FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP ARCHEOLOGIE EN OUDE GESCHIEDENIS VAN EUROPA GENDERARCHEOLOGIE Methodologie & Strategie Theoretische perspectieven toegepast op Mesopotamië [ MASTERPROEF ARCHEOLOGIE DOOR: LISE GOOSSENS PROMOTOR: PROF. DR. E. HAERINCK ACADEMIEJAAR 2010-2011 ] FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP ARCHEOLOGIE EN OUDE GESCHIEDENIS VAN EUROPA GENDERARCHEOLOGIE Methodologie & Strategie Theoretische perspectieven toegepast op Mesopotamië [ MASTERPROEF ARCHEOLOGIE DOOR: LISE GOOSSENS PROMOTOR: PROF. DR. E. HAERINCK ACADEMIEJAAR 2010-2011 ] [voorwoord] Het schrijven van deze scriptie heeft mij een reden en een kans gegeven mij te verdiepen in een onderwerp waarnaar ik mijn hele carrière als archeologie-studente nieuwsgierig ben geweest. Dit werk is het slotstuk van mijn opleiding en staat garant voor mijn verdere vorming als archeologe. Mijn dank gaat uit naar mijn promotor prof. dr. E. Haerinck die ondanks de aparte aard van mijn eigen gekozen onderwerp er in geloofd heeft dat ik deze scriptie tot een goed zou brengen en mij aangezet heeft tot de formulering van een eigen mening tussen de wirwar van discussies en kritieken in de theoretische archeologie. Ik wil prof. dr. Aurélie Daems bedanken voor haar immer beredeneerd antwoord op mijn vragen en haar eigen passie voor genderarcheologie die de mijne aanwakkerde toen zij nog aan onze faculteit doceerde. Dank ook aan prof. dr. Lacey Wallace voor haar inspirerende woorden en aan prof. dr. Griet Vandermassen wiens lessen mij verlost hebben van biofobe gedachten. Tevens wil ik mijn dank betuigen aan enkele mensen zonder dewelke dit project niet tot stand gekomen was: dank aan mijn grote zus Leen Goossens voor haar steun en opbouwende kritiek, aan mijn collega en maatje Louise Ryckebusch voor haar hulp en bereidwilligheid, voor haar vriendschap en bemoediging. Tot slot bedank ik mijn eeuwige steun en toeverlaat Pieter Martens. Een speciaal woord van dank gaat naar mijn moeder voor het zuiveren van de fouten, de opbouwende kritiek en de steun die zij mij gaf gedurende mijn hele opleiding. Zonder haar acht ik mezelf niet in staat te bereiken wat ik bereikt heb. Ik draag dit opus dan ook op aan mijn moeder, wiens kritisch oog altijd door mijn blik geschenen heeft. Lise Goossens, Gent, augustus 2011. [abstracts] Key words: gender – archaeology – feminist science – Mesopotamia – sex This paper considers theoretical perspectives to gain understanding in the methods and possibilities of archaeology of gender. Its goal is to point out the relevance and necessity of the incorporation of gender in archaeological studies. Gender archaeology was brought to life in the context of academic feminism in the early 1980s, primarily based on critics on androcentrism, biological essentialism and uni-linearity. Since that time, archaeology of gender has been the subject to many discussions and debates. This paper argues the change and evolution of the discipline and provides alternative definitions of gender, sex, feminist science and genderarchaeology using concepts of various disciplines such as evolutionary psychology. Archaeology of gender tends to give the past a face by embracing the reality of identities rather than neglecting it. The construction and experience of gender can be examined in the archaeological record based on the material culture, which is demonstrated by revising previous studies. This thesis adapts the case-study of Mesopotamian figurines, criticizes the mother goddess hypothesis and gives an alternative intepretation. Secondly, the case-study of the Royal Burials at Ur is reviewed: it is argued that feminine skeletons in the Royal Tombs also belonged to kings/queens. Mots-clés: genre – archéologie –science féministe– Mésopotamie Cet ouvrage considère des perspectives théorétiques pour arriver à comprendre les méthodes et les possibilités de l’archéologie du genre. Son but est de démontrer la relevance et la nécessité d’incorporer la notion du genre dans les études archéologiques. L’archéologie du genre est née dans le contexte du féminisme académique au début des années 1980 et était fondée en premier lieu sur la critique de l’androcentrisme, de l’essentialisme biologique et de l’unilinéarité. Depuis lors, l’archéologie du genre a été le sujet de multiples discussions et débats. Cet ouvrage argumente la transformation et l’évolution de cette discipline et propose des définitions alternatives pour les termes genre, sexe, science féministe et archéologie du genre en utilisant des concepts de différentes disciplines comme la psychologie évolutionniste. L’archéologie du genre a tendance à donner un visage au passé en tenant compte de la réalité des identités au lieu de la négliger. La construction et l’expérience du genre peuvent être examinées dans le reportage archéologique basé sur la culture matérielle, ce qui est démontré par la révision d’études préalables. Cette thèse adapte l’étude de cas des figurines mésopotamiennes, critique l’hypothèse de la déesse mère et propose une interprétation alternative. L’étude de cas des tombes royales d’Ur est également révisé en invoquant des arguments en faveur de l’interprétation que les squelettes féminins des tombes royales appartenaient en fait à des rois/reines. [inhoud] Dankwoord i Abstracts ii Inhoud iii Inleiding................................................................................................................1 Deel I: Theoretisch kader......................................................................................3 I.1 Feminisme en hoe we het liever begrijpen..............................................................5 I.1.1 Feminisme in de golven............................................................................5 I.1.2 Feminisme en wetenschap........................................................................7 I.1.3 Feminisme en archeologie: history is her story too..................................9 I.2 Gender en sekse.....................................................................................................13 I.2.1 De vrouw.................................................................................................14 I.2.2 Gender-essentialisme en biologie...........................................................16 I.2.3 Gender in genderarcheologie..................................................................19 I.3 Archeologisch genderonderzoek...........................................................................21 I.3.1 Correctie van de bias: visibility research................................................24 (On)zichtbaarheid in de visuele cultuur..................................25 Vrouwelijke archeologen.........................................................27 I.3.2 Revisies...................................................................................................29 I.3.3 Archeologie van identiteiten en gendercategorieën................................31 Identiteit..................................................................................31 Materiële cultuur.....................................................................32 I.4 methodologie en mogelijkheden............................................................................33 Deel II: Toepassing in het veld...........................................................................38 II.1 Genderarcheologie in het Oude Nabije Oosten....................................................39 II.2 Figurines...............................................................................................................40 II.2.1 Lichaam.................................................................................................40 II.2.2 Het fabeltje van de moedergodin...........................................................41 Gimbutas en andere fantasieën...............................................43 Kritiek......................................................................................43 II.2.3 Case-study: Menselijke figurines in Mesopotamië en Iran...................46 Gendercategorieën..................................................................46 Tweeslachtigheid.....................................................................50 Beschouwing............................................................................51 II.3 Gender in grafcontexten.......................................................................................53 II.3.1 Case-study: Koninginnen van Ur..........................................................53 RT/800.....................................................................................55 RT/1054...................................................................................57 RT/1050...................................................................................60 Beschouwing............................................................................62 Conclusies..........................................................................................................64 Herkomst afbeeldingen.......................................................................................66 Bibliografie.........................................................................................................69 [inleiding] Pakweg drie jaar geleden maakte ik voor het eerst kennis met archeologie van gender in de lezing die Diane Bolger hield aan onze eigen Gentse faculteit. Door zijn alternatieve karakter en underdog positie heeft het onderwerp mij tot op vandaag nooit losgelaten. De gefronste wenkbrauwen die genderarcheologie met haar invalshoeken kan uitlokken, is voor mij reden te meer om dit piepjonge domein binnen de sociale archeologie onder de loep te nemen. De volgende pagina's die ik betitel Genderarcheologie: Methodologie en Strategie. Theoretische perspectieven toegepast op Mesopotamië zijn de vrucht van een grondig literatuuronderzoek dat een gooi doet naar inzicht in de methodes en mogelijkheden van de hedendaagse genderarcheologie. Naar analogie van mijn vorige scriptie, die tevens als opstapje van dit werk fungeert, heb ik een verdeling in twee luiken gemaakt, namelijk een theoretisch en praktisch. Het eerste deel reikt een theoretisch kader aan voor genderarcheologie dat als basis kan gelden voor de aanpak van het veldwerk en de interpretatie van de archeologische resultaten. Hierbij poog ik aan het licht te brengen hoe archeologie van gender is kunnen ontstaan in de schaduw van furieus feminisme en op welke manier zij genoteerd kan worden in de agenda van de moderne archeologie. In elke studie die gender bespreekt is duidelijkheid omtrent theoretische opvattingen van cruciaal belang, daar die opvattingen van de auteur aan de basis zullen liggen van de resultaten en interpretaties die hij/zij levert. Het is dan ook mijn opzet een status quaestionis na dertig jaar genderarcheologie te presenteren aan de hand van kritiek op kritiek van kritiek, een van andro- en gynecentrisme ontdane definitie te boetseren voor vaak filosofisch/politiek getinte termen als gender, sekse, feministische wetenschap en genderarcheologie. Om mij een zo objectief mogelijke doch eigen weg te banen tussen de discussies en debatten rond het theoretisch aspect zal ik mij tevens beroepen op alternatieven voor de traditionele opvattingen binnen de sociale wetenschap, meer bepaald en voornamelijk op de nog jonge premisse van evolutiepsychologie. Steunend op die uitkomsten wordt een methodologie voorgesteld aan de hand van dewelke voorbeelden uit het veld gestaafd kunnen worden. Het tweede deel van dit werk licht toe hoe de constructie en ervaring van gender bestudeerd wordt in het archeologisch archief uitgaande van de tastbare overblijfselen. Door plaatsgebrek en omdat 1 mijn eerste scriptie de toon reeds zette, beperkt het tweede luik zich tot het gebied van het Oude Nabije Oosten om voorbeelden in het veld aan te brengen. Twee case-studies zullen uitvoerig worden besproken, namelijk 'figurines in Mesopotamië en Iran' en 'de koningsgraven van Ur' om aan te tonen hoe de integratie van gender kan leiden tot nieuwe spectaculaire uitkomsten. De onderzoeksvragen die deze thesis stelt zijn opgesplitst in drie grote compartimenten: Wat is genderarcheologie? In welke context is het ontstaan? Is het überhaupt relevant van genderarcheologie als discipline te spreken? Welke definities worden gegeven aan gender en sekse? Wat is de rol van feminisme? Kan feministische wetenschap loskomen van politiek? Welke methodologie kan gehanteerd worden? Op welke manier moet er aan archeologie gedaan worden, op welke manier kan aan betere archeologie gedaan worden? Welke zijn de pijntjes van genderarcheologie? Wat staat er vandaag op de agenda van genderarcheologie? Hoe wordt genderarcheologie in het onderzoek opgenomen? Welke resultaten geven revisies van voorgaande studies? Hoe kan gender betrokken worden? Wat is de relevantie van genderarcheologie? Om een keurig antwoord te formuleren op de vraagstelling van mijn onderwerp haal ik de mosterd hoofdzakelijk bij de meer recente werken die heden beschikbaar zijn in de vakliteratuur. Ik ben selectief geweest in de keuze van de titels die mijn uiteindelijke bibliografie herbergt, in die zin dat ik voornamelijk publicaties na het jaar 2000 geraadpleegd heb om achterhaalde theorieën en door politieke motivaties bedorven werkstukken te vermijden. Wat opvalt is het aanzienlijk aantal boeken, tijdschriften en bundels uit de Engelstalige wereld. Bij het schrijven van deze thesis heb ik geworsteld met de contradictie die mijn onderwerp naar mijn gevoel onvermijdelijk in zich draagt. Genderarcheologie wil de geschiedenis een aangezicht geven, ze wil hameren op de vraag 'wie waren de mensen achter de overblijfselen die tot ons komen?', ze wil aspecten van identiteit betrokken zien in archeologie. Maar wanneer heeft men daarvoor de naam 'genderarcheologie' niet meer nodig? Archeologisch onderzoek bestaat uit een zoektocht naar de meest plausibele verklaring voor een bepaald deeltje van ons verleden aan de hand van bewijsmateriaal allerlei. Nieuwe uitkomsten komen boven water wanneer meerdere aspecten in acht genomen worden. Ergo “A gendered archaeology is truly better archaeology.” (Sarah Milledge Nelson). Ik mag verhopen dat mijn scriptie er in slaagt deze stelling hard te maken. 2 [ Deel I theoretisch kader ] Het eerste deel van deze scriptie poogt een theoretisch kader voor genderarcheologie voort te brengen dat als basis kan gelden voor de aanpak van het veldwerk en de interpretatie van de resultaten. In dit specifieke aspect van archeologie is duidelijkheid over theoretische opvattingen van groot belang, omdat er gewerkt zal worden met hypothesen over sociaal gedrag uit het verleden, omdat er in de materiële cultuur gezocht zal worden naar aanwijzingen van bepaalde gendergroepen en omdat door andro -of gynocentrisme beïnvloede onderzoeken gereviseerd zullen worden. Het eerste deel van mijn vertoog poogt dus in de eerste plaats termen als genderarcheologie, gender, sekse, androcentrisme en feministische archeologie te definiëren. Daarnaast onderzoekt dit eerste deel het hoe en waarom van genderarcheologie aan de hand van een theoretisch kader dat gedestilleerd wordt uit verschillende opvattingen. Onvermijdelijk wordt een korte geschiedenis en jonge ontstaansbodem voorgelegd om eerst en vooral inzicht te verkrijgen in de context van genderarcheologie binnen de wetenschap. Alternatieven voor traditionele opvattingen binnen de sociale archeologie zullen tevens geponeerd worden. Vervolgens bespreekt deel één de verschillende recente strategieën van genderarcheologie en wordt een methodologie voorgesteld. Dit geheel met de bedoeling -in een tweede luik- de theorie mee het veld in te dragen en aan te tonen op welke manier genderarcheologie praktisch in het onderzoek geïntegreerd kan worden. 3 Het is van belang het verloop en denkproces van de theorie niet als lineair te beschouwen, maar integendeel in acht te nemen dat verschillende kronkels en ideeën hun oorsprongen vinden in andere ideeën, misschien van andere disciplines, misschien ontstaan vanuit kritieken, vanuit politiek activisme, filosofisch essentialisme of biologische ontdekkingen. Archeologische theorie is in realiteit veel complexer dan de gemaakte opdeling in verschillende 'stromingen' (Johnson 2010: 122). Intellectuele invloeden komen van overal. Dat betekent echter in geen enkel opzicht dat het proces van theoretisch denken daarom sowieso een vooruitgang belichaamt, maar de verschillende invalshoeken, zelfs de fouten die gemaakt worden en het maximum aan meningen dat verkregen kan worden draagt in elke wereld bij tot het verbreden van de kijk en dus tot 'vooruitgang', als het al toegestaan is zo'n woord onschuldig neer te pennen. Een beter aperçu dan Hodders woorden ontbreekt: “Self-critical evaluation of assumptions and knowledge thus constitutes a necessary function for archaeological theory. But it is a theory embedded in rights and social issues; that is in ethics. It is theory made concrete, contextualized, an element of practice.” (Ian Hodder in Cunliffe & Renfrew 2002: 88). Toch zijn er hoe dan ook reusachtige contradicties te spotten tussen verschillende theoretische 'inzichten' in hoe de wereld werkt. Men (mijn eigen zogeheten kritisch oog incluis) laat zich niet zelden verleiden over deze verschillen heen te kijken door de beperking dat we als mens de neiging hebben te geloven dat onze eigen visie ergens tussenin ligt (dat onze visie nooit extreem is). Op dezelfde manier is het riskant te beweren dat elke theorie zijn eigen plaats heeft binnen een groter kader, daar dat logischerwijs en al te snel leidt tot dwingend relativisme van de eigen theorie, die dan als waardeloos afgeworpen moet worden. “(...) a superficially tolerant view in which no theory is better or worse than any other” (Johnson 2010: 124). 