Redoxreacties

advertisement
Volg bij elke proef de volgende stappen
1 Schrijf de formules van alle deeltjes op die in het reactievat zitten. Denk hierbij goed wat
voor soort stof je hebt (moleculaire stof of metaal is neutraal en bij een opgelost zout
heb je losse ionen, dus geladen deeltjes)
2 Kijk in tabel 48 wat je sterkste oxidator is door van boven naar beneden te kijken tot je
een stof of combinatie van stoffen tegen komt die je hebt (Alle stoffen die voor de pijl
staan in de halfvergelijking moet je hebben (met de juiste lading) wil dat je sterkste
oxidator zijn) Neem dan die vergelijking in zijn geheel over. Neem ook V0 over.
3 Doe hetzelfde voor je reductor. Je kijkt nu van beneden naar boven bij de stoffen na de
pijl totdat je een stof of een combinatie van stoffen tegenkomt die je allemaal hebt. Neem
de halfvergelijking over maar draai de vergelijking om. (De stoffen na de pijl komen
voor de pijl en de stoffen voor de pijl komen na de pijl
4 Je heb nu twee vergelijkingen waarbij bij de 1e de elektronen voor de pijl staan en bij de
2e de elektronen na de pijl. Bepaal nu Vbron Vbron = Vo(ox) – Vo(red).
5 Als Vbron > dan 0,3 dan is de reactie aflopend bij Vbron > –0,3 (maar wel <0,3) dan is het
een evenwichts reactie en bij Vbron < – 0,3 dan verloopt de reactie niet.
6 Als de reactie verloopt of een evenwichtsreactie is dan moet je een totaalvergelijking
opstellen
7 Maak door 1 of beide vergelijkingen te vermenigvuldigen met een geheel getal het aantal
elektronen in beide vergelijkingen gelijk (vermenigvuldig alle stoffen in de
halfvergelijking met dit getal)
8 Tel de beide halfvergelijkingen bij elkaar op. (De stoffen die in beide vergelijkingen voor
de pijl staan blijven voor de pijl staan en de stoffen die in beide vergelijking na de pijl
staan komen ook in de totaal vergelijking na de pijl. (Geef een evenwichtspijl als geldt
–0,3 < Vbron < 0,3 en anders een enkele pijl)
9 Controleer of er geen gelijke stoffen aan beide zijden van de pijl staan. Als dit het geval
is moet je zo corrigeren dat hij nog maar aan een kant staat (dus alleen aan de kant waar
hij eerst meest stond, het getal ervoor is dus het verschil tussen beide hoeveelheden die er
eerst stonden)
10 Controleer of er niet en H+ en OH– in de vergelijking staan (een van 2 mag maar niet
beide). Staan beide na de pijl dan vormen ze samen water tot 1 van twee op is. Staan
beide voor de pijl dan heb je niet de juiste halfvergelijking(en) (Je kunt nl geen zuur en
basisch milieu hebben). Staat de ene er voor en de andere erna dat moet je zo corrigeren
dat er water gevormd wordt. Dus in zuur milieu extra H+ laten reageren zodat de
gevormde OH– tot water reageert of in basisch milieu extra OH– laten reageren zodat de
gevormde H+ tot water reageert
Download