Follow-up na bariatrische heelkunde: uitwerken van een praktijkrichtlijn voor de huisartsenpraktijk. Vandewalle Thijs, Universiteit Gent Promotor: Prof. dr. Dirk Avonts, Universiteit Gent Copromotor: Dr. Siegfried Provoost, Universiteit Gent Master of Family Medicine Masterproef Huisartsgeneeskunde 1 Abstract Context: Tijdens mijn opleiding kwam ik meermaals in aanraking met patiënten die klachten ontwikkelden ten gevolge van nutriëntendeficiënties na bariatrische chirurgie. Ik wou weten of dit te wijten was aan een gebrekkige follow-up na dergelijke ingrepen en hoe die follow-up idealiter georganiseerd moet worden. Inleiding: Bij zwaar obese patiënten wordt af en toe beslist om een bariatrische ingreep uit te voeren. Deze vermageringschirurgie kent op vlak van gewichtsverlies en aanpak van comorbiditeiten uitstekende resultaten. Maar door het aanpassen van het gastro-intestinaal stelsel worden micronutriënten in veel mindere mate opgenomen zodat deficiënties kunnen optreden. Een screening via regelmatige bloednames laat toe om tekorten in een vroeg stadium op te sporen . Deze controles worden echter regelmatig verwaarloosd door artsen en patiënten. Waarom worden deze postoperatieve bloedanalyses al te vaak genegeerd? Methode: Via semigestructureerde interviews werden 13 geïncludeerde patiënten systematisch bevraagd over hun kennis, de ontvangen informatie en de wijze waarop informatie werd gegeven. Resultaten: Patiënten met een goede kennis over de follow-up zijn duidelijk meer gemotiveerd om deze bloedonderzoeken te laten uitvoeren. Deze kennis wordt best onthouden indien de informatie op een mondelinge en schriftelijke manier wordt overgebracht. Ook de kennis van potentiële complicaties is hoger indien de patiënt van de verschillende hulpverleners voldoende uitleg kreeg. Een oudere leeftijd en een langere periode na de ingreep hebben beiden een negatieve invloed op de motivatie van de patiënten. Patiënten met een lagere score op vlak van motivatie gaan bijgevolg ook minder frequent langs bij hun huisarts ter controle. Ten slotte treden er effectief minder deficiëntiegerelateerde klachten op bij patiënten die zich accuraat laten opvolgen. Conclusie: Naast het feit dat er wel degelijk een verband bestaat tussen een accurate follow-up en het minder optreden van klachten onthouden we vooral dat patiënten met een mindere kennis omtrent de opvolging ook minder gemotiveerd zijn. Daarnaast spelen ook de tijdsduur na de ingreep en de leeftijd een rol in de motivatie. Sleutelwoorden: bariatrische chirurgie, deficiënties, screening Contact: [email protected] 2 1. Bariatrische heelkunde en de huisarts ............................................................................ 4 1.1. Inleiding ...................................................................................................................... 4 1.2. Indicatiestelling .......................................................................................................... 6 1.3. Info voor de patiënt en preoperatieve onderzoeken .............................................. 6 1.4. De operatie zelf .......................................................................................................... 8 1.4.1. De aanpasbare maagring = restrictief ............................................................... 9 1.4.2. Verticale gastroplastie volgens Mason = restrictief......................................... 9 1.4.3. Roux-en-Y gastric bypass = malabsorptie ...................................................... 10 1.5. Complicaties na de ingreep ..................................................................................... 10 1.5.1. Complicaties op korte termijn ......................................................................... 10 1.5.2. Complicaties op lange termijn ......................................................................... 12 1.5.2.1. Recidief gewichtstoename ........................................................................ 12 1.5.2.2. Nutriëntendeficiënties .............................................................................. 12 1.5.2.2.1. IJzer ........................................................................................................ 13 1.5.2.2.2. Vitamine B12 ......................................................................................... 13 1.5.2.2.3. Foliumzuur............................................................................................. 14 1.5.2.2.4. Vitamine B1/thiamine ......................................................................... 14 1.5.2.2.5. Vitamine D en calcium .......................................................................... 15 1.5.2.2.6. Andere micronutriënten ....................................................................... 15 1.5.2.2.7. Substitutietherapie ............................................................................... 16 2. Gouden standaard follow-up .......................................................................................... 16 3. Semigestructureerd interview via vragenlijst .............................................................. 20 3.1. Vraagstelling ............................................................................................................. 20 3.2. Methodologie ............................................................................................................ 20 3.3. Resultaten ................................................................................................................. 22 4. Discussie ........................................................................................................................... 35 5. Conclusie .......................................................................................................................... 37 6. Praktijkverbeterend project: implementeren van de gouden standaard. .................. 38 7. Referenties ....................................................................................................................... 40 8. Bijlage ............................................................................................................................... 44 3 1. Bariatrische heelkunde en de huisarts 1.1. Inleiding Al jaren horen we dat in de westerse wereld het probleem van obesitas zodanige proporties aanneemt dat patiënten niet langer louter ethetische bezwaren vermelden. Meer en meer worden zij er zich van bewust dat obesitas ook heel wat medische problemen met zich mee kan brengen. Overgewicht en obesitas zijn 2 aparte begrippen die we als volgt kunnen definiëren: bij overgewicht spreken we van een BMI (= Body Mass Index) (gewicht / lengte²) tussen 25 en 30. Bij een BMI hoger dan 30 kunnen we van obesitas spreken. We kunnen hier nog een onderscheid maken tussen matige (3035), ernstige (35-40) en morbide obesitas (>40), waarbij vanzelfsprekend de kans op gezondheidsproblemen toeneemt bij een hogere BMI. In de meeste Europese landen is dit gezondheidsprobleem verantwoordelijk voor zo’n 80% van de type II diabetes mellitus, 35% van de ischemische hartziektes en 55% van de hypertensieve aandoeningen. (Frühbeck et al., 2013) Ook artrose, respiratoire problemen, galblaaspathologie, infertiliteit en psychosociale problemen kunnen uitgelokt worden door obesitas. Samen met de daarnet vermelde pathologieën geeft obesitas aanleiding tot een verminderde kwaliteit van leven, een afgenomen levensverwachting en een zware economische tol omwille van het excessieve gebruik van medische kosten en toegenomen werkverlet. (Kelly et al., 2008) Onderzoek van de WHO (World Health Organization) wijst uit dat op dit ogenblik wereldwijd meer dan 1 miljard mensen overgewicht heeft en minstens 300 miljoen mensen lijden aan obesitas of zwaarlijvigheid. De prevalentie van ernstig overgewicht in de leeftijdscategorie 20 – 60 jaar in België blijkt zo’n 10% te zijn. Geschat wordt dat de toename van de prevalentie van overgewicht in de komende 20 jaar zal oplopen tot 60%. Ook bij kinderen vanaf 4 jaar is er een sterke toename van overgewicht; deze kinderen hebben bijgevolg op latere leeftijd een verhoogde kans op obesitas. Hoofdreden voor deze ontwikkeling blijkt vooral in onze levenswijze te schuilen; onze voeding is steeds rijker aan vetten en calorieën terwijl de bevolking alsmaar minder gaat bewegen. (WHO, 2013) Anderzijds kan obesitas tevens veroorzaakt worden door een sterke erfelijke factor, hormonale stoornissen (bv. schildklierproblemen) of door de inname van bepaalde geneesmiddelen die gewichtstoename kunnen bevorderen. (Frühbeck et al., 2013) 4 Niet voor niets beschouwt de WHO obesitas als een echte chronische ziekte en bestempelt ze deze zelfs als een epidemie. (Kelly et al., 2008) Obesitas is dus een gigantisch probleem voor onze samenleving, waarvoor oplossingen gezocht moeten worden. De meest voor de hand liggende keuze ligt in het aanpassen van de levensstijl. Voedingsdiëten zijn er naar ieders smaak en hun duur schommelt van enkele dagen tot levenslang. Met de diëten die in verschillende weekbladen worden aangeprezen, kunnen er op korte tijd wel enkele ettelijke kilo’s kwijtgespeeld worden, maar meestal lossen deze het probleem op lange termijn niet op. Het is daarom van essentieel belang dat meerdere vertrouwenspionnen (diëtist, huisarts, psycholoog, …) zorgen voor advies en opvolging van het voedingspatroon. (WHO, 2013) Naast diëten is voldoende beweging ook een belangrijke factor in het aanpakken van overgewicht. Vandaag de dag zijn er talrijke (commerciële) bewegingsprogramma’s die mensen met overgewicht stap voor stap laten bewegen zonder grote risico’s op gezondheidsklachten uit te lokken. Als je begint met sporten gaat je lichaam de opgeslagen vetvoorraad aanspreken. Men raadt aan om dagelijks minstens 30 minuten intensief te bewegen. (Frühbeck et al., 2013) Deze goede aanbevelingen worden echter door patiënten al te vaak als te belastend beschouwd en daarom zoeken deze naar “meer gemakkelijke” oplossingen. Vermageringsmedicatie is één van deze mogelijke oplossingen. Er bestaan op de markt heel wat vermageringspillen; meestal willen zij de eetlust remmen en/of de opname van vetten beperken. Deze medicatie mist echter meestal zijn doeltreffendheid omwille van slechte compliantie, het vaak optreden van neveneffecten en het gemis aan gewichtsverlies op lange termijn. Daarnaast bestaat er bij deze medicatie vaak een afhankelijkheidsprobleem. De chirurgische behandeling van obesitas is ongetwijfeld het “trending topic” in dit gezondheidsthema; in talloze maandbladen en tabloids worden de schitterende vermageringsresultaten - die deze operaties opleveren - uitgebreid besproken. Doordat deze bariatrische heelkunde zo besproken wordt in de media, wordt een zware ingreep soms tot een bagatel verzwakt, wat leidt tot een vals veiligheidsgevoel. 5 1.2. Indicatiestelling Veel patiënten dienen zich aan bij de huisarts met de hulpvraag voor bariatrische heelkunde. Om in aanmerking te komen voor een obesitasingreep gelden vaste criteria die in 1991 door het National Institute of Health (NIH) werden opgesomd. Deze criteria werden vastgelegd in drie Koninklijke Besluiten (3/8/2007, 29/4/2008 en 29/7/2010). Deze criteria zijn: • Ouder zijn dan 18 jaar. • Over een BMI beschikken hoger dan 40 kg/m2. • Over een BMI beschikken hoger dan 35 kg/m2 met diabetes of arteriële hypertensie (>140/90 mm Hg ondanks 3 antihypertensiva) of OSAS (obstructief slaapapnoesyndroom) of reeds een voorgaande bariatrische ingreep ondergaan hebben. • Een gedocumenteerd dieet hebben gevolgd gedurende het afgelopen jaar zonder blijvend succes. • Het ontvangen van een multidisciplinair gunstig advies, geformuleerd door een chirurg, een endocrinoloog of internist en een klinisch psycholoog. Over de letterlijke toepassing van de hantering van deze criteria bestaat echter heel wat controverse. Zo is er kritiek dat de BMI, waarmee een patiënt consulteert, slechts een momentopname is in het totale gewichtsverloop van de patiënt gedurende jaren. Zo kan dit gewicht een eindpunt zijn van een zoveelste gevolgd dieet maar ook het maximum gewicht waarmee een patiënt zomaar consulteert. Hierdoor kan het voor die eerste groep patiënten heel frustrerend zijn te moeten vernemen dat ze worden geweigerd omdat ze niet voldoen aan de criteria. 