Financiële geletterdheid

advertisement
december 2013
Financiële geletterdheid
Standpunt van de Gezinsbond
Inleiding
p. 2
Definitie 'financiële geletterdheid'
p. 2
Nood aan meer financiële geletterdheid
p. 3
Uitgangspunten Europese Commissie en OESO
p. 4
Een meersporenbeleid aangepast aan sleutelmomenten
p. 5
Voorstellen van de Gezinsbond
p. 7
Samenvatting
p. 16
Achtergrondinformatie
p. 15
Bijlagen
p. 28
1
Inleiding
Financiële geletterdheid is niet alleen nodig om bank- en verzekeringsproducten te begrijpen, maar ook om het budget en de consumptie van een gezin op een gezonde en verstandige manier te beheren. Financiële geletterdheid is enerzijds kennen, maar anderzijds
ook beschikken over de nodige vaardigheden én het vertrouwen om de vergaarde kennis
op een correcte wijze toe te passen in het dagelijkse leven én bewuste en goede keuzes te
maken. De verantwoordelijkheid van financiële geletterdheid ligt niet alleen bij de
gezinnen. De Gezinsbond wil vooral zoeken naar de randvoorwaarden die het noodzakelijke financieel inzicht mogelijk maken.
Onderzoeksresultaten tonen aan dat het slecht gesteld is met de financiële geletterdheid
van de gemiddelde Belg. Op de Geldtest van de financiële krant De Tijd bijvoorbeeld was
4,6 op 10 gebuisd. Uit onderzoeken blijkt dat ook jongeren (leerlingen 3de graad ASO)
onvoldoende voorbereid zijn op het dagelijkse financiële leven en ook de actuele en
sociaaleconomische kennis van toekomstige leerkrachten blijkt ondermaats.
Vroeg of laat schiet de financiële kennis van elk gezin wel eens te kort, al was het maar op
bepaalde sleutelmomenten waarop ze een belangrijke financiële beslissing moeten
nemen. Er zijn echter ook heel wat gezinnen die permanent de gevolgen dragen van hun
beperkte kennis over financiële zaken. Financiële ongeletterdheid blijft vaak verborgen en
wordt alleen zichtbaar bij verkeerde beslissingen. Daar praten mensen echter niet graag
over omdat ze zich schamen voor hun financiële fouten. In extreme vorm kan financiële
ongeletterdheid zelfs regelrecht leiden tot armoede. Daarom wil de Gezinsbond alle
gezinnen een beschermende paraplu aanbieden om hen beter te beschermen tegen foute
financiële beslissingen. Door hun financiële geletterdheid te verbeteren worden gezinnen
ook op financieel vlak ‘gezINbegrepen’.
Definitie “Financiële geletterdheid”
Geletterdheid1 in het algemeen is de competentie om informatie te verwerven, te verwerken en gericht te gebruiken. Dit betekent met taal, cijfers en grafische gegevens kunnen
omgaan en gebruik kunnen maken van ICT. Geletterd zijn, is belangrijk om zelfstandig te
functioneren en participeren in de samenleving en om zich persoonlijk te kunnen ontwikkelen. Financiële geletterdheid is een belangrijk onderdeel van algemene geletterdheid
dat onbetwistbaar noodzakelijk is om te participeren in onze huidige samenleving. Onder
financiële geletterdheid in het bijzonder wordt verstaan “de competentie om met financiële
informatie om te gaan, te begrijpen en doelgericht te gebruiken"2. De Gezinsbond ziet
financiële geletterdheid echter veel ruimer. Het is niet alleen nodig om bank- en
verzekeringsproducten te begrijpen, maar ook om op een gezonde en verstandige manier
het budget en de consumptie van een gezin te beheren.
1
2
Definitie van "geletterdheid" zoals gebruikt in de Centra voor Basiseducatie.
Eigen definitie gebaseerd op de definitie van “Geletterdheid” gevonden op Wikipedia.
2
Gezinnen kunnen hun financiële geletterdheid verbeteren door financiële vorming. De
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) definieert “financiële geletterdheid3" als: “het proces waarbij consumenten/beleggers hun kennis over financiële producten, begrippen en risico’s verbeteren en door middel van informatie, scholing of
objectieve adviezen de nodige vaardigheden en het vereiste vertrouwen verwerven om
financiële risico’s en opportuniteiten te onderkennen, doordachte keuzes te maken, te
ontdekken waar ze voor bijstand kunnen aankloppen en andere efficiënte initiatieven te
nemen om hun financieel welzijn te verbeteren”.