4 I.1 [feminisme en hoe we het liever begrijpen] Het onderwerp dat het geheel van deze beschouwing omvat wordt zwaarwichtig gemaakt door de wirwar van substantieve -en adjectieve afgeleiden van het bombastische woord 'feminisme' en alle contexten waarin ze gul op tafel gegooid worden. Genderarcheologie dankt haar ontstaan voor een groot deel aan het feministisch project, wat vandaag echter niet zelden een vergiftigd geschenk blijkt te zijn. Het is daarom op zijn minst interessant op zoek te gaan naar een schappelijke en neutrale definitie van 'feminisme' en een poging te doen het raamwerk waarin dat feminisme chronologisch en ruimtelijk ondergebracht wordt te begrijpen. Anderzijds vragen theoretische kwesties als 'bestaat feminisme los van de politieke agenda die ze nastreeft?', 'kunnen we spreken van feministische wetenschap?', 'wat is feministische archeologie?' en 'is het wel bruikbaar namen te plakken op zulke disciplines of die überhaupt disciplines te noemen?' om een antwoord. Binnen het gebied van de archeologie zal ik onderstaand kort uit de doeken doen hoe de studie doorheen de laatste helft van de vorige eeuw evolueerde naar een meer gendered archeologie vanuit een furieus academisch feminisme, gelijklopend met de bh-verbranders in de westerse wereld, om in eerste instantie te vatten hoe 'archeologie van gender' zich langzaam kon ontspinnen in de voedingsbodem van interdisciplinariteit en politieke gelijkheid. I.1.1 [feminisme in de golven] Nodeloos lijkt het mij te vermelden hoe netelig moeizaam het is om een definitie te geven aan feminisme. Er bestaat geen consensus of eenheid van gedachten en een definitie komt bijna onoverkomelijk met bijhorende paradoxen. De (nog korte) geschiedenis van feminisme kenmerkt zich door snelle veranderingen en een hoop drama: zoals vele politieke/wetenschappelijke/sociale takken is ook de eerste golf van feminisme te 5 herleiden als een product van de 18de-eeuwse Verlichting (Vandermassen 2006: 22). In die tijd zat de vrouw aan de haard en werd gezien als 'dommer' dan de man. Ze had geen rechten. In de jaren '60 en begin de jaren '70 van de twintigste eeuw kwam langzaam het verlangen om androcentristische benaderingswijzen uit de geschiedenis te zuiveren. Zulk project, dat ontsprong aan de geest van de Franse Annales, bracht de geschiedenis dichter bij de antropologie. Het werd algemeen aanvaard dat de geschiedenis en de antropologieën van vrouwen gewoon nooit geschreven waren (Hamilton, Whitehouse, Wright (eds.) 2007: 14). De tweede feministische golf situeert zich in de jaren '70 met de existentialistische Franse filosofe Simone de Beauvoir als grote voortrekker: 'on ne naît pas femme: on le devient' (de Beauvoir 1949). De tweede golf feministen maakten er een punt van de geschiedenis van de vrouw neer te schrijven. Studies over de oppressie van vrouwen waren legio en in die studies werd de vraag gesteld vanwaar die oppressie kwam en waarom ze gebeurde (Hamilton, Whitehouse, Wright (eds.) 2007: 14). Sterk beïnvloed door marxisme spreekt men in die jaren van 'radicaal feminisme' dat mannelijkheid veroordeelt en gelijkstelt aan dominantie. Vrouwelijkheid wordt gevierd als nurturing en egalitarian (Vandermassen 2006: 24). Feminisme van toen zal gebaseerd zijn op de assumptie en het geloof dat gender-typische psychologie het resultaat is van socialisatie, opgelegde regels en aangeleerde patronen. Zulke 'invloeden' worden dan volgens zogenaamd socialistisch feminisme ingevuld door patriarchale organisatie van werkverdeling die gender-ongelijkheid veroorzaakt. Een belangrijk punt van kritiek op deze eerste vormen van liberaal, radicaal, verschil- of socialistisch feminisme is dat geen enkele erin geslaagd is precies uit te leggen waarom mannen steeds in een betere positie stonden, en hoe de relatie tussen de seksen historisch tot stand kwam (Vandermassen 2006: 26). In de jaren tachtig ontstaan stromingen als 'zwart feminisme' en 'lesbisch feminisme' die de universalisatie van categorieën sterk verwerpen: de categorie 'vrouwen' bestaat niet. Feministen zijn blanke, westerse vrouwen en daardoor ontstaat racisme en seksisme, zo luidt het. Maar als niks vrouwen onderscheidt van mannen als groep, hoe kan hun onderdrukking dan ontvouwd worden? Waarom zouden ze dan samen moeten spannen (Vandermassen 2006: 27)? Feminisme van de derde golf focust niet langer op politiek activisme (onder andere door de vorderingen die haar voorgangers reeds boekten op dat vlak) en concentreert zich eerder volledig op de academische wereld. Men gaat betekenis geven aan begrippen als 'vrouwelijkheid' (Vandermassen 2006: 27). Psychoanalyse komt boven water in deze context: postmodernistisch feminisme en queer theory halen beiden mosterd bij Jacques Lacan (Vandermassen 2006: 28). 6 Derde-golf feminisme werd sterk beïnvloed door Histoire de la Sexualité (1978), het opus van de Franse filosoof Michel Foucault, dat de lezer aanmoedigt sekse te bekijken als een product van machtsrelaties. Dat staat haaks tegenover de opvatting dat sekse de biologische toestand betreft die dan cultureel tot gender geboetseerd wordt. Elk op hun eigen manier, hebben tweede -en derde-golf feministen de neiging veralgemeningen en abstracte argumenten (Hamilton, Whitehouse, Wright (eds.) 2007: 14-15) op te hoesten die niet langer constructief zijn voor de discussie en bijgevolg terecht komen in de vicieuze cirkel van het theoretisch gevecht. Twijfelend over de objectiviteit van de wetenschap gaan postmodernistische feministen ook de fundamenten van onder andere 'vrouw zijn' in vraag stellen. Donna Haraway trekt dat sterk door en is radicaal in haar standpunt over 'vrouwelijkheid': “There is nothing about being “female” that naturally binds women. There is not even such a state as “being” female, itself a highly complex category constructed in contested sexual scientific discourses and other social practices. Gender, race, or class consciousness is an achievement forced on us by the terrible historical experience of the contradictory social realities of patriarchy, colonialism, and capitalism. And who counts as “us” in my own rhetoric?” (Haraway 2004: 13). Haraway schildert de mens af als zijnde uitsluitend het product van maatschappelijke praktijken (cf. Foucault). Op die manier kunnen geen objectieve standaarden gehanteerd worden om bijvoorbeeld genderongelijkheid te meten (Vandermassen 2006: 34). Sterker nog: zonder universele ethische standaard verliest feminisme gewoon haar bestaansreden. I.1.2 [feminisme en wetenschap] Science, it would seem, is not sexless; she is a man, a father and infected too - Virginia Woolf1 Elk feminisme hanteert impliciete assumpties over de menselijke natuur die menigmaal geleid worden door politieke motieven (Vandermassen 2006: 21). Het eerste probleem hierbij stelt zich al in het feit dat kennis over de menselijke natuur niet altijd aan de waarheid getest wordt. Men laat zich leiden door de politieke agenda en verandert de parameters om tot betrouwbare kennis te komen in functie van eigen politieke opvattingen, zoals in het verleden onder andere bij nationalisme genoeg gebeurde. In de wetenschappen houdt theoretische ignorantie ten opzichte van 1 Uit Three guineas 1938 7 sociobiologie en evolutiepsychologie jammerlijk stand en 'feministische wetenschap' lijkt immer vastgeroest aan politieke motieven. Feministische wetenschap (genderarcheologie incluis) krijgt wel vaker de kritiek dat ze niet politiek neutraal is. Kan wetenschap gerelateerd aan politiek goede wetenschap zijn? Ian Hodder begrijpt het zo: “This position, however, depends upon a particular model of science in which knowledge is produced for its own sake and the process of knowledge production is unaffected by anything other than scientific questions. This view of knowledge production is now regarded as deeply problematic since knowledge cannot be separated from human interests. Science is a social practice, and there is no contradiction in being a feminist to do good science because to do otherwise is to introduce bias.” (Hodder 1996: 417) Anne Campbell zegt het graag zo: “Feminism is a social movement and a political program aimed at ameliorating the position of women in society” (Vandermassen 2006: 21). Susan Haack2 legt uit hoe Hodders en Campbells opvatting dat wetenschap louter een sociale constructie is, een grove denkfout inhoudt. Doordat wetenschap en onderzoek sociale bezigheden zijn, gaat men al te snel misleid worden en dubbelzinnig besluiten dat wetenschap en kennis sociaal geconstrueerd zijn. Integendeel, wetenschappelijke kennis ontstaat door de zoektocht naar bewijzen en die te bepeinzen, herkauwen en toetsen aan de waarheid. Dat brengt met zich mee dat het waarheidsstatuut van wetenschap niet slechts een geval van sociale afspraak is (Haack 2000). “De legitimiteit van een wetenschappelijke gemeenschap om een bepaalde claim te aanvaarden, ligt niet in de legitimiteit die men denkt te hebben, maar in de kracht van het bewijsmateriaal.” (Vandermassen 2008: 45) “'True' is a word we apply to statements about which we agree; but that is because, if we agree that things are thus and so, we agree that it is true that things are thus and so, So 'true' is not a word that truly applies to all or only statements about which we agree; and neither, of course, does calling a statement true mean that it is a statement we agree about.” (Haack 2000: 19). Darwinistisch feministe Griet Vandermassen betreurt de denkwijze van vele in de hierboven vermelde categorieën ondergebrachte feministen: “Zolang feministen weigeren beroep te doen op wetenschappelijke inzichten over seksen zal het feminisme (of althans bepaalde strekkingen ervan) blijven dwalen.”(Vandermassen 2005: 23). Ik deel haar kritische mening dat het onderscheid sekse/gender een veelbesproken thema is met een wirwar van overtuigingen, dat vaak antiwetenschappelijk bekeken wordt. Het concept sekse zowel als gender kan algemeen gelden als een 2 Professor Filosofie en Recht aan de Universiteit van Miami. 8 verwijzing naar psychoseksuele en gedragsverschillen tussen mannen en vrouwen (Vandermassen 2005: 23). Een belangrijke observatie hieraan gekoppeld is de betreurenswaardige feitelijkheid dat menig academisch feministe biologische verschillen tussen de seksen automatisch associeert met de hopeloosheid van sociale verandering (Vandermassen 2006: 41). Onder druk van een soort rechtvaardigheidsgevoel redeneert men dat wanneer er zwart op wit bewezen wordt dat man en vrouw wel degelijk verschillend zijn, dit een goedpraten betekent voor de jarenlange oppressie van vrouwen. Een bepaald wantrouwen ten opzichte van biologische wetenschappen hangt in de lucht bij de 'feministische wetenschappen' (Vandermassen 2006: 17). Phyllis Schlafly zegt dit treffend in haar betoog Feminist fantasies: “Feminism is doomed to failure because it is based on an attempt to repeal and restructure human nature” (Schlafly 2003: 28). Auteurs van een aanzienlijk aantal feministische studies kunnen zonder pardon biofoben genoemd worden. Het negeren van biologisch bewijs in verband met genderverschillen leidt vaak tot wetenschappelijk relativisme (Vandermassen 2006: 46). Feministische wetenschap heeft derhalve als basis een politieke overtuiging van gelijkheid die androcentrisme in westerse samenleving moet confronteren en counteren. Niettemin is feminisme meer dan enkel een vrouwenrechten-beweging. Zoals gelezen omvat ze verschillende stromingen en een breed spectrum van discours die elk de vele discussies in verschillende domeinen stimuleren (Hodder 1996: 415). Feminisme is verantwoordelijk voor het openen van een pak ogen en heeft het voor het eerst over zaken zoals gender, ras, sociale klasse en seksualiteit. Zaken waarover nooit eerder gesproken werd. I.1.3 [feminisme en archeologie: history is her story too] Vandaag is er sprake van een algemeen besef dat de studie van gender een waarde bevat die niet genegeerd mag worden in de archeologische context. Dit laatste met dank aan het feminisme, de post-processuele archeologie (of interpretatieve archeologie, zoals adepten prefereren) en het geloof in de interdisciplinariteit waarbij archeologie zonder tegenspartelen op de schouders van antropologisch onderzoek kan gaan leunen. Toch staat de subdiscipline nog in haar kinderschoenen en is ze voortdurend onderhevig aan 9 ontwikkeling en kritiek. Haar aanvaarding door 'de grote jongens' en opname in het veld van de sociale archeologie is een voorzichtig fenomeen van het einde van de laatste eeuw, om niet te zeggen het begin van deze eeuw. De overtuiging dat genderstudies opgenomen moeten worden in de archeologie ontstond in de jaren zestig en zeventig vanuit de hoek van de vrouwenbeweging, ten tijde van de strijd naar gelijkheid tussen man en vrouw (Nelson 2006: 2). Evolutie in de theorie van de genderarcheologie heeft doorheen de laatste vijftig jaar min of meer parallel gelopen met dat feministisch denken (onder de vorm van drie grote 'golven'), waarbij uiteindelijk het gevecht om gelijke rechten en erkenning voor de vrouw resulteerde in opgewekte interesse voor genderpatronen in het verleden bij zowel vrouwen als mannen (Gilchrist 1999: 1). Wat het gebied van de archeologie betreft, streefden feministische bewegingen van de eerste golf naar meer vrouwen in het academische landschap en naar meer aandacht voor de rol van vrouwen in het verleden. Hoewel zij 'het pad effenden', werden hun opvattingen later door genderarcheologen zelf zwaar bekritiseerd, waar karikaturale verwijten uit voort kwamen: “Voeg vrouwen toe en schud goed” (Renfrew & Bahn 2000: 218). En terecht, archeologie van gender is nu eenmaal niet hetzelfde als 'vrouwenstudies', noch is een gelijkstelling aan enige politiek agenda welkom. Maar deze eerste fase blijkt broodnodig geweest te zijn om archeologie van gender te brengen tot waar ze vandaag staat. De tweede golf-feministen hamerden op het verschil tussen gender en sekse, om eindelijk het biologisch deterministisch denken te verwerpen. Ondanks het grote overdrijven hierin (en incasseren van een verdiende lading kritiek) is het in de jaren tachtig dat archeologen als Margaret Conkey genderstudies appreciatie van buitenaf kan opleveren (Bolger 2008 lezing, Hodder 1996: 416). Het is de eerste echte poging om een theoretisch kader te vormen voor genderarcheologie, hoewel die steeds gelijkheid als streefdoel heeft (Sørensen in Bintliff 2004: 75). In een artikel uit 1984, Archaeology and the Study of Gender, dat tot op vandaag voor genderonderzoek een doorbraak betekent en veelvuldig geciteerd wordt, klaagt Conkey samen met Janet Spector vanuit sterk feministisch standpunt de androcentrische bias en het Westers etnocentrisme aan waar archeologie volgens hen in vastgeroest zit (Conkey & Spector 1984). Conkey en Spector stellen dat assumpties in verband met gendertypering binnen antropologisch en archeologisch onderzoek vaak gekopieerd worden uit simplistisch etnografisch onderzoek waarbij onderzoekers hedendaagse genderpatronen (waaraan zij ook zelf onderhevig zijn) toepassen op andere culturen. Dit laatste ondermijnt sterk het algemeen aangenomen bestaan van menselijke diversiteit in cultuur, tijd en plaats (Conkey & Spector 1984: 13). Antropologisch archeologisch 10 geïnterpreteerde en gesuggereerde sociale genderstructuren moeten herzien worden wegens een te hoog halte aan verschillende vormen van androcentrisme, zo stellen Conkey en Spector (Conkey & Spector 1984). Tegelijkertijd werd binnen de sociale wetenschappen het begrip gender gezien als een sociaal geconstrueerd gegeven dat sterk in contrast staat met de biologische sekse (Sørensen 2004: 75). Onderzoekers zijn vaak uitgegaan van 'essentiële', 'natuurlijke' en zelfs 'biologische' seksegerelateerde eigenschappen, zoals traditioneel fysieke kracht, agressiviteit en dominantie voor het mannelijke geslacht en zwakte, passiviteit en afhankelijkheid voor het vrouwelijke geslacht (Conkey & Spector 1984: 13), waarbij de cultuur voorgesteld wordt vanuit mannelijk perspectief. Vrouwen worden vaak beschreven in relatie tot mannen “(...) for example, as sisters, wives, and mothers.” (Conkey & Spector 1984: 14). Dit androcentrisme wordt geassocieerd met het feit dat nog niet zo heel lang geleden de meeste etnografen, antropologen en archeologen zelf blanke mannen uit de middenklasse waren die onbewust het onderzoek lieten beïnvloeden door de eigen gendercontext. De schijnbare onzichtbaarheid van de vrouw in het archeologisch archief is te wijten aan false notion of objectivity (i.e. oordelen vanuit een soort van intuïtief gezond verstand zonder er zich van bewust te zijn dat men zich reeds bevindt in de subjectieve positie van de eigen sociale context) (Conkey & Spector 1984: 14). Tot op heden blijft het debat over de relatie tussen biologie en cultuur een knelpunt in genderarcheologie (zie verder). Hoewel de opvattingen van Conkey en Spector vandaag weerlegd kunnen worden, zijn die opvattingen verantwoordelijk geweest voor het openen van de discussie rond gender in archeologie. Vanaf Conkey en Spector bestond de mogelijkheid voor onderzoek in plaats van het aannemen van stereotiepen. Vanaf dan betekende archeologie van gender de opname van gender in de studie van het verleden (Sørensen 2004: 75). Verder in de jaren tachtig en negentig (en tot op heden) situeert zich de 'derde golf'. Het is hier dat genderarcheologie echt uit de startblokken schiet als deel van een breder project: de postmodernistische kritiek op objectiviteit en op alles wat de Verlichting voortbracht (Hamilton, Whitehouse, Wright (eds.) 2007: 15). Concreet is de aanpak het plaatsen van gender in een bredere sociale context, waarbij gender niet enkel de sociaal gestructureerde eigenschappen en het gedrag van man- of vrouw-zijn uitdrukt (Renfrew en Bahn 2000: 219). Genderconstructies en verbanden tussen gender en andere aspecten van de socio-economische samenleving of identiteiten mogen niet verondersteld worden (Bolger 2003: 17), dan wel aangetoond aan de hand van een context. De studie van het symbolische lichaam, het individu en vragen over agency krijgen een plaats 11 binnen het veld van de archeologie ((Hamilton, Whitehouse, Wright (eds.) 2007: 16). Archeologen als Joan Gero spreken over hoe onze westerse ideologische constructie van vrouwen wetenschappelijk studies en onderzoek jammerlijk beïnvloedt (Hodder 1996: 416). Archeologische methodes met betrekking tot gender (non-lineariteit en inductie) passen binnen de 'derde golf' waar concepten leven zoals différence, “(...) in which gender divisions within a given population are not treated as monolithic groups but as affiliated members of differing economic groups and social identities.” (Bolger 2003: 17). Heden wordt genderarcheologie gedomineerd door de aanpak van de derde golf, waar inclusie troef is en waar men zo veel mogelijk aspecten wil betrekken in het onderzoek (Hamilton, Whitehouse, Wright (eds.) 2007: 16). Het ontstaan van gender-gerelateerde studies binnen de archeologie moet dus begrepen worden als onderdeel van een sociale beweging, waarbij vragen gesteld werden waarover nooit eerder nagedacht was en nieuwe visies op geschiedenis geponeerd werden die de conservatieve in twijfel trokken. Waar in het verleden zijn vrouwen historische actoren? Zijn enkel mannen verantwoordelijk voor de opbouw van cultuur? Welke zijn de activiteiten van de vrouw geweest? En waarom wordt dit niet bestudeerd (Nelson 2006: 4)? 12 I.2 [gender en sekse] Turn outward the woman's, turn inward, so to speak, and fold double the man's (genital organs), and you will find the same in both in every respect. - Galen van Pergamon3 Studies met betrekking tot sekse-gedifferentieerd gedrag hebben de neiging aan te vatten met een definitie van de veelvuldig bediscussieerde termen 'sekse' en 'gender'. Voor feministen is deze terminologie al een filosofisch probleem op zich en men kan de verschillende strekkingen zelfs indelen volgens de benaderingswijze van het woord 'gender'. Het gaat hier over 'genderarcheologie', waarmee ik graag 'de archeologie van gender' had bedoeld, maar wat is dat dan, gender? En wat mag het betekenen in de context van archeologie of in de archeologische context? sek·se de; v -n het man- dan wel vrouw-zijn; geslacht gen·der [dzjender] het, o 1 geslacht, sekse 2 alles wat bij het man- of vrouw-zijn hoort, alle seksegebonden eigenschappen4 “It's important to realize that gender in the social sciences is understood quite differently than it is in standard dictionary definitions.” (Dr. Diane Bolger in haar lezing 'The Archaeology of Gender: Theory Method and Purpose) Brits archeoloog en geestelijke vader van de post-processuele archeologie (waarbij eigen persoonlijke interpretatie veel aandacht geniet) Ian Hodder stelt dat cross-cultural antropologie doorheen de jaren in het lang en het breed bewezen heeft hoe biologische sekse, met andere 3 4 Romeins fysicus en filosoof, circa 130-200 (Laqueur 1992: 25) Van Dale 2010 13 woorden het fysieke 'zijn' van man of vrouw, geen directe relatie heeft tot gender (Preucel & Hodder 1996). Deze laatste term wordt in Hodders woorden vertaald als sociaal geconstrueerde identiteit betreffende een van de twee seksen (man of vrouw). Dit wil dus zeggen dat rollen op basis van biologische verschillen tussen man en vrouw sociaal worden gecreëerd en niet andersom: de sociale rollen worden niet gedetermineerd door de biologische verschillen van de seksen. Hieruit leidt men af dat gender niet gelijk is aan biologische sekse. Er zijn twee vaste seksen, maar veel meer genders. (Preucel, Hodder (eds.) 1996: 415) Hodder refereert hier naar auteurs uit de jaren tachtig, jaren ten midden van het Standaardmodel van de Sociale Wetenschappen en ondergedompeld in behaviorisme. Zijn opvatting over het verschil gender/sekse is sterk beïnvloed door die aanpak waar angst voor politieke incorrectheid doorschijnt en men daarom hamert op het verschil tussen sekse en gender. Het onderscheid is helemaal niet zo duidelijk. Hodder houdt geen rekening met het feit dat genderrollen en sekse-gerelateerde rollen niet zelden dezelfde zijn. I.2.1 [de vrouw] Thomas Laqueur oppert dat het geloof in het bestaan van twee aparte seksen in het westen pas optrad vanaf 1800. Daarvoor heerste de idee dat de mannelijke vorm primair is en de vrouwelijke vorm slechts een minder perfecte, afgeleide vorm beslaat. Dat laatste (de vrouw als onvolmaakte man) ontsproot aan de geest van Aristoteles (Laqueur 1992: 26). Aristoteles (384 v.C – 322 v. C) geloofde in een bepaalde inferioriteit van vrouwen. Zo telde hij minder tanden in de mond van vrouwen en klasseerde dit bij de 'vele' minderwaardigheden die volgens hem eigen zijn aan leden van het vrouwelijke geslacht. Gebaseerd op deze bevindingen besloot hij dat de vrouw een passief wezen is (Vandermassen 2006: 48) met een kleiner en onderontwikkeld brein. Volgens Aristoteles had de vrouw last van een tekort aan hitte of vuur, waardoor haar genitaliën niet naar buiten kunnen groeien en dus blijven vastzitten binnen in het lichaam (Laqueur 1992: 25-38). Die convictie leefde verder door in de klassieke wereld (cfr. Galen van Pergamon, boven geciteerd). Een lange tijd later hadden verlichtingsfilosofen als Rousseau, Hume en Kant het over ratio, maar welteverstaan de 'mannelijke rationaliteit' (Vandermassen 2006: 48). De opvatting was dat een vrouw niet vrij kan willen zijn. In de negentiende eeuw werden vrouwen beschouwd als minder intelligent, onder andere omdat ze 14 minder voedsel eten. Men dacht dat voedsel in 'gedachte' omgezet werd, dus een man 'denkt' meer, dus een vrouw moet wel minder intelligent zijn. In die tijden leidde dat tot absurde en gruwelijke oplossingen voor onder andere kleptomanie of andere geaardheid onder de vorm van clitoridectomie (i.e. het wegsnijden van de clitoris) (Fausto-Sterling 1992: 134-137). De portrettering van vrouwen in de reconstructie van de menselijke evolutie kenmerkt zich (en niet als enig onderwerp in dit vertoog) door een warwinkel van opinies doorheen de tijd en langs invloeden van wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke disciplines her en der. In de jaren vijftig-zestig van de twintigste eeuw kijkt men naar het menselijke verre verleden met een sterke focus op de man als jager en de vrouw als moeder en echtgenote (Vandermassen 2006: 49). 