Leerstoornissen in de klas

advertisement
Rekenproblemen en
rekenstoornissen in het SO
Anny Cooreman
Lic. Ped. Wet. Gespecialiseerd in onderwijs, testing en advies bij normaal- en
goedbegaafde leerlingen met leerstoornissen
p/a *Eureka* Onderwijs
Diestsesteenweg 722 3010 Kessel-Lo 016/35.55.42
[email protected]
2
Rekenproblemen en rekenstoornissen: theoretische achtergrond
Heel wat kinderen ondervinden rekenproblemen op school. Eén kind op drie ondervindt
moeilijkheden bij één of meerder onderdelen van rekenen. Nochtans spreken wij bij slechts 1
kind op 15 van rekenstoornissen. We stoten hier meteen op het onderscheid rekenproblemen
en rekenstoornissen.
Om kinderen met problemen in het rekenen efficiënt te helpen is het nuttig een onderscheid te
maken tussen leer- en rekenproblemen en leer- en rekenstoornissen.
U vindt hierbij een korte achtergrondtekst over rekenstoornissen en rekenproblemen. U kan de
tekst doorlezen. U kan de tekst ook gebruiken als u vragen hebt over een kind met
rekenproblemen. Deze tekst helpt om vragen te stellen bij de problemen en tijdig door te
verwijzen voor extra onderzoek en advies. Het is nooit de bedoeling dat de leerkracht zelf een
diagnose stelt.
1.
Rekenstoornissen
Bij een primaire leerstoornis is geen uitwendige oorzaak aan te wijzen voor de rekenproblemen.
Het kind heeft vooral opvallende problemen in het rekenen. In de andere domeinen kan het kind
zelfs opvallend goed presteren. Het onderwijs zal rekening moeten houden met de specifieke
stoornissen die het rekenen verstoren. Het kind beschikt over een voldoende intelligentie en zou
dus in vergelijking met leeftijdgenoten bij een zelfde didactische aanpak vergelijkbare
vorderingen moeten maken. Nochtans blijkt zo’n kind helemaal niet of slechts moeizaam te
vorderen.
Het kind heeft geen rekenproblemen door een gebrek aan intelligentie, door een fysische of
psychische handicap, door een tekort in de opvoeding of sociaal milieu. De zwakke resultaten
zijn te wijten aan specifieke stoornissen eigen aan leerstoornissen.
1.1
Dyscalculie (automatiseringsstoornis)
Bij dyscalculie zijn er problemen bij het verwerken van informatie. Het korte termijn geheugen
functioneert niet goed. Er kan maar weinig informatie tegelijk worden vastgehouden en er zijn
voortdurend interferenties en verwarringen. De kans dat kennis en werkwijzen goed ingeslepen
worden is kleiner. We zien ook heel frequent problemen met de visuele voorstelling en
ontwikkeling van vaardigheden die een beroep doen om ruimte- en tijdsbegrip.
Dyslectische kinderen hebben meer kans op rekenproblemen o.w.v. de moeilijkheden met het
automatiseren en het beperkt geheugen. De woordvindingsmoeilijkheden en de problemen die
zich in het taalgebruik (actief, passief, lezen, spellen, verwoorden) voordoen, hebben een
negatieve invloed op het rekenen. Heel wat rekenbegrippen zijn aanvankelijk taalbegrippen b.v.
komt net voor, komt net na, minder, meer, de helft, ... De symboolzwakte speelt uiteraard ook
een rol in het rekenen en zeker in de aanvangsfase.
Kinderen met zwakkere intellectuele mogelijkheden met hardnekkige leerstoornissen
beschikken over weinig compenserende mogelijkheden. Enkel een zeer doelgerichte en
doordachte aanpak maakt blijvende vorderingen mogelijk. De didactische leergang moet
herschreven worden in functie van het kind en de stoornissen die het leren verhinderen. Alle
2
3
compenserende mogelijkheden moeten uitgebreid en ondersteund worden om maximaal te
renderen.
Kinderen met automatiseringsstoornissen hebben niet noodzakelijk al deze problemen. Hun
problemen situeren zich wel altijd op verschillende domeinen. Hun problemen zijn blijvend
en al aanwezig van in de kleutertijd.
Automatiseringszwakte
.cijfersymbolen en rekensymbolen voortdurend verwarren, vergeten
.splitsingen niet automatiseren
.tafels niet automatiseren
.rekentechnieken steeds opnieuw vergeten
.veel tijd nodig voor automatisering (ook merkbaar op andere terreinen)
.veel doorhalingen en vergissingen
Geheugenzwakte
.steeds vergeten
. heel zwak geheugen voor rijmpjes, liedjes, namen van andere kinderen, kleuren
.opgave met cijfers niet kunnen onthouden
.4 cijfers na elkaar niet vlot kunnen onthouden
. sequentieel geheugen (volgorde) blijft heel zwak
.visueel geheugen is onnauwkeurig
.auditief geheugen voor cijfers en nieuwe termen blijft heel zwak
Symboolzwakte
.cijfers lezen en schrijven (dergelijke moeilijkheden als letters en klanken bij dyslexie),
aanleerfase verloopt duidelijk trager
.rekensymbolen herkennen en benoemen: +, -, x, :, =, <, >, U, C ,...
.rekentaal : voor, na, over, links, rechts, ...
.soms ook hoog verbaal IQ met toch moeite met taalbegrippen, namen van dagen, maanden, tijd
, figuurlijke taal
Zwak richtingsbewustzijn
.verwarring bij 4 en 7, 3 en 9, 2 en 5
.werkrichting van links naar rechts is niet geautomatiseerd
.schrijven en lezen van tientallen en eenheden geeft veel fouten
.cijfers onder elkaar schrijven lukt niet voldoende, is slordig
.moeite met kloklezen
Zwakke visuele structuratie
.overslaan bij het tellen met materiaal of stippen
.deel en geheel verwarring bij voorstelling van verzamelingen
.gemakkelijk in de war als de visuele voorstelling verzwaard wordt.
Zwak tijdsbesef
. klok niet vlot lezen, veel moeite met aanleren
. tijd niet kunnen inschatten, heel traag
. dagen, maanden niet kennen, niet situeren
Voorbeeld van antwoorden bij kind met een automatiseringsstoornis (dyslexie/dycalculie)
3
4
1.2
NLD Non Verbal Learning Disorder
Bij NLD gaan leer- en gedragsproblemen samen. Kinderen met NLD hebben in het algemeen
een rijke woordenschat, een goed geheugen voor verbale informatie en soms een uitzonderlijk
geheugen voor specifieke cijfergegevens als geschiedkundige data of cijferweetjes uit de
biologie of aardrijkskunde. Het technisch lezen en spellen lukt behoorlijk. Opvallend zwakker
zijn de rekenvaardigheden, vooral wanneer er een beroep wordt gedaan op integratie van talige
en visueel-ruimtelijke aspecten. Zij lijken de visueel-ruimtelijke voorstelling niet te kunnen
integreren. Zij hebben opvallende moeilijkheden met het integreren en toepassen van nieuwe
rekentechnieken en rekeninzichten. Na verloop van tijd en voldoende oefenen lukken het
hoofdrekenen en de cijfertechnieken vrij goed. Vraagstukken, visueel-ruimtelijke opdrachten in
meetkunde en visuele opgaven geven onverwacht grote problemen. Kinderen met NLD hebben
bovendien problemen met de motoriek en het handschrift. In de sociale omgang en het omgaan
met emoties reageren zij op een opvallende, sterk verbale manier. In hun gedrag naar
volwassenen zijn zij dikwijls gelijktijdig afhankelijk en eigengereid. De overdracht van wat in
individuele sessies aangeleerd wordt is dikwijls klein. Zij hebben vooral moeite met het flexibel
omgaan met veranderende situaties. De rekenproblemen zijn hardnekkig en vooral op
inzichtelijk vlak worden de tekorten steeds moeilijker te remediëren.
