De meeste voorwerpen liggen gewoon stil. Als je ze in beweging wil brengen, moet je er een kracht op uitoefenen. De eenheid van kracht is Newton, genoemd naar de 17de-eeuwse Engelse wetenschapper Isaac Newton die het fenomeen kracht bestudeerde. 1 Newton is ongeveer de kracht die je nodig hebt om een appel op te tillen. De traagheidswet Stel je voor: je zit in een snelle sportwagen en je hebt je stevig vastgesnoerd. Plots geeft de chauffeur vol gas. De auto schiet vooruit en jij wordt tegen de rugleuning van je zitje gedrukt. Dat komt omdat een voorwerp dat in rust is in rust wil blijven. Je lichaam heeft geen zin in de plotse verandering van beweging en wil blijven waar het was. Dat is wat wetenschappers de traagheidswet noemen. En ontdekt door... Isaac Newton. Kracht & beweging Het omgekeerde is ook waar. Zodra iets in beweging is, wil het diezelfde beweging blijven volhouden. Daarom vlieg je naar voren als je in een auto zit die plots moet remmen. Meteen de reden waarom het zo belangrijk is om altijd je gordel te dragen. F=m x a En Newton ontdekte nog meer. Hij stelde vast dat een voorwerp niet zomaar van snelheid verandert en dat er dus een kracht moet zijn die het sneller doet bewegen of net afremt. Anders gezegd: een verandering van een beweging moet evenredig zijn met de kracht die op het voorwerp uitgeoefend wordt. Of met een formule: F=m x a. Met deze formule kun je berekenen hoeveel kracht ervoor nodig is om een voorwerp met een bepaalde massa een bepaalde snelheidsverandering te geven. De m staat voor de massa in kilo’s. Met de a geef je de versnelling in aantal meters per seconden kwadraat aan. Als je deze twee getallen met elkaar vermenigvuldigt, krijg je de kracht (F) in de eenheid newton. Eén newton is dus de kracht die nodig is om één kilogram in één seconde één meter per seconde sneller te laten bewegen. Middelpuntvliedende kracht Slinger een emmer vol water in een grote cirkel rond. Als je dat snel genoeg doet, zal het water er niet uitstromen. Het water in de emmer wil zich immers weg bewegen van het middelpunt van de cirkel die je met de emmer beschrijft. Hoe sneller je de emmer rondslingert, hoe groter de kracht die het water daarbij ondervindt. Daardoor lijkt het alsof het water tegen de bodem van de emmer gedrukt wordt. Hetzelfde voel je als je met een wagen snel in de bocht gaat. Je voelt dat je in je zetel wordt gedrukt in de richting van de buitenkant van de bocht. Laat je de emmer los, dan vliegt hij door de kamer, precies zoals de traagheidswet voorschrijft. Dat hij niet eeuwig blijft doorvliegen komt door de zwaartekracht. De aarde trekt alles aan en vroeg of laat komt de emmer dus weer op de grond terecht. F = kracht m = massa a = versnelling Met een voorbeeld: om een racewagen van 600 kilo een versnelling van 20m/s2 te geven, heb je een kracht van 600x20 = 12 000 N nodig. Hierboven zie je een oude Citroën DS van 1 200 kilo. Hij is dubbel zo zwaar en versnelt dus met dezelfde kracht tegen 10m/s2. Snap je?