'Ecofeministen' geloven dat de oppressie van het milieu gelinkt is aan onderdrukking van de vrouw. Ze gaan ervan uit dat duizenden jaren geleden de wereld gedomineerd werd door een vreedzame, evenwichtige harmonie (cfr. holistische visie) die later vernield werd door de zogenaamde 'wetenschappelijke revolutie' (Vandermassen 2006: 55). Op z'n minst mag deze theorie als onwetenschappelijk absurd geklasseerd worden, daar er geen teken van harmonie tussen mens en natuur in de prehistorie te vinden is. Meer nog, alles wijst in de richting van oorlog, opoffering, geweld en uitbuiting van natuurlijke bronnen (Diamond 2000: 103-112). Jared Diamond toont zwart op wit in cijfers hoe grote zoogdieren na de kolonisatie van de mens in de nieuwe delen van de wereld (wat vandaag Noord-en Latijns Amerika heet) massaal uitstierven (Diamond 2000: 42-44). Believers van het fabeltje van de 'gynosamenleving' doen er nog een schepje bovenop: volgens hen werden vrouwen in de prehistorie gezien als incarnaties van godinnen door hun capaciteit om leven te geven en kinderen te baren. Men stelt tevens dat de maatschappij rond vrouwen draaide (zogenaamde 'gynosamenleving'). Vrouwen domineerden de wereld zonder formele leiders en mannen deden dienst als jager en handelaar en vonden dat best (Vandermassen 2006: 58). Als we niet kunnen spreken over mannen en vrouwen, hoe kunnen we dan spreken over gender? Sommige feministen (zie vroeger) beweren dat er niks 'essentieel' is aan de vrouwelijke natuur. Zij incrimineren zelfs het zogezegd 'biologisch essentialisme' en argumenteren dat alles wat verschillend is aan man en vrouw sociaal geconstrueerd is (Johnson 2010: 135). Zulke theorieën lopen over van knipogen naar politieke agenda's of de verborgen maar immer presente feministische strijdvaardigheid die ik reeds aanhaalde: “Feminist often feel that their arguments are 'hijacked', made part of some 'wider argument' such as that of Marxism or of postprocessual archaeology and in the process subsumed and ultimately ignored.” (Johnson 2010: 137). 15 I.2.2 [gender-essentialisme en biologie] Tot op heden worden in genderarcheologie verwijzingen naar biologie om menselijke psychologie te verklaren nog steeds afgedaan als reductionistisch of biologisch deterministisch, zelfs politiek gevaarlijk. In de discipline van genderarcheologie volgt men meestal de filosofie van het door John Tooby en Leda Cosmides genoemde Standaardmodel van Sociale Wetenschap (Vandermassen 2006: 295). Concreet behoren volgens dat model zaken als honger, dorst, seksuele motivatie en de capaciteit om te leren en cultuur te absorberen tot de 'menselijke natuur', terwijl menselijke mentale organisatie, de sociale en culturele wereld bepaald worden door de omgeving (Vandermassen 2006: 195). De inhoud van onze geest wordt verordineerd door de omgeving en onze psychologie wordt ons dus aangeleerd, zo luidt het. Vanuit postmodernistisch standpunt wordt wel eens beweerd dat zelfs het onderscheid tussen de geslachten man en vrouw een sociale constructie is (Díaz-Andreu García 2005: 13). Hierbij wordt het biologische verschil in vraag gesteld of genegeerd en ontkend. Deze visie die onder andere aangehangen wordt door feministische stromingen van de tweede golf, doet geen beroep op wetenschap (verwerpt die zelfs als 'mannelijk') en houdt het bij de filosofische discussie over wat nu eigenlijk een man man maakt en een vrouw vrouw. 'Wetenschappers' die beweren dat er niks 'normaal' of 'natuurlijk' is aan man of vrouw zijn laten zich menigmaal flagrant leiden door een politieke motivatie en voelen zich aangevallen door uitspraken over de mannelijke en vrouwelijke psyche (Johnson 2010: 129, Wylie 2002: 187). Grote namen zoals Anne Fausto-Sterling hebben een verantwoordelijkheid voor ferme misconcepties die voortvloeien uit een ignorantie op biologisch vlak door selectief lezen (Vandermassen 2006: 297). Het probleem dat zich stelt is dat men al te vaak steunt op een politieke motivatie om te beslechten wat telt als waarheid en wat niet. Daarbij worden recente ontwikkelingen en wetenschappelijke inzichten in de mannelijke en vrouwelijke natuur evenzeer genegeerd (Vandermassen 2006: 41). De opvatting 'gender is socio-cultureel en sekse is enkel biologisch' (toegegeven, dat waren nog niet zo lang geleden mijn eigen woorden) is te simplistisch voorgesteld. Zelfs als puur morfologisch onderscheid zou het niet gebruikt mogen worden. Of je al dan niet een penis hebt is een groter verschil dan of je al dan niet blauwe ogen hebt. In elke samenleving wordt er een onderscheid gemaakt tussen man en vrouw, ook als er een derde of een vierde geslacht bestaat volgens een bepaalde maatschappij. Als er een onderscheid bestaat tussen blauwe en bruine ogen, dan kan 16 iemand nog steeds blauwgroene ogen hebben. Dat wil echter niet zeggen dat zo'n uitspraak het onderscheid tussen blauwe en bruine ogen ondermijnt. Als het onderscheid toch moet gemaakt worden, dan horen blauwgroene ogen bij de categorie blauwe ogen. De binaire verdeling manvrouw werd en wordt immer gemaakt omdat de meeste mensen nu eenmaal overduidelijk van het mannelijke of van het vrouwelijke geslacht zijn. Laten we even erkennen dat mannen en vrouwen verschillend zijn, laten we aanvaarden dat er intrinsieke niet-biologische verschillen zijn tussen de psychologie van de man en die van de vrouw. Neem bijvoorbeeld competitiviteit als mannelijke eigenschap en coöperatie als vrouwelijke eigenschap (Campbell 2002: 32). Dus niet: competitie is beter, of coöperatie is beter. Ook niet: bepaald gedrag mag goedgekeurd worden omdat het 'nu eenmaal zo is'. Zeker niet: let op want dit is niet politiek correct. Anne Campbell zegt het zo makkelijk: “If evolutionary theory is correct then we cannot design twenty-first century women as if from scratch. Ideology, social policies, law and the media cannot in and of themselves make women into something they are not. What we can and should do is to give people choices that allow them the maximum freedom to be whatever they want. With that freedom, women's nature can take its own course.” (Campbell 2002: 33) In de sociale wetenschappen en de exacte wetenschappen is er een fix onderscheid tussen biologische evolutie (de na Darwin ontdekte genetische variatie) en culturele evolutie (wat dan variatie in gedrag en sociaal 'leren' is) (Hart 2002: 4). Wat ik hierbij in vraag stel is of dat onderscheid houdbaar is. Zo'n onderscheid leidt immers tot de overtuiging dat biologische sekse het product is van natuurlijke selectie maar de cognitieve psychologische verschillen tussen man en vrouw daar geen product van zijn. Een argument om biofoben en non-believers van essentiële psycho-seksuele kenmerken (gevormd volgens de regels van de evolutieleer) van antwoord te dienen is de voorstelling van gelijkenissen en structurele patronen die menselijke samenlevingen wereldwijd vertonen. In 1991 publiceert Donald Edward Brown5 in zijn werk Human universals een lijst van honderden regelmatigheden die statistisch terug te vinden zijn in elke gekende cultuur (Brown 1991). “Mensen hebben karakteristieke emoties. Ze leven in groepsverband en vertonen vaak een voorkeur voor hun naaste verwanten. Ze voelen zich een aparte groep en hebben conflicten met andere groepen. Ze onderscheiden goed van kwaad. Ze houden er een bepaald wereldbeeld op na. Ze concurreren met elkaar om beperkte sociale of materiële bronnen. Ze gaan langdurige, wederzijds voordelige relaties 5 Professor in de antropologie aan de Universiteit van California 17 aan met niet-verwanten. Ze gebruiken taal om het gedrag van anderen te manipuleren. Hun taal is uiterst symbolisch. Ze roddelen. Hun verwantschapsterminologie bevat termen die mannelijk van vrouwelijk onderscheid, evenals de ene generatie van de andere. Ze hanteren een sekseterminologie die fundamenteel dualistisch is, zelfs als die uit meer dan twee categorieën bestaat; in dat geval vormt de derde (en soms vierde) categorie een combinatie van twee basisseksen of is een overgangssekse. Ze kennen verliefdheid, seksuele aantrekkingskracht en seksuele jaloezie. Seks is altijd van groot belang en wordt maatschappelijk gereguleerd. Ze hebben een concept van de persoon in de psychologische betekenis. Ze weten dat mensen een persoonlijk innerlijk leven hebben. Ze maken werktuigen en gebruiken die om andere werktuigen te vervaardigen. Ze hebben rituelen, waaronder overgangsrituelen. Ze hebben maatstaven voor seksuele aantrekkelijkheid, waaronder aanwijzingen van een goede gezondheid en een mannelijke voorkeur voor vrouwelijke jeugdigheid. Ze hebben leiders, al kunnen die situationeel of kortstondig zijn. Ze kennen status en rollenpatronen. Ze tonen en voelen affectie. Ze hebben wetten die geweld, moord en verkrachting verbieden, al kunnen ze die zaken onder bepaalde omstandigheden rechtvaardigen. Ze kennen arbeidsverdeling, minimaal gebaseerd op geslacht en leeftijd. Vrouwen nemen het grootste deel van de kinderzorg op zich. Mannen zijn dominanter in het publieke en politieke domein en zijn fysiek agressiever.” (Vandermassen 2005: 140-141). Wil men het hebben over identiteiten, over mannen en vrouwen, over de vroegere wereld en de mensen die hem bevolkten, dan is er geen beginnen aan zonder de evolutiepsychologie 6 op te nemen in de archeologische interpretatie. Men mag zich niet laten verleiden (zoals vele 'feministen in de archeologie' al deden) het verleden te interpreteren door de eigen situatie te spiegelen op het verleden of zelfs door een soort van 'buikgevoel' te volgen. Concreter kan er bijvoorbeeld niet langer ontkend worden dat sommige menselijke kenmerken intrinsiek zijn aan bijvoorbeeld mannen of vrouwen. Voorbeelden zijn er bij de vleet van hoe geschiedwetenschappers een tegenargument hiervoor menen gevonden te hebben. Als men er weet van heeft dat middeleeuwse mannen de gewoonte hadden af en toe te huilen (Johnson 2010: 183), dan wil dit niet zeggen dat het algemeen en wereldwijd gekend concept 'vrouwen zijn doorgaans emotioneler dan mannen' hierdoor wankelt. Zulke stellingen verwarren oorzaak en gevolg: middeleeuwse mannen huilen: sociaal bepaald. Dus men maakt de conclusie: huilende vrouwen: ook sociaal bepaald. 6 Evolutionaire psychologie verklaart het menselijk gedrag en de menselijke psychologie aan de hand van de concepten van Darwins evolutietheorie 18 Door gender-essentialisme te loochenen creëert men in de praktijk een milieu waarin op zoek gegaan moet worden naar 'derde gender', 'tweeslachtigheid' en alternatieve interpretaties voor bijvoorbeeld figurines met een fallus (zie verder). Ten tweede werkt het verlammend in die zin dat men niet zomaar de termen 'mannelijkheid' of 'vrouwelijkheid' mag gebruiken. Hieruit volgt dan dat men beschuldigd wordt van naïviteit en hokjesdenken (Whitehouse 2007: 31). I.2.3 [gender in genderarcheologie] In de discussie gender/sekse moet gender begrepen worden in het breder kader van leeftijd, etniciteit, capaciteit, sociaal aanzien en zo verder. Gender is variabel, niet stabiel. Daarbij kunnen gender- en seksecategorieën samenvallen, maar dit hoeft niet altijd zo te zijn (Díaz-Andreu García 2005: 13). Door de relatie tussen de twee kunnen sociale structuren met een onmetelijke variëteit ontstaan. Voor de discipline van de archeologie is het klassieke onderscheid tussen culturele gender en biologische sekse een nuttig gegeven. Zo kan gender in de archeologie gebruikt worden om het verschil aan te duiden tussen biologische zekerheden en sociaal geconstrueerde patronen (Nelson 2004: 3). Zoals vermeld gaat men er algemeen vanuit dat genderrollen variëren van cultuur tot cultuur. Het theoretische verschil tussen sekse en gender wordt overal gemaakt, waarbij sekse als het biologische man of vrouw-zijn gedefinieerd wordt en gender als de 'ervaring' en culturele praktijken verbonden aan het man of vrouw zijn (Johnson 2010: 129). In tegenstelling tot sekse is gender niet iets stabiel, maar eerder flexibel en veranderlijk (Preucel & Hodder 1996: 420), niemand wordt immers geboren met een gender. Binnen de cultuur kunnen bepaalde rollen, doeningen en gedragingen toegeschreven worden aan een 'gendergroep' (Nelson 2004: 3). Hierbij aansluitend is de aanneembare opvatting over gender die feministen van de derde golf delen. Zij erkennen dat gender veel ingewikkelder is dan de tegenstelling man-vrouw en waarschuwen voor een oversimplificatie van sociale structuren. Gender is namelijk deel van een breder sociaal netwerk en draagt bij tot de ontwikkeling van die context in het dagelijkse leven naast andere verschillen zoals leeftijd (Díaz-Andreu García 2005: 10), religie of etniciteit. Dit voortdurend verder lopend proces zal de positie van het individu bepalen ten opzichte van zijn/haar eigen gender, ten opzichte van andere individuen en de groep, als ook zijn/haar percepties van 19 gender rollen van anderen. (Renfrew & Bahn (eds.) 2000: 219). “It might be argued that “gender” is simply a category, like “settlement” or “ranking”, and thus we should not necessarily expect any theoretical coherence – rather, the full range of theories can be applied.” (Hodder 1996: 425). Het besef van het belang van leeftijd als identiteit en de vernieuwde aandacht voor aspecten als etniciteit, nationaliteit, religie, klasse en status komt evenzeer vanuit de zogenaamde feministische archeologie die samenvalt met de hernieuwde positie van de hedendaagse mens (Díaz-Andreu García 2005: 7), zoals de fris in het geheugen, drastische verandering van de verhouding tussen man en vrouw. Uit het bos vol verschillende definities van het woord gender er zelf één destilleren valt niet mee. Doorgewinterde genderarcheologe Diane Bolger helpt door alvast uit te maken wat het niét is: gender is geen politieke agenda, geen vrouwenstudie, gender is niet hetzelfde als sekse, het is niet binair en niet vaststaand noch statisch (Bolger 2008: lezing). Zonder in een filosofisch hoekje te kruipen, rekening houdend met drie grote golven van feminisme, met evolutiepsychologie, met antropologische empirische uitkomsten én met relevantie voor de archeologie, ga ik er in dit betoog vanuit dat er alvast universeel twee biologische seksen bestaan (zonder daarbij tweeslachtigheid en interseksualiteit te ondermijnen) en dat het concept gender een complex variabel gegeven is dat eerder iets vertelt over verschillen en diversiteiten van vele sociale aspecten (bijvoorbeeld leeftijd of religie), meer dan enkel de sociale structuren die voortkomen uit het man of vrouw zijn binnen een bepaalde gemeenschap. Het concept gender wordt vaak gebruikt als dualiteit (dus de assumptie dat er twee “genders” zijn), wat echter niet geïmpliceerd wordt door het concept gender. De link naar sekse wordt vanuit dat perspectief ook gemaakt vanuit het seksueel voorkomen of de seksuele functies van het lichaam meer dan dat het een referentie naar de seksualiteit betreft (Sørensen 2004: 77). Sørensen, werkzaam aan de universiteit van Cambridge, zit verveeld met de eindeloze discussie en daarbij horende assumptie inzake gender. Zelf benadrukt ze: “I stress again that gender is constituted by context; it does not exist per se, but is produced by practice. People are both gendered individuals and social agents; their activities are influenced by several identities, and such distinctions between gender identity, ideology, and roles are important for understanding the continuous interaction between self and society.” (Sørensen 2004: 77). “The problem you raise is that if we cannot say with certainty which activities were undertaken by which gender, or even that activities were or were not gendered, then we cannot say anything positive about the construction of gender in a given society, particularly a prehistoric one” (Johnson 2010: 135). Dat probleem, zoals Johnson het stelt, kan opgelost worden door een contextueel 20 argument te creëren. Dit betekent concreet dat bijvoorbeeld artefacten die in grafcontexten geassocieerd worden met een bepaald gender, ook geassocieerd kunnen worden met de huiselijke context. Bij de constructie van gender in het archeologisch studiegebied is het (op zijn minst) bruikbaar en praktisch van een beperkt essentialisme uit te gaan: bepaalde kenmerken zijn inherent aan bepaalde genders. De vrouw draagt het kind en is de moeder. Daar komen onvermijdelijk specifieke 'huishoudelijke taken' bij kijken. Moederschap blijft een taboe in genderarcheologie en wordt door de vrees voor politieke incorrectheid stiefmoederlijk behandeld, terwijl moeder -en vaderschap schijnbaar van groot belang moeten geweest zijn in het leven van onze voorgangers uit het verleden (Whitehouse 2007 in Hamilton, Whitehouse, Wright (eds.) 2007: 35-36). Dan pas begint de discussie. Varieert gender van cultuur tot cultuur? Gaan we daar zomaar mee akkoord? In welke mate gebeurt die variatie? Zijn er bijvoorbeeld universele activiteiten voor kinderen? Zulke vraagtekens vormen in een notendop het studiegebied van 'genderarcheologie'. I.3 [archeologisch genderonderzoek] Alvorens aan te vatten met de discussie betreffende wat genderarcheologie vandaag precies inhoudt, wat ze kan betekenen en waarom ze verdedigd moet worden binnen het archeologische werk, wil ik kort de term genderarcheologie (die deze thesis zo geriefelijk in de mond neemt) morfologisch in vraag stellen. Ik zou liever niet spreken over genderarcheologie, niet over archeologie van identiteit of sociale archeologie, maar over onderzoek naar identiteit en de verschillende aspecten ervan op basis van materiële overblijfselen uit het archeologische archief. Termen als genderarcheologie, die ik zelf bij gebrek aan een alternatief verkeerdelijk gebruik, scheppen een onjuist beeld over hetgeen waarmee we eigenlijk mee bezig zijn. We hebben het hier namelijk over een context, over identiteiten die van alle tijden zijn. Het gaat nog steeds over archeologische vondsten die de dynamiek van een cultuur (net zoals de architecturale methodes of voedingspatronen) proberen achterhalen door veel uitkomsten te poneren en de meest plausibele (tot anders bewezen wordt) aan te nemen. Dat bredere plaatje poog ik zelf niet te vergeten, telkens ik 'genderarcheologie' neerpen. 