Reglement heffing op onbebouwde percelen, gelegen in gebieden

advertisement
Reglement heffing op onbebouwde percelen, gelegen in gebieden bestemd voor wonen
Art. 1:
Art. 5:
Er wordt voor de aanslagjaren 2005 tot en met 2009 een jaarlijkse directe belasting geheven op
onbebouwde gronden gelegen in gebieden bestemd voor wonen, volgens het Gewestplan Kortrijk
(K.B. 04.11.1977 en latere wijzigingen) gelegen in woongebieden met uitzondering van
woonuitbreidingsgebieden en palend aan een openbare weg die voldoende is uitgerust zoals
bepaald in art. 100 van het decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening.
Van de belasting zijn vrijgesteld:
1. De eigenaars van één enkel onbebouwde grond bij uitsluiting van enig ander onroerend goed,
gedurende vijf kalenderjaren die volgen op de verwerving van het goed. De vrijstelling geldt
gedurende vijf aanslagjaren volgend op de inwerkingtreding van dit reglement, indien het goed op
dat tijdstip reeds verworven is.
2. De eigenaars van een onbebouwde grond die aanpalend is aan het perceel waarop de woning
van de eigenaar zich bevindt en waarmee deze grond een harmonisch en/of functioneel onderdeel
vormt, voor zover dit verworven is voor 1 januari 2005.
3. De Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de door de Vlaamse Maatschappij voor
Sociaal Wonen erkende sociale huisvestingsmaatschappijen.
4. Het OCMW.
5. Het Stadsontwikkelingsbedrijf.
6. De ouders met kinderen ten laste, beperkt tot één onbebouwde grond per kind ten laste,
gedurende tien kalenderjaren die volgen op de verwerving van het goed. De vrijstelling geldt
gedurende tien aanslagjaren volgend op de inwerkingtreding van dit reglement, indien het goed
op dat tijdstip reeds verworven is.
7. De eigenaars van onbebouwde gronden die, krachtens een overheidsbeslissing niet mogen
worden bebouwd, of op gronden die werkelijk voor land- of tuinbouw worden gebruikt.
8. De eigenaars van onbebouwde gronden die gebruikt worden als gemeenschapsvoorziening.
9. De eigenaars van onbebouwde gronden die omwille van stedenbouwkundige redenen niet meer
in aanmerking komen voor het oprichten van een volwaardige woning.
10. De eigenaars van onbebouwde gronden waarvan ze pas in de loop van het kalenderjaar
voorafgaand aan het belastingsjaar eigenaar zijn geworden, zijn gedurende het eerste en het
tweede belastingsjaar vrijgesteld.
11. Indien blijkens een notariële akte, een onbebouwd perceel waarop de belasting voor het
aanslagjaar verschuldigd is, in de loop van het aanslagjaar niet langer aan de
belastingplichtige toebehoort, wordt het, ingaand op de 1ste van de maand waarin de
onderhandse verkoopsovereenkomst werd gesloten of, bij gebreke daaraan, waarin de
notariële akte verleden is, vrijgesteld voor de resterende periode van het aanslagjaar.
12. Indien voor een onbebouwd perceel in de loop van het aanslagjaar een
stedenbouwkundige vergunning voor de oprichting van een voor bewoning bestemd
gebouw is verleend, wordt het, ingaand op de 1ste van de maand waarin de vergunning werd
verleend, vrijgesteld voor de resterende periode van het aanslagjaar.
Art. 2:
Als onbebouwde grond wordt beschouwd, elk kadastraal perceel gelegen in gebieden bestemd
voor wonen, volgens het Gewestplan Kortrijk (K.B. 04.11.1977 en latere wijzigingen) gelegen in
woongebieden met uitzondering van woonuitbreidingsgebieden en palend aan een openbare weg
die voldoende is uitgerust zoals bepaald in art. 100 van het decreet houdende de organisatie van
de ruimtelijke ordening, waarvoor op 1 januari van het dienstjaar geen niet vervallen
stedenbouwkundige vergunning voor de oprichting van een voor bewoning bestemd gebouw is
verleend.
Art. 3:
§ 1. De belasting is verschuldigd door de eigenaar op 1 januari van het aanslagjaar.
§ 2. In geval van overdracht onder levenden, wordt de hoedanigheid van eigenaar beoordeeld op
de datum van de authentieke akte tot vaststelling van de overdracht.
§ 3. Indien er erfpacht, opstalrecht of vruchtgebruik bestaat, is de belasting verschuldigd door de
erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker en subsidiair door de eigenaar of naakte eigenaar.
§ 4. In geval van mede-eigendom, is iedere mede-eigenaar belastingschuldig voor zijn wettelijk
deel.
Art. 4:
§ 1. De belasting wordt vastgesteld op 1 euro per vierkante meter oppervlakte van het onbebouwd
perceel. Vanaf het aanslagjaar 2009, voor de eigenaars van één enkel onbebouwd perceel,
wordt de belasting vastgesteld op 0,50 euro per vierkante meter oppervlakte van het
onbebouwd perceel.
§ 2. De belasting wordt berekend per onbebouwde grond.
Art. 6:
§ 3. Elk gedeelte van een vierkante meter wordt steeds als een volledige vierkante meter
beschouwd. De minimum aanslagvoet bedraagt 250 Euro per onbebouwde grond.