Geheugen
. opvallend goed auditief en repetitief geheugen
. heel goed geheugen voor rijmpjes en liedjes
. zwak motorisch geheugen
4
5
. zwak geheugen voor visuele structuren, veel aandacht voor details zonder rekening te
houden met het geheel
. zwak geheugen voor visuele symbolen, koppeling symbool en woord lukt onvoldoende
Taal en taalbegrip
. uitgebreide woordenschat met veel 'volwassen’ woorden
. ‘cocktail-speech’, eindeloos praten over allerlei onderwerpen
. bij angst, veel praten en alles willen uitleggen
. zwak begrip voor abstracte begrippen en voor tekstinformatie
Jonge kinderen/oudere kinderen
. aanvankelijke problemen met schrijfmotoriek, later goede tot uitstekende schrijfmotoriek
. aanvankelijke problemen met hoofdrekenen, later goed tot uitstekend hoofdrekenen
(geheugen), technieken moeten onderhouden worden, inzichtelijk rekenen blijft zwak
. aanvankelijke problemen met lezen (vooral spellend), later goed tot uitstekend technisch
lezen, begrijpend lezen blijft zwak, grote leeshonger voor verhalen
. aanvankelijk problemen met spelling door geschrift, later goede tot uitstekende
woordbeeldspelling (geheugen), zwakke regelspelling (werkwoorden, Frans)
Motoriek
. sprongsgewijze ontwikkeling met veel angst en weerstand voor nieuwe situaties
. zwakke coördinatie
Denken
. rigide, strak denken
. weerstandig tegen regels van anderen
. rigide vasthouden aan eigen regels en trucjes
. voorkeur voor technische, mechanische nabootsingen, problemen met flexibel denken
. interesse voor computers en voorspelbaarheid van computerprogramma’s
Sociale interactie
. vrij goede sociale contacten in bekende omgeving, angstig voor nieuwe situaties
. vasthangen aan eigen patronen, weinig soepel
. snel ruzie
. heel gevoelig voor ‘eerlijkheid’
. snel in conflicten met autoriteit (leerkracht)
2.
Rekenproblemen
Bij een leerprobleem ondervindt het kind problemen in rekenen terwijl de dieperliggende
oorzaak in een ander domein ligt, vb. zintuiglijke handicap, neuromotorische problemen,
emotionele problemen, beperkte intellectuele mogelijkheden, eventueel de didactische aanpak,
... Er is een zichtbaar probleem bij het rekenen maar aanpakken van het rekenprobleem zonder
rekening te houden met de oorzaak ervan zal weinig resultaten op lange termijn geven.
2.1
Bood het onderwijs voldoende didactische ondersteuning?
Onderwijsvormen met weinig structuur
Niet elke onderwijsvorm is voor elk kind geschikt. Sommige onderwijsvormen kiezen voor een
aanpak met veel vrijheid, veel keuzemogelijkheden en richten zich sterk op zelfstandig werken.
Kinderen die nood hebben aan structuur en automatisering vinden in dergelijke vormen van
onderwijs niet altijd voldoende steun.
5
6
Vooral structuurzwakke kinderen en kinderen met een zwakke mentale strategieën doen te
weinig kennis op in deze vormen van onderwijs. Zij komen dan in het buitengewoon onderwijs
terecht met zeer grote achterstanden en problemen die verwant zijn met leerstoornissen. In
tegenstelling met kinderen met primaire rekenstoornissen, ontwikkelen zij opvallend vlug betere
rekenvaardigheden van zodra de basis is gelegd.
Kind en rekenmethode passen niet altijd bij elkaar
Niet elke methode is voor elk kind geschikt. Sommige rekenmethoden bieden te weinig
ondersteuningsoefeningen die het herhalen en inslijpen van de kennis mogelijk maken. Vooral
kinderen met een zwakker geheugen en weinig mentale strategieën kunnen hierdoor ernstige
rekentekorten opbouwen. Methodes die vooral steunen op inzicht en ruimtelijke voorstelling
slaan niet aan bij kinderen met visueel-ruimtelijke problemen. Andere methoden zijn heel talig
en veronderstellen heel wat woordenschat en voorkennis. Voor kinderen met uitgesproken
taalachterstand of voor kinderen die in hun sociale omgeving minder taal ontwikkelen, begrijpen
de opdrachten en de wiskundetaal onvoldoende.
Kinderen kunnen faalangst of een tegenzin voor rekenen ontwikkelen omwille van het gebrek
aan succes. Er zijn tekorten op onderdelen.
Deze kinderen maken snel vorderingen als de didactische aanpak beter aansluit bij hun
leerpotentieel.
Schoolveranderingen
Kinderen veranderen om tal van redenen van school. Een verhuis, een verblijf in het
buitenland, een keuze voor een ander schoolsysteem, … Een schoolverandering kan oorzaak
zijn van onopgemerkte tekorten. Het is belangrijk de schriften en boeken van het vorig
schooljaar van nabij te bekijken om zeker te spelen dat het kind alle leerstof aangeboden
kreeg. Vooral tafels, hoofdrekenen, breuken en probleemoplossend denken kunnen sterk
verschillen van school tot school en van land tot land. Individuele remediëring in nauwe
samenwerking met de ouders geeft meestal snelle en goede resultaten.
2.2
Heeft het kind een voldoende leer- en abstractievermogen?
Kenmerken van leervertraagde kinderen
Kinderen met een duidelijke nood aan een trager tempo en veel herhaling vallen onder de
noemer leervertraagde kinderen of kinderen met een (algemene) zwakke begaafdheid. De
grootste groep van deze kinderen vindt een beter en aangepaster aanbod in het buitengewoon
onderwijs. In het inclusief onderwijs is voor deze kinderen een sterk gedifferentieerde aanpak
nodig.
De ontwikkelingsdoelen van het buitengewoon onderwijs houden rekening met de bijzondere
noden van deze kinderen. De abstractie en het zelfstandig kunnen oplossen van problemen
staan minder sterk in de verf.
Het uitgangspunt om kinderen naar het buitengewoon onderwijs verwijzen is de zwakke
uitslag op de intelligentietest, naast een algemeen vertraagde mentale ontwikkeling zichtbaar
in de klas en thuis.
Zwakkere aspecten
In concrete taal zeggen dat het kind niet zo vlot leert, dat de woordenschat beperkt is en
concreet van aard, dat het kind de vragen niet goed begrijpt, dat het kind niet het verwachte
antwoord geeft op vragen. Het opmerken van gelijkenissen als de details verschillend zijn,
blijft heel moeilijk b.v. ‘Hoe gelijken een kat en een muis op elkaar?’ ‘De kat eet de muis
op.’ of ‘Waarom zijn oefeningen als 8 + 6 en 18+ 4 een beetje gelijk?’ ‘Omdat er altijd een
8 in komt’. De kinderen zijn kunnen aangeleerde technieken niet vlot toepassen in een
nieuwe context omdat ze de gelijkenissen niet herkennen. De abstracte
6
7
redeneermogelijkheden zijn beperkt en het kind eerder associeert dan redeneert. Vragen die
beginnen met ‘waarom’ zijn voor deze kinderen heel moeilijk.