21 Figuur 1: Archeologische theorie in 1998 getekend door Matthew Johnson. Eén van de populairste thema's in de theoretische archeologie is tegenwoordig archeologie van gender. De interesse ervoor wakkerde aan vanaf de jaren tachtig (de eerste echte poging om een theoretisch kader te vormen voor genderarcheologie) en loopt gelijktijdig met interesse voor gender in alle andere wetenschappelijke disciplines, voortkomend uit de emancipatie van de vrouw die zich vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw manifesteerde (zie History is her story too). Volgens Ian Hodder is de opkomst van 'feministische archeologie' en 'archeologie van gender' één van de doorslaggevende ontwikkelingen in de recente jaren. De feministische debatten dragen in grote mate bij tot de bredere discussie in theoretische archeologie inzake methodologie en theorieën omtrent 'ervaring'. Inzichten in agency en betekenisgeving groeien (Hodder 1996: 425). Een eenzijdige enkelvoudige 'feministische archeologie' bestaat niet. “Thoroughly radical positions are being taken in important areas, especially the critique of positivism and the attempt to replace a dichotomous with an inclusive science; the area of representation and writing; and new theories of the body, the self, and identity. And it is from feminist archaeology that the most thorough-going critiques of essentialism may stem.” (Hodder 1996: 425). 22 Genderarcheologie kreeg over de jaren een soort van 'bekendheid' als onderzoeksdomein, maar die bekendheid blijft dubbel: nog steeds bevindt genderarcheologie zich in een marginale positie en lijkt het moeilijk los te komen van de politieke roots. Vandaag is het eerder vanzelfsprekend dat gender in het archeologisch onderzoek opgenomen moet worden, maar men is niet langer zo radicaal in zijn stellingen. De discussies zijn nu gebaseerd op sociale ontwikkelingen zoals seksualiteit, sekse-verschillen -en rechten. Enerzijds worden debatten gehouden over genderarcheologie en haar praktijken en over de rol van feminisme, queer theory en masculiene theorieën. Anderzijds ligt een nieuwe focus op genderconstructies in de materiële cultuur, op reflecties op genderrelaties en op de manier waarop gender zich kan uiten in de materiële cultuur. Daarnaast wordt het lichaam, de seksualiteit en de lichaamsbeleving gezien als een verlengstuk van de materiële cultuur en als bijdrage tot het ontrafelen van genderrollen. Algemeen kan gezegd worden dat er een verschuiving gebeurt van de politieke agenda naar een vloeiender stadium, met tal van meningen en theoretische kaders die aangereikt worden (dat laatste wordt gerekend tot de postmodernistische trend). Die verschuiving heet vandaag genderarcheologie (Sørensen 2004: 76). Archeologen stellen vragen naar de verschillende rollen en ervaringen van vrouwen en mannen die in een bepaalde periode uit ons verleden leefden. Die rollen en ervaringen kunnen doorheen tijd, cultuur, ruimte e.d. variëren of congrueren (Johnson 2010: 130). De vraag of ze variëren of congrueren moet gesteld worden, eerder dan de a priori assumptie dat het zus of zo was en in welke mate. Explicieter is genderarcheologie begaan met de relatie tussen mannen en vrouwen als een sociale dynamiek en hoe die relaties zich uiten in de materiële cultuur (Whitehouse 2007: 77). Onze kennis van hoe gender 'werkt' is nog beperkt en de variatie ervan in ruimte en tijd moet nog uitgeklaard worden. In de archeologie moeten we onderzoeken op welke manieren genderconstructies groepen beïnvloeden en welke effecten dit teweeg brengt in de sociale en natuurlijke omgeving (Sørensen 2004: 77, Conkey & Spector 1984: 19). Feministische kritiek binnen de archeologie heeft geleid tot drie 'projecten', drie vraagstellingen, onderzoeksthema's, namelijk 'hoe beïnvloeden hedendaagse genderrollen onze interpretaties van het verleden?', 'wat was de rol van gender in vroegere samenlevingen?' en 'wat is de status van vrouwen in het beroep archeologie?' (Hodder 1996: 416). Archeologisch genderonderzoek als dusdanig kan opgesplitst worden in twee belangrijke gebieden, namelijk visibility research (zichtbaarheidsanalyse) en revisies (herinterpretatie van vorige onderzoeken). Visibility research omvat enerzijds onderzoek naar vrouwen in het beroep van archeoloog en anderzijds naar de zichtbaarheid van vrouwen in de representatie van het verleden en 23 in de verzamelde data. Revisies (Gilchrist 1999, Arnold & Wicker (eds) 2001) en theoretische vooruitgang voelen de nood om concepten die uit de sociale wetenschappen en uit de genderstudies komen, te redefiniëren in de context van de archeologie. Het is binnen dit gebied dat het verschil tussen gender en sekse onder de loep genomen wordt. Daarnaast herbekijken deze studies de resultaten van vorige casussen en steunen ze op de erkenning dat gender verschillende dimensies heeft om de constructie ervan op te zoeken in de materiële cultuur. Net omdat gender zo duidelijk en immer aanwezig is in het sociale leven, moét het wel zichtbaar zijn in het archeologische bestand, zoals de sociale expressie zichtbaar is in de archeologische data (Sørensen 2004: 80-81). I.3.1 [correctie van de bias: visibility research] Tot aan de jaren zeventig bleven antropologie, primatologie, evolutionaire biologie en archeologie zeer mannelijk gecentreerd. Later sijpelden meer vrouwen binnen in de academische wereld en schonk men als gevolg daarvan meer aandacht aan nieuwe studietopics, onder andere met betrekking tot de aanwezigheid van vrouwen in de geschiedenis (Díaz-Andreu García 2005: 7, Vandermassen 2006: 64). In 1987 gaat Fiona Burtt op zoek naar quotes in een studie die zij maakt van contemporaine kinderboeken en hoe die het verleden verhalen (Johnson 2010: 125). Enkele voorbeelden waaruit duidelijk blijkt hoe sterk de focus op de man lag: The favourite subjects of prehistoric artists seem to have been animals and women. This is quite logical as both were indispensable to prehistoric man (just as they are both indispensable to 20th century man). Animals guaranteed that he survived from day to day and women that he survived from gene generation to generation. (Mitchell 1981: 31) Early man made a home in a cave. ... He made scrapers and bones. ... His wife used the scraper to clean the underside of animal skins. (Unstead 1953: 7) 24 Na WO II veranderde de perceptie die de academici hadden inzake culturen en individuen: men schonk meer aandacht voor gedetailleerdere dimensies als etnische identiteit en gender. Daarvoor sprak Gordon Childe binnen de archeologie over 'virile pastoral tribes', waarbij mij geen feminisme nodig lijkt om de vraag te stellen waar de vrouwelijke leden van het menselijk geslacht dan in zijn verhaal pasten. Anderzijds, in verband met religie, verdeelt archeologie de prehistorie in grote groepen zonder aandacht te schenken aan de complexiteit, uitgaande van simpele rituelen in een non-staat maatschappij (Díaz-Andreu García 2005: 3-4). Algemeen mag gezegd dat in de beginjaren van de archeologie en antropologie objecten die gerelateerd worden met vrouwen en kinderen geen aandacht kregen in het onderzoek. Zulke selectieve beoordeling van het verleden leidt vanzelfsprekend tot een fout beeld van de hele cultuur. Weinig consideratie genoot ook de grote diversiteit van objecten: culturen werden beoordeeld en keurig in vakjes gestopt aan de hand van materiële overblijfselen die zo kieskeurig selectief bestudeerd werden (Díaz-Andreu García 2005: 3). Sommige sites, zoals rijke grafcontexten werden echter wel individueel behandeld, maar dan had men de slechte gewoonte onmiddellijk relaties tussen objecten en overledene te vooronderstellen, waarbij bijvoorbeeld sociaal prestige gelinkt wordt aan economische welvaart. Denk aan het verslag dat Sir Leonard Woolley schreef over zijn opgravingen in de jaren 1920-30 van de koningsgraven in de Sumerische stad Ur. (On)zichtbaarheid in de visuele cultuur Een ander treffend voorbeeld van de uiting van androcentrisme is de manier waarop de prehistorie letterlijk in beeld gebracht werd: een afbeelding van het Paleolithicum (fig. 2) waar de viriliteit van afspat door de positie en voorstelling van de centrale figuur, namelijk een man met een speer. In zijn schaduw zijn te vinden: een andere man die een rotsschildering maakt, een oudere man die de lunch lijkt te bereiden en op de achtergrond enkele vrouwen die in feite niets aan het doen zijn. Hier wordt dus een mannenmaatschappij gesuggereerd waarbij vrouwen enkel voor de kinderen zorgen. 25 Figuur 2: Tekening van het Paleolithicum. Figuur 3: Reconstructietekening van Cyprus in de Bronstijd. 26 Figuur 3 toont een potentiële reconstructie van Cyprus in de Bronstijd. Ook hier wordt een mannenmaatschappij voorgesteld, in die zin dat zowat alles uitgevoerd wordt door mannen en jongens (slechts één van de zeven afgebeelde figuren is een vrouw). Zulke beelden die lange tijd (nog steeds?) bij velen op het netvlies gebrand stonden, vertegenwoordigen precies datgene waartegen die 'feministische archeologie' vecht, omdat het ten eerste ongenuanceerd is en in haar ogen vrouw-discriminerend. De kritiek (vooral van vrouwen in de archeologie) die gegeven werd op deze kijk op het verleden bleef echter niet onopgemerkt en standaard tekstboeken werden aangepast in de jaren tachtig en negentig (Johnson 2010: 128). Heden wordt algemeen aanvaard dat vroegere interpretaties flink onderhevig waren aan omgevingsinvloeden op de wetenschap (androcentrisme e.d.). Representatie is echter nooit onschuldig. Illustratie zit altijd vast aan formele conventies, technisch kunnen en ideologische assumpties. Op die manier hebben afbeeldingen altijd een soort van manipulatief effect door de vorm en de manier van voorstellen (Smiles & Moser 2005: 1). Vrouwelijke archeologen Joan Gero maakte een analyse over de werkverdeling tussen man en vrouw binnen het domein van de archeologie en ondervond dat mannen gemiddeld meer kans maken op promoties en op de toekenning van beurzen voor grote projecten. Vrouwen worden eerder aangezet tot 'archeologisch huiswerk' zoals aardewerk -en kleine vondst-analyses (Gero & Conkey 1991). Volgens Gero is het dan ook mede door deze toestanden dat interpretaties in het veldwerk (hetgeen derhalve vooral door mannen gedaan werd) vaak vervallen in stereotiepe beelden. Deze door filosofe/archeologe Alison Wylie genoemde “chilly-making activities” berusten niet op openlijk chauvinistisch gedrag, noch politieke discriminatie, maar zitten verborgen in kleine gebaren en assumpties over de archeologische loopbaan, gefluisterd in de wandelgangen of tussen de regels van een publicatie (Wylie 2002: 276). Wie in die wandelgangen uitspraken doet als 'het is maar een grapje, het is een gewoonte, neem dat niet zo serieus, dat is politieke correctheid in het extreme', participeert aan seksisme in de wetenschappelijke wereld (Johnson 2010: 128). “(...), the minutiae of everyday behaviour (how he is spoken of as assertive but she is spoken of as aggressive in the coffee room, the way we choose to dress for work) links in to wider practices – 'the personal is political'.” (Johnson 2010: 129). Johnson klaagt tevens aan wat hij zelf de phallocentric nature of knowledge noemt (Johnson 2010: 130). Vaak hebben feministen geopperd dat de archeologische theorie zelf en de manier waarop er 27 met studenten, het schrijven van publicaties e.d. wordt omgegaan in se mannelijk is. Studenten worden bijvoorbeeld aangezet om scripties zo onpersoonlijk mogelijk te maken. Het stereotiep abstracte 'mannelijke' denken wordt gevierd terwijl het stereotiepe 'vrouwelijke' denken afgewezen wordt. Alzo, gaan feministen verder, worden vrouwen in de academische wereld verplicht te denken en te schrijven als een man als ze willen slagen. “If men have been socialized into this way of thinking from birth, the argument continues, is it any surprise that they are 'better' at this academic game than women?” (Johnson 2010: 131) Volgens feministen zijn er andere regels voor het spel nodig. Waarom mag men niet emotioneel betrokken zijn bij eigen schrijven? Waarom mag men geen verhaal vertellen in verschillende stemmen met verschillende conclusies? Waarom kunnen we geen verhalen schrijven over persoonlijke ervaringen? Waarom mag een presentatie liever niet eindigen met een vraagteken? Janet Spector schrijft een wetenschappelijk boek waarin ze niet objectief en afstandelijk tegenover haar onderwerp schrijft, maar integendeel haar eigen persoonlijke redenen blootstelt en motiveert. Ze breekt genadeloos de 'academische regels' door op een onbelangrijk artefact te focussen en het verhaal er rond te vertellen (Spector 1993). Naar mijn mening is zo'n opvatting dubbel: vrouwen hebben inderdaad in het algemeen een andere denkwijze en de androcentristische visie wordt nog steeds opgelegd, maar hierin heeft ook de vrouw (en daar reken ik mezelf graag bij) haar verantwoordelijkheid, als zij tenminste een eerlijke kans krijgt in het academisch milieu. Vrouwen zullen automatisch andere perspectieven blootleggen dan mannen (en omgekeerd, een logisch gevolg van de sekse-verschillen), maar het is twijfelachtig of die manier van schrijven een recht-evenredige relatie behelst met het aantal vrouwen in de archeologische academische wereld. “One's understanding of human sexuality and human behavior depends, to some extent, on one's sex. Throughout this book, I have tried to write first as a scientist, second as a human, and only third as a male. Yet some of my ideas have probably been too influenced by my sex, my experiences, and my intuitions. The trouble is, I don't know which ideas are the biased ones... Perhaps others will be kind enough to identify them. A woman might have written a book about mental evolution through sexual selection with different emphases and insights. Indeed, I hope that women will write such books, so we can triangulate on the truth about human evolution from our distinctive viewpoints.” (Miller 2001: 427-428). 28 I.3.2 [revisies] Studies van gender in archeologie betreffen vaak herinterpretaties van vorige studies. Genderstudies komen aanzetten met kritiek op die vorige studies en stellen een alternatieve invalshoek voor die nieuwe perspectieven biedt. Naar mijn mening is het ook net daarom dat het onderwerp van gender bij archeologen niet écht geliefd is. “One of the greatest challenges facing the discipline today is the need to broaden and deepen our understanding of past societies, not by digging up more evidence, but through the application of new interpretive models that embrace issues of gender and social identity.” (Bolger 2008: 15). In een hoop onderzoeken wordt teruggekomen op de polariteit man-vrouw en assumpties met betrekking tot rollen- en gedragspatronen worden zwaar bekritiseerd. De oversimplificatie van de zaak wordt herbekeken. Een voorbeeld (Croucher 2008: 22): vele sociale wetenschappers en archeologen hebben gepretendeerd dat vanaf de opkomst van landbouw en sedentarisme, een cruciaal punt in de geschiedenis, de rollen van man en vrouw blijven steken zijn in rigide patronen zoals 'vrouw zorgt voor de kinderen' en 'man gaat uit werken' (Croucher 2008: 22), waarbij beide seksen getypeerd worden door een bepaald soort gedrag en de samenleving vanaf dan zal bestaan uit standaard familie-units. De ontwikkeling van staat en 'civilisatie' zal de status van de vrouw voor altijd kelderen en zij is de pineut van de hele situatie sinds de zogenaamde 'Neolithische revolutie', zo beredeneren velen (Pollock 1999: 221). De uiteindelijke overgang naar agricultuur als nieuwe economische tactiek in Mesopotamië was een stress- en risicovolle aangelegenheid met vele implicaties (Pollock 1999: 218). Economische en politieke veranderingen hadden een grote impact op het dagelijkse leven van de 'gewone man' omdat er plots vraag was naar 'werkers' en dat bracht een vernieuwde sociale structuur met zich mee. Huishoudens moesten omgaan met een groeiende vraag naar productie zonder daarbij eigen dagelijkse behoeften te verloochenen. Het argument van onder andere Silverblatt dat vrouwen precies daar hun status verloren is echter bijna waardeloos, want het steunt slechts op een simpele trend in één richting over de status van vrouwen in het algemeen. De onvermijdelijke kloof die daar wél ontstond, is die tussen mannen en vrouwen van verschillende klassen (Pollock 1999: 221). In haar werk Sexual revolutions: gender and labor at the dawn of Agriculture onderzoekt Jane Peterson of takenverdeling op basis van sekse aan de orde was tijdens de 'Neolithische revolutie' aan de hand van tekens van occupatie-stress bij bio-archeologisch- en skeletmateriaal in de 29 zuidelijke Levant. Dat herorganisatie van arbeid waarschijnlijk geleid heeft tot werkverdeling op basis van gender/leeftijd en tot de beginselen van een onderverdeling in klassen is een veronderstelling die vele archeologen van het Nabije oosten delen. Daaruit leidt men af dat er een strikte differentiatie tussen vrouwen en mannen bestond, die verklaard wordt vanuit het 'nucleair gezin' (Peterson 2002: 2). De gedachte dat het nucleair gezin zou bestaan hebben steunt op de bewering dat mannen en vrouwen dankzij biologische verschillen elk geschikt zijn voor specifieke taken: de man productief, de vrouw reproductief. Ze zijn dus complementair en een nucleair gezin lijkt voor veel archeologen de oplossing voor de veranderde socio-economische samenleving (Peterson 2002: 3). Peterson gaat niet zozeer na welke taken weggelegd waren voor welke leden van welk geslacht, dan wel of er in de eerste landbouwsamenlevingen tout court sprake was van zulke takenverdeling. Analyse van menselijk bot en plantenmateriaal van het Natufien tot de vroege Bronstijd in de zuidelijke Levant wijzen sterk in de richting van een beginnende landbouwsamenleving waarin iedereen die lichamelijk capabel was deelnam aan allerhande activiteiten en waarin vrouwen evenveel als mannen de nederzetting verlieten (Peterson 2002). Zulke observaties mogen evenmin als de vorige die weerlegd werden, beschouwd worden over de longue durée, maar bieden wel een duidelijk bewijs dat vroegere assumpties zeker niet algemeen kunnen gelden. Figuur 4 : De 'Neolithische revolutie' zoals voorgesteld door Peterson. 30 I.3.3 [archeologie van identiteit en gendercategorieën] Meer aandacht voor gender heeft geleid tot aandacht voor andere aspecten van de sociale identiteit, zoals leeftijd, etniciteit e.d. meer. Zo'n ommezwaai brengt een andere manier van schrijven over het verleden met zich mee, waarbij de onderzoeker dichter bij zijn/haar onderwerp staat en een emotionelere aanpak hanteert. Zulke archeologie kan 'archeologie van identiteit' genoemd worden en vindt haar wortels in de archeologie van gender en de 'feministische archeologie'. (Johnson 2010: 137). De belangstelling voor het individu uit het verleden en de 'ervaring' van dat individu is evenzeer een deel van de emfase waar het feministisch discours voor staat. De klemtoon ligt op persoonlijkheid en de constructie van in Hodders woorden a more peopled past (Hodder 1996: 426), met andere woorden het verleden een aangezicht geven. Identiteit In het westen is een persoon dood of levend en een entiteit betekent een persoon of geen persoon. In andere contexten zijn er verschillende fasen van persoonlijkheid, soms zelfs niet enkel eigen aan leden van het menselijk geslacht. Derhalve is dit meest fundamentele aspect van identiteit veranderlijk. Simultaan zijn persoonlijkheid en gender niet oneindig veranderlijk, “When a girl plays with a toy sword, this does not mean that she has become 'a boy' or that she is trying to do so. Rather, swords evoke certain qualities that are associated with 'manliness', for example courage, strength and violence.” (Casella & Fowler 2005: 7). Identiteit is geen ding, maar een proces. Gender, leeftijd, status, etniciteit, religie, psyche, enzovoort, maken connecties met elkaar en vormen de identiteit. Maar die verschillende aspecten verkeren voortdurend in een staat van verandering (Díaz-Andreu García 2005: 3). Het aannemen van een bepaalde vorm laat geen volledige identificatie toe, noch is de vorm van een lichaam of object hetzelfde als zijn identiteit. “Identity, it seems, is as elusive for the social scientists as it is in the everyday world” (Casella & Fowler 2005: 8). Identiteit bestaat binnen het breder kader van historische tijd en is er een product van. Het kan begrepen worden als een metafoor en het heeft een drager en kan geclaimd worden. De aspecten van identiteit hangen nauw samen met categorieën van objecten, tijd en betekenis (Casella & Fowler 2005: 31). 