1.3. Info voor de patiënt en preoperatieve onderzoeken Patiënten bij wie bariatrische chirurgie wordt overwogen, dienen steeds een preoperatieve screening te ondergaan net als voor elke andere grote abdominale chirurgie. Alvorens - in samenspraak met de patiënt - te besluiten bariatrische chirurgie toe te passen, dient de patiënt grondig te worden geïnformeerd door de huisarts over 6 het behandeltraject, de prognose en de risico’s die verbonden zijn aan de behandeling. De belangrijkste aandachtspunten voor de patiënt zijn: • Veranderingen in dieet, beweging en gedrag die noodzakelijk zijn na chirurgie. • Voordelen, consequenties en risico’s van de ingreep en de noodzaak van levenslange follow-up. • De mogelijkheid tot het bekomen van beperkte resultaten (effect op gewicht en comorbiditeit) na de ingreep. Het is dus heel belangrijk om de patiënt vooraf te informeren over heel wat belangrijke zaken. De patiënt moet namelijk ad vitam heel wat zaken indachtig blijven houden, om mogelijke problemen postoperatief te vermijden. Deze belangrijke informatie kan door verschillende pionnen in de multidisciplinaire poel worden verschaft; zowel de huisarts, de specialist als de diëtist dienen dit in praktijk uit te voeren. Deze informatie kan volgens de gewoonte van de hulpverlener schriftelijk (d.m.v. een brochure), mondeling of beide worden overgebracht. Het ganse proces start natuurlijk bij de huisarts; daar zal de gekende patiënt ofwel zelf het gewichtsprobleem aankaarten ofwel aangesproken worden door de arts omtrent zijn of haar gewichtsproblemen. De huisarts zal, idealiter in samenwerking met een diëtiste, de patiënt nauwgezet opvolgen en adviezen over zijn of haar levensstijl meegeven. Zo kan er stelselmatig via een gezonde en evenwichtige voeding, aangevuld met een verhoogde lichaamsbeweging, een positief effect op het gewicht worden verwacht. Eenmaal deze interventies hun effect missen en de patiënt gewichtsgerelateerde comorbiditeiten (zoals diabetes, hypertensie, cordecompensatie, …) begint te ontwikkelen, bestaat soms de noodzaak tot verwijzing naar een bariatrisch chirurg, nadat de vermageringsheelkunde uitgebreid werd belicht. De net vernoemde potentiële comorbiditeiten moeten steeds door de huisarts worden gediagnosticeerd en zo nodig efficiënt aangepakt worden. Vaak gebeurt deze verwijzing ook sneller op uitdrukkelijke wens van de patiënt, meestal uit esthetisch standpunt. Bij de chirurg wordt na een grondige anamnese en dito klinisch onderzoek nagegaan of de patiënt de gewenste opgelegde criteria effectief haalt. Bij een positief resultaat wordt het ganse traject van de preoperatieve onderzoeken tot aan de follow-up besproken. Het is hierbij 7 belangrijk dat de chirurg de huisarts op de hoogte houdt van de stand van zaken omtrent goedkeuring en het verdere pad dat de patiënt preoperatief nog moet doorlopen. Er wordt vervolgens, door de chirurg zelf, in willekeurige volgorde, een consult bij de diëtist, de klinisch psycholoog of psychiater en de internist geregeld. De diëtist gaat, meestal via gebruik van een eetdagboek, de voedingsanamnese van de patiënt uitpluizen. Hij of zij gaat de patiënt reeds voorbereiden op de mogelijke voedingsproblemen die kunnen optreden kort na de operatie en daarnaast ook voedingsadviezen op lange termijn bespreken. Door de psycholoog wordt naast een zorgvuldige bevraging van de sociale situatie (gezin, werk, opleiding, sociaal netwerk) uiteraard ook veel aandacht besteed aan het huidig eetgedrag en de eventuele problemen daaromtrent. Ook de motivatie om iets te doen aan het probleem obesitas is belangrijk; dit moet blijken uit vroegere dieetervaringen en de welwillendheid tegenover extra lichaamsbeweging. Daarnaast zal de psycholoog via een grondige anamnese nagaan of er geen eetproblemen (zoals boulimie of psychotische stoornissen) aan de basis liggen van het gewichtsprobleem; dit zijn namelijk contra-indicaties voor een bariatrische ingreep. De patiënt voorbereiden op levensstijlwijzigingen na de operatie behoort ook tot het takenpakket van de psycholoog. Een consult bij de internist (meestal een gastro-enteroloog of endocrinoloog) wordt ook vastgelegd. Na het uitsluiten van een internistische oorzaak van het gewichtsprobleem (bv. hypothyreoïdie) wordt er steeds een gastroscopie uitgevoerd en zo nodig aanvullend een echo abdomen. Uiteindelijk vertrouwt de chirurg de patiënt opnieuw terug aan de huisarts voor de organisatie van essentiële preoperatieve onderzoeken. De uitvoering van een uitgebreide bloedname, een elektrocardiogram (met zo nodig advies van cardioloog) en een Rx thorax worden door de huisarts gecoördineerd. Ook de preoperatieve vragenlijst, die peilt naar specifieke voorgeschiedenis en medicatie-inname, worden samen met de patiënt overlopen. 1.4. De operatie zelf De ingreep zelf gaat natuurlijk door in het ziekenhuis en is dus minder relevant voor de huisarts. Een aantal zaken omtrent de operatie dienen echter tot de kennis van de 8 huisarts te behoren. Zo bestaan er verschillende types bariatrische ingrepen; onder te verdelen in de restrictieve en de malabsorptieve ingrepen. De aanpasbare maagband en de gastroplastiek vallen onder de restrictieve ingrepen daar zij door verkleining van het maagvolume de hoeveelheid voedingsbestanddelen pogen te beperken. Onder de malabsorptieve ingrepen vallen de biliopancreatische diversie en de duodenale switch; bij deze operaties wordt het verteringsproces beïnvloed zodat voedingsbestanddelen niet of minder worden opgenomen. Deze ingrepen worden echter nog weinig uitgevoerd en bijgevolg hieronder niet vermeld. De Roux-en-Y gastric bypass, “de gouden standaard”, combineert de beide werkingsmechanismen. We bespreken nu kort even de daarnet vermelde, meest voorkomende bariatrische operaties. In de bijlage gaan we ons vervolgens verder focussen op de techniciteit, de (contra-) indicaties en de resultaten. 1.4.1. De aanpasbare maagring = restrictief De aanpasbare maagring was tot enkele jaren geleden de meest uitgevoerde operatie in Europa. Deze methode wordt in de literatuur ingedeeld onder de restrictieve ingrepen. Een aanpasbare maagring is net als andere bariatrische ingrepen geïndiceerd bij een patiënt met morbide obesitas of met een BMI hoger dan 35 in de aanwezigheid van comorbiditeiten. (Busetto et al., 2002) Tegenwoordig wordt deze ingreep, omwille van onvoldoende resultaat en vooral door het frequent optreden van postoperatieve complicaties, niet vaak meer uitgevoerd. Dit type ingreep gebeurt doorgaans in het ziekenhuis in daghospitalisatie of met een opname van één nacht. Noot: zie bijlage 1.4.2. Verticale gastroplastie volgens Mason = restrictief De Mason methode werd meer dan 30 jaar geleden ontwikkeld door prof. dr. Mason. Bij deze verticale “verkleiningsplastie” van de maag wordt een soort voormaag geconstrueerd, door het aan elkaar vastmaken van de voor- en achterzijde van de maag met nietjes. Deze ingreep wordt dus eveneens ondergebracht bij de restrictieve ingrepen. Een hospitalisatie van twee tot drie dagen is steeds noodzakelijk. Noot: zie bijlage 9 1.4.3. Roux-en-Y gastric bypass = malabsorptie Deze operatie geldt als de gouden standaard voor het verkrijgen van gewichtscontrole over lange termijn bij een ernstige vorm van obesitas. Dit is een ingreep die restrictie en malabsorptie combineert. Enerzijds is er de restrictie waarbij het volume van de maag verkleind wordt. Zo worden er minder calorieën ingenomen door een vervroegd verzadigingsgevoel. Anderzijds is er de malabsorptieve fase, met een verplaatsing van de dundarmen ten opzichte van elkaar, waardoor niet alle voedselbestanddelen worden opgenomen. Ook bij deze ingreep wordt een hospitalisatieduur van twee tot drie dagen voorzien. Noot: zie bijlage 1.5. Complicaties na de ingreep De ingreep zelf kan, net als alle andere operaties, specifieke complicaties met zich meebrengen. We kunnen ze onderverdelen in problemen op korte (< 3 maanden na de ingreep) en problemen op lange termijn (> 3 maanden na de ingreep). Daarnaast zijn er natuurlijk nog de, hieronder niet vermelde, complicaties die na elke ingreep kunnen optreden zoals een DVT, een wondinfectie, een bloeding, … 1.5.1. Complicaties op korte termijn De mogelijke snelle kortetermijnsproblemen worden hieronder per type ingreep kort vernoemd en besproken. De diagnose en behandeling van deze mogelijke complicaties behoort tot het terrein van de bariatrische chirurg, doch een huisarts dient steeds bedacht te zijn op deze potentiële complicaties. (Fried et al., 2007) Potentiële complicaties na de aanpasbare maagring: • Lekkage aan de inspuitpoort (11%) De poort wordt in 90% van de gevallen vervangen. • Band slipping: Verschuiving van het maagbandje waardoor de inhoud van de maag groter wordt en de gewenste resultaten niet worden gehaald. (3,9%) Bij ongeveer 30% van deze gevallen wordt het bandje verwijderd. • Erosie van het bandje door de maagwand (0,9%) Maagring moet verwijderd worden. 10 • Een infectie van de maagband (0,3%) Maagring moet verwijderd worden. • Necrose van de maagwand (0,05%) Gastrectomie is steeds noodzakelijk. Potentiële complicaties na verticale gastroplastie: • Abcedatie of fistelvorming ter hoogte van de hechtingslijn kan leiden tot peritonitis (0,1%) • Vertraagde maaglediging kan leiden tot misselijkheid en vomitus in de eerste postoperatieve maand • Loslating van de nietjes leidt tot een gewichtstoename in 50% van de gevallen Potentiële complicaties na een gastric bypass: • Dumping syndroom komt vaak voor (15-20%). ten gevolge van de ongewone hyperosmolaire inhoud van de darm kan er vocht vanuit de bloedbaan in de darm komen. Als gevolg van die verhoogde concentratie aan voedingsstoffen zou er ook een verhoogde vrijzetting zijn van gastro-intestinale hormonen die dan verantwoordelijk zijn voor de vasomotorische klachten. Er kunnen zich zowel vasomotorische (flushing, zweten, lichthoofdigheid, lage bloeddruk) als gastrointestinale klachten (abdominale pijn, misselijkheid, diarree) manifesteren. Dumping syndroom kan zowel vroege (10-30 minuten na de maaltijd) en late (13 uur na de maaltijd) klachten veroorzaken. In een meerderheid van de gevallen (75%) zal het om de vroege klachten gaan. • Lekkage ter hoogte van de anastomose (0 tot 5,6%). De eerste symptomen die bij een lek kunnen optreden zijn tachycardie, respiratoire distress en koorts. Deze complicatie blijkt meer voor te komen bij mannen, bij patiënten met een hoger BMI en bij patiënten met diabetes mellitus. Snelle chirurgische revisie is steeds noodzakelijk. (Fernandez et al., 2004) • Postoperatieve bloeding ter hoogte van één van de anastomosen (0,6-4%). Dit vereist meestal geen interventie, maar opvolging is noodzakelijk. (Mehran et al., 2003) • Uitzetting van de resterende maag na een paralytische ileus of een mechanische obstructie. Deze complicatie is zeldzaam maar kan mogelijk letaal zijn. (Maggard et al., 2005) 11 • Stenose van de gastro-jejunostomie (6-20%). Therapeutische ballondilatatie via gastroscopie is meestal succesvol. (Schneider et al., 2003) • Cholelithiasis (38%). 