Sterkere aspecten
Het geheugen van deze kinderen kan heel goed zijn, motorische problemen of achterstand
hoeven niet aanwezig te zijn. Het kind kan mooi leren schrijven en technisch goed leren lezen
en technisch leren rekenen. Het kind kan, mits een juiste aanpak, ook vreemde talen leren
Invloed op rekenen
Voor het rekenprogramma betekent dit dat de aanpak trager zal zijn, met meer nood aan
concreet materiaal en herhaling. Het geheugen zal een grotere plaats innemen als
compensatorisch middel. De leerkracht zal het redeneren goed moeten begeleiden en helpen
ontwikkelen, het zelfstandig redeneren als compensatorisch middel zal zwakker zijn.
Bepaalde onderdelen van het rekenen zullen meer problemen geven. Vooral de onderdelen
die een beroep doen op inzicht blijven zonder hulp weinig haalbaar v.b. vergelijkend denken,
denken in deel-geheel(breuken), gebruik van verschillende technieken door elkaar, begrijpen
van de opdracht.
De verwachtingen van de leerkrachten en ouders sluiten in het algemeen aan bij de
mogelijkheden en ontwikkeling van de kinderen.
2.3 Is het kind opvallend snel uitgekeken op de leerstof,
hoogbegaafde onderpresteerders
Goed begaafde onderpresteerders beschikken over een grote intellectuele nieuwsgierigheid.
Zij willen van alles het ‘hoe’ en het ‘waarom’ kennen. Voortdurend vragen en argumenteren
leidt soms tot overactief en hyperkritisch gedrag.
Zij hebben een goed redeneervermogen: zij kunnen omgaan met abstracte concepten en
merken verbanden op. Daardoor slagen zij erin zeer vlug tegenstrijdigheden, redeneerfouten
of foutieve informatie aan te duiden. Zij zijn sterk gericht op het opmerken van fouten bij de
leerkracht en bij andere kinderen.
Zij kunnen het verbaal goed uitleggen en beschikken over een uitgebreide woordenschat.
Toch slagen zij er soms niet in een goede en verzorgde taak af te leveren.
Wanneer zij door iets geboeid worden, zullen zij gericht en precies observeren. Op andere
momenten zijn ze echter rusteloos en onaandachtig of zitten ze te dagdromen.
Zij denken divergent en zoeken naar andere manieren om problemen op te lossen. Soms zijn
zij niet gewillig om instructies op te volgen omdat zij de dingen op hun eigen manier willen
doen.
Zij nemen initiatief en werken bij voorkeur zelfstandig. Soms weigeren ze deel te nemen aan
groepsactiviteiten en zijn ze niet coöperatief.
Deze leerlingen zijn perfectionisten. Zij stellen ongewoon hoge eisen aan zichzelf en raken
gefrustreerd als zij daar niet aan kunnen beantwoorden. Dit kan tot faalangst leiden.
Zij zijn geïnteresseerd en worden door veel onderwerpen geboeid. Hun hobby’s zijn soms
ongewoon, maar worden met groot enthousiasme beoefend. Hun interesses kunnen wel erg
wisselend zijn. Binnen een bepaald domein beschikken zij over een uitgebreide kennis en
heel wat vaardigheden, maar zij kunnen zich moeilijk inzetten voor schoolvakken die niet
aansluiten bij hun interessewereld. Zij houden zich graag bezig met onderwerpen van eerder
filosofische aard, zoals de betekenis van het leven of het concept van de ruimte.
Zij vertonen vaak gevoelig en gespannen gedrag. Zij reageren vlug op afwijzing of geraken
gemakkelijk gefrustreerd.
7
8
In het rekenen hebben deze kinderen nood aan verrijking. Extra oefeningen leidt enkel tot
extra verveling en toenemende voorsprong. Een vorm van verrijking kan zijn dat het kind zelf
rekenoefeningen en vraagstukken ontwerpt voor andere kinderen. Zij kunnen ook meer
oefeningen maken die vooral gericht zijn op het toepassen van rekenen in rijke contexten b.v.
de afstand berekenen naar verre plaatsen aan de hand van een schaal en een atlas, de hoogte
van bergen en de diepte van meren berekenen, op zoek gaan naar cijferinformatie over dieren
of planten, … Opdrachten die hun aandacht over verschillende lessen heen vragen en die
vragen om een goede presentatie doen beroep op vaardigheden die deze leerlingen moeten
ontwikkelen.
2.4 Heeft het kind te kampen met ernstige psycho-emotionele
problemen?
Een afzonderlijke groep zijn kinderen met rekenproblemen als gevolg van zware emotionele en
psychologische trauma’s. In dit geval is het oproepen van beelden en dus ook de visuele
voorstelling in het algemeen bedreigend. Deze kinderen zullen visuele herinneringen en soms
herinneringen in het algemeen vermijden. De gevolgen voor het rekenen zijn dikwijls groot.
Leerkrachten zien bij deze kinderen onverwachte en onvoorspelbare resultaten. Een zelfde toets
op verschillende dagen kan heel verschillende resultaten geven. We kunnen hier niet spreken
van een rekenstoornis omdat de tekorten of problemen die zich voordoen, niet systematisch zijn.
Duurzame vorderingen zijn bij deze kinderen moeilijk te bereiken, zij nemen nochtans heel wat
kennis op en verwerken die ook. Zo gebeurt het dat zij plots ook onverwacht goed kunnen
presteren op een niveau dat niemand van hen verwacht. Het is belangrijk dat deze kinderen
zoveel mogelijk op leeftijd evolueren op school, ongeacht het niveau op de testen. De
betrouwbaarheid van de testen is bij deze kinderen heel klein. Het gebrek aan zelfvertrouwen en
het negatief zelfbeeld geven dikwijls aanleiding tot grote faalangst en blokkades. Overzitten
heeft hierop een negatief effect.
2.5 Heeft het kind opvallende problemen met aandacht en
concentratie?
Kinderen met aandachtsstoornissen (ADD en ADHD)
Deze kinderen hebben extreme moeite om een aandacht op een constante manier te richten. Hun
aandacht wisselt voortdurend. Hun aandacht is vooral gericht op opvallende en dus niet altijd
relevante(belangrijke) prikkels. Het lezen van de opdracht is al een probleem op zich. Als de
leerkracht of de ouder de vraag luidop voorleest en bij belangrijke woorden een pauze inlast,
kunnen deze kinderen de vragen correct oplossen. Zij slagen er echter niet in de vragen
zelfstandig correct op te lossen. Een complexe visuele voorstellingen, een dubbele vraagstelling,
een vraagstelling in een nieuwe context, ... het zijn voor deze kinderen struikelblokken waardoor
zij vragen niet kunnen oplossen. Bij het rekenonderzoek blijken echter geen echte inzichtelijke
tekorten en met voldoende aandacht blijken ook de technieken beheerst.
Deze kinderen hebben nood aan concrete voorstelling en werken met materiaal. Anderzijds
nodigt het materiaal uit tot spel, zodat zij weinig onthouden van de oefensessie met materiaal.
Zij hebben moeilijkheden met overdracht van kennis. Dit betekent concreet dat zij de kennis wel
kunnen toepassen in de aangeleerde context, maar in een nieuwe omgeving de aangeleerde
strategieën niet toepassen. Alle gestructureerde methoden die voortdurend het denken remmen,
hebben bij deze kinderen veel effect b.v. Meichenbaum, Beertjes, Stop-Denk-Doe, …
Hyperactieve en impulsieve kinderen (H)
8
9
Deze kinderen tonen zich vooral overbeweeglijk. Zij storen het klasgebeuren en letten soms
weinig op. Bij het werken met materiaal gaat veel materiaal stuk of het valt op de grond
omdat zij motorisch erg onrustig zijn. Bij tal van opdrachten en zeker bij een klassikale uitleg
kunnen zij onvoldoende tijd nemen om te luisteren. De helft van de instructie gaat verloren.