31 Identiteit als overlappende categorie kan overigens niet onafhankelijk van andere categorieën bestaan (Casella & Fowler 2005: 31). Een identiteit staat niet op zich en moet in de context van plaats, tijd, sociale klasse e.d. gezien worden. De sociale identiteit betreft sociale actoren die tot verschillende sociale identiteiten behoren op hetzelfde (en op gelijk welk) moment in hun leven. Volgens twee verschillende systemen kan de ervaring van 'horen tot een bepaalde sociale groep' achterhaald worden: synchronisch en diachronisch. Identiteiten kunnen begrepen worden in één moment, op de schaal van een levensduur, of over een specifieke historische periode (Casella & Fowler 2005: 2). De opdeling die alsmaar meer afsplitsingen telt ('archeologie van seksualiteit', 'archeologie van kinderen', 'archeologie van gehandicapten', enzovoort) heeft het voordeel dat er belangstelling en oplettendheid is ten opzichte van minder evidente problematieken en aspecten van het verleden. Er is echter ook een keerzijde: “(...) most obviously, many feminists continue to assert gender as a primary structuring principle to human societies in the past (...) second, some archaeologists are wary of what they fear will be an endless proliferation of 'archaeologies'. If many different kinds of identity can be explored, and each has its own distinctive archaeology, it can lead paradoxically to the trivialization of all of them.” (Johnson 2010: 142). Het nieuwerwetse denken van feministische en gender- archeologie presenteren op een paradoxale manier de moeilijkheden zowel als de mogelijkheden binnen de theoretische archeologie. Materiële cultuur Archeologie werd altijd al belaagd met vragen over identiteit(en). Als men accrediteert dat archeologie meer te weten kan komen over vroegere samenlevingen, dan gaat men er ook van uit dat er een directe relatie bestaat tussen de materiële resten en de sociale identiteit. Zo zijn artefacten en architecturale overblijfselen een soort van 'overgebleven representatie' van de mensen die ze gebruikten of bouwden (Casella & Fowler 2005: 1). De archeoloog kan niet anders dan zich toe te leggen op de materiële overblijfselen. Aangezien sociale identiteit echter iets ongestadig en kameleontisch is moet men die ook nog apart uitzoeken aan de hand van die verschillende materiële contexten. De materiële condities van de levens uit het verleden zijn reproducties van die levens, ze staan én voor de maatschappij én voor de persoonlijke -en groepsidentiteit (Díaz-Andreu García 2005: 6). Dat laatste is immers het subject van de archeoloog, hetgeen hij/zij gebruikt om het proces van 'sociaal behoren' in archeologisch perspectief te plaatsen. Meerdere betekenissen van het 'sociaal 32 zijn' zitten geïnvesteerd in de materiële cultuur (Casella & Fowler 2005: 4). Zo heeft aardewerk haar maker en die maker zijn/haar sociale identiteit: een kind, een oude man, een arme familie, enzovoort. Objecten en praktijken geven een nieuwe dimensie aan genderverschillen omdat ze een mechanisme vormen tussen de objecten en gender in de samenleving. Materiële cultuur belichaamt in feite de bestaande genderconstructies en maakt ze reëel en tastbaar. Gender krijgt een zo een materiële realiteit die bestudeerd kan worden. Het is immers door praktijken en objecten en de associatie met bepaalde aspecten van identiteit dat mensen verschillend bevonden worden. “Looking at the archaeological record, we see how structures and objects such as graves, houses, field systems, pots, flint tools, or weapons were produced, maintained, changed, and adapted to the practices and negotiations taking place in connection with them, and how these were about people and their rights and responsibilities. It is within these practices that people express and experience gender.” (Sørensen 2004: 87). In reflexieve archeologie kunnen identiteiten hun aard tonen aan de hand van objecten uit de materiële wereld. “So, rather than start our enquiries with identity as a pre-defined category or set of categories, we must define the retrieval or recognition of its complexity as a goal; wait for the material to illuminate what notions of identity are at work.” (Casella & Fowler 2005: 31) Hedendaagse filosofe/archeologe Allison Wylie heeft het lef te verkondigen dat archeologisch materiaal nooit bindende interpretaties kan leveren over 'culturele systemen', over hun interne dynamiek, evolutie en verandering (Wylie 2002: 185). De ultieme contradictie verstopt in de definitie van archeologie zit in de inherente eigenschap dat de discipline altijd open blijft voor vragen, het is onmogelijk om de puzzel volledig af te maken, onhaalbaar om perfect begrip te hebben. Er bestaat enkel gissen: 'beter gissen' en 'slechter gissen'. Niet toevallig illustreert genderonderzoek en onderzoek naar vrouwen in het verleden deze stelling. I.3.4 [methodologie en mogelijkheden] Voorgaand heb ik in brede zin de geschiedenis en voedingsbodem van archeologie van gender uit de doeken gedaan, het academisch androcentrisme vanaf de negentiende eeuw toegelicht en gepoogd een neutrale definitie van gender en sekse aan te dragen. Dit alles in een theoretisch kader dat uiteindelijk smeekt om een methodologie. 33 Als zaken zoals androcentrisme, biologisch essentialisme en genderpolarisatie met de nek aanzien kunnen worden, moet men erin slagen – zich verlatend op de opvatting dat genderrollen tot op een bepaalde hoogte cultureel gevormd worden – de samenlevingen uit het verleden te ontrafelen op sociaal vlak (Nelson 2004: 18). Ook feminisme moet plaats ruimen, opdat de onderzoeker los kan komen van zijn/haar eigen plaats en positie. Archeologie mag geen politieke agenda hebben, meer nog, genderarcheologie an sich mag geen doel zijn. Vele (meestal vrouwelijke) archeologen die onderzoek doen naar gender streven nog steeds naar 'meer vrouwen in de geschiedenis'. Van groot belang bij de studie van gender is het besef dat de sociale menselijke identiteit uit ons verleden in evenveel variëteiten voorkwam als vandaag. Men moet dus in feite beginnen aan zulk onderzoek wetende dat de bestudeerde samenleving er één vol diversiteit was, waar mannen, vrouwen en kinderen leefden. Dit laatste impliceert de bestaansmogelijkheid van volgende figuren (bij wijze van voorbeeld): een homoseksuele vijftienjarige, een gehandicapte peuter, een rijke dikke vrouw, een veertigjarige tweeling, een zieke zwarte man, een intelligent arm kind, een aseksuele prinses, een twintigjarige priesteres, een kale oude magere bedelaar, en ga zo maar door. Elk van deze personages is meestal man of vrouw, maar zijn of haar rol in de maatschappij hangt van zoveel meer af dan enkel dat aspect (geslacht). Daarom moeten verschillende categorieën van gender geanalyseerd worden om het verschil tussen de genders te bepalen om dat aspect van sociale constructie te begrijpen. Sarah Milledge Nelson duidt daarvan de relevantie: “The degree of difference between genders provides a measure of the salience of gender as a social category, that is, the extent to which gender is an important organizing principle in any given society.” (Nelson 2006: 34). Het is dus van groot belang bij de studie van gender los te komen van de rigide opdeling man versus vrouw, los te komen van types. Men probeert altijd veralgemeningen naar voren te schuiven, terwijl er net op de variëteit en diversiteit van genderrollen moet gewezen worden, of minstens in acht genomen moet worden (Nelson 2004: 21). Ten tweede moet de onderzoeker zich bewust zijn van het gevaar en de verleiding om zijn/haar misleidend Euro-, andro-, gyno- en hetero-centrisch wereldbeeld te projecteren op het verleden (Bolger 2008: 28). Of in de woorden van Aurélie Daems: “It is widely acknowledged that Western scholars tend to project their own gender-based assumptions directly to non-Western communities, past and present.” (Daems in Bolger 2008: 82). In de archeologie werd lang geloofd dat als men maar een wetenschappelijke werkwijze toepast en deze objectief, zoals het hoort in de wetenschap, hanteert, men ontsnappen kan aan de eigen context die archeologische interpretaties kan 34 beïnvloeden (Wylie 2002: 185). Het hoeft niet herhaald te worden dat wetenschap doorheen de jaren menigmaal hand in hand liep met nationalisme, racisme en seksisme. Zulke 'fouten' of motivatieredenen worden onder andere ontmaskerd door wat Wylie aanduidt met de term distortion: vooroordelen à la 'het zal wel zo geweest zijn' beantwoorden aan stereotiepen en mythes (Wylie 2002: 186). De vooringenomenheid dat archeologie altijd objectief is en dus allerlei zaken weet te bewijzen omknelt het verzuim van de invloed die de sociale context van de onderzoeker heeft op de uiteindelijke interpretatie (Wylie 2002: 188). In feite is alle archeologie 'gendered': elke archeoloog maakt veronderstellingen over gender bij zijn/haar voorstelling van het stuk verleden dat hij/zij bestudeert. Op die manier bestaat er geen gender-neutrale visie van het verleden (Johnson 2010: 130). Concreter betekent dit: als archeologen of historici er bij een bepaalde samenleving vanuit gaan dat de mannen zorgden voor het gespecialiseerd vakmanschap en de vrouwen het eten bereidden, dan worden automatisch assumpties gemaakt dat vrouwenwerk 'huishoudelijk werk' minder waard was. Net omdat de archeoloog/historicus zelf in de wereld leeft waarin hij/zij leeft. Vervolgens worden conclusies getrokken over de sociale constructies van toen. Het grote probleem is dat de hedendaagse verdeling van arbeid tussen de seksen overgenomen wordt in de interpretatie van het verleden. Voedsel bereiden was in die bepaalde samenleving hoogstwaarschijnlijk van groot belang. Men mag in geen geval actuele gendercategorieën zomaar projecteren op de geschiedenis (Bahrani 2001: 4), wél is het van essentieel belang de diversiteit van gender bij de studie van het verleden te onderkennen. Voor archeologen betekent dit dus dat zij moeten nagaan hoe bewijzen voor deze verschillen en gelijkenissen onderzocht kunnen worden binnen de bredere sociale context waarbij ook religie, oorlog, gezondheid, leeftijd, identiteit en de zon en de maan een rol spelen. Dit maakt het onderzoek van gender binnen de archeologie relevant (Hays-Gilpin & Whitley 1998: 4). Vooral vanuit feministische hoek heeft men de stiefmoederlijke behandeling van gender door archeologen aangeklaagd, en langzaamaan is ook het besef gegroeid dat archeologisch onderzoek moet gebeuren volgens een methodologie waarin gender opgenomen wordt. Vanaf de jaren '90 is de studie van gender in grote mate op de archeologische agenda terecht gekomen, wat geleid heeft tot de aanvaarding ervan als onderdeel van sociale archeologie ook door archeologen die geen actief onderzoek doen naar gender. Dat heeft op zijn beurt geleid tot een verandering in de algemene visie op het verleden en een belangrijke verandering in de overbrenging van die visie aan nieuwe generaties (Bolger 2003: 12). 35 Heden wordt duidelijk dat het initiatief om de longue durée toe te passen op de sociale verandering niet opgaat voor de studie van gender, omdat het in de meeste gevallen te herleiden valt tot unilineaire of gynecentrische verhalen (Bolger 2003: 14). Zulke narratieve methodes zitten vast in een theoretisch kader en houden zodoende geen rekening met enige context: volgens sociobiologie zijn verschillen en gelijkenissen tussen man en vrouw biologische feiten die eigen zijn aan de mens sinds de Homo Sapiens, als resultaat van natuurlijke selectie. Die vaststaande feiten kunnen dan in bepaalde mate sociaal gedrag doorheen de geschiedenis tot op vandaag verklaren (Bolger 2003: 14). Evolutiepsychologie, slachtoffer van vele feministische kritiek, wil ik in deze scriptie verdedigen en gebruiken in het onderzoek naar genderverschillen in de materiële cultuur door uit te gaan van een genderessentialisme, door universele en tijdloze psychologische verschillen tussen de geslachten te presumeren. Hoe dan ook is naast deze kritieken de multivocaliteit kenmerkend voor genderonderzoek binnen de archeologie, i.e. de waaier van aanpakken die niet echt in een theorie kunnen gegoten worden, noch tot een duidelijke methodologie geboetseerd kunnen worden. Er is geen handboek voor methodologie of theorie, maar wel vraag naar: Conkey en Spector hamerden daar reeds in 1984 op: “(...) we must formulate not only an explicit theory of human social action but also, as part of this, an explicit framework for the archaeological study of gender. This framework must begin with theories and terms that are gender inclusive, not gender specific.” (Conkey & Spector 1998: 12). Vierentwintig jaar later worden Conkey en Spector door hedendaagse archeologe Diane Bolger van antwoord gediend onder de vorm van vijf vooropgeplaatste stellingen, vijf 'stokpaardjes', vijf wetten voorgelegd (Bolger 2008: 14-15): 1. de vorming van sociale identiteiten is onderhevig aan tijd, plaats en cultuur en men moet dus kritisch staan tegenover traditionele archeologische narratieve interpretaties van gender die moderne constructies toepassen op het verleden. 2. gender is een deel van de sociale identiteit, en dus een dynamisch gegeven dat bijgevolg variabel is naargelang tijd en plaats. 3. context is van essentieel belang bij de interpretatie van gender. 4. de opvatting dat de neergang van de vrouwelijke status een directe relatie heeft tot de verhoging van sociale organisatie mag niet zomaar aangenomen worden. 5. gender is nauw verwant met andere sociale aspecten zoals klasse, etniciteit en leeftijd en moet dan ook beschouwd worden in relatie tot die aspecten. 36 Archeologie bestudeert 'types', 'sites', 'fasen' en 'culturen'. Maar wie zijn de mensen achter deze abstracten? We aanvaarden dat genderrelaties een fundamentele sociale structuur vormen in het historisch archief. Alle archeologische resten hebben te maken met of werden geproduceerd door mannen en vrouwen (en hun eventuele variëteiten) die partners zijn in het historische proces, ze bewonen en construeren samen hun wereld. Dat is de reden waarom gender niet genegeerd mag worden in de studie naar het verleden . Gender is niet iets dat gevonden moet worden, of geïdentificeerd, of gered. De vraagstelling in genderarcheologie luidt als volgt: waar en hoe vinden we indicaties voor gender in een bepaalde casus, op welke manier wordt een object gendered (Sørensen 2004: 87-88), als verschillende bronnen (zoals grafcontexten en iconografie) aangehaald worden om een hypothese te formuleren? Verdere hoofdstukken zullen laten zien hoe de waarde van zulke tactiek boven water komt via casestudies die alternatieve besluiten postuleren. 37 [ Deel II toepassing in het veld ] Zoals toegelicht in vorige hoofdstukken maakt genderarcheologie een verschuiving mee in de richting van de materiële cultuur en komt ze stilaan los van haar theoretische positie. De constructie en ervaring van gender wordt bestudeerd in het archeologisch archief aan de hand van de objecten (of fragmenten ervan) die ons nagelaten werden (Sørensen 2006: 129). Zulk onderzoek kan niet aanvatten met het simpelweg zoeken naar mannen of vrouwen (Joyce 2008: 51). Een interesse in genderidentiteiten leidt tot het navorsen van een bepaalde gendergroep met onderzoeksvragen als 'waarom behoren bepaalde mensen tot dezelfde gendergroep?' en 'wat hebben ze gemeen met elkaar?'. Boeiender (en ik durf zeggen relevanter) zijn echter de verschillen, niet enkel tussen vrouwen en mannen (en gendergroepen onderling) maar ook tussen vrouwen onderling en mannen onderling. Ondanks de onenigheden, discussies en debatten nopens het theoretisch kader en de onderzoeksvragen deelt men de aandacht voor gender en hoe de beleving en uiting ervan de levens van onze voorgangers in het verleden beïnvloedde en mee vorm gaf. “Regardless of period and area, material culture can be used to focus analysis on how society needs and constructs meaning around and attitudes toward fundamental differences between people. This can then be followed up by exploration of how these understandings became expressed in ideologies and its prescribed practices and regulative mechanisms, and that gets us back to people.” (Sørensen 2006: 129). Het tweede luik van mijn werk concentreert zich aldus op de praktische kant van de zaak. Met de 38 voorgaande theorie in gedachten verhuist de analyse naar het veld. Voorbeelden van revisies, onderzoek van objecten, archeologie van ruimte, archeologie van seksualiteit, grafcontexten, visuele cultuur, iconografie, aardewerk-analyses, huiselijke contexten e.d. waarbij het genderaspect opgenomen wordt in de beschouwing, zijn legio. Onderstaand zal ik -gezien plaatsgebrek slechts twee- zulke voorbeelden ofte case-studies uit het geografisch afgebakend gebied en archeologische periode van het Oude Nabije Oosten breedvoerig behandelen. II.1 [genderarcheologie in het Oude Nabije Oosten] Genderarcheologie kende de laatste jaren in het onderzoeksgebied van het Oude Nabije Oosten (zowel binnen archeologisch als kunsthistorisch onderzoek) een grote opmars onder de vorm van toenemende interesse voor sociale constructies wat betreft vrouwen, sekse en gender. De bedoeling is onder andere het huishouden met takenverdeling en rollenpatronen in een nieuw daglicht te plaatsen door er belang aan te hechten in de bredere dimensie van het socio-economische politieke geheel dat de samenleving vormt. Anderzijds leeft het besef dat genderrollen onlosmakelijk verbonden zijn met allerhande activiteiten op elk niveau, van pottenbakken tot koningsgraven (Matthews 2003: 25). Susan Pollock poneert dat de vraagstelling van genderarcheologie omvat hoe economische, sociologische en politieke veranderingen het dagelijkse leven beïnvloeden en in welke mate zij een impact hebben op relaties tussen genders, vrouwen, mannen, kinderen, ouderen,... (Pollock 1999, Pollock en Bernbeck 2005). Dat werkt ook vice versa: hoe kan de levenswijze van dag tot dag in haar gender-gerelateerde aspecten het totaalplaatje van een cultuur affecteren? Zulk theoretisch standpunt vooropstellend gaat men ervan uit dat het historische archief en de historische verandering onderhevig zijn aan een hoge graad van complexiteit die geïnterpreteerd kan worden door revisies en betrekking van dynamisch onderzoek naar verschillende aspecten (Pollock 1999: 219). Hoewel veel materiaal nog steeds conservatief, zonder ruimte voor alternatieve interpretaties en zonder incorporatie van het aspect gender behandeld wordt, ontwikkelt de huidige archeologie van gender zich in het Oude Nabije Oosten over het algemeen in de lijn van de heersende trends die 39 ingezet werden in Europees prehistorisch en Meso-Amerikaans pre-columbiaans onderzoek (Croucher 2008: 22) dankzij onder andere archeologen zoals Susan Pollock. Er wordt teruggekomen op de altijd gangbare polariteit man-vrouw en assumpties met betrekking tot rollen- en gedragspatronen worden zwaar bekritiseerd. De casussen die onderstaand