41% van deze groep ontwikkelt klachten. Dit kan verklaard worden door het snelle gewichtsverlies dat leidt tot de ontwikkeling van galstenen. (Patel et al., 2009) 1.5.2. Complicaties op lange termijn 1.5.2.1. Recidief gewichtstoename Bariatrische chirurgie biedt zeker geen garantie op initieel succesvol gewichtsverlies of het levenslang behouden van het gewenste resultaat. Zo zal meer dan de helft van de behandelde patiënten, 10 jaar na de ingreep, reeds een 20 tot 50 % van het gewichtsverlies terug hebben aangeworven. De belangrijkste redenen, die deze recidieve gewichtstoename verklaren, zijn het niet naleven van levensstijlwijzigingen, het verwaarlozen van een accurate follow-up en het voorop stellen van onrealistische doelstellingen voor de ingreep. (Torres and Rubio, 2011) 1.5.2.2. Nutriëntendeficiënties Een belangrijk postoperatieve complicatie na bariatrische chirurgie die tot dusver nog niet ter sprake is gekomen, maar echter het onderwerp van deze thesis omvat, ligt in de nutriënten- en vitaminedeficiënties die kunnen optreden. Na elke bariatrische ingreep is de kans op voedingsdeficiënties namelijk (sterk) verhoogd; de opsporing en de aanpak van deze problemen behoort tot het takenpakket van de huisarts. (Fried et al., 2007) Dit hangt ten eerste samen met de hoeveelheid voeding die wordt gegeten en ten tweede met de chirurgisch aangebrachte anatomische veranderingen, die gevolgen hebben voor de opname van voedingsstoffen. Bij de restrictieve ingrepen is dit risico uiteraard veel minder groot dan bij een malabsorptieve ingreep, doch zeker niet onbestaande. (Bal et al., 2012). Het advies is dan ook het dagelijks gebruik van een multivitaminepreparaat na elke ingreep. Voor de maagband geldt dat de suppletie 100% van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH) moet bevatten. Bij de gastric bypass wordt zelfs minimaal 200% van de ADH vitaminesuppletie geadviseerd. Door de chirurgische veranderingen van de maag wordt de hoeveelheid maagzuur en intrinsic factor, dat met het voedsel in contact komt, sterk verminderd. Dit heeft gevolgen voor de opname in de dunne darm. 12 De meest voorkomende nutriëntendeficiënties na bariatrische chirurgie zijn het tekort aan ijzer, vitamine B1, vitamine B12, vitamine D en calcium. Deze deficiënties kunnen een grote verscheidenheid aan klachten geven. Het is daarom van groot belang dat het hemoglobine, de ijzer- en vitamine B12-voorraad en het calciummetabolisme bij patiënten na een bariatrische ingreep jaarlijks en levenslang wordt gemonitord (Richtlijn Morbide Obesitas, 2011). 1.5.2.2.1. IJzer Bij een volwassen persoon is de inname van één tot twee mg ijzer per dag vereist om een mogelijke microcytaire (ferriprieve) anemie te vermijden. De potentiële deficiëntie aan ijzer na een gastric bypass kan enerzijds verklaard worden door een verminderde opname van ijzer omwille van het wegvallen van het zure milieu van de maag; dit milieu verandert normaliter ijzer van Fe3+ naar het makkelijker te absorberen Fe2+. Anderzijds wordt het absorptieoppervlak van het duodenum en het proximale jejunum vermeden door de introductie van de bypass. (Mason et al., 2005) Preoperatieve screening voor ferriprieve anemie is ook steeds vereist om mogelijke symptomatische anemie tijdens of kort na de ingreep te vermijden. Deze deficiëntie is de grootste oorzaak voor het optreden van postoperatieve anemie. (Rhode et al., 1999) Een jaar na de uitvoering van een gastric bypass wordt de incidentie van ijzerdeficiëntie geschat op 20 tot 40%, al dan niet symptomatisch. (Brolin, 2004) De kans op ijzerdeficiëntie blijkt nog op te lopen als we de patiënten wat langer opvolgen, tot zo’n 49% vier jaar postoperatief. (Skroubis et al., 2002) Na verticale gastroplastiek blijkt er bij zo’n 32% van de patiënten ijzerdeficiëntie op te treden. (Kalfarentzos et al., 2001) 1.5.2.2.2. Vitamine B12 De aangeraden dagelijkse inname van vitamine B12 is ongeveer 2,4 µg. Een tekort aan deze vitamine leidt tot de ontwikkeling van macrocytaire (pernicieuze) anemie. Daarnaast kan een vitamine B12-deficiëntie (< 200 pg/ml) neurologische gevolgen hebben, zoals tintelingen in de vingers, paresthesieën, geheugenverlies, coördinatiestoornissen of ataxie en spierzwakte in de benen. (NIH, 1998) In de normale maag wordt met behulp van hydrolyse de vitamine B12 uit het voedsel geïsoleerd, vervolgens in het duodenum aan de intrinsic factor gebonden om dan uiteindelijk in het terminale ileum te worden opgenomen. Bij een gastric bypass wordt het zure milieu van 13 de maag gemist, het duodenum ontweken door de bypass en de contacttijd in het terminale ileum verkort. Dit alles leidt tot een verminderde beschikbaarheid van vitamine B12 in het lichaam. De incidentie van vitamine B12-deficiëntie na een gastric bypass blijkt zo’n 30% te zijn tot negen jaar postoperatief. (Kushner, 2000) De normale menselijke reserve aan vitamine B12 kan zo’n twee tot vijf jaar de tekorten compenseren, waardoor deze deficiëntie jaren na de ingreep de kop kan opsteken. (Oh and Brown, 2003) Patiënten die een verticale gastroplastiek ondergingen, bleken 5 tot 12 maanden na de ingreep geen vitamine B12-deficiëntie te vertonen; doch blijkt supplementaire inname aan te raden. (Rhode et al., 1999) 1.5.2.2.3. Foliumzuur Foliumzuur, met een aangeraden dagelijkse inname van 50 µg, wordt voornamelijk geabsorbeerd in het eerste derde van de dundarm, maar daarnaast (in mindere mate) ook in de rest van de dundarm. Door het afgenomen absorptieoppervlak bij een gastric bypass leidt dit tot mogelijke foliumzuurdeficiënties. Vitamine B12 acteert eveneens als co-enzym bij de omvorming van foliumzuur tot een absorbeerbaar molecule; bij een tekort aan vitamine B12 resulteert dit dus onherroepelijk ook tot foliumzuurdeficiënties. Incidenties van 9 tot 35% zijn gekend. (Brolin, 2001) Een andere studie spreekt van 22% kans op deficiëntie twee jaar postoperatief bij patiënten die een multivitaminepreparaat innemen. (Brolin, 2002) Dit kan verklaard worden omdat mettertijd bacteriën foliumzuur gaan produceren in de dundarm ter compensatie. (Mallory and Macgregor, 1991) Een tekort aan foliumzuur kan aanleiding geven tot macrocytaire anemie en bij vrouwen met een kinderwens een sterk verhoogde kans op potentiële congenitale verwikkelingen. (Xanthakos and Inge, 2006) Na een restrictieve ingreep blijkt er toch een duidelijk lager percentage van de patiënten foliumzuurtekorten te ontwikkelen. Twaalf maanden postoperatief treden er toch opvallend meer deficiënties op dan vijf maanden postoperatief. (Cooper et al., 1999) 1.5.2.2.4. Vitamine B1/thiamine Vitamine B1 wordt vooral geabsorbeerd in het jejunum en ileum. Een tekort aan deze vitamine na bariatrische chirurgie kan te wijten zijn aan frequent braken en/of 14 malabsorptie. (Chang et al., 2004) Specifieke neurologische verschijnselen kunnen voorkomen bij thiaminedeficiënties, waarbij de verschijnselen van een (Wernicke) encefalopathie of neuropathie zich binnen enkele weken na de operatie kunnen manifesteren, terwijl patiënten soms pas jaren na de operatie met symptomen van een myelopathie consulteren. (Juhasz-Pocsine et al., 2007) De incidentie van thiaminedeficiëntie na bariatrische heelkunde is dus beschreven, maar blijkt uiterst zeldzaam. In een studie die 168.010 patiënten na de ingreep volgt, blijken er negenetwintig gevallen (0.0002%) van thiamine tekorten op te treden. (Chang et al., 2004) Een andere retrospectieve studie die vijftig patiënten na gastric bypass opvolgt, toont één patiënt (0,18%) die een Wernicke encefalopathie ontwikkelt binnen de drie tot vijf maanden postoperatief. (Chaves et al., 2002) 1.5.2.2.5. Vitamine D en calcium Ook calcium- en vitamine D-deficiënties kunnen optreden na het uitvoeren van een bariatrische ingreep. Het duodenum en proximale jejunum zijn de plaatsen waar de opname van calcium optimaal is. Vitamine D wordt vooral opgenomen in het distale jejunum en ileum. De mogelijke malabsorptie van vitamine D speelt een verminderde opname van calcium nog verder in de hand. Door een verminderde concentratie calcium in het bloed wordt de productie van parathyroïd hormoon versterkt, wat zorgt voor vrijlating van calcium uit het bot. Zo kan dit op termijn leiden tot botverlies en bijgevolg osteoporose. (Scibora et al. 2012). Een studie van Brolin toont aan dat twee jaar na een gastric bypass bij 10% van de patiënten een calcium tekort en bij 51% een vitamine D – deficiëntie optreedt. (Brolin et al., 2002) Een andere studie toont aan dat negen jaar na een gastric bypass bij zo’n 29% van de patiënten een duidelijk verhoogde spiegel parathyroïd hormoon vast te stellen is. (Goode et al., 2004) 1.5.2.2.6. Andere micronutriënten Ook vitamine A en zink kunnen potentieel na een malabsorptieve ingreep te weinig worden opgenomen, wat kan leiden tot respectievelijk nachtblindheid en haarverlies. Bij 10% van de patiënten wordt na een gastric bypass vitamine A -deficiëntie vastgesteld. (Brolin et al., 2005) Zinktekorten worden één jaar postoperatief bij 42,5% van de patiënten vastgesteld. (Sallé et al., 2010) Zeker bij de gastric bypass komen eiwitondervoeding en hypoalbuminemie voor in 3 tot 18% van de gevallen, door de 15 combinatie van intolerantie voor eiwitrijke voeding en malabsorptie en dit meestal drie tot zes maanden postoperatief. (Faintuch et al., 2004). 1.5.2.2.7. Substitutietherapie Om deze mogelijke deficiënties te vermijden is het uitermate belangrijk dat de patiënt kiest voor een gevarieerde en evenwichtige voeding met een hoge voedingswaarde. Variatie is van belang voor de aanbreng van verschillende soorten vitaminen en mineralen; maar het vermijden van suiker- en vethoudende voedingsbestanddelen blijft echter noodzakelijk. (Heber et al., 2010. De aanbeveling op vlak van eiwitinname geldt dat 10 tot 15% van de totale energie-inname (zo’n 60-120 g eiwit per dag) noodzakelijk is. Ook moet de vochtinname worden geëvalueerd; dehydratie is immers een punt van zorg omdat patiënten in eerste instantie mogelijk bang zijn om teveel te drinken. Het is daarnaast ook belangrijk dat de patiënt op regelmatige tijdstippen eet gezien er geen grote hoeveelheden voedsel meer kunnen worden gegeten. Patiënten kunnen vitaminesupplementen innemen om or de verminderde opname in het lichaam en de bijgevolg deficiënte laboresultaten te compenseren. Ondanks het adequate gebruik van een standaard multivitaminepreparaat (bestaande uit ijzer, foliumzuur en thiamine) toonde één studie aan dat bijna alle patiënten na gastric bypass desondanks toch nog nood hebben aan extra nutritionele supplementatie. (Gasteyger et al., 2008) De meest toegediende nutriënten, naast een multivitaminepreparaat, zijn calcium (1000 mg, éénmaal per dag), vitamine D (800 IU, éénmaal per dag) en vitamine B12 ( intramusculair, éénmaal per drie maanden). Bij een preventief beleid kunnen deze supplementen oraal worden ingenomen. Bij correcties van tekorten moeten de supplementen parenteraal toegediend worden. Dit geldt voor alle micronutriënten, uitgezonderd calcium. (Fried et al., 2007) (Laville et al., 2005) 2. Gouden standaard follow-up Het is aannemelijk dat regelmatige multidisciplinaire follow-up na bariatrische chirurgie leidt tot meer gewichtsverlies en een tijdig ingrijpen bij eventuele complicaties. Het is daarom van essentieel belang om via een nauwgezette follow-up deze deficiëntiegerelateerde symptomen te vermijden. Periodieke en systematische bloedtesten door de huisarts kunnen de micronutriënten namelijk steeds in kaart 16 brengen. Al te vaak verwaarlozen patiënten deze noodzakelijke follow-up, met als gevolg dat de kwaliteit van leven een serieuze knauw kan krijgen door nutriëntentekorten. (Aills et al., 2008) Er wordt aan alle patiënten die een bariatrische ingreep ondergingen, aangeraden zich na één maand op micronutriënten te laten screenen en daarnaast ook andere bloedtesten te laten controleren. Daarna is 3-maandelijkse bloedcontrole noodzakelijk gedurende het eerste jaar postoperatief. In het tweede jaar postoperatief kan deze controle zesmaandelijks gebeuren en daarna wordt deze bloedtest idealiter jaarlijks ad vitam herhaald. (Fried et al, 2007) De patiënt wordt voor de ingreep ook reeds geïnformeerd over mogelijke symptomen die veroorzaakt worden door nutriëntentekorten. Indien deze klachten optreden, dient de patiënt zich steeds snel bij de huisarts te melden. Men raadt aan om volgende bloedtesten tijdens de periodieke bloedname te controleren: PBO, nuchter glucose (HbA1c bij diabetes patiënten), ALT, AST, bilirubine, creatinine, vitamine B12, 25-(OH) vitamine D3, ferritine, calcium, TSH, albumine, Hba1c, magnesium, zink, foliumzuur en albumine. (Richtlijn Morbide obesitas, 2011) (Brolin et al., 1998) Aan de hand van jaarlijkse bloedresultaten kan de vitaminesubstitutie continu gewijzigd worden zodat men snel kan anticiperen op potentiële symptomen, veroorzaakt door vitaminedeficiënties. (Mechanick et al., 2013) Studies (Fried et al., 2007) (Mechanick et al., 2009) toonden aan dat de compliantie bij de patiënten voor de follow-up dramatisch slecht is. Daarom is het als huisarts heel belangrijk om die follow-up steeds aan te moedigen en te ondersteunen. Ook het gebruik van essentiële substitutiepreparaten wordt door de patiënten af en toe over het hoofd gezien, met soms zware deficiënties tot gevolg. (Gasteyger et al., 2008) Voor de registratie van het gewichtsverlies en problemen hieromtrent is het eveneens belangrijk dat de patiënt zich levenslang laat opvolgen door de huisarts. Zeker patiënten die een gastric banding lieten uitvoeren, moeten qua gewicht van nabij worden opgevolgd. De huisarts kan zo eventueel bij een ongewenst resultaat, in overleg met de chirurg, de beslissing nemen om de maagband aan te passen of zelfs te laten verwijderen. (Fried et al., 2007) Ik maakte een flowchart op waarbij we stap voor stap de obese patiënt gaan volgen tijdens de ganse cascade die een bariatrische ingreep met zich meebrengt. De 17 omkaderde stappen in volle lijnen zijn contactmomenten die zich afspelen bij de huisarts; de onvolledige lijnen wijzen op consultaties bij andere hulpverleners zoals de specialist, diëtist, … Deze flowchart kan een handleiding zijn voor iedere huisarts die een obese patiënt begeleidt bij een bariatrische ingreep. Het is hierbij steeds belangrijk als huisarts om op ieder contactmoment het belang van de levenslange follow-up te benadrukken. 