Zij hebben moeite met de bladspiegel, met het afwerken van een opdracht, met het
stapsgewijs werken, … Zij kunnen soms een erg intuïtieve en inzichtelijk rekenbasis
opbouwen. Zij slagen er echter niet in nauwkeurig en ordelijk te werken. Gebruiken van
hulpmiddelen als een lat, een passer, een geodriehoek, e.d. is bijna onmogelijk.
Aangepaste didactiek
Deze kinderen hebben vooral extra structuur nodig. Elke methode die visueel voldoende
structuur biedt, geeft betere resultaten. Elke aanpak die steunt op zelfcontrole en zelfinstructie
geeft deze kinderen de noodzakelijke omgevingsondersteuning. De leerkracht regelt in de
impulscontrole en de aandacht van het kind. Een lege bank, weinig schrijfmateriaal, vooraan
in de klas zitten, alleen zitten, werken met een geluiddempende gehoorbeschermer in een
hoekje van de klas, kortere taken, … het zijn zovele eenvoudige hulpmiddelen die meer effect
hebben dan individuele rekenremediëring. Tekorten in de rekenvoorwaarden moeten
natuurlijk aandacht krijgen.
2.6
Heeft het kind fysische handicaps?
Hoort het kind goed?
Kinderen met auditieve problemen en gehoorverlies kunnen in de klas minder goed de
instructies en de uitleg volgen. Het betreft hier geen dove of slechthorende kinderen, maar
wel kinderen met frequente middenoorontstekingen en kinderen met een verminderd gehoor.
Zij komen in elke klas voor en vallen weinig op. Hun luisterhouding is onvoldoende
ontwikkeld. Een aantal kinderen heeft dan weinig aandacht voor de rekenstrategieën die de
leerkracht aanleert. Zij ontwikkelen eigen technieken en regeltjes. Zulke kinderen
ontwikkelen rekenproblemen als een nieuwe techniek aan bod komt. Zij kunnen ook extra
problemen vertonen bij opdrachten die een sterk beroep doen op taal b.v. probleemoplossend
denken en wiskundige begrippen.
Ziet het kind goed?
Kinderen met visuele problemen zijn minder gevoelig voor visuele prikkels, voor visuele
details, voor visuele structuren. Zij onthouden minder goed wat zij gezien hebben. Deze
kinderen kunnen extra problemen hebben voor rekenonderdelen die sterk steunen op het
visueel geheugen en inzicht b.v. meetkunde. Zij kunnen ook problemen hebben met een
rekenmethode die vertrekt van talrijke visuele schema’s en voorstellingen. De kennis die ze
nodig hebben, bouwen ze onvoldoende op. Zij kunnen zich geen mentale voorstelling maken
van deze schema’s. Nauwkeurig en ordelijk werken kan ook een probleem geven. Het kan
voor hen onmogelijk zijn te meten tot op de millimeter of een graad, een lat goed te
gebruiken en te schrijven op een lijn. Deze kinderen hebben nood aan extra stimulans bij alle
taken die een beroep doen op fijne motoriek en oog-handcoördinatie. De frustratie is vaak erg
groot zodat zij onvoldoende motivatie kunnen opbrengen.
Heeft het kind een handicap die het leren beïnvloedt?
Talrijke syndromen en handicaps met moeilijke namen b.v. neurofibromatose, het
velo-cardiaal-faciaal syndroom, vroeggeboorte met verwikkelingen, mucoviscidose, …
hebben een invloed op het leervermogen van het kind. De gevolgen zijn voor elk kind
afzonderlijk verschillend. Niet alle kinderen kunnen een gewoon onderwijs volgen. Een
aantal kinderen kan dit wel, maar dit vraagt extra inzet van de leerkracht. De meeste kinderen
met een syndroom hebben problemen op het vlak van aandacht en concentratie en op de
9
10
domeinen die een beroep doen op inzicht. Rekenproblemen zijn frequent aanwezig in de
bovenbouw van de basisschool. Voorkomen en preventief werken b.v. vroegtijdig extra
oefeningen inlassen om het inzicht te bevorderen, heeft het meest effect. Frequent overleg
met de ouders geeft meestal de beste resultaten.
2.7
Heeft het kind een andere stoornis met gevolgen voor het leren?
Opvallende motorische problemen, dyspraxie
Men spreekt van dyspraxie als leerlingen, ondanks een normale intelligentie, blijvende en
opvallende moeilijkheden hebben met fijnmotorische vaardigheden. Dit is te merken aan een
bijna onleesbaar geschrift, problemen op het vlak van meetkundig tekenen, de
onmogelijkheid om blokfluit te spelen en heel wat problemen in de lessen lichamelijke en
artistieke opvoeding.
Opvallende strak en rigide denken, Non Verbal Learning Disorder (NLD)
Deze leerlingen presteren vlot tot heel vlotop verbaal gebied en hebben geen opvallende
moeilijkheden met spellen. Ze hebben een taal die dikwijls heel volwassen aandoet. Ze falen
echter waar ze regels en structuren moeten toepassen. Het rekenen kan extra problemen
opleveren (zie rekenstoornissen). Ze kunnen opvallend onhandig zijn. Deze hebben heel wat
moeite met de complexe sociale regels, ze maken snel ruzie, hebben weinig vrienden en
passen zich moeilijker aan de groep.
Opvallend strak en rigide
gedrag, Syndroom van Asperger
Deze leerlingen zijn goed tot hoog begaafd, maar hebben beperkte sociale vaardigheden. Zij
kunnen op sociaal vlak weinig flexibel zijn en hebben moeite om zich aan groepsregels en
normen aan te passen. Deze stoornis wordt ook omschreven als een lichte vorm van autisme.
10
11
Voorbeeld dyscalculiecontract
*Eureka* Onderwijs
Diestsesteenweg 722
3010 Kessel-Lo
016/35.55.42 [email protected]
Betreffende_______________– dyscalculiecontract
_______________ heeft dyscalculie. Hij heeft hierdoor blijvende problemen met wiskunde
en vakken waarin cijfers en rekenen een belangrijke rol spelen. Dispensaties en compensaties
zijn noodzakelijk.
Aanbevolen compensaties en dispensaties voor dyscalculie
Dyscalculie heeft gevolgen in alle vakken waarin cijfers en cijfermatig rekenen van belang is
met name wiskunde, fysica, scheidkunde, mechanica, elektriciteit, economie en boekhouden.
Compensaties en dispensaties
- Toelating om altijd een ZRM te gebruiken.
- Toelating om formularium te raadplegen als de hoeveelheid benodigde formules meer dan 5
formules bevat.
- Toelating om overzicht te raadplegen van symbolen voor eenheden en grootheden bij
grotere leerstofhoeveelheden.
- Toelating om de tabel van Mendeljev (scheikunde) altijd te gebruiken.
- Bij het verbeteren een onderscheid maken tussen rekenfouten en overschrijffouten (b.v.
omkering van getallen). Deze fouten minder zwaar laten wegen dan strategiefouten en
redeneerfouten.
- Zorgen dat de leerling tijdig over correcte oplossingen en nota’s beschikt. Eventueel een
kopie bezorgen van de leerkrachtenhandleiding.
Aanbevolen remediëring
- Bij grotere leerstofeenheden is het aan te raden een simulatietoets vooraf te laten maken
om eventuele belangrijke lacunes tijdig te laten bijwerken.
- Bij nieuwe technieken met ZRM is het aan te raden te controleren of de leerling de techniek
juist kan toepassen en de volgorde van de toetsen kent en heeft genoteerd.