uitgelegd worden geven een idee welke uitkomsten de bijdrage van het genderaspect kan leveren aan het onderzoek. Dat laatste is, net door de aard van die uitkomsten, te braafjes geformuleerd. De opname in het veld van een onomwonden en betrouwbare inachtneming van de mogelijke genderconstructies in dat specifiek archeologisch onderzoek is een vereiste, en niet zomaar een bijdrage. De twee besproken onderzoeken die dat dra moeten bekrachtigen zijn: 'de koninginnen van Ur' en 'de interpretatie van menselijke figurines uit Mesopotamië en Iran'. II.2 [figurines] Een mooi voorbeeld om het geheel van de voorgaande theorie en de moeilijkheden die zich voordoen bij het onderzoek naar gender in archeologie te toetsen aan de praktijk, is dat van menselijke prehistorische figurines die op verschillende plaatsen in de wereld teruggevonden werden. Onderstaand zal ik de bevindingen en bijhorende uitkomsten en problematiek grondig uiteenzetten. II.2.1 [lichaam] Bij de studie van gender is het duidelijk dat het lichaam, de voorstelling en beleving ervan een belangrijke rol spelen. Daarom kunnen er uitspraken gedaan worden over gender binnen een bepaalde maatschappij aan de hand van de representatie van het lichaam: “Through an emphasis on the body as instrument for knowledge, an archaeology of the body might engage both with discursive forms of embodied knowledge and the non-discursive experiences that we know were significant in past societies.” (Joyce 2006: 92). Het vorige wil echter helemaal niet zeggen dat lichaamsbeleving universeel dezelfde is, noch mag ervan uitgegaan worden dat er binaire opposities 40 bestaan zoals man versus vrouw, cultuur versus natuur of gedomesticeerd versus wild (Croucher 2008: 23). De Amerikaanse antropologe Margareth Strathern toont met een voor haar tijd opvallend alternatieve studie aan hoe verschillende samenlevingen gender verschillend ervaren. Eind de jaren tachtig, te midden van de tweede feministische golf, stelt zij in haar etnografische studie over lichaamsbeleving bij Melanesische samenlevingen dat perceptie van gender, lichaam en geslacht niet gepolariseerd is. Bij de besproken cultuur wordt een persoon berekend op zijn of haar geestelijke en fysieke capaciteiten, terwijl men in se geen aandacht besteedt aan het man of vrouw zijn. Er is sprake van een soort één sekse-beleving. Gender van een individu betekent in deze context dan de samenstelling van verschillende genderdelen. Bijgevolg kan elke persoon en lid van de samenleving in al zijn of haar aspecten figuurlijk als tweeslachtig aanzien worden (Strathern 1988: 182-183) II.2.2 [het fabeltje van de moedergodin] Figuur 5: Vrouwelijke figurine uit het Neolithische çatal Hüyük, Turkije. Zo'n dertigduizend jaar geleden duiken samenlevingen met de eerste keramiek op het Europese vasteland op. Voorbeelden van figurines die vrouwen voorstellen (i.e. met overdreven vrouwelijke lichaamstrekken) zijn legio (Joyce 2008: 6). In het verleden heeft men die figurines vergeleken met gelijkaardige figurines over een omvangrijk 41 kader van plaats en tijd, wat geleid heeft tot de mythe van de moedergodin (Daems 2008: 79). De zogenaamde 'venusbeeldjes' betreffen vrouwelijke figurines met sterk geaccentueerde primaire geslachtskenmerken (grote borsten, buik en achterste) die in een gynecentrische (i.e. omgekeerd androcentrische) visie gebruikt worden als bewijs om een matriarchale pre-staten samenleving in het Neolithicum te verklaren (Bolger 2003: 15). Men dacht aan vruchtbaarheidssymbolen en meende uit de figurines het 'belang van reproductie' af te leiden (Joyce 2008: 6). Het bekendste beeldje is zonder twijfel de zogeheten Venus van Willendorf, een paleolithische figurine die in Oostenrijk gevonden werd aan het begin van de twintigste eeuw (fig. 6). Het beeldje wordt gedateerd tussen 24.000 en 22.000 voor Christus. Men kan de Venus van Willendorf ontegenzeglijk identificeren als de voorstelling van een vrouw. Men beoordeelt het nog steeds sporadisch als een ideaalbeeld van een vrouw of als de vroegste porno. De paleolithische figurine wordt zelfs ingeschakeld als bewijs voor het bestaan van een matriarchale gemeenschap, wat dan moet betekenen dat vrouwen geëerd werden om hun vruchtbaarheid en bijgevolg autoriteit hadden ten opzichte van mannen. Figuur 6: Venus van Willendorf. In studies die zulke besluiten aandragen fungeren beeldjes, menselijke representaties als hoofdbewijs voor sociale realiteiten (Joyce 2008: 52-53). De theorie van de dominantie van de vrouw om haar vruchtbaarheid pint zich vast op dat ene aspect en laat alle andere observaties achterwege. Dat ene aspect wordt uitvergroot terwijl het eigenlijk 42 slechts een detail beslaat. Op die manieren maken zulke theorieën de figurines universeel en negeren ze compleet de variëteit van interpretaties die kunnen gegeven worden aan vrouwelijke figurines (Joyce 2008: 8). Gimbutas en andere fantasieën Figurines worden geïnterpreteerd als godinnen door onder andere 'new age'-archeologe uit de jaren '70-'80 Marija Gimbutas7 (Bolger 2003: 16) die een groot deel van het menselijke verleden ziet als een utopie waar artistieke vrouwen heersten over een vredige wereld. Dit beeld staaft ze aan de hand van Paleolithische rotskunst en Neolithische vrouwelijke figurines om vervolgens te concluderen dat tussen maar liefst 40,000 en 3,500 jaar voor onze tijdrekening de gehele maatschappij rond vrouwen draaide totdat in het vierde millennium agressieve mannengroepen de bestaande sociale organisatie omver wierpen, wat de ondergang betekende voor de hegemonie van de vrouw (Bolger 2003: 16, Nelson 2006: 16). In The gods and goddesses of Old Europe: 7000 to 3500 BC myths, legends and cult images (1974) doet Gimbutas straffe uitspraken in de nabeschouwing en conclusie van haar vertoog: “Female snake, bird, egg, and fish played parts in creation myths and the female goddess was the creative principle. The Snake Goddess and Bird Goddess create the world, charge it with energy, and nourish the earth and its creatures with the life-giving element conceived as water. (...) The Great Goddess emerges miraculously out of death, out of the sacrificial bull, and in her body the new life begins. She is not the Earth, but a female human, capable of transforming herself into many living shapes, a doe, dog, toad, bee, butterfly, tree or pillar.” (Gimbutas 1974: 236). Ze is ook niet wars van veralgemeningen (ze heeft het immers over 'het Oude Europa') als “There is no evidence that in Neolithic times mankind understood biological conception.” (Gimbutas 1974: 237). Het is duidelijk (onder andere naar voor gebracht door Meskell en Conkey) dat Gimbutas bij de formulering van haar theorie weinig rekening houdt met contextuele data, om niet te zeggen dat ze de context volledig negeert en zich al te graag overgeeft aan veralgemeningen. Kritiek De fout die gemaakt wordt is het vooropstellen van een uitkomst die deductief bewezen wordt door 7 Sloveens-Amerikaanse archeologe (1921-1994) 43 selectief archeologisch materiaal te gebruiken. Zulke theorieën kunnen makkelijk weerlegd worden door sites apart te bekijken in hun eigen context over verschillende tijdsvakken (Bolger 2003: 17), “Rather than making assumptions about gender roles according to their relevant place in the subsistence pattern, new perspectives can be gained through the examination of individual case studies, which not only elucidate aspects of gender but enhance our understanding of social identities (...) through such an approach we can begin to gain a fuller understanding of the dynamic nature of gender in the ancient Near East.” (Croucher 2008: 41), zoals de methodologie van de derde golf voorstelt met haar non-lineaire aanpak en nadruk op verschillen (différence), “(...) new narratives of social change are likely to emerge that will be informed by contextual details and that will differentiate the symbolic and practical meaning of figurines according to their particular spatial and temporal locations.” (Bolger 2003: 16) Moderne archeologische methodes gaan ermee akkoord dat figurines die gedateerd worden in een tijdspanne van bijna 40,000 jaar, die gevonden zijn in wijd verspreide geografische gebieden en die bovendien (en uiteraard) sterk variëren in vorm en type, niet over dezelfde kam geschoren mogen worden (Bolger 2003: 16). Een tweede relevante kritiek op auteurs met argumenten zoals Gimbutas is de volgende: bij de studie van gender is het van essentieel belang de verschillen te ontleden waarbij niet enkel geslacht, maar ook kenmerken zoals leeftijd, etniciteit en sociale klasse in acht genomen moeten worden (Joyce 2008: 52). In het oude Griekenland heeft een jonge man fysiek meer gemeen met een oude man maar wordt toch door de samenleving geklasseerd bij de vrouw. Zo zijn de vrouw en de jonge man allebei een onontwikkelde man. Rosemary A. Joyce dient believers van de hypothese van de matriarchale samenleving van antwoord: “Authors of these arguments assume that human representations are intended to communicate sexual idenity because sexual identity is taken to be the most fundamental way human societies are divided. So the first question an archaeologist following such an approach has about figurines is, 'what features mark the sex of the person shown?'” (Joyce 2008: 52). De vraag die gesteld moet worden is of universele assumpties wel mogelijk zijn, bestaat dat dualisme man-vrouw in de menselijke representatie in figurines? Kan men op basis van figurines een dominantie in de sociale leefwereld traceren? 44 Figuur 7 : Figurines die geïnterpreteerd werden als de voorstellingen van vrouwen, uit de Archaïsche Pecos rivier cultuur, Texas. We zijn geneigd vele figurines of gewoon vormelijke beeldjes te zien als menselijke gedaantes. We associëren die dan met onszelf, maar vaak betreft het ovale platte stukken klei met inkervingen die bezwaarlijk op menselijke trekken lijken (Joyce 2008: 8). Figurines uit de zogenaamde Pecos riviercultuur8 worden geïnterpreteerd als de voorstellingen van vrouwen. Zoals te zien op figuur 7 gaat men daar zeer ver in. De “figurine” uiterst rechts wordt als dusdanig geduid op basis van de vondsten van “figurines” als de uiterst linkse die met wat fantasie kan geassocieerd worden met een geabstraheerd vrouwelijk lichaam. De twee uitstulpingen zouden dan de borsten verzinnebeelden, als het artefact tenminste al in de juiste positie gehouden wordt. Prehistorische visuele afbeeldingen en objecten zijn extreem moeilijk te interpreteren. En net die zaken worden door gynocentrische feministen vol vertrouwen geïdentificeerd als representaties van godinnen en verafgoding. “Crosses, spirals, circles, dots, triangles, ovals, straight lines, wavy lines, zigzags, trees, the moon, the sun, birds, snakes, fish, eyes, hands, shells might mean a lot of things, they might be goddess symbols, but more probably they are not.” (Vandermassen 2006: 56). Verwijzingen naar vulva's kunnen een symbool van geboorte zijn, maar ook banale prehistorische pornografie. Om die symboliek van vroegere samenlevingen te begrijpen moeten we de iconografie en conventies van toen achterhalen. Zo is er in de Europese schilderkunst een traditie van moeder-enkind iconografie. Als er aureolen of lelies aan te pas komen gaat het om Maria en Jezus als moeder 8 Geassocieerd met de rotsschilderingen die gedateerd worden tussen 500 en 2500 voor Christus 45 en kind (Joyce 2008: 9). Enerzijds is er de intentie van de maker, anderzijds de interpretatie van de kijker, die dan nog eens verschillend is van kijker tot kijker. Wat wij vandaag als vrouwelijke figurines beschouwen kan ook een representatie van een specifiek persoon of symbool zijn, zoals Lady Liberty als vrouw. De objecten of afbeeldingen kunnen evenzeer van betekenis geweest zijn voor de maker (bijvoorbeeld speciale kleuren of vormen), op dezelfde manier als voor ons vandaag de dag een rond bord met een rode streep 'stop' betekent (Joyce 2008: 8). II.2.3 [case-study: menselijke figurines in Mesopotamië en Iran] Zoals beargumenteerd kan in het archeologische record lichaamsbeleving van individuen binnen samenlevingen in het verleden achterhaald worden aan de hand van representatie van het menselijk lichaam (i.e. de overgebleven bewijzen die tot de archeoloog komen). Voor Mesopotamië speelt de studie van menselijke figurines hierbij een belangrijke rol. Archeologie van het Nabije Oosten heeft figurines altijd als aparte materiaalcategorie beschouwd en slechts recentelijk is men begonnen aan de studie van figurines met het oog op verwerven van inzichten in gender-problematiek (Daems 2008: 77). In hoofdstuk drie van Bolgers paper-samenbundeling over genderarcheologie heeft Aurélie Daems het over figurines uit Mesopotamië en Iran, te dateren over een tijdspanne van vijf millennia vanaf de Proto-Neolithische periode (Evaluating Patterns of Gender through Mesopotamian and Iranian Human Figurines: A Reassessment of the Neolithic and Chalcolithic Period Industries). Waar ze vroeger traditioneel ingedeeld werden volgens functie (bijvoorbeeld speelgoed, cult- figurines, enzovoort), stopt Daems de menselijke figurines in vier gender-categorieën. Deze onderverdeling is bedoeld om net het aspect gender van de figurine te belichten en er bijgevolg een interpretatie aan te kunnen geven (Daems 2008: 94). Deze vier categorieën zijn man, vrouw, tweeslachtig en geslachtsloos. Gendercategorieën Daems stelt dat er strenge criteria nodig zijn voor gender-determinatie, waarbij de onderzoeker beseft dat zijn/haar vooropgestelde classificaties gebaseerd zijn op eigen ervaring en opgesteld zijn vanuit eigen perspectief en daarom niet noodzakelijk geïnterpreteerd worden zoals ze door de 46 makers en gebruikers bedoeld waren (Daems 2008: 79). De criteria per gendercategorie zijn: voor de mannelijke figurines: aanwezigheid van baard, fallus of testikels. Secundaire geslachtskenmerken zoals brede schouders zijn niet voldoende om de figurine als mannelijk te beschouwen, aangezien er voorbeelden bestaan van vrouwelijke figurines die 'mannelijke vrouwen' voorstellen. Vrouwelijke figurines worden als dusdanig gedetermineerd door de afbeelding van borsten, venusheuvel en eventueel een vooruitstekende buik. Geslachtsloze figurines zijn die figurines die geen primaire noch secundaire seksuele organen tonen. Een figurine met representatie van zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken is tweeslachtig (Daems 2008: 80- 82). Aan de hand van deze criteria concludeert Daems dat de grootste groep van de bestudeerde figurines voor Mesopotamië en Iran de realistische vrouwelijke figurines beslaat. Van groot naar klein in aantal volgen geslachtsloze, mannelijke en tweeslachtige (waarvan bijna geen) figurines (Daems 2008: 93). Van het a-keramisch tot Laat-Neolithicum worden realistische vrouwelijke figurines naakt en zittend voorgesteld met volumineuze borsten en geaccentueerde dikke buik. Aan het gezicht besteedt de maker over het algemeen weinig belang (de primaire en secundaire geslachtskenmerken worden dus in de verf gezet). Vandaag worden een groot aantal verklaringen gesuggereerd (meestal op basis van etnografische data) van zwangerschappen en vruchtbaarheidssymbolen tot beschermende voorouders (Daems 2008: 94)., Daems oppert dat de verschillende manieren waarop vrouwen in deze periode worden voorgesteld (i.e. verschil in lichaamsmassa en verschil in aanbrengen van seksuele organen) duiden op de demonstratie van verscheidene stadia in de cyclus van het leven van de vrouw (Daems 2008: 95). Aan de hand van etnografische en antropologische data van onder andere de Mbusa stam (Zambia) en de Makonda stam (Tanzania/Mozambique) wordt beweerd dat deze vrouwelijke realistische beeldjes gebruikt werden als een soort van lesmateriaal, “(...) female figurines may have been used as teaching devices in order to instruct young or pregnant women on issues concerned with parturition and safe delivery, since the emphasis is placed primarily on the voluminous belly and outstretched legs.” (Daems 2008: 95). Dit is een plausibele verklaring, maar één van de velen, waarbij een vergelijking wordt gemaakt met een gebruik van Afrikaanse stammen uit het heden. Vanaf het Chalcolithicum doet er zich er verschuiving voor van naakte dikke vrouwelijke figurines naar staande, slanke, aangeklede en gedecoreerde beeldjes. Vanaf die periode worden de nonseksuele karakteristieken belangrijker. Dit wijst op een soort esthetische code in de vorm van onder 47 andere kledij en make-up, waarop de reconstructie van modestandaarden mogelijk wordt. Zo lijkt er een trend te zijn in haartooi, namelijk het haar achteruit bovenaan het hoofd in een dot bijeen houden. Indicators voor status, gender en identiteit van in dit geval vrouwen worden dus uitgebeeld door de figurines (Daems 2008: 99). 48 Figuur 8: realistische figurines uit Zuid-Mesopotamië. 49 Figuur 9: realistische figurines uit Zuid-Mesopotamië. Tweeslachtigheid Karine Croucher argumenteert in haar hoofdstuk Ambiguous Genders? Alternative Interpretations: A Discussion of Case Studies from the Pre-Pottery Neolithic and Halaf Periods dat men in de archeologie sekse en gender blijft interpreteren volgens de polariteit man-vrouw zonder rekening te houden met tweeslachtigheid (Croucher 2008: 26). In de jaren tachtig duidt Michel Foucault 9 op het biologische bestaan van hermafroditisme in Histoire de la sexualité III: le souci de soi (Foucault 1984, Croucher 2008: 25). Tweeslachtige figurines (één van Daems' gender-categorieën trouwens) worden vaak gecategoriseerd als onzijdig of geslachtsloos. Een alternatief is het zogenaamde 'Third Gender', een term die gebruikt wordt om te duiden dat gender niet man of vrouw hoeft te zijn (Croucher 2008: 9 Michel Foucault (1926-1984) was een Franse filosoof, historicus en sociaal theoreticus die vaak geassocieerd wordt met structuralisme. 50 27). Volgens de categorieën van Daems wordt een figurine tweeslachtig genoemd wanneer zij beschikt over zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken. Sommige figurines kunnen echter ook geïnterpreteerd worden volgens de houding waarin de onderzoeker ze plaatst (Croucher 2008: 82). Figuur 10: Tweeslachtige figurine uit Tepe Sarab: vrouw zonder armen (links) of man zonder romp (rechts). Figuur 10 illustreert dit. Croucher oppert dat men in zo'n geval sterk geneigd is de fallische aard te loochenen, want “such biases in our categorization are arguably a result of modern concepts of value and aesthetics where female nudity is far more acceptable to portray and discuss than male genitalia.” (Croucher 2008: 28). Daems stelt dat de databank inzake tweeslachtige figurines nog te onvolledig is om de discussie te openen. Via etnografisch en historisch onderzoek kan ervan uitgegaan worden dat de crossgendered, hermafroditisme en transseksualiteit van alle tijden zijn, maar of de tweeslachtige figurine daarom die groep representeert is een andere vraag die voorlopig onbeantwoord blijft (Daems 2008: 101). Beschouwing In haar studie van figurines creëert Aurélie Daems een methodologie speciaal voor deze case-study (bijvoorbeeld de onderverdeling in vier gender-categorieën) om ten volle rekening te kunnen 51 houden met de context, in navolging van Conkey “She (Conkey) emphasizes the differences between figurines, not the similarities, and that simple methodological change alters the picture.” (Joyce 2008: 65). Daems biedt een alternatief voor de eerder besproken interpretatie van de moedergodin. Ze houdt rekening met de contextuele data en bespreekt in haar vertoog ook andere mogelijke oogpunten van waaruit de figurines beschouwd kunnen worden, die ze zelf deels weerlegt aan de hand van motiveringen die ik hier niet verder zal uiteenzetten (Daems 2008: 94-98). Deze casus waarbij Aurelie Daems een antwoord vormt op de kwestie van de Neolithische figurines in het Nabije Oosten bewijst dat grote deductieve theorieën die steunen op gynecentrisme, biologisch essentialisme e.d. hier niet kunnen gelden, omdat de studie van gender een deel is van de sociale archeologie en die moet altijd contextueel aangepakt worden, en niet intuïtief of projecterend. Ik bemerk echter enkele onvolkomenheden. Om te beginnen deel ik Conkey's opinie dat er waakzaam moet omgegaan worden met algemene uitspraken over figurines die vergespreid zijn (in deze casus) over een periode van 5 millennia en over verschillende gebieden in het Nabije Oosten. “From her perspective, figurines need to be understood as products of a local society before they are used as evidence in models that homogenize vast regions.” (Joyce over Conkey in Joyce 2008: 6566). Ten tweede impliceert de onderverdeling van Daems in verschillende gendercategorieën dat de figurines effectief kunnen gegroepeerd worden volgens gender. Het lijkt alsof de gekozen objecten tevoren niet in hun geheel bekeken werden. Daems kiest de onderverdeling volgens gender omdat ze dat aspect (gender) wil bestuderen. Uit de analyse en conclusie ben ik eerder geneigd af te leiden dat de makers van de figurines zich net niet blind staarden op dat aspect van sekse van de figurine. Die gevolgtrekking ontspringt aan de uitslag die Daems' tabellen bieden: het feit dat er vier gendercategorieën (namelijk mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en tweeslachtig) kunnen gemaakt worden doet vermoeden dat de makers zich niet zozeer bezighielden met een duidelijke seksetypering van de figurines, eerder dan de hypothese dat we hier kunnen spreken van een complexe genderconstructie. Ik wil hiermee niet beweren dat dit een weerspiegeling zou geweest zijn van de maatschappij: het is niet omdat men in een bepaald onderdeel van de materiële cultuur aan gender/sekse geen expliciete aandacht besteedt, dat zomaar op het sociale leven geprojecteerd mag worden. Dit biedt geen alternatieve interpretatie voor de figurines, maar de uitkomsten van Daems slagen er niet in mij te overtuigen en ik meen dat ze net door haar eigen voorstelling tegengesproken worden. 