18 Patiënt (> 18 jaar) met ernstige obesitas (BMI > 35) Niet-medicamenteuze adviezen (levensstijl, dieet, beweging) Toepassen van NIH-criteria Doorverwijzing naar bariatrisch chirurg i.h.k.v.. advies en keuze type ingreep Onvoldoende gewichtsverlies na verschillende pogingen Overwegen bariatrische heelkunde: uitgebreide uitleg omtrent ingreep, resultaten en potentiële complicaties Consult diëtist: voedingsanamnese Huisarts delegeert preoperatieve screening i.h.k.v. ingreep Consult psycholoog: psycholog. screening Consult internist (+ gastroscopie) Preoperatieve onderzoeken: bloedonderzoek, ECG en Rx thorax 6-maandelijkse controle tijdens het 2de jaar na de ingreep: screening naar nutriëntentekorten en peilen naar gewichtsverlies Uitvoeren van de bariatrische ingreep 3-maandelijkse controle (bloedonderzoek + gewichtsverlies) in het 1ste jaar postoperatief Enkele dagen post-op: wondcontrole, opsporen complicaties, uitleg omtrent belang follow-up Controle bloedonderzoek na 1 maand Jaarlijkse follow-up controle ad vitam: Bloedcontrole i.h.k.v. nutriëntenstatus Peilen naar gewichtsverlies en quality of life Uitsluiten andere postoperatieve complicaties 19 3. Semigestructureerd interview via vragenlijst 3.1. Vraagstelling Allereerst kijk ik of er een verband te vinden is tussen de postoperatieve bloedcontroles en het al dan niet optreden van klachten gerelateerd aan vitaminedeficiënties. Een potentiële associatie tussen de motivatie van de patiënt inzake follow-up en de duur na de ingreep wordt eveneens opgespoord. Daarnaast stel ik me nog de volgende vragen: - Kan er een onderscheid worden gemaakt op basis van leeftijd of beroep van de behandelde patiënt? - Is er een verband tussen de verworven uitleg omtrent de potentiële complicaties en de kennis van de patiënt? - Hoe is de kennis van de patiënten omtrent de follow-up en heeft deze een weerslag op de effectieve opvolging? 3.2. Methodologie Uit de medische dossiers van de praktijk waar ik als HAIO werk, kon ik 23 patiënten destilleren die in het verleden een bariatrische ingreep ondergingen. De datum van de operatie, de leeftijd van de patiënten, het type operatie, de follow-up bloedcontroles en het al dan niet optreden van vitaminedeficiëntie gerelateerde symptomen kan ik als belangrijkste informatie uit de dossiers halen. Vervolgens stelde ik een vragenlijst op waarbij er bij de patiënten gepeild wordt naar de kennis over eventuele bijwerkingen, de kwantiteit en kwaliteit van de uitleg, de kennis qua follow-up en de motivatie qua follow-up. Dit interview werd, in samenspraak met mijn promotor, telefonisch afgewerkt met de patiënten. Tijdens het afnemen van deze interviews ondervond ik meteen het arbeidsintensieve aspect van een telefonisch interview; enerzijds in het kunnen contacteren van de patiënt en anderzijds ook de duur van een dergelijk interview. Initieel merkte ik dat de patiënten heel geïnteresseerd waren in het onderwerp van mijn onderzoek en maar al te graag wilden meewerken aan het interview. De eerste acht interviews verliepen aldus heel vlot, maar na deze periode vond ik het veel moeilijker om de patiënten te contacteren en te motiveren om deel te nemen aan het onderzoek. De voornaamste redenen tot niet deelnemen aan het onderzoek waren gewenste privacy 20 omtrent de ingreep, geen tijd om deel te nemen en het feit dat enkele patiënten niet meer in de praktijk van mijn PO langskwamen. Zo kon ik uiteindelijk 13 patiënten includeren in het onderzoek; deze patiënten werden vervolgens, ongeacht het type operatie, subjectief gequoteerd op basis van kennis (van bijwerkingen en follow-up), kwantiteit van uitleg en motivatie. De quotering werd als volgt toegepast: • Wat betreft de kennis omtrent de bijwerkingen van de ingreep worden de patiënten een score toegekend die evenredig verloopt met het aantal gekende bijwerkingen. Indien de patiënt op de hoogte is van de potentiële vitaminedeficiënties, krijgt deze in vergelijking met de andere postoperatieve bijwerkingen een hogere score. • De score van de uitleg wordt enerzijds berekend aan de hand van de hoeveelheid uitleg die de patiënt subjectief vermeldt en anderzijds van hoeveel verschillende hulpverleners de uitleg verleend werd. • De kennis omtrent de follow-up wordt getoetst aan de huidige Europese richtlijnen en krijgt vervolgens een gepaste score. Hierbij wordt er rekening gehouden dat patiënten die aangeven dat zesmaandelijks ad vitam een controle noodzakelijk is, in vergelijking met patiënten die een jaarlijkse, levenslange controle vermelden - conform de richtlijnen- een minder hoge score verkrijgen. • De motivatie van de patiënt om zich te laten opvolgen wordt subjectief geëvalueerd en vervolgens zo precies mogelijk gequoteerd. Hierbij moeten we natuurlijk wel rekening houden met de oprechtheid van de patiënt. • De manier van informatieverschaffing wordt via de vragenlijst subjectief geëvalueerd en verdeeld in mondelinge of schriftelijke informatieverschaffing of een combinatie van beide. 21 3.3. Resultaten De kennis over de follow-up postoperatief wordt grondig geanalyseerd en vervolgens in verband gebracht met de motivatie omtrent de follow-up. (grafiek 1) Men kan hier al snel een duidelijk tendens vinden; zo blijkt dat patiënten die goed op de hoogte zijn over de follow-up ook duidelijk meer gemotiveerd zijn om deze bloedonderzoeken te laten uitvoeren. Een duidelijke visie van de patiënt over de noodzaak en het belang van de opvolging blijkt dus een positief effect te hebben op de motivatie. In de medische dossiers kunnen we de operatiedata van alle geïnterviewde patiënten gaan opsporen en deze tijdspannen na de operatie gaan associëren met de motivatie van de patiënt om een goede follow-up te vrijwaren. (grafiek 2) We bemerken zo opnieuw een opvallende trend die dit keer aantoont dat hoe langer de operatie geleden is, hoe lager de motivatie van de patiënt om zich grondig te laten opvolgen. Daardoor lijkt het me aangeraden als huisarts om deze patiënten een extra duwtje in de rug te geven zodat ook zij zich beter zullen laten opvolgen. Naast de operatiedatum vinden we in de medische dossiers eveneens of er reeds in het verleden klachten zijn opgedoken te wijten aan postoperatieve vitaminedeficiënties. (grafiek 3) Als we het antwoord op deze vraag gaan evalueren aan de hand van de motivatie van de patiënt, blijkt dat die patiënten met een sterke motivatie ook opvallend minder klachten ontwikkelen. Echter bij patiënten met een matige tot lage motivatie zullen er frequenter problemen, gerelateerd aan vitaminedeficiënties, opduiken. De periode tussen de opeenvolgende bloedonderzoeken, zoals deze in de medische dossiers wordt vastgesteld, wordt tevens in verband gebracht met de motivatie van de patiënt. (grafiek 4) We zien zo dat de sterk gemotiveerde patiënten sneller zullen langsgaan bij de huisarts voor een bloedonderzoek. Concreet zullen patiënten met een sterk gequoteerde score qua motivatie om de zes maanden tot één jaar langsgaan bij de huisarts voor een bloedonderzoek. Minder gemotiveerde patiënten blijken slechts om de 2 tot 4 jaar langs te gaan voor een bloedcontrole. De tijdspanne tussen de postoperatieve bloedonderzoeken kan ook geassocieerd worden aan het al dan niet optreden van klachten gerelateerd aan vitaminedeficiënties. (grafiek 5) Uit deze resultaten blijkt dat de patiënten die zich regelmatig laten opvolgen 22 door de huisarts ook opvallend minder klachten gaan ontwikkelen. Bijkomend blijkt ook dat bij patiënten die deze nauwgezette follow-up uit het oog verliezen en zich bijgevolg minder snel laten opvolgen, duidelijk sneller klachten op de voorgrond treden. Deze resultaten steunen dus het opzet van de levenslange, adequate follow-up na een bariatrische heelkunde. Er dient echter te worden vermeld dat er ondanks een goede follow-up toch nog bij enkele patiënten vitaminedeficiëntiegerelateerde klachten kunnen optreden. Als we ons focussen op de leeftijd van de geïnterviewde patiënten, blijkt dat naarmate de leeftijd van de patiënt hoger is dan 70 jaar, de motivatie tot follow-up toch wat minder goed is. Oudere patiënten (> 70 jaar) kunnen dus, meer dan jongere patiënten, een extra duwtje in de rug gebruiken. (grafiek 6) Ook het beroep van de patiënt wordt in kaart gebracht en geanalyseerd aan de hand van de uitgevoerde follow-up bloedonderzoeken. (grafiek 7) We zien zo bijvoorbeeld dat patiënten die thuis een (arbeidsintensief) landbouwbedrijf runnen, duidelijk minder geneigd zijn om hun opvolging te vrijwaren. Deze patiënten gaven zelf tijdens het interview ook aan dat drukte op het werk een belangrijke reden is tot verwaarlozen van de follow-up. Anderzijds kunnen we echter weinig andere conclusies trekken, te wijten aan het beperkt aantal patiënten. Als we de naar de kennis omtrent mogelijke bijwerkingen van een bariatrische ingreep peilen bij de geïnterviewden en deze verworven kennis gaan associëren aan de hoeveelheid uitleg die elke patiënt afzonderlijk kreeg, zien we enkele opmerkelijke resultaten. (grafiek 8) Zo valt het snel op dat de patiënten die aangeven dat ze van verschillende hulpverleners voldoende informatie hebben gekregen, ook duidelijk de meeste kennis hebben omtrent de mogelijke bijwerkingen van de operatie. Daaruit kunnen we afleiden dat de inzet vanuit het perspectief van de hulpverlener op vlak van communicatie en toetsen van kennis, zeker zijn nut heeft voor de patiënt. Daarnaast blijkt dat ook dat de patiënten die de indruk weinig uitleg te hebben gekregen, ook duidelijk minder kennis bezitten omtrent de complicaties. Er wordt ook bevraagd op welke manier de patiënten hun informatie kregen van de verschillende hulpverleners. Deze informatie kan immers mondeling, schriftelijk (brochures, brieven,…) of via een combinatie van beide verschaft worden. (grafiek 9) 23 Uit de resultaten van de interviews blijkt dat de patiënten die de meeste kennis over het onderwerp bezitten, zowel mondelinge als schriftelijke informatie kregen. De combinatie blijkt dus het meest tot de patiënten door te dringen. Het laten nalezen van informatie uit brochures of brieven, na uitgebreide mondelinge uitleg, lijkt dus zeker een belangrijk voordeel voor de patiënt te bieden. Tijdens het telefoongesprek gaan we bij de patiënten eveneens polsen wat zij zelf denken over de follow-up na een bariatrische ingreep. Vinden zij dat de ze zelf het initiatief moet nemen? Ligt de verantwoordelijkheid volledig bij de huisarts of moet er sprake zijn van een gedeelde verantwoordelijkheid voor de follow-up? We gaan deze mening van de geïnterviewde patiënten in associatie brengen met de gequoteerde motivatie op vlak van follow-up. (grafiek 10) Hieruit blijkt dat de weinig tot matig gemotiveerde patiënten de verantwoordelijkheid voor de follow-up volledig bij de huisarts willen leggen. Zij willen dus dat de huisarts de opvolging strak delegeert. De goed gemotiveerde patiënten vinden dan anderzijds dat het initiatief bij de patiënt zelf ligt, of gedeeld moet worden tussen huisarts en patiënt. 