- Bij zwakke resultaten de leerling tijdig bijkomende oefeningen met oplossing geven. Deze
oefeningen zouden door de leerling moeten gemaakt worden met de nodige tussenstappen
vooraleer de synthese- op controletoets volgt.
- Na een grotere toets is het voor de leerling nuttig een overzicht te hebben van
a) kennisfouten (tekort aan kennis van formules e.d.)
b) redeneerfouten en strategiefouten, regelfouten
c) verstrooidheidsfouten, rekenfouten, …
Het is aan te raden deze foutenanalyse individueel met de leerling te bespreken.
In bijlage
Handelingsplan voor leerkrachten wiskunde en wetenschappen
11
12
Handelingsplan bij het volgen van leerlingen met problemen voor
wiskunde
1. Merk de leerling en het probleem op - omschrijf het probleem
tijdig en zo duidelijk mogelijk.
Voorbeeld van checklist
Naam van de leerling
__________________________________________________
Klas
________
Leeftijd
________
Op leeftijd
0 ja
0 nee
0 didactische achterstand ____
Naam van de leerkracht ___________________________________________________
A. Algemene informatie
0 Problemen gemeld door de ouders
0 specifiek voor wiskunde
0 andere: __________________________________
0 Problemen gemeld door het CLB
0 specifiek voor wiskunde
0 andere: __________________________________
0 Problemen gemeld door de school (klastitularis, vroegere leerkracht)
0 specifiek voor wiskunde
0 andere: __________________________________
0 Houding in de klas die tot negatieve resultaten kan leiden
0 stoort
0 lijkt ongemotiveerd
0 heeft materiaal niet bij
0 volgt instructies niet op
0 maakt geen huistaken
0 ...
0 Houding in de klas die aanleiding geeft tot bevraging
0 is gemotiveerd maar behaalt toch zwakke resultaten
0 stelt veel vragen die verband houden met elementaire leerstof
0 stelt veel vragen die wijzen op verwarring
0 stelt veel vragen die wijzen op faalangst, onzekerheid
0 stelt veel vragen die wijzen op heel goed inzicht, toch heel zwakke en/of wisselende
resultaten
B. Observaties vanuit taken, toetsen en examens
0 Zwakke resultaten voor huistaken
0 voor algebra
0 voor meetkunde
0 voor theoretische onderdelen die te maken hebben met studeren en geheugenwerk
0 voor theoretische onderdelen die te maken hebben met studeren en verbanden leggen
0 Zwakke resultaten voor toetsen
0 voor algebra
0 voor meetkunde
0 voor theoretische onderdelen die te maken hebben met studeren en geheugenwerk
0 voor theoretische onderdelen die te maken hebben met studeren en verbanden leggen
0 Zwakke resultaten voor examens
0 voor algebra
0 voor meetkunde
12
13
0 voor theoretische onderdelen die te maken hebben met studeren en geheugenwerk
0 voor theoretische onderdelen die te maken hebben met studeren en verbanden leggen
0 zwakkere resultaten dan bij toetsen kort aansluitend bij leerstof
0 Aanvullende observaties
0 heeft weinig of geen orde
0 lijkt niet of weinig te studeren
0 maakt taken niet
0 heeft geen studiemethode
0 doet weinig aan zelfcontrole
0 heeft weinig zelfkritiek
0 heeft weinig zelfvertrouwen
C. Specifieke analyse van toetsen en examens
0 Rekenfouten
0 fouten bij tafels, vereenvoudigen van breuken
0 fouten bij optellen en aftrekken
0 fouten bij machten
0 ...
0 Regelfouten
0 fouten bij tekens
0 fouten bij volgorde van bewerkingen
0 fouten bij breuken
0 fouten bij lettervormen
0 niet toepassen van formules
0 ...
0 Strategiefouten
0 kan conflicterende regels niet hanteren
0 herkent de formule niet
0 gebruikt de verkeerde formule
0 Feitenkennis
0 kent de formules niet
0 kent de symbooltaal niet of verwart
0 kent de specifieke termen niet of verwart
0 kan de ingestudeerde regels niet verwoorden
0 Wiskundetaal
0 formuleert de regels verkeerd
0 kent de termen niet, begrijpt de termen niet
0 kan de regels niet zonder expliciete hulp en uitleg toepassen
0 leest veel fouten of leest te traag
D. Analyse van eigen didactiek
0 Het handboek
0 is onduidelijk
0 is te moeilijk
0 ...
0 De notities van de leerlingen
0 zijn onduidelijk
0 zijn onvolledig
0 zijn onjuist
0 zijn te moeilijk
0 ...
0 De uitleg kan meer stapsgewijs
0 te weinig aandacht voor materiële handeling
0 te weinig aandacht voor perceptuele handeling
0 te weinig aandacht voor verbale handeling
13
14
0 te weinig aandacht voor mentale handeling
0 te weinig aandacht voor verinnerlijking
0 te weinig aandacht voor verkorting
0 te weinig aandacht voor beheersing
0 te weinig aandacht voor wendbaarheid
0 te weinig duidelijke oplossingsstrategieën in notities
0 te weinig presentatie van oplossingsstrategieën
0 De oefeningen
0 er zijn te weinig oefeningen
0 er zijn te weinig oefeningen met hogere complexiteit
0 er zijn te weinig oefeningen met dezelfde moeilijkheidsgraad als die van het examen
0 Manier van lesgeven
0 het tempo is aangepast aan de groep
0 het tempo ligt te hoog
0 er is te weinig tijd voor samenvatten en/of herhalen van de geziene leerstof
E. Klasgebeuren
0 Houding van de leerlingen die storend werkt
0 de klasgroep is te rumoerig
0 de klasgroep is erg chaotisch
0 er is te weinig positieve motivatie
0 ...
0 Voorkennis en algemene mogelijkheden
0 de leerlingen hebben te uiteenlopende problemen waardoor mijn aandacht te veel verdeeld
0 de leerlingen missen de nodige basiskennis
0 de leerlingen hebben een deel van de leerstof gemist
0 de leerlingen zijn taalzwak
0 de leerlingen hebben een weinig stimulerende sociale en culturele omgeving
0 ...
moet worden
2. Stel vanuit de problemen gesignaleerd in de checklist een plan
op en bevraag het.
A. Op haalbaarheid
0 tijd
0 middelen
0 mogelijkheid binnen het organisatiepatroon van de leerling
0 eigen mogelijkheden
0 mogelijkheid tot succes
0…
Werk preventief! Een probleem dat eind september wordt aangepakt heeft een motiverend effect op de ouders en
de leerling. De mogelijkheden om bij te sturen en andere middelen uit te proberen zijn groter. De leerling
stapelt minder nieuwe problemen op.
Werk naar alle leerlingen toe! Een goed plan is dikwijls nuttig voor meer dan één leerling. Geef heel de klas een
aangepaster oplossingsschema, werk met differentiatie en oplossingenboeken voor de leerlingen, train op
zelfstandig werken in de klas en oefen de juiste studiemethode, schakel leerlingen in bij remediëringslessen.
B. Op mogelijkheden in het plannen naar de individuele leerling toe
0 Bespreek de fouten, analyseer de fouten en stel aangepaste oplossingen voor
0 Laat de leerling een oefening luidop verwoorden
0 Bied bijkomende structuur
14
15
0 organiseer de notities
0 geef een duidelijkere structuur of een schema
0 pas de taal van de regels aan aan het begripsniveau of aan de concrete leerling (kies
voorbeelden als zakgeld)
0 Bied controleerbare oefeningen en verbeter de zelfcontrole
0 geef oefeningen met oplossingen
0 doe denkstappen op papier gebruiken
0 doe verwoorden en laat fouten analyseren
0 geef dezelfde oefeningen opnieuw tot ze snel en foutloos gemaakt worden
0 Besteed aandacht aan het lezen en leren interpreteren van de opgave
0 analyseer opgaven en laat de leerling alleen maar beginnen met elke oefening (niet naar een
werken, enkel weten ‘wat moet ik doen?’)