§ 1. Elke belastingplichtige moet uiterlijk op 31 oktober van het aanslagjaar aangifte doen door
middel van een formulier dat hem/haar toegezonden wordt door het stadsbestuur van Kortrijk,
Financiële dienst, Grote Markt 54, 8500 Kortrijk.
§ 4. Vanaf het derde aanslagjaar wordt, voor een zelfde eigenaar van een zelfde
onbebouwde perceel, de belasting verhoogd met 0,50 euro per vierkante meter oppervlakte
van het onbebouwd perceel en vanaf het vijfde aanslagjaar terug verhoogd met 0,50 euro
per vierkante meter oppervlakte van het onbebouwd perceel. Vanaf het aanslagjaar 2008
gelden deze verhogingen evenwel niet voor eigenaars van één enkel onbebouwd perceel.
§ 2. Wie geen aangifteformulier ontving, moet het document afhalen of aanvragen bij het
stadsbestuur Kortrijk, Financiële dienst, Grote Markt 54, 8500 Kortrijk.
§ 3. De correct ingevulde, gedag- en genaamtekende aangifte moet binnen de hierboven gestelde
termijn worden ingediend bij het stadsbestuur Kortrijk, Financiële dienst, Grote Markt 54, 8500
Kortrijk.
Art. 12:
Art. 7:
§ 1. Bij gebrek aan aangifte binnen de in art. 6 vastgestelde termijn of bij onvolledige, onjuiste of
onnauwkeurige aangifte wordt de belastingplichtige ambtshalve belast volgens de gegevens
waarover het stadsbestuur beschikt, onverminderd het recht van bezwaar en beroep.
§ 2. Vooraleer over te gaan tot de ambtshalve vaststelling van de belasting, betekent het College
van Burgemeester en Schepenen aan de belastingplichtige, per aangetekend schrijven, de
motieven om gebruik te maken van deze procedure, de elementen waarop de aanslag is
gebaseerd evenals de wijze van bepaling van deze elementen en het bedrag van de belasting.
§ 3. De belastingplichtige beschikt over een termijn van dertig dagen volgend op de datum van
verzending van de betekening om zijn opmerkingen schriftelijk voor te dragen.
Art. 8:
§ 1. De overeenkomstig art. 9 ambtshalve ingekohierde belasting wordt vermeerderd met
volgende belastingsverhogingen:
1. Eerste overtreding: 20% verhoging van de verschuldigde belasting;
2. Tweede overtreding: 50% verhoging van de verschuldigde belasting;
3. Vanaf de derde overtreding: 100% verhoging van de verschuldigde belasting.
§ 2. Bij de bepaling van het toe te passen percentage van de belastingsverhogingen worden de
vorige overtredingen inzake aangifte in aanmerking genomen die werden vastgesteld voor de
laatste vier aanslagjaren die het aanslagjaar voorafgaan waarvoor de nieuwe overtreding werd
vastgelegd.
§ 3. De belastingsverhogingen bedragen in toepassing van §1 minimaal 25 €.
§ 4. Het bedrag van deze verhoging wordt eveneens ingekohierd.
Art. 9:
De belasting wordt ingevorderd bij wege van een kohier dat vastgesteld en uitvoerbaar verklaard
wordt door het College van Burgemeester en Schepenen.
Art. 10:
De belasting moet betaald worden binnen twee maanden na de verzending van het aanslagbiljet.
Art. 11:
De verkoper van een onbebouwd perceel is verplicht binnen de twee maanden na het verlijden
van de notariële akte aan het stadsbestuur mee te delen:
1. volledige identiteit en adres van de nieuwe eigenaar
2. datum van de akte en naam van de notaris
3. nauwkeurige aanduiding van het verkochte perceel
Het college van burgemeester en schepenen verleent ambtshalve ontheffing van overbelastingen
die voortvloeien uit materiële vergissingen op voorwaarde dat die door de administratie werden
vastgesteld of door de belastingschuldige aan de administratie werden bekendgemaakt binnen de
drie jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting werd gevestigd, en de aanslag niet reeds
het voorwerp is geweest van een bezwaarschrift, dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve
beslissing nopens de grond (Hfdst. 7 van het W.I.B., m.b.t. artikel 376 en artikel 55 §2 van het
Algemeen Reglement op de Gemeentelijke Comptabiliteit).
Art. 13:
§ 1. De belastingschuldige kan bezwaar indienen tegen deze belasting bij het College van
Burgemeester en Schepenen.
§ 2. Het bezwaarschrift moet, op straffe van nietigheid, schriftelijk worden ingediend, en worden
gemotiveerd. De indiening kan gebeuren door verzending of door overhandiging.
§ 3. Deze indiening, moet op straffe van verval, gebeuren binnen een termijn van drie maanden
vanaf de derde kalenderdag volgend op de datum van de verzending van het aanslagbiljet
waarop de bezwaartermijn vermeld staat of vanaf de kennisgeving van de aanslag.
§ 4. Van het bezwaarschrift wordt een ontvangstbewijs afgegeven, binnen de vijftien
kalenderdagen na de indiening ervan.
Art. 14 :
De belasting wordt ingevorderd overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 30 mei
2008 betreffende de vestiging en de invordering van de provincie- en gemeentebelastingen
en de bepalingen van de procedure voor de deputatie of voor het college van burgemeester
en schepenen, inzake bezwaarschrift tegen een provincie- of gemeentebelasting.
Download