24 10 Kennis opvolging 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 0 2 4 6 8 10 Motivatie Grafiek 1: x-as: de gequoteerde motivatie inzake follow-up y-as: de kennis omtrent de follow-up 25 aug/13 Operatiedatum apr/12 nov/10 jul/09 feb/08 okt/06 mei/05 jan/04 sep/02 0 2 4 6 8 10 Motivatie Grafiek 2: x-as: de gequoteerde motivatie inzake follow-up y-as: de operatiedata van de geïnterviewde patiënten 26 10 Motivatie 9 8 7 6 5 Legende: 4 Klachten ontwikkeld 3 2 Geen klachten ontwikkeld 1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 Geïnterviewde patiënten Grafiek 3: x-as: as: optreden van klachten gerelateerd aan vitaminedeficiënties y-as: dee gequoteerde motivatie inzake follow-up follow 27 50 Periode tussen bloednames 45 (in maanden) 40 35 30 25 20 15 10 5 0 0 2 4 6 8 10 Motivatie Grafiek 4: x-as: de gequoteerde motivatie inzake follow-up y-as: de tijdspanne waarin de bloedcontroles gebeuren 28 Periode tussen bloednames (in maanden) 50 45 40 35 30 25 Legende: 20 Klachten ontwikkeld Geen klachten ontwikkeld 15 10 5 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 Geïnterviewde patiënten Grafiek 5: x-as: as: optreden van klachten gerelateerd aan vitaminedeficiënties y-as: as: de tijdspanne tij waarin de bloedcontroles gebeuren 29 80 Leeftijd (in jaar) 75 70 65 60 55 50 45 40 35 30 0 2 4 6 8 10 Motivatie Grafiek 6: x-as: de gequoteerde motivatie inzake follow-up y-as: de leeftijd van de geïnterviewde patiënten 30 50 Periode tussen bloednames 45 (in maanden) 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Beroep van geïnterviewde patiënten Grafiek 7: x-as: as: de professie van de geïnterviewde patiënten y-as: as: de tijdspanne waarin waar de bloedcontroles loedcontroles gebeuren 31 10 Kennis bijwerkingen 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 0 2 4 6 8 10 Uitleg Grafiek 8: x-as: de hoeveelheid uitleg die de patiënt verworven heeft y-as: de kennis omtrent de postoperatieve complicaties 32 10 Kennis bijwerkingen 9 8 7 6 5 4 Legende: Mondelinge informatie 3 2 Mondelinge + schriftelijke informatie 1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 Geïnterviewde patiënten Grafiek 9: x-as: as: de manier waarop de patiënten hun informatie verwierven y-as: as: de tijdspanne tijdspa waarin de bloedcontroles gebeuren 33 10 Motivatie 9 8 7 6 Legende: 5 Initiatief bij patiënt 4 Gedeeld initiatief Initiatief bij huisarts 3 2 1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 Geïnterviewde patiënten Grafiek 10: x-as: wie neemt het voortouw inzake follow-up follow up neemt y-as: as: de gequoteerde motivatie inzake follow-up follow 34 4. Discussie Een studie van Vidal et al. toont aan dat de loss-to-follow-up na bariatrische heelkunde zo’n 17,5% bedraagt en de hoofdreden tot gebrekkige opvolging lijkt vooral een werkgerelateerd probleem (namelijk tijdsgebrek) te zijn. Bij 45% van deze groep patiënten blijkt dan nog eens dat zij reeds in de eerste twee jaren na de operatie hun follow-up verwaarloosden. Het feit dat deze bariatrische ingrepen vooral voorkomen in de leeftijdscategorie van de werkende mens speelt hierin natuurlijk een belangrijke rol. In de resultaten van de interviews (grafiek 7) kunnen we een gelijkaardige trend opmerken. Zo zien we dat arbeidsintensieve beroepen een negatief effect op de opvolging veroorzaken. (Vidal et al., 2014) Andere redenen die een loss-to-follow-up zouden kunnen veroorzaken zijn bijvoorbeeld de preoperatieve BMI-waarde, de leeftijd en het geslacht. Uit onderzoek blijkt dat een hogere preoperatieve BMI waarde een aanleiding zou zijn tot verminderde motivatie ten aanzien van de follow-up. Op vlak van de leeftijd en geslacht kan er geen significant resultaat worden gevonden, doch bij patiënten jonger dan 45 jaar lijkt er toch een grotere kans op lost to follow-up na de ingreep. (Vidal et al., 2014) Een verklaring voor dit resultaat kan gevonden worden in het feit dat oudere patiënten vaker naar de huisarts gaan omwille van andere contactredenen en zo tegelijkertijd een follow-up consult of bloedcontrole wordt uitgevoerd. (Welch et al., 2011) (Moroshko et al., 2012) Uit de resultaten van de interviews merken we echter op vlak van motivatie eerder een toename naarmate een jongere leeftijd van de patiënt (grafiek 6). De jongere patiënten geven zelf ook aan dat zij in de toekomst wel eens minder gemotiveerd zouden kunnen zijn tot follow-up. Dit kunnen we eveneens opmerken in grafiek 2; waar we zien dat hoe langer de operatie geleden is, hoe minder de patiënt gemotiveerd blijkt te zijn om zich te laten opvolgen. De relationele en sociale status van de geopereerde patiënt blijkt eveneens een belangrijke rol te spelen in de motivatie tot follow-up. Eens een patiënt met een beperkte sociale status geïdentificeerd wordt, kan men de patiënt’s autonomie benadrukken door motivatieversterkende interviews. (Sockalingam et al., 2013) Er is duidelijk een beter resultaat op vlak van gewichtsverlies te zien bij de patiënten die op frequente basis langsgaan bij de huisarts voor een follow-up controle. Deze resultaten doen vermoeden dat enerzijds het contact met hulpverleners belangrijk lijkt te zijn om de patiënten te motiveren tot optimaal gewichtsverlies. Anderzijds hebben 35 patiënten, die sterk gemotiveerd zijn om hun lichaam gezond te houden, meer de neiging zullen hebben om regelmatig langs te gaan bij de zorgverlener. Bijgevolg blijkt dat patiënten met een ongewenst resultaat op vlak van gewichtsverlies (< 50% EWL = excess weight loss) ook minder snel geneigd zijn om hun follow-up te verzekeren. (Compher et al., 2012) In de literatuur kunnen we al een duidelijke associatie vinden tussen de uitleg verleend door de hulpverlener en de kennis die de patiënt vergaard heeft. Als de patiënt de uitleg van de arts duidelijk begrepen heeft, dan zal hij ook zelfverzekerd aangeven dat hij voldoende kennis bezit. Ook zal een arts, die de subjectieve indruk heeft dat de patiënt de materie niet begrijpt, de uitleg als onvoldoende beschouwen. (Street R.L., 1992) Als er een concordantie bestaat tussen de subjectieve evaluatie van zowel arts als patiënt, dan wijst dit ofwel op het feit dat de patiënt de informatie niet begrijpt ofwel op het verkeerdelijk inschatten door de arts van de informatieoverdracht. (Hagihara and Tarumi, 2006) Ook uit de resultaten van de interviews blijken er gelijkaardige resultaten op te duiken. Er is zeker een positieve associatie tussen zowel de verworven uitleg en de gekende informatie omtrent de bijwerkingen van de ingreep (grafiek 8). De doortastendheid en de helderheid van de uitleg blijkt een belangrijke invloed te hebben op de kwantiteit van de verworven informatie, zowel op vlak van behandeling als op vlak van follow-up. (Street R.L., 1992) De adequate uitleg van de arts verschaft belangrijke informatie voor de patiënt die zowel een motie van vertrouwen tussen beide partijen verzekert alsook de toepassing van goede geneeskunde toelaat. (Vieder et al., 2002) Zowel de frequentie als de duur van de contacten tussen arts en patiënt spelen een rol in de kwantiteit en kwaliteit van de informatieverschaffing. (Inui and Carter, 1985) Het gebruik van een brochure in combinatie met mondelinge communicatie blijkt de tevredenheid van de patiënt sterk te verbeteren. Het onthouden van de verworven informatie blijkt met pure mondelinge communicatie onvoldoende te zijn maar het gebruik van een extra brochure blijkt deze kennis iets te versterken. Een andere studie toont een bewezen waarde van een brochure op zowel de tevredenheid én de kennis van de patiënt. Naar analogie van deze laatste resultaten blijkt, uit de verworven interviews, dat er toch wel opvallend betere kennis over mogelijke bijwerkingen aanwezig is bij de 36 patiënten die een combinatie van mondelinge en schriftelijke informatie verkregen (grafiek 9). (Merle et al., 2011) (Garrud et al., 2001) Anderzijds toont de literatuur ook aan dat het gebruik van een verstaanbare, goed beschreven vocabularium de kans op betere verwerving van kennis kan stimuleren. (Merle et al., 2005) 5. Conclusie Patiënten die zich regelmatig laten opvolgen door de huisarts gaan minder klachten ontwikkelen ten gevolge van het optreden van deficiënties. Hoe langer de operatie geleden is en/of hoe ouder de patiënt is, hoe minder de patiënt gemotiveerd blijkt te zijn om regelmatig op controle te komen. Patiënten met een betere kennis over de opvolging lijken ook duidelijk meer gemotiveerd te zijn om de follow-up ter harte te nemen. Kennis over de verwikkelingen na een vermageringsingreep is duidelijk meer aanwezig bij patiënten die zelf aangeven voldoende uitleg van de verschillende hulpverleners te hebben gekregen. De uitleg wordt volgens dit onderzoek best via zowel mondelinge als schriftelijke wijze overgeleverd. Weinig gemotiveerde patiënten zijn sneller geneigd zijn om hulp van de huisarts te aanvaarden en de verantwoordelijkheid met hem of haar te delen. 37 6. Praktijkverbeterend project: implementeren van de gouden standaard. De potentiële verwaarlozing van de accurate follow-up na een bariatrische ingreep kunnen we zowel in de literatuur als in de resultaten van het onderzoek vaststellen. De gekende complicaties, te wijten aan vitaminedeficiënties, blijven hierdoor frequent opduiken. Om het optreden van deze postoperatieve complicaties te doen afnemen, dienen we in de toekomst in te spelen op de motivatie van de patiënten. Door het ganse proces van de manama heb ik enkele ideeën bedacht die kunnen helpen bij het implementeren van de gouden standaard in de follow-up. Zo kan bijvoorbeeld de huisarts de patiënt hulp aanbieden om zich op het vlak van de postoperatieve follow-up extra te laten ondersteunen. Uit de afgenomen interviews doken er daaromtrent ook heel wat ideeën op. Zo werd er door de patiënten vaak verwezen naar de tandarts die jaarlijks een herinneringsbrief rondstuurt voor de jaarlijkse tandcontrole. Omdat uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de motivatie tot follow-up opvallend vermindert naarmate de duur na de ingreep toeneemt, is dat nog een extra stimulans om op lange termijn een betere opvolging te verzekeren aan de hand van een herinneringsbericht. Er kan vervolgens worden nagedacht over de wijze en het tijdstip waarop deze herinnering kan gebeuren. Moet dit gestart worden vanaf het eerste jaar na de ingreep of pas vanaf jaar drie postoperatief? Hieromtrent blijkt na uitpluizen van de medische dossiers en de exploratie van de literatuur, dat de neiging tot loss-to-follow-up vooral optreedt vanaf het derde jaar postoperatief. Daarom lijkt het ook aangeraden om de patiënten vanaf dat derde jaar na de operatie te begeleiden bij de follow-up aan de hand van een jaarlijks herinneringsbericht. Over de wijze waarop deze herinnering kan worden uitgevoerd, kan eveneens nagedacht worden. Ten eerste moet er een goed gebruik van het medische softwarepakket verzekerd worden. Door het maken van een zorgdossier “bariatrische heelkunde” kunnen we een werkplan opmaken zodat het medisch programma ons jaarlijks herinnert aan de noodzaak van een nieuwe bloedcontrole. Vervolgens kan er via brief, sms of e-mail een bericht worden gestuurd naar de patiënten om hen te herinneren aan een nieuw bloedonderzoek. Er kan uiteindelijk ook nagedacht worden over de specifieke doelgroep voor deze herinnerineringsberichten. Er kan bijvoorbeeld geopteerd worden om enkel een beperkte, niet-gemotiveerde groep aan te spreken. Ook de leeftijd kan gebruikt worden 38 als criterium. Omtrent de duur van de herinnering en denk ik dat de literatuur en de resultaten van het onderzoek eensgezind zijn. Idealiter worden de herinneringsberichten ad vitam voortgezet gezien de kans op loss-to-follow-up toeneemt naarmate de duur postoperatief vordert. Het lijkt me ook aan te raden om deze herinnering bij alle postoperatieve patiënten rond te sturen, ongeacht de motivatie van de patiënt. Voor de sterk gemotiveerde patiënten kan men dit herinneringsbericht nutteloos vinden, maar uit de interviews blijkt echter dat ook deze patiënten voorspellen dat dit bericht hen in de toekomst zal kunnen helpen. 39 7. Referenties 1. Aills L., Blankenship J., Buffington C., Furtado M., Parrott J. Health Sciences Section Ad Hoc Nutrition Committee: ASMBS Allied health nutritional guidelines for the surgical weight loss patient. Surg Obes Relat Dis 2008;4:S73–108. 2. Bal B.S., Finelli F.C., Shope T.R., Koch T.R. Nutritional deficiencies after bariatric surgery. Nat Rev Endocrinol. 2012 Sep; 8(9): 544-56. 3. Brolin R.E., Gorman J.H., Gorman R.C., Petschenik A.J., Bradley L.B., Kenler H.A. Prophylactic iron supplementation after Roux-en-Y gastric bypass: a prospective, double-blind, randomized study. Arch Surg. 1998;133:740–4. 