0 markeer belangrijke woorden in opgaven, leer opgaven structureren
0 Geef studietips, studietechnieken en controleer of de leerling ze toepast
0 Werk aan de motivatie, geloof er zelf in en laat de leerling voelen dat je erin gelooft
oplossing toe
3. Deel het plan mee via de agenda, een aantekening op een
toets of persoonlijk contact
0 aan de leerling
0 aan de ouders
0 aan de steunfiguren (CLB, bijlesleerkracht, ...)
4. Evalueer de resultaten
Overloop de checklist en stel eventuele veranderingen vast. Pas het plan aan.
Bevestig de leerling bij positieve evolutie, moedig aan bij weinig evolutie, bespreek opnieuw het oorspronkelijk
plan als er geen verandering merkbaar is.
Onderzoek de eigen didactiek en stel beperktere doelen
bv.
de leerlingen kunnen het algoritme verwoorden
de leerlingen kunnen het algoritme toepassen in een bekende context
de leerlingen kunnen het algoritme toepassen in een nieuwe context
Veel succes!
*Eureka* Onderwijs
Diestsesteenweg 722 3010 Kessel-Lo
e-mail: [email protected]
15
16
0
Problemen oplossen
Is er een behoefte ?
0
0
0
Vind de lln dat er een probleem is ?
 Kan je de lln bewuster maken van het probleem ?
Wil de lln het probleem oplossen ?
 Kan je de motivatie versterken ?
Beheerst de lln de domeinspecifieke kennis :
0
geheugenfeiten hoofdrekenen 0 getalsplistsingen 0 tafels
0
technieken
0
regels
0
formules
0
wiskundige taal begrijpen
0
andere ____________________
 Kan je de domeinspecifieke kennis helpen vinden of ter beschikking stellen ?
0
Kan de lln denkstrategieën gebruiken ?
0
Input = nodige gegevens verzamelen
0
0
0
0
0
Black Box = gegevens verwerken
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
nauwkeurig waarnemen b.v. juist overschrijven, terugvinden
correct selecteren b.v. welke gegevens wel of niet nodig
volledig waarnemen b.v. alle gegevens vinden
gegevens wiskundig correct benoemen b.v. 3 s is de tijd
een doel formuleren b.v. Wat zoek ik ?
het probleem vergelijken met problemen die ik al eerder heb opgelost
concretiseren, een mentale of visuele voorstelling maken van het
probleem
de gegevens ordenen b.v. schema maken
mogelijke oplossingsstrategieën (plannetjes) bedenken
b.v. als ik nu eens …
gebruik maken van domeinspecifieke kennis, eventueel de kennis
opzoeken
planmatig werken, in stappen werken
ordelijk en nauwkeurig werken
frustratie beheersen, niet meteen opgeven
gericht hulp vragen
Output = resultaat tonen
0
0
0
0
0
0
0
domeinspecifieke kennis vinden (in geheugen of opzoeken)
domeinspecifieke kennis correct toepassen b.v. juist berekenen
oplossingsstrategieën uitvoeren
b.v. formule toepassen, schema uitwerken
de oplossing vergelijken met het doel b.v. Is het dat wat ik zocht ?
de oplossing vergelijken met realiteit b.v. Kan mijn oplossing wel ?
de oplossing in verstaanbare en correcte (wiskundige) taal formuleren
de oplossing vergelijken en de twijfels bespreken met anderen
16
17
Rekenstoornissen en rekenproblemen : probleemanalyse aan de
hand van concrete voorbeelden
1. Berekenen van het merkwaardig product in deelstappen
1.1. Welke handelingsstructuur moet toegepast worden bij het berekenen van een
merkwaardig product?
a. Herkennen als een merkwaardig product
 Heb je een tweeterm?
 Is het een som?
 Zoek je het kwadraat?
ja
ja
ja
nee
nee
nee
b. Kennen of herkennen van de juiste formule
 Merkwaardig product (a + b) ² = a² + 2ab + b²
c. De formule uitwerken volgens het model
 Bereken het kwadraat van elke term
 Bereken het dubbel product
 Gebruik de juiste tekens
1.2. Uitgewerkt voorbeeld met cijfers
(7a²-ab)² = 7²(a²)² - 2 (7a²).(ab) + (ab)²
= 49a4 - (2.7.1)(a².a.b) + a²b²
= 49a4 - 14 a³b + a²b²
De meeste leerlingen zijn in staat opeenvolgende handelingen aan te leren, net zoals we bij
het gebruiken van een nieuw computerprogramma of toestel leren de juiste deelhandelingen
in de correcte volgorde uit te voeren.
Het toepassen van de handelingsstructuur veronderstelt echter dat we een beroep doen op
feitenkennis en regelkennis. Oudere mensen hebben heel wat meer moeite met het leren
gebruiken van een computer en het hanteren van de muis. Wellicht heeft dit niet te maken
met een gebrek aan intelligentie bij mensen boven een bepaalde leeftijd, maar wel met een
gebrek aan bekendheid met dit medium. Ze zijn onzeker bij bepaalde handelingen, ze zijn
angstig om iets verkeerd te doen en grijpen gemakkelijker terug naar gekende structuren. Zo
houden we er als leerkracht dikwijls onvoldoende rekening mee dat leerlingen niet vertrouwd
genoeg zijn met allerlei wiskundige ‘weetjes’. Leerkrachten wiskunde hebben, net zoals een
garagist of een computerdeskundige, moeite om rekening te houden met de aanwezige
basiskennis en basisvaardigheden van de niet geroutineerde gebruiker.
1.3. Welke feiten- en regelkennis veronderstellen we bij het toepassen van de
handelingsstructuur voor merkwaardige producten?
a. Rekenen met machten
17
18




een negatief getal wordt positief als je het kwadraat berekent
het kwadraat van een coëfficiënt = coëfficiënt maal zichzelf
het kwadraat van een exponent = exponent maal twee
het kwadraat van een lettervorm = het kwadraat van elke letter afzonderlijk
b. Rekenen met lettervormen
 verschillende regels bij optellen/aftrekken, vermenigvuldigen/delen, machten en
wortelvormen wat betreft het teken, de coëfficiënt en het lettergedeelte
 volgorde van bewerkingen
c. Betekenis van vakspecifieke termen die in de lagere school niet aan bod komen
 dubbel product
 andere termen als product, kwadraat, macht, exponent, coëfficiënt
d. Begrijpen van complexe wiskundige zinnen
Denk bijvoorbeeld aan het onderscheid tussen ‘Het verschil van twee kwadraten’ en ‘Het
kwadraat van een verschil van twee termen’.
2. Confrontatie met een opgave
Confrontatie met een opgave kan gebeuren tijdens de les, bij het huiswerk thuis of bij een
toets of een examen.
Er kunnen zich dan verschillende situaties voordoen.
2.1. Mogelijkheden
a. Directe identificatie van het type probleem met bijhorende oplossingsstrategie
 dat weet ik nog
 dat is makkelijk
 dat hebben we in de klas al dikwijls gedaan
b. Geen directe identificatie van het type probleem
 ik herken het probleem niet
 we hebben dat nooit gezien
 ik versta de opgave niet
c. Identificatie van het type probleem, geen directe identificatie van bijhorende
oplossingsstrategie
 ik weet niet meer hoe ik dat moet oplossen
 ik kan niet beginnen
 ik ben vergeten hoe het verder moet
 ik weet de formule niet meer
 ik twijfel over de formule of over de te volgen weg
18
19
2.2. Wat kan er fout gaan bij directe identificatie en kennis van de
oplossingstrategie?
