV. Tijdschr psychiatrie 1996; 8: 601-608. 8. Wing L, Gould J. Severe impairments of sociale interaction and associated abnormalities in children. Epidemiology and classification. Journal of Autism and Developmental Disorders 1979; 9: 1129. 9. Lord C, Schopler E, Revick D. Sex differences in autism. Journal of Autism and Developmental Disorders 1982; 12: 317-320. 10. Huber, M. De eenzame wereld van Asperger. Talent 1998; B: 6-8. 11. Baron-Cohen S, Wheelwright S, Skinner R, Martin J, Clubley E. The Autism-Spectrum Quotient (AQ): Evidence from Asperger Syndrome/high-functioning autism, males and females, scientists and mathematicians. Journal of Autism and Developmental Disorders 2001; 31: 5-17. 12. Van Engeland H, Van Haaren E.G. Autisme. Actuele Onderwerpen 1998: 1-21. 13. Van der Veen L. Mediatietherapie bij ouders van kinderen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Directieve therapie 2002; 22: 150-169. 14. Verhagen-Redtenbacher C, Jessurun JH. Diagnose: structurele hapering in casu het Asperger-syndroom. Tijdschr Psychiatrie 1995; 6: 461-475. 15. Lemmens D. Zorg op maat. Engagement 1994: 6-11. 16. Van Berckelaer-Onnes IA, Weber C, Aerts C. Autisme… en dan? Deel 2: reguliere behandelingsmethoden. Engagement 1998: 1-14. Medisch Journaal, jaargang 31, no. 4