4. Brolin R.E. Gastric bypass. Surg Clin North Am. 2001 Oct;81(5):1077-95. 5. Brolin R.E. Bariatric surgery and long-term control of morbid obesity. The journal of the American medical association. 2002; 22: 2793-2796. 6. Brolin R.E. Postoperative complications in the context of risk:benefit. Surg Obes Relat Dis. 2005; 1(3): 343-7. 7. Busetto L., Segato G., De Marchi F., Foletto M., De Luca M., Caniato D., Favretti F., Lise M., Enzi G. Outcome predictors in morbidly obese recipients of an adjustable gastric band. Obes Surg. 2002 Feb;12(1):83-92. 8. Chang CG, Adams-Huet B, Provost DA. Acute post-gastric reduction surgery (APGARS) neuropathy. Obes Surg. 2004; 14(2): 182-9. 9. Chaves L.C., Faintuch J., Kahwage S., Alencar A. A cluster of polyneuropathy and Wernicke-Korsakoff syndrome in a bariatric unit. Obes Surg. 2002; 12(3): 328-34. 10. Compher C.W., Hanlon A., Kang Y., Elzkin L., Williams N.N. Attendance at Clinical Visits Predicts Weight Loss After Gastric Bypass Surgery. Obes Surg. 2012; 22:927-934. 11. Cooper P.L. Brearly L.K. Jamieson A.C., Ball M.J. Nutritional consequences of modified vertical gastroplasty in obese subjects. Int J Obes Relat Metab Disord. 1999; 23(4): 382-8. 12. Faintuch J., Matsuda M., Cruz M.E., Silva M.M., Teivelis M.P., Garrido A.B., Gama-Rodrigues J.J. Severe protein-calorie malnutrition after bariatric procedures. Obes Surg. 2004; 14(2): 175-81. 13. Fernandez A.Z.J., DeMaria E.J., Tichansky D.S. Experience with over 3,000 open and laparoscopic bariatric procedures: multivariate analysis of factors related to leak and resultant mortality. Surg Endosc. 2004; 18: 193-197. 14. Fried, M., Hainer, V., Basdevant, A., Buchwald, H., Deitel, M., Finer, N., Greve, J. Horber, F., Mathus-Vliegen, E., Scopinaro, N., Steffen, R., Tsigos, C., Weiner, R., Widhalm, K. 40 Interdisciplinary European Guidelines for Surgery for Severe (Morbid) Obesity. Obesity Surgery. 2007; 17: 260-270. 15. Fried M., Hainer V., Basdevant A., Buchwald H., Deitel M., Finer N., Greve J.W., Horber F., Mathus-Vliegen E., Scopinaro N., Steffen R., Tsigos C., Weiner R., Widhalm K. Interdisciplinary European guidelines on surgery of severe obesity. Obes Facts. 2008;1(1):52-9. 16. Fried M., Yumuk V., Oppert J.M., Scopinaro N., Torres A., Weiner R., Yashkov Y., Frühbeck G. Interdisciplinary European guidelines on metabolic and bariatric surgery. Obes Surg. 2014; 24(1): 42-55. 17. Frühbeck G., Toplak H., Woodward E., Yumuk V., Maislos M., Oppert J.M. Obesity: the gateway to ill health - an EASO position statement on a rising public health, clinical and scientific challenge in Europe. Obes Facts. 2013; 6(2): 117-20. 18. Garrud P., Wood M., Stainsby L. impact of risk information in a patient education leaflet. Patient education and counseling. 2001; 43: 301-304. 19. Gasteyger C., Suter M., Gaillard R.C., Giusti V. Nutritional deficiencies after Roux-en-Y gastric bypass for morbid obesity often cannot be prevented by standard multivitamin supplementation. Am J Clin Nutr. 2008;87(5):1128-33. 20. Goode L.R., Brolin R.E., Chowdhury H.A., Shapses S.A. Bone and gastric bypass surgery: effects of dietary calcium and vitamin D. Obes Res. 2004; 12(1): 40-7. 21. Hagihara A., Tarumi K. Doctor and patient perceptions of the level of doctor explanation and quality of patient–doctor communication. Scand J Caring Sci. 2006, 20; 143–150. 22. Halverson JD. Metabolic risk of obesity surgery and long-term follow-up. Am J Clin Nutr. 1992;55:S602–5. 23. Heber D., Greenway FL., Kaplan LM., Livingston E., Salvador J., Still, C. Endocrine and nutritional management of the post-bariatric surgery patient: an Endocrine Society Clinical Practice Guideline. J Clin Endocrinol Meta. 2000; 95(11): 4823-43. 24. Inui TS, Carter WB. Problems and prospects for health services research on provider– patient communication. Med Care. 1985; 23: 521–38. 25. Juhasz-Pocsine K., Rudnicki S.A., Archer R.L., Harik S.I. Neurologic complications of gastric bypass surgery for morbid obesity. Neurology. 2007; 68(21): 1843-50. 26. Kalfarentzos F., Kechagias I., Soulikia K., Loukidi A., Mead N. Weight loss following vertical banded gastroplasty: intermediate results of a prospective study. Obes Surg. 2001; 11(3): 265-70. 27. Kelly T., Yang W., Chen C.S., Reynolds K., He J. Global burden of obesity in 2005 and projections to 2030. Int J Obes (Lond). 2008; 32(9):1431-7. 41 28. Kushner R. Managing the obese patient after bariatric surgery: a case report of severe malnutrition and review of the literature. JPEN J Parenter Enteral Nutr. 2000; 24(2):12632. 29. Laville M., Romon M., Chavrier G., Guy-Grand B., Krempf M., Chevallier J.M., Marmuse J.P., Basdevant A. Recommendations Regarding Obesity Surgery. Obes Surg. 2005; 15: 14761480. 30. Maggard M.A., Shugarman L.R., Suttorp M., Maglione M., Sugerman H.J., Livingston E.H., Nguyen N.T., Li Z., Mojica W.A., Hilton L., Rhodes S., Morton S.C., Shekelle P.G. Metaanalysis: surgical treatment of obesity. Ann Intern Med. 2005 Apr; 142(7): 547-59. 31. Mallory G.N., Macgregor A.M. Folate Status Following Gastric Bypass Surgery (The Great Folate Mystery). Obes Surg. 1991; 1(1): 69-72. 32. Mason M.E., Jalagani H., Vinik A.I. Metabolic complications of bariatric surgery: diagnosis and management issues. Gastroenterol Clin North Am. 2005 Mar; 34(1): 25-33. 33. Mechanick J.I., Kushner R.F., Sugerman H.J., Gonzalez-Campoy J.M., Collazo-Clavell M.L., Spitz A.F., Apovian C.M., Livingston E.H., Brolin R., Sarwer D.B., Anderson W.A., Dixon J., Guven S. American Association of Clinical Endocrinologists; Obesity Society; American Society for Metabolic & Bariatric Surgery. Obesity (Silver Spring). 2009 Apr;17 Suppl 1:S1-70. 34. Mechanick J.I., Youdim A., Jones D.B., Garvey T.W., Hurley D.L., McMahon M.M., Heinberg L.J., Kushner R., Adams T.D., Shikora S., Dixon J.B., Brethauer S. AACE/TOS/ASMBS Clinical Practice Guidelines for the perioperative nutritional, metabolic, and nonsurgical support of the bariatric surgery patient – 2013 update. American Association of Clinical Endocrinologists, The Obesity Society, and America Society for Metabolic & Bariatric Surgery. Obesity 2013;21:1–27. 35. Mehran A., Szomstein S., Zundel N., Rosenthal R. Management of acute bleeding after laparoscopic Roux-en-Y gastric bypass. Obes Surg. 2003; 13(6): 842-7. 36. Merle V., Marini H., Rongère J., Tavolacci M., Scotte M., Czenichow P. Does an Information Leaflet about Surgical Site Infection (SSI) Improve Recollection of Information and Satisfaction of Patients? A Randomized Trial in Patients Scheduled for Digestive Surgery. World J Surg. 2011; 35:1202–1211. 37. Merle V., Van Rossem V., Tavolacci M.P., Czernichow P. Knowledge and opinions of surgical patients regarding nosocomial infections. J Hosp Infect. 2005; 60:169–171. Moroshko I., Brennan L., O’Brien P. Predictors of dropout in weight loss interventions: a systematic review of the literature. Obes Rev. 2011 Nov; 12(11): 912-34. 38. Nederlandse vereniging voor heelkunde. Richtlijn morbide obesitas. 2011. 42 39. NIH98. Clinical guidelines on the identification, evaluation and treatment of overweight and obesity in adults. The evidence report. Bethesda: National Institute of Health National Heart, Lung and Blood Institute. 1998 40. Oh R., Brown D.L. Vitamin B12 deficiency. Am Fam Physician. 2003; 67(5):979-86. 41. Patel J.A., Patel N.A., Piper G.L., Smith D.E., Malhotra G., Colella J.J. Perioperative management of cholelithiasis in patients presenting for laparoscopic Roux-en-Y gastric bypass: have we reached a consensus? Am Surg. 2009 Jun; 75(6): 470-6. 42. Rhode B.M., Shustik C., Christou N.V., MacLean L.D. Iron absorption and therapy after gastric bypass. Obes Surg. 1999 Feb; 9(1): 17-21. 43. Sallé A., Demarsy D., Poirier A.L., Lelièvre B., Topart P., Guilloteau G., Bécouarn G., Rohmer V. Zinc deficiency: a frequent and underestimated complication after bariatric surgery. Obes Surg. 2010; 20(12): 1660-70. 44. Schneider B.E., Villegas L., Blackburn G.L., Mun E.C., Jones D.B. Laparoscopic gastric bypass surgery: outcomes. J Laparoendosc Adv Surg Tech A. 2003 Aug;13(4): 247-55. 45. Scibora L.M., Ikramuddin S., Buchwald H., Petit M.A. Examining the link between bariatric surgery, bone loss, and osteoporosis: a review of bone density studies. Obes Surg. 2012; 22(4): 654-67. 46. Skroubis G., Sakellaropoulos G., Pouggouras K., Mead N., Nikiforidis G., Kalfarentzos F. Comparison of nutritional deficiencies after Roux-en-Y gastric bypass and after biliopancreatic diversion with Roux-en-Y gastric bypass. Obes Surg. 2002; 12(4): 551-8. 47. Sockalingam S., Cassin S., Hawa R., Khan S., Wnuk S., Jackson T., Okrainec A. Predictors of Post-bariatric Surgery Appointment Attendance: the Role of Relationship Style. Obes Surg. 2013; 23:2026-2032. 48. Street RL. Communicative styles and adaptations in physician–parent consultations. Soc Sci Med 1992; 34: 1155–63. 49. Torres A.J., Rubio M. A. The Endocrine Society’s Clinical Practice Guideline on endocrine and nutritional management of the post-bariatric surgery patient: Commentary from a European Perspective. European Journal of Endocrinology. 2011; 165:171–176. 50. Vidal P., Ramon J.M., Goday A., Parri A., Crous X., Trillo L., Pera M., Grande L. Lack of Adherence to Follow-Up Visits After Bariatric Surgery: Reasons and Outcome. Obes Surg. 2014; 24: 179-183. 51. Vieder J.N., Krafchick M.A., Kovach A.C., Galluzzi K.E. Physician–patient interaction: what do elders want? JAOA 2002; 102: 73–78. 52. Welch G, Wesolowski C, Zagarins S, et al. Evaluation of clinical outcomes for gastric bypass surgery: results from a comprehensive follow-up study. Obes Res. 2011;21:18– 28. 43 53. Xanthakos S.A., Inge T.H. Nutritional consequences of bariatric surgery. Curr Opin Clin Nutr Metab Care. 2006;; 9(4):489-96. 9(4):489 Geconsulteerde website: http://www.euro.who.int/en/what-we-do/health http://www.euro.who.int/en/what do/health topics/noncommunicable diseases/obesity. diseases/obesity 8. Bijlage De aanpasbare maagring Bij de maagring operatie wordt via laparoscopie een siliconenband gebruikt; deze wordt bovenaan naan rond de maag (fundus) geplaatst en gesloten via een gespsluiting. De siliconenband vormt de maag zo om tot een zandlopervorm.. Aan de binnenzijde van de band bevindt zich een opblaasbare ballon. De maagband staat via een slangetje in verbinding met een klein reservoir dat in de buikwand wordt geplaatst. Door vloeistof in het reservoir te spuiten, kan de ballon opgeblazen worden. Zo wordt de doorgang naar de maag vernauwd, in functie van de anatomie van de patiënt. De band creëert een klein functioneel maagzakje, aagzakje, maar zorgt ook voor een vertraagde doorgang van voedsel naar de rest van de maag. Er ontstaat snel een verzadigingsgevoel en het hongergevoel verdwijnt. De patiënt zal enerzijds minder kunnen eten en anderzijds zijn eetgedrag moeten aanpassen. Daarom arom is deze ingreep ingreep vooral geïndiceerd bij volume-eters. volume Snoepers noepers daarentegen kunnen blijven snoepen en calorierijke voeding innemen, waardoor er weinig of geen vermagering zal optreden. De calorieën die worden opgegeten en worden namelijk opgenomen. (Favretti, ( Segato, 2007) Fig 1: De aanpasbare maagring 44 Het plaatsen van een maagring is omkeerbaar, het ballonnetje in de maagring kan immers via de poort aangepast worden door de chirurg. De maagring zelf kan ook verwijderd worden. (Belachew, Legrand, 1998) Contra-indicaties voor deze ingreep zijn: (National Institutes of Health Consensus Development Conference Statement, 1991) • Prader-Willi syndroom • Gastro-duodenale ulcera / GERD • Cardiopulmonair falen • Oesofagale varices • Zwangerschap • Alcohol- of drugverslaving • Emotionele instabiliteit • Congenitale of verworven gastro-intestinale atresie of stenoses Resultaten: Op lange termijn (tot twaalf jaar) vertoont de gewichtscurve een vermagering van gemiddeld 26,3 kg met een BMI verlaging van 8,5. Deze curve vertoont een zekere stabiliteit over het verloop van de jaren zonder het optreden van een reboundeffect. (O’Brien, Dixon 2002) Het gewichtsverlies bij deze morbide obese patiënten blijkt ook klinisch betere resultaten op basis van de cardiovasculaire risicofactoren te vertonen. (Favretti, Segato, 2007) Bij patiënten met BMI > 50 bleek het gewichtsverlies proportioneel nog hoger te zijn dan bij morbide obese patiënten met een BMI < 50. (Busetto, Sergi, 2004) Patiënten bleken in 74% van de gevallen een beterschap of normalisering van het lipidengehalte in het bloed te vertonen. 