We kunnen in dit geval met verschillende soorten fouten te maken krijgen: rekenfouten, het
toepassen van foute technieken, regelfouten en strategische fouten. Bovendien zijn er nog
andere mogelijke oorzaken voor fouten.
Een nauwkeurige analyse van fouten door de leerkracht en later door de leerling zelf, maakt
snellere vorderingen mogelijk.
a. Rekenfouten
Voorbeelden
4 . 8 = 24
ipv 32 (gelijkenis met 3 . 8)
4 . 8 = 23
ipv 32 (omkering)
4 . 8 = 34
ipv 32 (8 + 8 + 8 + 8 en foute optelling)
8 + 5 = 12
8 + 5 = 12
ipv 13 (verwarring met 7 + 5)
ipv 13 (doortellen en beginnen bij 8)
3² = 6
3² = 6
3² = 8
ipv 9 (omkering)
ipv 9 (3 . 2 ipv 3 . 3)
ipv 9 (2 . 2. 2 ipv 3 . 3)
24 = 8 ipv 8
15
3
(teller gedeeld door 3, in noemer 3 geschreven ipv 5)
5
Mogelijke oorzaken van rekenfouten
Dyscalculie: automatiseringsstoornis op het vlak van elementaire bewerkingen, frequente
aarzelingen die leiden tot fouten (hoe was het ook weer), omkeringen bij het noteren van
getallen en cijfers, omkeringen bij het lezen van getallen en cijfers (ook bij gebruik van een
rekenmachine), verwarringen bij het lezen van symbolen (bv. + en x) ...
Aandachtsstoornis: willekeurige (wisselende en onvoorspelbare) fouten die kunnen optreden
bij elk vak en op elk moment.
Gebrekkige voorkennis door tekorten in de scholing vanuit de lagere school: onvoldoende
inoefening, onvoldoende leeraanbod, onregelmatige schoolloopbaan (veel afwezigheden,
frequente verandering van school, ...).
b. Foute technieken
De leerling past een regel toe, maar heeft de techniek verkeerd begrepen of verkeerd
onthouden. De foute techniek wordt systematisch toegepast. Vermits in elke gelijkaardige
oefening dezelfde fout gemaakt wordt, spreken we hier niet van een aandachtsfout.
Voorbeeld
1/4 : 3 = 4/1 . 3
gebruikte techniek: delen door een breuk is vermenigvuldigen met omgekeerde breuk
Voorbeeld
10³ = 10000
gebruikte techniek : 10 tot de 3de macht = 10 en 3 nullen
19
20
Voorbeeld
x/4 + 3/4 = x ==> x + 3 = x
gebruikte techniek: vergelijking op gelijke noemer zetten en noemers schrappen, het tweede
deel van de vergelijking wordt niet op dezelfde noemer gezet.
x/4 + 3/4 = ==> x + 3
gebruikte techniek: als de noemers gelijk zijn, mag je ze weglaten (Leerling past de regel van
de vergelijking toe in een andere omgeving).
c. Regelfouten
De leerling kent de regels niet of past ze niet toe.
Voorbeeld
3 . 2 + 4² : 2 - 1 ( 6 - 3 )=
De leerling werkt van links naar rechts ipv de volgorde van de bewerkingen te respecteren.
Voorbeeld
6 + 8 : 2 - 1 ( 3 )=
14 : 2 - 1 ( 3 ) =
7 - 1 (3) =
6.3=
18
De leerling begint willekeurig met wat het gemakkelijkste lijkt.
Voorbeeld
3 . 2 + 4² : 2 - 1 ( 6 - 3 )=
6 + 4² : 1 ( 3) =
6 + 4² : 3 =
22 : 3 =
6, ...
De leerling vergist zich in het teken.
Voorbeeld
(a - b) ² = a² + 2ab + b²
De leerling kent zijn formule niet goed.
Voorbeeld
(a - b) ² = a² - ab + b²
De leerling herkent de formule enkel in de aangeleerde vorm en kan de regel niet toepassen
op cijfers of andere letters.
Voorbeelden
(c - d) ² = c² - d²
(a - b) ² = a² - 2ab + b²
d. Strategische fouten
Twee regels staan schijnbaar op hetzelfde niveau en komen in conflict met elkaar:
20
21
voor de haakjes ==> verander de tekens binnen de haakjes even macht ==> - wordt +
De regels zijn binnen verschillende contexten aangeleerd, de leerling weet niet welke regel
voorrang krijgt.
Voorbeeld
-(-4)² = + 16
Voorbeelden
1,5 + 1,25
= 15/10 + 125/100
= 3/2 + 5/4
= 6/4 + 5/4
= 11/4
= ??
1,5 + 1,25
= 15/10 + 125/100
= 150/100 + 125/100
= 275/100
= 2,75
De regel ‘breuken eerst vereenvoudigen’ kan hier best niet toegepast worden, vermits we
decimalen willen bekomen.
e. Andere oorzaken van fouten
 opgave fout overgeschreven (weglating, toevoeging of omkering van cijfers; tekens
onnauwkeurig overschrijven : . wordt - ; cijfers onnauwkeurig noteren: 0 wordt 6, ...)
 door faalangst een moeilijke opgave halverwege niet verder oplossen, niet beginnen aan
een oefening die moeilijk lijkt
 door een aandachtsstoornis: willekeurige en onvoorspelbare fouten van elk type
 psycho-emotionele factoren: geen motivatie, schoolmoe, ziekte, angst, ...
 oefening vergeten
 te traag werken
2.3. Geen directe identificatie van het type probleem of van de bijhorende
oplossingsstrategie
a. Mogelijke oorzaken eigen aan de leerling
Rekenstoornis, dyscalculie
 het inzicht en de inzet bij normaal- en goedbegaafde leerlingen zijn normaal, op het vlak
van automatisering en gebruik van korte termijngeheugen loop het grondig fout
 het kunnen toepassen van technieken verloopt traag en vraagt veel aandacht
 hoofdbewerkingen zijn niet of slecht geautomatiseerd (dus veel fouten, traag, onzeker, ...)
 zwakke symboolkennis (moeilijk aanleren, moeilijk onthouden, frequent verwarren)
 zwakke kennis van vaktermen (steeds weer vergeten waar die term voor staat)
 regels worden te strak geïnterpreteerd en toegepast, weinig soepelheid vooral te wijten
aan een gebrekkige feitenkennis op gebied van rekenen en de angst om schattend te
exploreren (schatten in welke buurt de uitkomst zal liggen, controle van een uitkomst op
de rekenmachine, ...)
21
22


slordig rekenen, bij benadering rekenen om tijd te winnen, weinig uitrekenen, weinig
controle
veelvuldige faalervaringen specifiek op het domein van rekenen en wiskunde, geen geloof
in eigen mogelijkheden en dus vlug opgeven, niet meer studeren voor wiskunde want het
helpt toch niet
Rekenprobleem door gebrek aan inzicht of intellectuele mogelijkheden
Deze leerlingen falen over heel de lijn, het lukt niet meer voor vakken waarbij er meer van
hen verwacht wordt dan steunen op het geheugen. Technisch kunnen deze leerlingen de
leerstof aan. Kleine onderdelen waarbij technische vaardigheden centraal staan, lukken
gemiddeld tot goed. Van zodra de vraagstelling echter afwijkt van het aangeleerde en een
beroep doet op inzicht, staan deze leerlingen nergens. Deze problemen beperken zich nooit
alleen tot het vak wiskunde.