52 II.3 [gender in grafcontexten] II.3.1 [case-study: koninginnen van Ur] Een case-study die mooi demonstreert hoe de revisie van een site nieuwe interpretaties aan het licht kan brengen is die van de koningsgraven van Ur. De koningsgraven werden van dichterbij bekeken in hun genderaspect door Kathleen McCaffrey in haar artikel The Female Kings of Ur. Haar vraagstelling luidt: waarom liggen sommige vrouwen in Ur begraven als koningen? Figuur 11: Locatie van Ur. In de jaren 1920-30 werd de Sumerische stad Ur opgegraven door Sir Leonard Woolley met als kers op de taart een omvangrijke begraafplaats die vijf millennia lang in gebruik zou geweest zijn. Het betreft 16 rijke 'Royal burials' en 1800 private graven. De rijkdom van de grafgiften, tekstmateriaal en de aard van de begravingen doen sterk vermoeden dat de eerste groep koninklijke graven zijn, zoals Woolley ze ook interpreteerde en zoals ze tot op heden nog steeds genoemd en gezien worden (McCaffrey 2008: 176). Het 'Royal Tomb Complex' worden gedateerd rond het midden van het 53 derde millennium voor Christus (Gansell & Winter 2002: 2), onder andere op basis van C14datering (Moorey 1977: 24). De koningsgraven zijn tal van keren (en nog steeds) het onderwerp geweest van discussies en onderzoeken allerhande. De complexiteit van de verschillende fasen, de problematiek van chronologieën, de beperkte mogelijkheden van de eerste opgravingen en de tomeloze plundering doorheen de jaren zorgen voor moeilijkheden omtrent de studie van de Royal Tombs (Pollock 1999: 210-211). Ik zal hier het aspect van gender in enkele van de koningsgraven uiteenzetten aan de hand van Kathleen McCaffrey's artikel dat gepubliceerd werd in 2008. McCaffrey focust in haar vertoog op enkele van deze koningsgraven en bespreekt ze ook uitvoerig om haar eindconclusie te staven. Door plaatsgebrek zal ik hier slechts een tipje van de sluier kunnen oplichten. Figuur 12: Plan van het Nanna tempelcomplex met ziggurat (A), é-nun-mah (B), é-dub-lal-mah (C), temenos van Nebuchadnezzar (D), giparu (E), é-hur-sag (F), de koningsgraven (H) en de mausolea van de koningen van de Derde Dynastie van Ur (I). 54 Figuur 13 : De koningsgraven 'tombes' (RT10 nrs. 777, 779, 800, 1050, 1054, 1236, 1618, 1631 en 1648), opgegraven door Woolley. Onderstaand worden respectievelijk RT/800, RT/1054 en RT/1050 besproken . RT/800 RT/800 betreft een stenen grafkamer die de resten bevat van vijf individuen, waarvan vier secundaire begravingen zijn. De beenderen van de primaire persoon in RT/800 trof Leonard Woolley aan op een bed in de voornaamste kamer van het graf (McCaffrey 2008: 176). Tegen de schouder van het skelet vond hij een cilinderzegel (U. 10939 11), vervaardigd uit lapis lazuli en voorzien van het opschrift pu-abi nin (Cohen 2005: 80). Pu-abi is een Akkadische naam die 10 11 Woolley gebruikte PG ('Private Grave') voor de benaming van graven in Ur. In de jaren 1970 onderscheidde Moorey de koningsgraven van andere graven in de benaming en deed dat met de aanduiding RT (Royal Tomb), die sindsdien min of meer afgesproken gebruikt wordt. PG/800 werd dus bijvoorbeeld RT/800. U staat voor Ur, nummer van vondst gegeven door Woolley. 55 letterlijk 'Bevel van de Vader' betekent. De titel nin wil letterlijk zeggen 'dame' (Cohen 2005: 80, McCaffrey 2008: 176), maar werd gebruikt als vrouwelijk equivalent van lugal12. Pu-abi nin wordt dus geïnterpreteerd als 'Puabi de leidster, de koningin', wat impliceert dat zij een heersende monarch was in Ur tijdens haar leven. Deze hypothese wordt bijgestaan door het gegeven dat de vrouw van de lugal niet aangeduid werd met de term nin (koningin) (Moorey 1977: 27, Gansell & Winter 2002: 3). McCaffrey geeft echter terechte kritiek op de problematiek rond het woord nin: “The naturalized understanding of gender, the intuition that wives, kings, and queens are much the same everywhere, encourages the translator to expect uncomplicated gender correspondences between Western terms and Mesopotamian words. These assumptions can lead a translator astray because gender-neutral words are not mutually exclusie and do not fall into binaries. A modern female head of state, for example, can be a lady, a ruler, and a spouse, all at the same time. So, too, Pu-Abi may have been a nin, a lugal, and a dam, without contradiction.” (McCaffrey 2008: 203). Theya Molleson en Dawn Hodgson13 brengen het weinig getrainde skelet thuis als dat van een vrouw van middelbare leeftijd (McCaffrey 2008: 176), geschat op veertig jaar. Puabi's lichaam was versierd met gouden ringen, oorringen en haarornamenten. Ze droeg een hoofdtooi van gouden bladen en linten. (Gansell & Winter 2002: 3). Op basis van deze gegevens wordt geconcludeerd dat RT/800 de teraardebestelling insluit van koningin Puabi, vergezeld door vier individuen, waarschijnlijk dienaars (Moorey 1977: 26) die geofferd zijn als deel van haar funerair entourage. Figuur 14: Plan van RT/800: Puabi's graf bovenaan het plan. 12 13 Lugal werd onder andere door Woolley en Moorey vertaald als 'leider' (dus mannelijk), maar het hoeft niet noodzakelijk een mannelijk woord te zijn (zie verder). Molleson en Hodgson zijn vooraanstaand zoöarcheologen. 56 Figuur 15: Cilinderzegel U. 10939 uit RT/800, lapis lazuli met opschrift 'Pu-abi nin'. RT/1054 RT/1054 bestaat uit twee kamers: de bovenkamer (“burial C”) huisvest een skelet waarvan de sekse aanvankelijk niet geïdentificeerd werd en een opschrift met de titel lugal (leider) en Meskalamdug (letterlijk: 'goede held van het land'). De grafgiften bestaan onder andere uit gouden kleerpinnen die typisch waren om een vrouwenkleed bijeen te houden. Later zal het lichaam door Woolley mannelijk bevonden worden. De onderkamer, duidelijk een armere begraving, bevat vier individuen met in het midden een vijfde persoon met dolk en slijpsteen aan de gordel die door Woolley als zijnde vrouwelijk wordt geïdentificeerd (voor dat laatste geeft hij geen argument en bovendien zijn de beenderen verdwenen) (McCaffrey 2008: 176). 57 Figuur 16: Burial C (bovenkamer van RT/1054): 1- doos, vorstelijke zegel en dolken; 2- vaas uit calciet; 3 – afvoerbuis uit terracotta; 4 – schalen en dissel uit koper; 5 – vaas uit calciet; 6 – pinnen uit koper; 7 – vaas uit calciet; 8 – beker uit keramiek; 9 – potten uit steen en keramiek; 10 – as -en dierenresten; 11 – doos; 12 – kist met dode. Woolley probeerde de sekse zo weinig mogelijk te typeren op basis van de grafgiften. Hij ging ervan uit dat burial C een man was, omdat hij het graf geopend had in de hoop de lugal en Meskalamdug van de zegel te vinden, om zo zijn hypothese over de koningsgraven te kunnen bewijzen. Maar de grafgiften zijn van ambigue aard, meer nog, ze wijzen eerder in de richting van de gangbare vrouwelijke grafgiften: de gouden pinnen, het hoofddeksel en de gouden cilinderzegel op het lichaam die een figuur met lang haar aan een banket voorstelt (wat ook in het graf van Puabi terug te vinden is), naast de afwezigheid van wapens (McCaffrey 2008: 180). De onderkamer bevat een assortiment van grafgiften die ook ambigue zijn maar eerder mannelijk aan doen: een dolk en slijpsteen aan het middel (typisch voor Sumerische mannen met hoge status) en andere wapens. Toch beweert Woolley aanvankelijk dat de hoofdpersonage van dit graf een vrouw is (McCaffrey 2008: 180). Later komt hij hierop terug en beweert nu (inderdaad aan de hand van de grafgiften) dat de bovenkamer 'burial C' van een vrouw is en de armere onderkamer het graf van een man huisvest. 58 Over graf RT/1054 zegt Woolley in 1934 zelf het volgende (McCaffrey 2008: 181): RT/1054 is the most complete example preserved to us of a royal tomb and illustrates far better than any other the ritual of the burial. It is unfortunate that no name can be attached to it. The cylinder seal in the offering-box in the upper chamber gives the name of the king Mes-kalam-dug, but as the principal occupant of the domed tomb is a woman that seal cannot be hers; it must have been put here as an offering, and although we may suspect that it was her husband's we cannot assume that. Conkey en Spector haalden reeds aan hoe bepaald materiaal binnen de grafcontext geassocieerd wordt met mannen (zoals wapens) of met vrouwen (voorwerpen die te maken hebben met voedselverwerking) vanuit intuïtieve methodes (Conkey & Spector 1984: 20). Woolley gaat er dus van uit dat de koningszegel en de dolken gevonden in RT/1054 niet aan de hoofdpersonage (namelijk de vrouw van burial C) kunnen toebehoren, omdat het een vrouw is. De grafgiften die wijzen op koningschap zouden dan die van haar man die begraven ligt in de onderkamer (wel de Meskalamdug?) kunnen zijn, maar hoe komt het dan dat hij (de koning) een armer graf heeft dan zijn vrouw (McCaffrey 2008: 182)? Men heeft aan de hand van filologisch onderzoek en vergelijking met tekstmateriaal van onder andere de koningslijsten van Kish vastgesteld dat de termen lugal en Meskalamdug niet noodzakelijk mannelijk of vrouwelijk hoeven te zijn: lugal kan beter vertaald worden als 'heersend monarch' en het suffix -am kan zowel 'hij is' als 'zij is' betekenen. Er kan dus uit die termen niet zomaar afgeleid worden of het een man of een vrouw betreft (McCaffrey 2008: 200-202). Woolley interpreteerde de graven als koningsgraven, maar verandert zijn interpretatie voor die graven waar een vrouw als hoofdpersoon in het graf ligt. Zij worden dan geïdentificeerd als priesteressen en andere ver gezochte interpretaties voor de hoge status. Er is vandaag een interpretatie in omloop die als volgt luidt: de vrouwen die begraven liggen in de koningsgraven zijn priesteressen van de religieuze cult van de maangod Nanna. Het argument dat men hiervoor geeft is de ligging van de graven, waaronder RT/800, die net ten zuiden van het tempelcomplex gewijd aan de god Nanna liggen (Gansell & Winter 2002: 4), wat ook te zien is of figuur 12. Als dat het argument is, moet er ook een uitleg gegeven worden waarom dit enkel voor de vrouwen geldt. Verder stelt men, op basis van het materiaal dat in de rijke graven aangetroffen werd, dat de elitevrouwen en- mannen, hoewel zij elk met eigen sekse-gedifferentieerde objecten geassocieerd worden, qua rijkdom niet van elkaar verschilden. In de koningsgraven zijn zowel de mannengraven als de vrouwengraven rijkelijk opgesmukt met pracht en praal. “This suggests that although women and men may have held different positions, their roles were honored equally.” (Gansell & Winter 2002: 4). Hieruit leidt men dus af dat die mannen en die vrouwen uit de Royal Tombs een even groot sociaal aanzien genoten, ongeacht hun functie. Die functie hield dan in: voor vrouwen: 59 priesteres en voor mannen koning. Echter, het feit dat deze elitevrouwen met dezelfde pracht als de elitemannen begraven liggen en dus begraven zijn als koningen, kan ook logischerwijs de vraag doen rijzen of zij dan misschien ook koninginnen waren. Waarom zijn die Sumerische vrouwen begraven als koningen? Akkermans en Schwarz hebben in Umm el-Marra (Syrië) graven besproken van een vergelijkbaar type in hetzelfde tijdsvak, maar met eigen lokale cultuur, waar ook vrouwen als hoofdpersonages begraven werden met ceremoniële wapens en als koningen of leiders geïdentificeerd worden (McCaffrey 2008: 174). Als we dus aan de hand van tekstmateriaal en grafgiften eerder kunnen vermoeden (zoals Woolley uiteindelijk ook doet) dat burial C een vrouw was, waarom krijgt ze dan de koningszegel en waarom wordt ze begraven zoals een koning van Ur? Omdat ze dat was, zo meent McCaffrey. RT/1050 RT/1050 betreft een ernstig leeggeroofd graf waarvan weinig gespaard bleef (zelfs de menselijke resten zijn verdwenen). Onder een vaas uit keramiek is echter een zegel teruggevonden met de inscriptie van twee namen, in twee registers (Moorey 1977: 28). Door Eric Burrows, filoloog van dienst tijdens de opgravingen onder Woolley, werd het opschrift als volgt gelezen: 'A-kalam-dug, de lugal van Ur', scheidingslijn tussen de registers, 'A- u-sikil-am, zijn vrouw'. A-kalam-dug betekent 'Goede Vader van het Land' en is een mannelijke naam. Su-sikil-am betekent zoveel als 'degene met de Pure Handen' en is een vrouwelijke naam (McCaffrey 2008: 204). Zoals te zien op figuur 17, is het opschrift negentig graden gedraaid. Inscripties op cilinderzegels waar ook iconografische beelden op te zien zijn werden om een onbekende reden zo gedraaid vanaf een bepaalde periode. Volgens de conventies en de periode waarover we spreken moet het opschrift van boven naar onder gelezen worden (eens het gedraaid is). Volgens die conventies zou het als volgt gelezen moeten worden: het opschrift bestaat uit vier regels en is opgedeeld in twee registers door een soort van scheidingslijn tussen de derde regel en de laatste regel (te zien op de figuur 18). De eerste regel beschrijft de vrouwelijke naam A- u-sikil-am, gevolgd door de tweede regel met 'van Ur'. De derde regel zegt lugal. Dat geeft dus voor het eerste register 'A- u-sikil-am, van Ur, lugal'. Na de scheidingslijn komt de mannelijke naam A-kalam-dug die de man van A- u-sikil-am voorstelt. Deze logische interpretatie impliceert dat een vrouw, namelijk A- u-sikil-am, leidster 'koningin' was van Ur en dat haar man A-kalam-dug heette (McCaffrey 2008: 203-206). Figuur 19 demonstreert hoe de inscriptie gelezen werd door Burrows. Omdat hij ervan uitging dat de titel lugal niet geassocieerd kon worden met de vrouwennaam, stelde 60 hij een interpretatie voor die dat 'probleem' poogt te omzeilen. Daarbij veronderstelt hij dan drie fouten, drie elementen die indruisen tegen de conventies van opschriften op Sumerische cilinderzegels: de eerste fout zou dan zijn dat de regels omgekeerd geschreven zijn (dus van onder naar boven). Ten tweede zou de scheidingslijn door de maker op de foute plaats ingekerfd zijn of was een tweede lijn foutief weggelaten. Een derde hiaat is dat de twee laatste tekens in de foute volgorde zouden staan (McCaffrey 2008: 205-206). Er kan zeker gezegd worden dat het vervaardigen van een cilinderzegel (waarbij afbeeldingen en inscripties gespiegeld in de zegel gedrukt moeten worden) geen beuzelwerk is, maar het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat de maker van de zegel uit RT/1050 drie grove fouten -als dewelke Burrows naar voren bracht- maakte bij de inscriptie van een koningszegel uit lapis lazuli. Figuur 17 : Cilinderzegel van RT/1050, lapis lazuli, diameter 1,9 cm. Figuur 18 : De inscriptie op de cilinderzegel van RT/1050 zoals het gelezen zou moeten worden volgens de normale volgorde en conventies. De streeplijn en pijlen duiden de volgorde en de eigenlijke plaats van de registers aan. 61 Figuur 19 : De inscriptie op de cilinderzegel van RT/1050 zoals het aanvankelijk geïnterpreteerd werd. In de conclusies van zijn uiteenzetting geeft Moorey nog een andere, eveneens vergezochte uitleg: “(...) a second man specifically called 'lugal' of Ur, with a wife not titled 'nin', leaving a seal in RT/1050, which might be another female grave rather than his own.” (Moorey 1977: 40). Al deze gegeven in acht genomen en door de vorige gestelde hypotheses te weerleggen, kan duidelijk besloten worden dat, bij het lezen van de inscriptie op de 'normale' manier, een derde koningin van Ur verondersteld mag worden (McCaffrey 2008: 207). Beschouwing Om een nieuw licht te werpen op het genderaspect van een bepaalde archeologische situatie moet begrepen worden hoe archeologie gender geïnterpreteerd heeft voor Syro-Mesopotamië en moet die benadering gedeconstrueerd worden, moeten andere interpretaties geponeerd worden en oude zienswijzen weerlegd worden. Volgens McCaffrey pakt men al te vaak gender aan via de intuïtieve methode. Er is een algemeen vermoeden dat sekse-typering enkel betrouwbaar is als het aan de hand van botmateriaal gebeurt. Als dat echter niet voorhanden is, moeten andere middelen ingezet worden, namelijk de studie van het materiaal en tekstanalyse. 'Gezond verstand' kan niet vertrouwd worden als het aankomt op genderstudies, omdat concepten, percepties en praktijken sterk verschillen in tijd, plaats en cultuur. Ons 'gezond verstand' is inherent aan en onlosmakelijk verbonden met onze eigen tijd, plaats en cultuur waar we niet aan kunnen ontsnappen (McCaffrey 2008: 174-175). “It may be unwarranted to conclude from our sample of undisturbed tombs at Ur and Um al-Marra 62 that individuals of feminine sex and/or gender ruled more often than men, but the female principals at Ur and at Umm el-Marra demonstrate that female rulers were not unusual either.” (McCaffrey 2008: 209) De Vroeg-dynastische periode te Ur bestond zodoende uit een dynastisch systeem waar zowel mannen als vrouwen lugal en Meskalamdug waren en na hun heerschappij een rijke teraardebestelling genoten in de Royal Tombs van de stad. McCaffrey concludeert dat dit 'een' verklaring is die steunt op het geheel aan bewijsmateriaal (materieel en tekstueel) en de meest aanneembare tot nu toe (McCaffrey 2008: 209). 