94% van de patiënten met OSAS bleken na de ingreep van deze klachten verlost te zijn. In 55% van de gevallen treedt er een normalisering van de bloeddruk op en 100% van de astmatische klachten verdwijnen. Ten slotte bleek ook de gewichtsdaling een positief effect te hebben op gekende diabetes mellitus type II, namelijk een verbetering van de glycemiespiegel bij 81% van de patiënten. (O’Brien, Dixon, 2002) De verticale gastroplastiek Bij deze ‘vertical banded gastroplasty’ (verticale verkleiningsplastie van de maag) wordt een soort “voormaag” gecreëerd (net zoals bij een maagbandoperatie) door het aan 45 elkaar vastmaken van de voor- en achterzijde van de maag met behulp van nietjes. Aan het uiteinde van de gecreëerde verbinding komt een ring rond de maag, die verhindert dat deze ruimte zich kan uitzetten. Het eten komt eerst in de “voormaag” terecht en vermits die klein is, ontstaat er snel een verzadigingsgevoel. Hierdoor verdwijnt het hongergevoel in het eetcentrum van de hersenen. De voormaag leegt zich traag doorheen de ring naar de rest van het maaggedeelte, waar de vertering verdergaat. Zo zal er bij inname van hypercalorische voedingsbestanddelen uiteraard een onvoldoende vermagering optreden. Bij deze ingreep worden er geen anastomoses aangelegd, zodat de kans op lekkages geringer is dan bij een gastric bypass. De verticale gastroplastiek is dus een puur restrictieve operatie. Fig2: De verticale gastroplastiek De McLean-techniek is een afgeleide van de Mason-techniek. Bij deze ingreep wordt de maag laparoscopisch doorgesneden op de nietjeslijn. Dit vermindert het risico van voedselpassage via de nietjeslijn van de “voormaag” naar de rest van de maag. Deze ingreep bezorgt goede resultaten bij patiënten die langzaam en rustig kunnen eten en die heel gemakkelijk van alle zoetrijke voedingsbestanddelen kunnen afblijven. Jammer genoeg komen daardoor niet veel patiënten, die operatieve hulp zoeken voor obesitas, in aanmerking voor een Mason-operatie. De ingreep is slechts gedeeltelijk omkeerbaar. De chirurg kan enkel de siliconenband terug verwijderen. Meestal is dit echter al voldoende om het restrictief effect van de operatie ongedaan te maken. Resultaten: Studies hebben aangetoond dat de meerderheid van de patiënten gemiddeld 40 tot 50% verliezen van hun overgewicht. Het is zeer belangrijk voor het succes van de 46 ingreep dat de patiënt zelf actief meewerkt aan de gewichtsvermindering na de ingreep. Het is belangrijk te begrijpen dat de heelkundige ingreep alleen het probleem van overgewicht niet oplost. Een gewichtsdaling wordt enkel bekomen door een beperking van de voedselinname. De Roux-en-Y gastric bypass De Roux-en-Y gastric bypass wordt tegenwoordig als de standaard bariatrische ingreep in België gezien. Via een laparoscopie construeert de chirurg een voormaag of “pouch” die volledig onafhankelijk functioneert. Deze voormaag heeft een inhoud van 20 tot 30 cc waardoor er sneller een gevoel van verzadiging optreedt (restrictieve fase). De continuïteit van de tractus digestivus wordt hersteld omdat de chirurg de pouch met de dunne darm verbindt. Deze wordt zo’n 30 tot 50 cm onder de hoek van Treitz doorgehaald (= gastrojejunostomie). De doorgesneden dunne darm wordt vervolgens via een bypass terug verbonden met de gastrojejunostomie na zo’n 130 tot 150 cm zodat de maag-, gal- en pancreassappen pas hier in de darm terechtkomen (= jejunojejunostomie); dit is de malabsorptieve fase. De voeding gaat dus via de slokdarm en kleine pouch via de gemonteerde lis naar de dunne darm. Er wordt dus niets van de maag weggenomen en de galblaas wordt niet verwijderd. (Bohdjalian, 2010; Leyba, 2008) In onderzoek van Brolin et al (1992) en Ciovica et al (2008) werd gekeken naar het effect van verschillende Roux limb lengtes op het gewichtsverlies bij zogenaamde superobese patiënten (BMI > 50). Hieruit bleek dat de patiënten met een limb lengte van 150 cm het eerste jaar meer gewicht verliezen dan patiënten met een roux limb lengte van 75-100 cm. Het is echter ook aangetoond dat de lengte van de bypass geen invloed heeft op het bereikte gewichtsverlies op de lange termijn. (Christou et al, 2006) Een andere studie liet zien dat comorbiditeit zoals diabetes en vetstofwisselingsziekten beter te controleren zijn bij super-obese mensen na een gastric bypass operatie met een langere limb lengte. Echter bij obese patiënten met een BMI < 50 blijkt er geen groter gewichtsverlies te zijn bij een langere Roux limb. (Choban, 2002) (MaclLean, 2001) 47 Fig 3: Roux-en-y gastric bypass Resultaten: De excess weight loss (EWL) - een succescriterium voor bariatrische ingrepen waarbij een EWL > 50% gezien kan worden als een goede tot excellente uitkomst van de ingreep - bleek zo’n 68% te bedragen één jaar postoperatief en zelfs 83% na twee jaar. (Schauer, 2003) Ook op langere termijn bleek de Roux-en Y gastric bypass qua gewichtsverlies goede resultaten op te leveren; na vijf jaar (EWL 58%), na tien jaar (EWL 55%) en na veertien jaar (EWL 49%). Echter bij super-obese patiënten (BMI > 50) bleek het succes duidelijk minder goed te zijn. (Brolin, 1992)(MacLean, 2000) De grootste kans op een rebound-effect qua gewichtsverlies blijkt zich te situeren tussen twee tot vijf jaar postoperatief, waarschijnlijk te wijten aan een dilatatie van de ‘pouch’ of de gastrojejunostomie. Daarnaast kan ook een inadequate lengte van de limb resulteren in verminderde malabsorptie en zo leiden tot een rebound-gewichtstoename. (Magro et al., 2008) Ook op de comorbiditeiten blijkt de gastric bypass een gunstig effect uit te oefenen; patiënten met diabetes mellitus en glucose-intolerantie blijken in 83% van de gevallen een opvallende verbetering van HbA1c te vertonen. Een hoge bloeddruk blijkt bij 67,5% van de patiënten te normaliseren; ook hyperlipidemie, GERD en OSAS blijkt veelal te normaliseren. (Buchwald et al., 2004) Ook de quality of life blijkt sterk te verbeteren na een gastric bypass, zowel op korte als op lange termijn. Deze outcome blijkt vooral afhankelijk te zijn van de tevredenheid van de patiënt die in de meeste studies goed (>90%) scoort, doch andere studies spreken van 20% ontevreden patiënten. (MathusVliegen et al., 2004) (Kinzl et al., 2003) (Shai et al., 2003) 48 VERZOEK TOT ADVIES VAN HET ETHISCH COMITE BETREFFENDE EEN ONDERZOEKSPROJECT BIJ DE MENS IN HET KADER VAN DE MASTER-NA-MASTER HUISARTSGENEESKUNDE 1. TITEL VAN HET ONDERZOEK FOLLOW-UP NA BARIATRISCHE HEELKUNDE: UITWERKEN VAN EEN PRAKTIJKRICHTLIJN VOOR DE HUISARTSENPRAKTIJK. GEGEVENS VAN DE BEGELEIDENDE EN SUPERVISERENDE ONDERZOEKER(S) 2. PROMOTOR NAAM: PROF DR. D.AVONTS FUNCTIE: PROFESSOR IN DE HUISARTSGENEESKUNDE EN EERSTE LIJNS GEZONDHEIDSZORG UNIVERSITEIT: UGENT FACULTEIT/VAKGROEP: HUISARTSGENEESKUNDE TELEFOONNUMMER: 09 332 06 65 FAX: E-MAIL: [email protected] NAAM VAKGROEPVOORZITTER: PROF. DR. J. DE MAESENEER CO-PROMOTOR 3. NAAM:DR. S. PROVOOST FUNCTIE: HUISARTS UNIVERSITEIT: UGENT FACULTEIT: HUISARTSGENEESKUNDE TELEFOONNUMMER: 0476/81.90.35 FAX: E-MAIL: [email protected] NAAM VAKGROEPVOORZITTER: PROF. DR. J. DE MAESENEER GEGEVENS VAN DE HOOFDONDERZOEKER; HUISARTS-IN-OPLEIDING. NAAM: VANDEWALLE THIJS UNIVERSITEIT VAN INSCHRIJVING: UGENT FACULTEIT: GENEESKUNDE OPLEIDING: MASTER HUISARTSGENEESKUNDE TELEFOONNUMMER: 0494/144482 E-MAIL: [email protected] 49 4. GEGEVENS VAN DE OPLEIDINGSPRAKTIJK VAN DE HUISARTS-IN-OPLEIDING. • • • • • 5. NAAM PRAKTIJKOPLEIDER: DR. P. DEGRANDE ADRES: NIEUWSTRAAT 40, 8690 ALVERINGEM TELEFOONNUMMER: 058/28.80.11 E-MAIL: [email protected] TYPE-PRAKTIJK: SOLOPRAKTIJK INDIEN HET MASTERPROJECT AANSLUIT BIJ EEN LOPEND ONDERZOEK NVT PERIODE (BEGIN- EN EINDDATUM MAAND/JAAR) START ONDERZOEK: 01/05/2013 GOEDKEURINGSDATUM) EINDE ONDERZOEK: 31/08/2014 6. 7. (TEN VROEGSTE NA SOORT ONDERZOEK PROSPECTIEF OBSERVATIONEEL ONDERZOEK VERZAMELEN VAN PATIENTENGEGEVENS, DIE KLINISCH STANDAARD GEGEVEN ZIJN (=GEEN ENKEL AANVULLEND ONDERZOEK, BLOED- OF ANDERE STAALAFNAME) VRAGENLIJSTEN INTERVIEW RETROSPECTIEF ONDERZOEK GEGEVENSVERZAMELING VAN PATIËNTEN DOOR U PERSOONLIJK BEHANDELD GEGEVENSVERZAMELING VAN EEN GROEP PATIËNTEN IN 2 OPLEIDINGSPRAKTIJKEN DIE ENE BEPAALDE INGREEP ONDERGINGEN WELKE PERIODE: …. 8. INTERVENTIONEEL ONDERZOEK MET GENEESMIDDEL (ALLE ITEMS VAN TOEPASSING AANDUIDEN) FASE I FASE II FASE III FASE IV PROEF VOOR GENTHERAPIE EN SOMATISCHE CELTHERAPIE PROEF MET GENEESMIDDELEN DIE GENETISCH GEWIJZIGDE ORGANISMEN BEVATTEN PROEF MET CELTHERAPIE MET XENOGENEN ANDERE SPECIFICEER (VB MEDICAL DEVICE, BLOEDAFNAME, RX,…) MEDICAL DEVICE BLOEDAFNAME, RX,… GEEF EEN KORTE SAMENVATTING VAN HET PROTOCOL ( MINIMUM 30 ZINNEN/ EEN HALVE PAGINA EN MAXIMUM ÉÉN PAGINA), VERSTAANBAAR VOOR MENSEN NIET GESPECIALISEERD IN DE MATERIE, VERWIJS NIET ALLEEN NAAR EEN BIJGEVOEGD PROTOCOL. PROBLEEMSCHETS: DE BARIATRISCHE HEELKUNDE OF VERMAGERINGSCHIRURGIE IS DIE TAK VAN DE HEELKUNDE DIE ZICH 50 BEZIGHOUDT MET DE HEELKUNDIGE BEHANDELING VAN ZWAARLIJVIGHEID OF OBESITAS. INDIEN U BELANGRIJK OVERGEWICHT (BMI>40 KG/M²) HEEFT EN DIEET- EN ANDERE MAATREGELEN ONVOLDOENDE (LANG) EFFECT HEBBEN KAN EVENTUEEL EEN VERMAGERINGSOPERATIE WORDEN UITGEVOERD. IN DEZE GEWICHTSKLASSE IS AANGETOOND DAT BARIATRISCHE HEELKUNDE HELPEN OM VOLDOENDE GEWICHT TE VERLIEZEN EN DAT OOK EEN GERUIME TIJD KUNNEN HANDHAVEN. DAARNAAST VOND MEN DAT, ONDANKS DE NADELEN VAN DEZE INGREPEN, ER EEN GROTERE REMISSIE VAN DIABETES EN EEN VERLAGING VAN HET CARDIOVASCULAIR RISICO OPTREEDT. ECHTER NAAST DE KANS OP POSTOPERATIEVE CHIRURGISCHE COMPLICATIES IS ER VOORAL OOK EEN STERK VERHOOGD RISICO OP VITAMINEDEFICIËNTIE S. ZO WORDEN 6 MAANDEN NA EEN VERMAGERINGSINGREEP BIJ 59% VAN DE PATIËNTEN 1 OF MEER VITAMINETEKORTEN GEVONDEN, ZELFS BIJ GEBRUIK VAN EEN MULTAVITAMINEPREPARAAT. MEESTAL GAAT HET OM IJZER-, VITAMINE B12-, VITAMINE D- EN CALCIUMDEFICIËNTIES. EEN BARIATRISCHE INGREEP VERGT DUS OOK EEN LEVENSLANGE FOLLOW-UP WAARBIJ LABORATORIUMTESTEN DE METABOLE SITUATIE EN VOEDINGSSTATUS IN DE GATEN HOUDEN. ZELF WERD IK ALS HAIO OOK AL EEN AANTAL KEER GECONFRONTEERD MET POSTOPERATIEVE TEKORTEN AAN VOEDINGSBESTANDDELEN IN HET BLOED NA BARIATRISCHE HEELKUNDE. HET GING OM PATIËNTEN WAARBIJ, REEDS ENKELE JAREN NA DE INGREEP, KLACHTEN GERELATEERD AAN VITAMINEDEFICIËNTIES, ZOALS VERMOEIDHEID EN HAARVERLIES, OPTRADEN. DIT KWAM MEDE DOORDAT DEZE PATIËNTEN NIET MEER ACCURAAT WERDEN OPGEVOLGD. OP DE LANGE TERMIJN VIND IK HET BELANGRIJK OM NIET ALLEEN HET POSTOPERATIEVE GEWICHT, MAAR OOK HET KLINISCHE VERLOOP VAN COMORBIDITEIT(EN) EN KWALITEIT VAN LEVEN, TE CONTROLEREN. DAAROM WIL IK ONDERZOEKEN HOE WE DE KWALITEIT VAN EEN ACCURATE FOLLOW-UP NA BARIATRISCHE HEELKUNDE KUNNEN OPTIMALISEREN. METHODE: IN EEN 1STE FASE ZOU IK IN DE ELEKTRONISCHE DOSSIERS VAN ZOWEL MIJN OPLEIDINGSPRAKTIJK (DR. DEGRANDE, HUISARTS TE ALVERINGEM) ALS DEZE VAN MIJN CO-PROMOTOR (DR. PROVOOST, HUISARTS TE OOSTVLETEREN) GRONDIG ANALYSEREN HOEVEEL PATIËNTEN ER EEN BARIATRISCHE INGREEP ONDERGINGEN EN OP WELKE BASIS DEZE PATIËNTEN WORDEN OPGEVOLGD (MAW. : WAT IS ER GEREGISTREERD IN HET DOSSIER VAN DE PATIËNT?) DAARNAAST HAD IK AAN DE HAND VAN DEZE DOSSIERS OOK GRAAG NAGEGAAN HOEVEEL PATIËNTEN UIT DEZE SUBPOPULATIE OOK EFFECTIEF KLACHTEN, GERELATEERD AAN VITAMINEDEFICIËNTIES, DOORMAAKTEN. IN EEN 2DE FASE ZOU IK DEZE PATIËNTEN WILLEN BEVRAGEN VIA EEN GESTRUCTUREERD INTERVIEW WAARBIJ IK ME WIL FOCUSSEN OP DE ATTITUDE EN DE KENNIS VAN DE PATIËNT DIE EEN BARIATRISCHE INGREEP HEEFT ONDERGAAN: IS DE PATIËNT OP DE HOOGTE VAN MOGELIJKE POSTOPERATIEVE COMPLICATIES? WELKE? HOE IS DE PATIËNT HIEROVER GEÏNFORMEERD? WELKE INFORMATIE HERINNERT HIJ ZICH? WAT WEET DE PATIËNT OVER DE OPVOLGING NA DE OPERATIE? LATEN ZE ZICH OOK EFFECTIEF OPVOLGEN? HOE DENKEN ZIJ DAT DE AANPAK VERBETERD KAN WORDEN? TE VERWACHTEN RESULTATEN: MET DE RESULTATEN UIT DEZE 2 FASES HAD IK GRAAG EEN DUIDELIJKE PRAKTIJKRICHTLIJN UITGEWERKT, WAARBIJ WE KUNNEN NEERSCHRIJVEN HOE WE PATIËNTEN BEST INFORMEREN OVER MOGELIJKE COMPLICATIES EN DE OPVOLGING NA DE OPERATIE, OP WELKE MANIER WE ALS HUISARTS HEN EFFECTIEF HET BEST GAAN OPVOLGEN EN HOE WE DEZE OPVOLGING KUNNEN PROBEREN LEVENSLANG VOORT TE ZETTEN. 