Rekenprobleem door psycho-emotionele problemen
Vakken als wiskunde en rekenen doen een uitgebreid beroep op het voorstellingsvermogen,
op het soepel aanwenden van strategieën en op het visueel geheugen. Leerlingen met
bedreigende thuissituaties kunnen - om pijnlijke herinneringen te vermijden blokkeren op alle terreinen die te maken hebben met zich herinneren, het zich visueel
voorstellen of het gebruiken van het visueel geheugen
Dikwijls hebben deze leerlingen uitschieters in positieve en in negatieve zin. De ene dag gaat
alles goed, de volgende dag herkennen ze niets meer.
b. Mogelijke oorzaken eigen aan de didactiek
Op het niveau van de uitleg
 de uitleg in het handboek is ontoereikend (verward, onvolledig, onduidelijk, ...)
 de uitleg in de klas is ontoereikend (verward, te vlug, geen uitleg, een te chaotische
omgeving...)
 de uitleg in het schrift is ontoereikend (niet opgeschreven, onvolledig of fout van het bord
overgenomen, verwarde uitleg)
 de uitleg is te abstract, bevat te veel moeilijke termen, sluit niet aan bij de taal van de
leerlingen
 de uitleg is te abstract, de overeenkomst met de oefeningen is niet eenduidig, er zijn niet
voldoende voorbeelden, de voorbeelden zijn niet duidelijk of niet uitgewerkt
Op het niveau van het inoefenen
 er zijn te weinig oefeningen gemaakt
 de oefeningen worden niet of onvoldoende verbeterd, er is te weinig aandacht voor de
begeleiding tijdens de oefenfase (geen extra uitleg, geen foutenanalyse, ...)
 de oefeningen in de klas komen wat vorm en inhoud betreft niet overeen met de
oefeningen op de toets of het examen
 de vraagstelling in de klas wordt steeds mondeling aangeboden, de oefeningen worden
voorgedaan, op het examen staat de leerling alleen voor een schriftelijke opgave
 het niveau van de oefeningen in de klas is te weinig complex: steeds veel uitleg, één type
oefeningen, de leerlingen hebben niet geleerd verschillende types oefeningen van elkaar
te onderscheiden
22
23

in de klas is er voldoende tijd, bij een examen moet alles veel vlugger
Op het niveau van de verwachtingen
 het programma is te zwaar
 het programma is niet aangepast
 er is onvoldoende opbouw van voorkennis
c. Mogelijke oorzaken eigen aan de studiehouding of de studiemethode
 de leerling heeft in de lagere school zelden voor rekenen gestudeerd, er is geen
studiemethode, zijn houding is er een van je kan het of je kan het niet
 de leerling probeert alle oefeningen opnieuw te maken en komt op die manier tijd tekort
waardoor alleen de beginoefeningen gekend zijn
 de leerling leest de oefening, herkent de opgave maar oefent niet in het zelfstandig
oplossen en steunt op zijn geheugen; op korte termijn lukt dit, bij de examens schiet het
geheugen tekort
 de leerling leert naar analogie: bij het instuderen vergelijkt hij met een opgeloste opgave,
op het examen zijn er problemen bij het begrijpen van de opgave
 de leerling studeert de vaktermen niet en begrijpt de opgave dus niet
 de leerling kan met een oefening beginnen, maar slaagt er niet in zelfstandig verder te
werken; in de klas roept hij de hulp van medeleerlingen of van de leerkracht in, wat
tijdens een examen niet kan
Het is duidelijk dat rekenproblemen van naderbij bekeken een gevolg kunnen zijn van
rekenstoornissen. Diagnostisch onderzoek met bijhorend advies naar aanpak en/of remediëring
is in dit geval noodzakelijk. Momenteel is wel voldoende kennis aanwezig voor de diagnose bij
kinderen in de lagere school. De expertise nodig voor diagnostiek en advies op niveau secundair
onderwijs ontbreekt in heel wat CLB’s omdat kennis van wiskunde noodzakelijk is om zicht te
krijgen om het denkproces.
Literatuurlijst leerstoornissen
Fred Goffree, Wiskunde en didactiek voor aanstaande leraren basisonderwijs Delen 1,2,3
Wolters Noordhoff, 1983
A. Cooreman ; H. van den Bosch, Als spelling een kwelling is…, Deboeck ; 1998, 1ste druk 2de oplage
A. Cooreman & Marleen Bringmans, Ik heet niet dom. Leven en leren met leerstoornissen. Deboeck, 2002
A. Cooreman & Marleen Bringmans, Rekenen Remediëren, droom of haalbare kaart ?, Deboeck, 2003
Ard Nieuwenbroek ; Jos de Vries, Dyslexie in de les, Berkhout/ Nijmegen, 1992, 2de herz. druk
H. Bouwers/H. van Goor, Problemen met begrijpend lezen, Intro/Baarn, 1997
Ch. Njiotkiktjien, A.Gobin, Kinderen met leerstoornissen/ Handleiding bij het klinisch neurologisch onderzoek
Wet.Uitg. Bunge/ Utrecht, 1993, 3de herz.druk
A.J. Van Berkel, Orthodidactische gids voor het vreemde-talenonderwijs, Dick Coutinho/Muidenberg/1990
S.J.G. Duindam ; J.L.Gersjes (red.), Orthodidactiek van het moderne vreemde talenonderwijs, Intro/Nijkerk, 1998
Ria Kleijnen, Strategieën van zwakke lezers en spellers in het voortgezet onderwijs, Swets en Zeitlinger/lisse, 1997
Tom Braams, Dyslexie, een complex taalprobleem, Meppel/Boom, 1996
Ard Nieuwenbroek, Dyslexie, wat nu ?, Ouderreeks, Berkhout/Nijmegen, 1992
Pamela Maniet-Bellerman (Red.), Wij zijn niet dom, Uitg.Garant, 1997
Desoete, A., Roeyers, H., & Buysse, A. (1999). Achtjarigen, waarbij rekenen nooit routine wordt. In: Tijdschrift voor
orthopedagogiek, pp. 430-441.
Jongepier, A.J.M. (1999). NLD en rekenproblemen. In: Tijdschrift voor Remedial Teaching, 99/2, pp. 16-20.
Sue Thompson, M.A. (1997) Nonverbal Learning Disorders Revisited in 1997
Sue Thompson, M.A. (1998). Neurobehavioral Characteristics Seen in the Classroom – Developing an Educational Plan
for the Student with NLD.
Sue Thompson, M.A. (1998). Stress, Anxiety, Panic, and Phobias: Secondary to NLD.
23
24
Mathematics and Dyslexia. (Fall 1998). In: Perspectives. International Dyslexia Association
Garnett, K. . Math Learning Disabilities.
Wright, C.C. . Learning Disabilities in Mathematics.
Peterson Miller, S., & Mercer, C.D. (1997). Educational Aspects of Mathematics Disabilities.
In: Journal of Learning Disabilities (30/1), pp. 47-56.
Garnett, K. (1992). Developing Fluency with Basic Number Facts: Intervention for Student with Learning Disabilities.
Division for Learning Disabilities.
Jones, E.D., Wilson, R., & Bhojwani, S. (1997). Mathematics Instruction for Secondary Students with Learning
Disabilities. In: Journal of Learning Disabilities (30/2), pp. 151-163.
Lock, R.H. (1996). Adapting Mathematics Instruction in the General Education Classroom for Students with Mathematics
Disabilities. Austin: The University of Texas.
Rivera, D.P. (1996). Using coöperative Learning To Teach Mathematics To Students With Learning Disabilities. Austin:
The University of Texas.
24
Download