63 [conclusie] Met twee grote luiken, namelijk een theoretisch en een praktisch, werd een poging ondernomen om archeologie van gender, van gisteren en vandaag, uit de doeken te doen. Uit het eerste deel is gebleken dat termen als gender en sekse niet eenvoudig te definiëren zijn en dat een juist en consequent gebruik van die concepten van essentieel belang is bij de vorming van een theoretisch kader voor genderarcheologie. Het ontstaan van archeologie van gender in de vroege jaren 1980 moet begrepen worden in de context van een academisch feminisme dat zich ontpopte op basis van kritieken op de androcentristische benadering van het verleden en het gebrek aan vrouwen in het academische landschap. Twee decennia van discussies over gynocentrisme, psychoanalyse en biologisch essentialisme later draait de correctie van de bias nog steeds op volle toeren, maar er wordt wel aanvaard dat de opname van gender in het archeologisch onderzoek een vereiste is. Hoewel genderarcheologie haar verwezenlijkingen grotendeels dankt aan de feministische achtergrond, blijkt dit echter een vergiftigd geschenk. De vraag wordt gesteld of 'feministische wetenschap' überhaupt los kan komen van politieke motivaties, waardoor genderarcheologie nog steeds blijft steken in een marginale positie. De mate waarin het onderzoek objectief van aard is, kan gelezen worden in de definities van de verschillende concepten die gebruikt worden in genderarcheologie. Dit werk gelooft sterk in het wel degelijk bestaan van gender-essentialisme en biologische sekse-typerende verschillen tussen man en vrouw. Tevens aanvaard ik hier in bepaalde mate de dualistische en universele polariteit man-vrouw. In uitgesproken tegenstelling tot mijn eerste scriptie en als persoonlijke overwinning heb ik het, gezien de wetenschappelijke bewijzen, aangedurfd het verschil tussen man en vrouw te erkennen als feit in het heden en het verleden, overal ter wereld. Het incorporeren van gender in archeologie wil niet zeggen op zoek gaan naar vrouwen in het archeologisch archief. Het betekent de opname van verscheidene aspecten van de identiteit zoals sociale status, leeftijd, geslacht e.d. Op die manier kan genderarcheologie, hoewel ik die liever niet als aparte discipline beschouw, met de sociale archeologie als wind in de rug, het verleden van een aangezicht voorzien door aandacht te schenken aan kritische vragen. De beste en meest objectieve inzet om tot een soort van methodologie te komen schrijf ik zelf toe aan Diane Bolger omdat zij er in slaagt feministische kritieken, interpretatieve gevaren en contextueel begrip in een sobere gebruiksaanwijzing te gieten. Archeologie lijkt mij nog steeds te gaan om het vinden van aanwijzingen die verhalen vertellen over al wie voor ons geleefd heeft in een wereld die er niet helemaal uitzag zoals de onze. Archeologie is 64 een puzzel. De discipline blijft altijd open voor vragen en het is onhaalbaar een perfect begrip te hebben van de data. Er bestaat enkel gissen: 'beter gissen' of 'slechter gissen'. De beste kans op het ontrafelen van verhalen uit het verleden krijgen archeologen wanneer ze rekening houden met zoveel mogelijk data en interpretaties die geponeerd worden vanuit verscheidene interdisciplinaire velden, vanuit de perspectieven van mannen en vrouwen, Westers en niet-Westers, waarin zoveel mogelijk aspecten van de mens en zijn omgeving opgenomen worden. Enkel al daarom is genderarcheologie relevant. Het tweede luik van deze scriptie demonstreert aan de hand van twee case-studies uit het Oude Nabije Oosten die beide een revisie van interpretaties uit een vorig uitgevoerd onderzoek betreffen, hoe geschiedenis herschreven kan worden als archeologen ook contextuele data en aspecten als gender, status en leeftijd van de bevolking in acht nemen. De revisie van de case-study van prehistorische figurines weerlegt de hypothese van de 'moedergodin' en de revisie van de koningsgraven te Ur bewijst zwart op wit dat tijdens de Vroeg-dynastische periode zowel mannen als vrouwen heersers, koningen en koninginnen van de stad waren. Zoals reeds aangehaald in de beginpagina's van mijn vertoog heb ik bij het schrijven van deze thesis geworsteld met de contradicties die inherent zijn aan het onderwerp. Genderarcheologie argumenteert dat een betere archeologie bekomen wordt door aspecten van identiteit te betrekken in het onderzoek en dat is meteen ook een deel van de definitie van genderarcheologie. Ze blijft echter bestaan als discipline binnen het veld van archeologie. Dit terwijl volgens de filosofie van genderarcheologie zelf, de discipline 'genderarcheologie' in een perfecte wereld niet zou mogen bestaan. Ironisch genoeg zou ik dus in mijn besluit willen poneren dat de gehele inhoud van mijn vertoog gearchiveerd zou moet worden, achterhaald, en voortaan gewoon in het achterhoofd van elke archeoloog op elke site moet zitten. Wanneer zal de naam 'genderarcheologie' niet langer nodig zijn? Als alle pijntjes verdwijnen en er een divers team gevormd kan worden dat bestaat uit archeologen van alle maten, kleuren en geslachten, en archeologieën zoals die van gender niet meer hoeven te vechten voor hun bestaansreden, ook door mannen beoefend worden en volledig vrij kunnen zijn van het feminisme waaruit ze ontstaan zijn. Uiteraard ben ik mij bewust van een tweede, lichte contradictie die verstopt zit in het slot van mijn vertoog dat onvermijdelijk getekend wordt door het gevaar van een feministische ondertoon, daar ik, evenals het merendeel van de auteurs die ik citeer, zelf ook lid ben van het vrouwelijke geslacht. 65 [herkomst afbeeldingen] Figuur voorblad: Hamilton, S., Whitehouse R. D., Wright, K. I. (eds.) 2007. Archaeology and Women. Walnut Creek: Left Coast Press, inc.: 5. Figuur 1: Morris, I. 2004. Classical Archaeology in Bintliff, J. L. (ed.) 2004. A companion to archaeology, Londen: Wiley-Blackwell: 255. Figuur 2: Bolger, D. 2008. Lezing: 'The Archaeology of Gender: Theory, method and purpose'. Gent. Figuur 3: Bolger, D. 2008. Lezing: 'The Archaeology of Gender: Theory, method and purpose'. Gent. Figuur 4: Peterson, J. 2002. Sexual revolutions: gender and labor at the dawn of agriculture, Oxford: Rowman Altamira: kaft. Figuur 5: Joyce, R. A. 2008. Ancient bodies, ancient lives: sex, gender, and archaeology, Londen: Thames & Hudson: 53. Figuur 6: Trompf, G. 2005. In Search of Origins: The Beginnings of Religion in Western Theory and Archaeological Figuur 7: Practice. New York: Sterling Publishers: 257. Joyce, R. A. 2008. Ancient bodies, ancient lives: sex, gender, and archaeology, Londen: Thames & Hudson: 54. 66 Figuur 8: Daems, A. 2008. Evaluating Patterns of Gender through Mesopotamian and Iranian Human Figurines: A Reassessment of the Neolithic and Chalcolithic Period Industries, in Bolger, D. 2008. Gender through time in the ancient Near East, Plymouth: AltaMira Press,77-117: 102. Figuur 9: Daems, A. 2008. Evaluating Patterns of Gender through Mesopotamian and Iranian Human Figurines: A Reassessment of the Neolithic and Chalcolithic Period Industries, in Bolger, D. 2008. Gender through time in the ancient Near East, Plymouth: AltaMira Press,77-117: 103. Figuur 10: Croucher, K. 2008. Ambiguous Genders? Alternative Interpretations: A Discussion of Case Studies from the Pre-Pottery Neolithic and Halaf Periods, in Bolger, D. (ed.). 2008. Gender through time in the ancient Near East, Plymouth: AltaMira Press, 21-51: 28. Figuur 11: Gansell, A. R. & Winter, I. 2002. Treasures from the Royal Tombs of Ur, 18 mei – 1 september 2002, Harvard University Art Museums gallery series, 36, Cambridge: Fogg Art Museum: 7. Figuur 12: Zettler, R. L. 1998. Ur of the Chaldees in Zettler, R. L. & Horne, L. (eds.). 1998. Treasures from the Royal Tombs of Ur, Seattle: Marquand Books, 9-20: 14. Figuur 13: Moorey, P. R. S. 1977. What Do We Know about the People Buried in the Royal Cemetery? Expedition 20: 24-40: 25. Figuur 14: Gansell, A. R. & Winter, I. 2002. Treasures from the Royal Tombs of Ur, 18 mei – 1 september 2002, Harvard University Art Museums gallery series, 36, Cambridge: Fogg Art 67 Museum: 3. Figuur 15: Cohen, A. C. 2005. Death rituals, ideology, and the development of early Mesopotamian kingship: toward a new understanding of Iraq's royal cemetery of Ur, Leiden: Brill Academic Publishers: 82. Figuur 16: Woolley, C. L. 1934a. The royal cemetery: a report on the Predynastic and Sargonid graves excavated between 1926 and 1931. Ur Excavations 2. Text, London: The British Museum; Philadelphia: University of Pennsylvania Museum: 199. Figuur 17: McCaffrey, K. 2008. The Female Kings of Ur in Bolger, D. 2008. Gender through time in the ancient Near East, Plymouth: AltaMira Press, 173-215: 204. Figuur 18: McCaffrey, K. 2008. The Female Kings of Ur in Bolger, D. 2008. Gender through time in the ancient Near East, Plymouth: AltaMira Press, 173-215: 205. Figuur 19: McCaffrey, K. 2008. The Female Kings of Ur in Bolger, D. 2008. Gender through time in the ancient Near East, Plymouth: AltaMira Press, 173-215: 205. 68 [bibliografie] Arnold, B. & Wicker, N. L. (eds.) 2001. Gender and the archaeology of death, Oxford: Altamira Press. Arnold, B. 2006. Gender and Archaeological Mortuary Analysis in Nelson, S. M. 2006. Handbook of Gender in Archaeology, New York: Rowman Altamira. Bahrani, Z. 2001. Women of Babylon: Gender and Representation in Mesopotamia, New York: Routledge. Bacus, E. A. 2006. Gender in East and Southeast Asian Archaeology, in Nelson, S. M. 2006. Handbook of Gender in Archaeology, New York: AltaMira Press, 633-666. Baugher, S. & Spencer-Wood S. M. (eds.) 2010. Archaeology and Preservation of Gendered Landscapes, New York: Springer. de Beauvoir, S. 1949. Le Deuxième Sexe, Parijs: Gallimard. Bintliff, J. L. (ed.) 2004. A companion to archaeology, Londen: Wiley-Blackwell. Bolger, D. 2003. Gender in Ancient Cyprus: narratives of Social Change on a Mediterrean Island, Oxford: AltaMira Press. Bolger, D. 2008. Lezing: 'The Archaeology of Gender: Theory, method and purpose'. Gent. 69 Bolger, D. 2008. Gender through time in the ancient Near East, Plymouth: AltaMira Press. Braeckman, J. 2008. Darwins moordbekentenis: de ontwikkeling van het denken van Charles Darwin, Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds. Brown, D. E. 1991. Human universals, New York: McGraw-Hill. Campbell, A. 2002. A mind of her own: the evolutionary psychology of women, Oxford: Oxford University Press. Casella, E. C. & Fowler, C. 2005. The archaeology of plural and changing identities: beyond identification, New York: Springer. Claassen, C. 1997. Women in prehistory: North America and Mesoamerica, Philadelphia: University of Pennsylvania Press. Code, L. 2003. Encyclopedia of feminist theories, New York: Routledge. Cohen, A. C. 2005. Death rituals, ideology, and the development of early Mesopotamian kingship: toward a new understanding of Iraq's royal cemetery of Ur, Leiden: Brill Academic Publishers. Conkey, M. W. & Spector, J. D. 1984. Archaeology and the study of gender, in Hays-Gilpin, K. & Whitley, D. (eds.). 1998. Reader in Gender Archaeology, New York: Routledge,11-37. Croucher, K. 70 2008. Ambiguous Genders? Alternative Interpretations: A Discussion of Case Studies from the Pre-Pottery Neolithic and Halaf Periods, in Bolger, D. (ed.). 2008. Gender through time in the ancient Near East, Plymouth: AltaMira Press, 21-51. Cunliffe, B. W. & Renfrew, C. 2002. Archaeology: the widening debate, Oxford: Oxford University Press. Cunliffe, B. W. & Gosden, C. & Joyce, R.A. 2009. The Oxford handbook of archaeology, Oxford: Oxford University Press. Daems, A. 2008. Evaluating Patterns of Gender through Mesopotamian and Iranian Human Figurines: A Reassessment of the Neolithic and Chalcolithic Period Industries, in Bolger, D. 2008. Gender through time in the ancient Near East, Plymouth: AltaMira Press,77-117. Darwin, C. 1859. On the origin of species, Londen: John Murray, Albemarle street. Diamond, M. J. 2000. Zwaarden, paarden en ziektekiemen: De ongelijkheid in de wereld verklaard,Utrecht: Spectrum. Díaz-Andreu García, M. 2005. The archaeology of identity: approaches to gender, age, status, ethnicity and religion, New York: Taylor & Francis. Dobres, M.-A. & Robb, J. E. 2000. Agency in archaeology, Londen: Routledge. Donald, M. & Hurcombe, L. (eds.) 2000. Representations of gender from prehistory to the present, New York: Palgrave Macmillan. Eller, C. 2000. The myth of matriarchal prehistory: why an invented past won't give women a future, 71 Michigan: Beacon Press books. Fausto-Sterling, A. 1992. Myths of gender: biological theories about women and men, New York: Basic Books. Fausto-Sterling, A. 2000. Sexing the body: gender politics and the construction of sexuality, New York: Basic Books. Foucault, M. 1984. Histoire de la sexualité, Volumes 2-3, Michigan: Gallimard. Galle, J. E. & Young, A. L. (eds.) 2004. Engendering African American archaeology: a southern perspective, Knoxville: University of Tennessee Gamble, C. 2007. Archaeology: the basics, New York: Taylor & Francis. Gansell, A. R. & Winter, I. 2002. Treasures from the Royal Tombs of Ur, 18 mei – 1 september 2002, Harvard University Art Museums gallery series, 36, Cambridge: Fogg Art Museum. Gero, J. M. & Conkey, M.W. 1991. Engendering archaeology: women and prehistory, Oxford: Wiley-Blackwell. Gilchrist, R. 1999. Gender and Archaeology: contesting the past, New York: Routledge. Gilchrist, R. 2009. Sex and Gender, in Cunliffe, B. W., Gosden, C., Joyce, R.A. 2009. The Oxford handbook of archaeology, Oxford: Oxford University Press, 1029-1044. 72 Gimbutas, M. 1974. The gods and goddesses of Old Europe: 7000 to 3500 BC myths, legends and cult images, Berkeley: Thames & Hudson. Grant, J.& Gorin, S. & Fleming, N. 2005. The archaeology coursebook: an introduction to study skills, topics and methods, New York: Taylor & Francis. Haack, S. 2000. Manifesto of a Passionate Moderate: Unfashionable Essays, Chicago: University of Chicago Press. Hamilton, S. & Whitehouse R. D. & Wright, K. I. (eds.) 2007. Archaeology and Women, Walnut Creek: Left Coast Press. Haraway, D. J. (ed). 2004. The Haraway Reader, New York: Routledge. Hart, J. 2002. Darwin and archaeology: a handbook of key concepts, Westport: Greenwood Publishing. Hays-Gilpin, K. & Whitley, D. 1998. Reader in Gender Archaeology, New York: Routledge. Insoll, T. 2007. The archaeology of identities: a reader, New York: Taylor & Francis. Johnson, M. 2010. Archaeological Theory: An Introduction, Oxford: John Wiley and Sons. Joyce, R. A. 2006. Embodied Subjectivity: Gender, Femininity, Masculinity, Sexuality, in Meskell, L. & Preucel, W. 2006. A Companian to Social Archaeology, Blackwell: John Wiley and Sons, 8292. 73 Joyce, R. A. 2008. Ancient bodies, ancient lives: sex, gender, and archaeology, Londen: Thames & Hudson. Koloski-Ostrow, A. O. & Lyons, C. L. (eds.) 2000. Nakes truths: women, sexuality, and gender in classical art and archaeology, Londen: Routledge. Laqueur, T. 1992. Making sex: body and gender from the Greeks to Freud, Oxford: Harvard University Press. Lorentz, K. 2008. From Life Course to longue durée: Headshaping as Gendered Capital? in Bolger, D. 2008. Gender through time in the ancient Near East, Plymouth: AltaMira Press, 281-311. Majewski, T. & Gaimster, D. (eds.) 2009. International handbook of Historical Archaeology, Londen: Springer. Matthews, R. 2003. The archaeology of Mesopotamia: theories and approaches, New York: Routledge. Mayr, E. 1959. Agassiz, Darwin, and evolution, Londen: Springer. McCaffrey, K. 2008. The Female Kings of Ur in Bolger, D. 2008. Gender through time in the ancient Near East, Plymouth: AltaMira Press, 173-215. McGuire, R. H. 2008. Archaeology as political action, Londen: University of California Press. Meskell, L. 1999. Archaeologies of social life: age, sex, class et cetera in ancient Egypt, Oxford: WileyBlackwell. 74 Meskell, L. & Joyce, R. A. 2003. Embodied lives: figuring ancient Maya and Egyptian experience, Londen: Routledge. Meskell, L & Preucel, R.W. 2006. A Companion to Social Archaeology, Oxford: Wiley-Blackwell. Miller, G.. 2001. The Mating Mind: how sexual choice shaped the evolution of human nature, New York: Anchor Books. Moorey, P. R. S. 1977. What Do We Know about the People Buried in the Royal Cemetery? Expedition 20: 24-40. Morbeck, M.E. & Galloway A. & Zihlman A.L. 1997. The evolving female: a life-history perspective, New Jersey: Princeton University Press. Morris, I. 2004. Classical Archaeology in Bintliff, J. L. (ed.) 2004. A companion to archaeology, Londen: Wiley-Blackwell, 253-272. Moser, S. 1998. Ancestral images: the iconography of human origins, Gloustershire: Sutton Publishing. Nelson, S. M. 1993. The archaeology of Korea, Cambridge: Cambridge University Press. Nelson, S. M. 2004. Gender in archaeology: analyzing power and prestige, Oxford: Rowman Altamira. Nelson, S. M. 2006. Handbook of Gender in Archaeology, New York: Rowman Altamira. 75 Nelson S. M. 2007a. Identity and subsistence: gender strategies for archaeology, New York: Rowman Altamira. Nelson, S. M. 2007b. Worlds of gender, the archaeology of women's lives around the globe, New York: Rowman Altamira. O'Brien, J. & Lyman, L. R. 2000. Applying evolutionary archaeology: a systematic approach, New York: Springer. Ortner, S.B. 1981. Sexual meanings, the cultural construction of gender and sexuality, Cambridge: CUP Archive. Peterson, J. 2002. Sexual revolutions: gender and labor at the dawn of agriculture, Oxford: Rowman Altamira. Peterson, J. 2006. Gender and early farming societies in Nelson, S. M. 2006. Handbook of Gender in Archaeology, New York: Altamira Press, 537-570. Pollock, S. 1999. Ancient Mesopotamia: the eden that never was, Cambridge: Cambridge University Press. Pollock, S. & Bernbeck, R. (eds.). 2005. Archaeologies of the Middle East: critical perspectives, Oxford: Wiley-Blackwell. Preucel, R. W. & Hodder, I. (eds.). 1996. Contemporary Archaeology in Theory: A Reader, Oxford: Wiley-Blackwell. Pyburn, A. K. 2004. Ungendering civilization, New York: Routledge. Renfrew, C. & Bahn, P. (eds.). 2000. Archaeology: Theories Methods and Practice, Londen: Thames & Hudson. 76 Rotman, D. 2009. Historical Archaeology of Gendered Lives, Notre Dame: Springer. Schlafly, P. 2003. Feminst fantasies, Michigan: Spence Publishing Co. Schmidt, R.A. & Voss B.L. 2000. Archaeologies of sexuality, New York: Routledge. Smiles, S. & Moser S. 2005. Envisioning the past: archaeology and the image, Oxford: Blackwell Publishing. Sørensen, M. L. S. 2004. The Archaeology of Gender in Bintliff, J. L. (ed.) 2004. A companion to archaeology, Londen: Wiley-Blackwell, 75-92. Sørensen, M. L. S. 2006. Gender, Things, and Material Culture in Nelson, S. M. 2006. Handbook of Gender in Archaeology, New York: Rowman Altamira, 105-137. Spector, J. 1993. What this awl means: feminist archaeology at a Wahpeton Dakota village, Minnesota: Historical Society Press. Steele, J. & Shennan, S. 1996. The Archaeology of human ancestry: power, sex, and tradition, New York: Routledge. Strathern, M. 1988. The gender of the gift: problems with women and problems with society in Melanesia, Los Angeles: University of California Press. Thomas, J. 77 2000. Interpretive Archaeology: a reader, Londen: Continuum International Publishing Group. Thomas, J. 2004. Archaeology and modernity, Londen: Routledge. Tolstoy, P. 1958. Surface survey of the northern Valley of Mexico: the classic and post-classic periods, Texas: American Philosophical Society. Trompf, G. 2005. In Search of Origins: The Beginnings of Religion in Western Theory and Archaeological Practice. New York: Sterling Publishers. Vandermassen, G.. 2005. Darwin voor dames, Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds. Vandermassen, G.. 2006. Anthropological Presuppositions of the Darwinian View of Women: A Historical-Critical Analysis of the Debate between Feminism(s) and Darwinism(s), Gent: s.l. Whitehouse, R. D. 2007. Gender archaeology and archaeology of women: do we need both? in Hamilton, S. & Whitehouse R. D. & Wright, K. I. (eds.) 2007. Archaeology and Women, Walnut Creek: Left Coast Press, 27-40. Woolley, C. L. 1934a. The royal cemetery: a report on the Predynastic and Sargonid graves excavated between 1926 and 1931. Ur Excavations 2. Text, London: The British Museum; Philadelphia: University of Pennsylvania Museum. Woolley, C. L. 1934b. The royal cemetery: a report on the Predynastic and Sargonid graves excavated between 1926 and 1931. Ur Excavations 2. Plates, London: The British Museum; Philadelphia: University of Pennsylvania Museum. 78 Wright, R. P. (ed) 1996. Gender and archaeology, Pennsylvania: University of Pennsylvania. Wylie, A. 2002. Thinking from things: essays in the philosophy of archaeology. Berkeley: University of California Press. Zettler, R. L. 1998. Ur of the Chaldees in Zettler, R. L. & Horne, L. (eds.). 1998. Treasures from the Royal Tombs of Ur, Seattle: Marquand Books, 9-20. Zettler, Richard L. & Horne, Lee (eds.) 1998. Treasures from the Royal Tombs of Ur, Seattle: Marquand Books. 79