51 9. IS HET ONDERZOEK 10. DIAGNOSTISCH FYSIOLOGISCH MORFOLOGISCH THERAPEUTISCH FYSIOPATHOLOGISCH EPIDEMIOLOGISCH ZIJN ER ZIEKENHUISDIENSTEN BETROKKEN? JA NEEN INDIEN JA 1 ZIEKENHUISDIENST MEERDERE ZIEKENHUISDIENSTEN NAAM, ADRES, TEL, FAX EN E-MAIL VAN HET CENTRAAL ETHISCH COMITÉ: … NAAM, ADRES,TEL, FAX EN E-MAIL VAN ANDERE ETHISCHE COMITÉ(S) DIE MEEWERKEN AAN HET ONDERZOEK + NAAM VAN DE LOKALE ONDERZOEKER: 11. WIE IS DE OPDRACHTGEVER VAN DE NIET INDUSTRIE GESPONSORDE STUDIE FACULTEIT GENEESKUNDE UGENT 12. KEUZE VAN DE PROEFPERSONEN : A. GEZONDE PROEFPERSONEN ? JA NEEN MENSEN MET DIABETES ZIJN GEÏNCLUDEERD IN DE GROEP PATIËNTEN. ANDERE CHRONISCHE AANDOENINGEN ZONDER KLACHTEN KUNNEN IN DE PATIËNTENGROEP AANWEZIG ZIJN. PATIËNTEN LIJDEND AAN : DIABETES B. ZWANGERE VROUWEN OF VROUWEN WORDEN ? JA NEEN C. AANTAL PROEFPERSONEN: 35-45 DIE TIJDENS HET ONDERZOEK ZWANGER KUNNEN D. LEEFTIJD : 18+ E. GESLACHT : MAN + VROUW F. HOE WORDEN ZE GEREKRUTEERD? DE GESCHIKTE PATIËNTEN WORDEN PER BRIEF UITGENODIGD VOOR EEN GESTRUCTUREERD INTERVIEW DOOR DE BEHANDELENDE ARTS. 52 13. INFORMATIE EN TOESTEMMING VAN DE PROEFPERSONEN A. GAAT HET OM WILSBEKWAME VOLWASSENEN? JA: OMDAT HET INTERVIEW EEN BELANGRIJK PUNT IS VAN HET ONDERZOEK KIEZEN WE VOOR WE WILSBEKWAME PATIËNTEN NEEN WORDT DE TOESTEMMING VAN DE PROEFPERSONEN BEKOMEN NA EEN KLARE EN OBJECTIEVE UITEENZETTING VAN HET DOEL VAN HET ONDERZOEK ? SCHRIFTELIJK : JA NEEN MONDELING : JA NEEN ZO NEEN, WAAROM NIET ? NVT WORDT IN DIT LAATSTE GEVAL DE TOESTEMMING GEGEVEN DOOR ANDEREN DAN DE PROEFPERSONEN ? JA NEEN ZO JA, DOOR WIE ? NVT ZIJN ER SPECIALE GROEPEN : EIGEN STUDENTEN, EIGEN PERSONEEL ? NEEN B. GAAT HET OM WILSONBEKWAME VOLWASSENEN? (= SOMMIGE PSYCHIATRISCHE PATIENTEN, PERSONEN IN DE ONMOGELIJKHEID HUN WIL TE UITEN, ...) JA NEEN WORDT DE TOESTEMMING GEGEVEN DOOR ANDEREN DAN DE PROEFPERSONEN ? JA NEEN C. GAAT HET OM KINDEREN? JA NEEN WORDT DE TOESTEMMING GEVRAAGD VAN HUN WETTELIJKE VERANTWOORDELIJKEN ? JA NEEN IS ER EEN INFORMATIE- EN TOESTEMMINGSFORMULIER VOOR KINDEREN VANAF 12 JAAR VOORZIEN? 53 14. IS HET INFORMATIEFORMULIER VOOR DE PROEFPERSONEN IN BIJLAGE GEVOEGD 15. JA: BIJLAGE 1 NEEN ZO NEEN, WAAROM NIET ? IS HET FORMULIER VOOR SCHRIFTELIJKE TOESTEMMING IN BIJLAGE GEVOEGD ? 16. JA NEEN JA: BIJLAGE 2 NEEN ZO NEEN, WAAROM NIET ? … VERZEKERING IN PRINCIPE IS HET DE VERZEKERING VAN DE UNIVERSITEIT WAARAAN UW PROMOTOR VERBONDEN IS WAARDOOR U GEDEKT BENT. WANNEER U EN/OF UW PROMOTOR EEN ANDERE VERZEKERING HEBBEN AFGESLOTEN, GELIEVE DAN DE VERZEKERINGSPOLIS BIJ TE VOEGEN. 17. WERD EEN ANALOOG ONDERZOEK REEDS ELDERS UITGEVOERD, HETZIJ IN ZIJN GEHEEL, HETZIJ GEDEELTELIJK ? ZO JA, WAAR ? WAT WAS HET RESULTAAT ? WAAROM WORDT HET IN DEZE STUDIE HERNOMEN ? 18. WANNEER VERWACHT MEN VOORDEEL VOOR DE DEELNEMER HEEFT HET EXPERIMENT EEN DIAGNOSTISCH OF THERAPEUTISCH DOEL DAT ONMIDDELLIJK VOORDEEL AAN DE ONDERZOCHTE ZAL BRENGEN ? JA: BETERE OPVOLGING NA BARIATRISCHE HEELKUNDE NEEN MAAKT HET EXPERIMENT DEEL UIT VAN EEN DIAGNOSTISCH EN THERAPEUTISCH PLAN WAARVAN MEN MAG VERWACHTEN DAT DE RESULTATEN BINNEN AFZIENBARE TIJD VOOR ANDERE ZIEKEN NUTTIG ZULLEN ZIJN ? JA NEEN MAAKT HET EXPERIMENT DEEL UIT VAN EEN GEHEEL VAN ONDERZOEKEN WAARVAN HET DIAGNOSTISCH OF THERAPEUTISCH BELANG NIET ONMIDDELLIJK DUIDELIJK IS, MAAR WAARVAN MAG WORDEN VERWACHT DAT DE RESULTATEN LATER TOT DIAGNOSTISCHE OF THERAPEUTISCHE TOEPASSINGEN OF TOT EEN BETERE KENNIS VAN DE FYSIOPATHOLOGISCHE MECHANISMEN ZULLEN LEIDEN ? JA NEEN 54 19. REKENING HOUDEND MET DE HUIDIGE STAND VAN ZAKEN VAN DE WETENSCHAP: A. MEENT U DAT DEZE STUDIE: WAARSCHIJNLIJK GEEN ENKEL RISICO INHOUDT EEN MOGELIJK RISICO INHOUDT. WELK RISICO EN DE FREQUENTIE : … ZEER WAARSCHIJNLIJK EEN RISICO INHOUDT. WELK RISICO EN DE FREQUENTIE: B. WELKE ZIJN DE MEEST VOORKOMENDE BIJWERKINGEN VAN HET PREPARAAT ONDER STUDIE ? (DE BIJWERKINGEN MOETEN EVENEENS DUIDELIJK VERMELD WORDEN IN HET INFORMATIE- EN TOESTEMMINGSFORMULIER VAN DE DEELNEMER) NVT 20. ZULLEN DE PERSONEN IN DE LOOP VAN DEZE STUDIE VOORTDUREND ONDER MEDISCH TOEZICHT STAAN JA NEEN A. WIE IS DE B. C. D. TOEZICHTHOUDENDE ARTS ? MEZELF, DE PO, MIJN CO-PROMOTOR EN EVENTUEEL EEN COLLEGA VAN DE WACHTDIENST ZAL DIT TOEZICHT, ZO NODIG, VERZEKERD KUNNEN WORDEN TIJDENS DE UREN DIE OP DE STUDIE VOLGEN ? JA NEEN ALS DE PERSOON NAAR HUIS TERUGKEERT TIJDENS DE UREN DIE OP HET ONDERZOEK VOLGEN, ZAL IN GEVAL VAN NOOD SNEL CONTACT MET EEN ARTS KUNNEN OPGENOMEN WORDEN ? JA NEEN NAAM VAN DEZE ARTS ? WACHTPERMANENTIE 55 E. INDIEN UW ONDERZOEK EEN INTERVENTIE BEVAT DIE AFWIJKT VAN STANDAARDDIAGNOSTISCH ONDERZOEK OF STANDAARDBELEID, GELIEVE OOK ONDERSTAANDE VRAGEN IN TE VULLEN (INTERVENTIONEEL ONDERZOEK) 21. WELKE ZIJN DE ARGUMENTEN (THEORETISCHE, EXPERIMENTELE OF ANDERE) DIE EEN VOORDEEL LATEN VERWACHTEN VAN DE TE TESTEN NIEUWE METHODE, VAN HET TE TESTEN NIEUWE PREPARAAT, ETC. BOVEN DE GEKENDE EN REEDS GEBRUIKTE AAN DE HAND VAN EEN RETROSPECTIEF ONDERZOEK GAAN WE EERST ALLE PATIËNTEN DIE EEN BARIATRISCHE INGREEP ONDERGINGEN, OPSPOREN IN DE MEDISCHE DOSSIERS. BIJKOMEND GAAN WE KIJKEN WELKE PATIËNTEN EEN KLACHT GERELATEERD AAN VITAMINEDEFICIËNTIES DOORMAAKTEN. DAARNA WILLEN WE VIA EEN PROSPECTIEF ONDERZOEK DE PATIËNTEN MET BEHULP VAN EEN GESTRUCTUREERD INTERVIEW BEVRAGEN OVER DE KENNIS VAN DE MOGELIJKE COMPLICATIES EN DE ATTITUDE TEGENOVER DE OPVOLGING. AAN DE HAND VAN DEZE 2 DELEN PROBEREN WE TE ONDERZOEKEN HOE WE DE OPVOLGING NA BARIATRISCHE HEELKUNDE KUNNEN OPTIMALISEREN. 22. ZAL EEN CHEMISCHE SUBSTANTIE TOEGEDIEND WORDEN ? JA NEEN ZO JA: … A. LANGS WELKE WEG ? … B. NAAM EN OORSPRONG VAN DE SUBSTANTIE : … C. AAN WIE WORDT DE ONTVANGST, OPSLAG, D. VERDELING EN TERUGSTUREN VAN NIETGEBRUIKTE CHEMISCHE SUBSTANTIES TOEVERTROUWD ? … ZULLEN RADIO-ISOTOPEN TOEGEDIEND WORDEN ? JA WELKE ? … 23. NEEN INDIEN HET OM EEN NIEUWE SUBSTANTIE GAAT, HEEFT DE ONDERZOEKER KENNIS GENOMEN VAN HET VOLLEDIG TOXICOLOGISCH, DIERFARMACOLOGISCH EN HUMAAN DOSSIER ? JA NEEN ZO NEEN, LEG UIT : NVT 24. WELKE INTERVENTIES ZIJN SPECIFIEK VOOR DE STUDIE (NAAST DE STANDAARDBEHANDELINGEN), HOE FREQUENT EN GEDURENDE WELKE TIJD ? A. ZUIVER KLINISCHE EVALUATIES, OM DE .............. B. FUNCTIETESTS OF DYNAMISCHE PROEVEN C. RADIOGRAFISCHE EN/OF ISOTOPISCHE INVESTIGATIES 56 57 VRAGENLIJST MASTERPROEF FOLLOW-UP NA BARIATRISCHE HEELKUNDE DR. VANDEWALLE 1. Was u er zich van bewust dat er na de operatie eventuele problemen konden opduiken? 2. Weet u welke mogelijke problemen? 3. Door wie werd u op de hoogte gebracht van de mogelijke vitaminedeficiënties? 4. Op welke manier werd de informatie overgebracht? Mondeling? Via een brochure? 5. Hoe denkt u dat deze informatie het best wordt gegeven? 6. Wat weet u over de opvolging (via bloedonderzoek) door huisarts na deze operatie? 7. Wie gaf er u de uitleg over de opvolging? 8. Laat u zich ook effectief opvolgen? 9. Hoe denkt u dat de aanpak voor de opvolging verbeterd kan worden? 10. Neemt u vitaminepreparaten? 11. Heeft u ooit klachten ontwikkeld gerelateerd aan vitaminedeficiëntie Informatie en Toestemmingsformulier voor de patiënt TITEL : Follow-up na bariatrische heelkunde: uitwerken van een praktijkrichtlijn voor de huisartsenpraktijk. INFORMATIE VOOR DE PATIËNT Geachte heer, mevrouw, In het kader van zijn master-na masteropleiding huisartsgeneeskunde doet Dr Thijs Vandewalle een onderzoek naar de beste methode om patiënten die een bariatrische ingreep (= vermageringsingreep) ondergingen, op te volgen. Dit onderzoek gebeurt in de periode van mei 2013 tot en met oktober 2013, onder toezicht van de Universiteit Gent. Wij willen nagaan hoe we een goede opvolging bij patiënten na bariatrische ingreep kunnen organiseren in de huisartsenpraktijk. Dit kadert in de wetenschap dat patiënten die een vermageringsingreep ondergaan en niet accuraat worden opgevolgd door de huisarts, vaker geconfronteerd kunnen worden met bijwerkingen van de operatie. We 58 richten ons hier specifiek op de mogelijke tekorten aan vitamines, ijzer en andere substanties in het lichaam. Hierbij willen we enerzijds op basis van de medische dossiers proberen uitzoeken hoeveel patiënten uit deze volledige patiëntengroep er zorgvuldig opgevolgd worden en welke patiënten zich ooit bij de huisarts presenteerden met een klacht gerelateerd aan een tekort aan vitaminen in het lichaam. Anderzijds gaan we onderzoeken hoe de patiënten het best geïnformeerd worden over die mogelijke bijwerkingen. We willen hierbij peilen naar de kennis en attitude van de patiënt aan de hand van een gestructureerd interview. In afspraak met de patiënt wordt de modaliteit van het interview bepaald. We hopen zo op basis van de bekomen resultaten een geschikte richtlijn uit te schrijven, die ervoor zorgt dat patiënten na een vermageringsingreep doeltreffend worden opgevolgd door de huisarts. Zo hopen we het aantal klachten, te wijten zijn aan vitaminetekorten, te doen dalen. Alle gegevens zullen confidentieel behandeld worden door de PO en mezelf, zoals de informatie uit het medisch dossier; dit in overeenstemming met de wet op de persoonlijke levenssfeer. Uw deelname vindt plaats op vrijwillige basis. Dit wil eveneens zeggen dat u zich op elk moment uit de studie kunt terugtrekken zonder dat dit gevolgen heeft voor uw verdere behandeling en relatie met uw huisarts. Deelname aan deze studie zal voor u geen therapeutisch voordeel met zich meebrengen. Door het ondertekenen van een formulier voor geïnformeerde toestemming geeft u uw toestemming tot het meewerken aan de studie. Indien u nog bijkomende vragen heeft over dit onderzoek kunt u contact opnemen met onderstaande onderzoekers of uw behandelende huisarts. Wij stellen uw medewerking van harte op prijs en alvast bedankt! Met vriendelijke groeten, Dr. Thijs Vandewalle 058/28.80.11 TOESTEMMINGSFORMULIER Naam patiënt: ………………………. 1. Ik bevestig dat Dr....................…………………(naam informerende arts in blokletters) mij uitgebreid geïnformeerd heeft over de aard en het doel van deze studie. 2. Ik bevestig dat ik de informatie over de studie heb begrepen en schriftelijk gekregen heb. 3. Ik begrijp dat mijn deelname geheel vrijwillig is en dat ik me op elk moment kan terugtrekken uit dit onderzoek, zonder nadelige gevolgen. 59 4. Ik begrijp dat mijn persoonlijke en klinische gegevens tijdens deze studie worden verzameld en geanonimiseerd (hierbij is er totaal geen terugkoppeling meer mogelijk naar het persoonlijke dossier) of gecodeerd ( terugkoppeling naar uw persoonlijke dossier door uw behandelende arts is nog mogelijk). In overeenstemming met het koninklijk besluit van 8 december 1992 en het koninklijk besluit van 22 augustus 2002, zal mijn persoonlijke levenssfeer worden gerespecteerd en bij codering zal ik toegang krijgen tot mijn verzamelde gegevens. Elk onjuist gegeven kan op mijn verzoek worden verbeterd. 5. Deze studie werd goedgekeurd door een onafhankelijke Commissie voor Medische Ethiek verbonden aan het UZ Gent en wordt uitgevoerd volgens de richtlijnen van ICH/GCP opgesteld in de verklaring van Helsinki opgesteld ter bescherming van individuen deelnemend aan klinische studies. In geen geval dient u de goedkeuring door de Commissie voor Medische Ethiek te beschouwen als een aanzet tot deelname aan deze studie. 6. Ik verleen bevoegde vertegenwoordigers van UZ Gent en regelgevende instanties toestemming voor directe inzage in mijn persoonlijke medische gegevens om na te gaan of het onderzoek uitgevoerd is volgens de wetten en voorschriften. 7. Er werd voor deze studie, conform de Belgische wet van 7 mei 2004 een verzekering afgesloten. Dit daar de wet voorschrijft dat voor elk wetenschappelijk onderzoek bij mensen een verzekering moet afgesloten worden ook al houdt deze studie weinig of geen risico in voor de deelnemer. 8. Ik verklaar hierbij dat ik instem met deelname aan dit onderzoek. Door de patiënt te ondertekenen en persoonlijk te dateren. Datum……………… Handtekening…………………………. Patiënt Verklaring van de onderzoeker betreffende de geïnformeerde toestemming van de patiënt Ondergetekende heeft de bijzonderheden van dit klinisch onderzoek, zoals dit beschreven staat in het informatieformulier voor de patiënt, volledig uitgelegd aan bovengenoemde patiënt Datum…………………. Handtekening…………………………. Informerende arts 60