Nood aan meer financiële geletterdheid
Verschillende nationale en internationale organisaties benadrukken het belang van een
goede financiële geletterdheid en de voordelen op verschillende niveaus. Zo biedt een
betere financiële kennis o.a. de kans om meer doordachte keuzes te kunnen maken, die
hun vermogen ten goede komen, ongeacht hun leeftijd. Maar de meeste consumenten
beschikken over te weinig basiskennis van financiële zaken. Naarmate de financiële
producten en diensten complexer worden, neemt ook de nood aan financiële kennis toe.
Maar consumenten staan niet altijd open voor financiële opvoeding, tenzij ze beseffen dat
dit voor hen belangrijk is.
Financiële geletterdheid is geen privilege voor mensen die gestudeerd hebben. Een universitair diploma is geen garantie dat deze mensen na hun studies beter kunnen omgaan
met financiële zaken. Financiële geletterdheid is bovendien niet alleen noodzakelijk om
financiële producten en diensten te begrijpen. Wie bijvoorbeeld een goede kennis heeft
van beurszaken en beleggen, kan totaal hulpeloos zijn op het vlak van fiscaliteit of sociale
zekerheid. Elke materie bevat immers specifieke financiële aspecten die een bijzondere
vorming vereisen.
De Gezinsbond ondersteunt de aanbevelingen van de Raad Economische en
Financiële Zaken (Ecofin):
financiële opvoeding geven aan burgers;
burgers meer bewust maken van het belang van financiële opvoeding in het kader van
toekomstige uitdagingen inzake financiën zoals pensioenen, financiering van gezondheidszorg en huisvesting;
het nut in overweging nemen om financiële geletterdheid op te nemen in onderwijscurricula;
financiële vorming invoeren in alle levensfasen en programma’s opstellen op maat van
de specifieke noden van alle doelgroepen zodat financiële opvoeding consequent de
criteria van transparantie en objectiviteit vervult.
3
Officieuse vertaling van punt I.1 van de bijlage bij de OESO-aanbeveling “Recommandation sur les
principes et les bonnes pratiques relatifs à la sensibilisation et l’éducation financières” van juli 2005.
3
Is de beschikbare financiële info voldoende toegankelijk en begrijpbaar?
De consument gaat meestal niet zelf op zoek naar financiële info, vooral niet als hij er het
meest nood aan heeft, bijvoorbeeld omdat hij zich bijvoorbeeld in een kwetsbare situatie
bevindt of een overmatige schuldenlast heeft.
De Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, het FSMA, zegt dat er voldoende
financiële informatie beschikbaar is, maar dat die het brede publiek niet of onvoldoende
bereikt en ook vaak onbegrepen blijft.
Uitgangspunten Europese Commissie en OESO
De Europese Commissie vertrekt in haar mededeling4 vanuit acht uitgangspunten die
nuttig kunnen zijn bij de uitbouw van financiële educatieprogramma’s:
1. financiële educatie moet doorlopend beschikbaar zijn en actief worden bevorderd
voor alle levensfasen;
2. financiële educatieprogramma's moeten zorgvuldig worden afgestemd op de specifieke behoeften van burgers en er moet tijdig en gemakkelijk beroep op deze programma's kunnen worden gedaan;
3. de consumenten moeten zo vroeg mogelijk economische en financiële educatie krijgen, om te beginnen op school, en deze educatie zou bij voorkeur in de algemene
lesprogramma's van scholen opgenomen moeten worden;
4. financiële educatieprogramma's moeten algemene hulpmiddelen bevatten die mensen bewust maken van de noodzaak om beter geïnformeerd te zijn over financiële
zaken en risico's;
5. financiële educatieprogramma's van aanbieders van financiële diensten moeten eerlijk, transparant en objectief zijn. De belangen van de consument moeten steeds in het
oog worden gehouden;
6. trainers in financiële educatie moeten de middelen en de opleiding krijgen die zij
nodig hebben;
7. de nationale coördinatie tussen belanghebbenden moet worden bevorderd en de
internationale samenwerking tussen de aanbieders van financiële educatie moet worden geïntensiveerd om de uitwisseling van beste praktijken makkelijker te maken;
8. de financiële educatieprogramma's dienen regelmatig geëvalueerd en zo nodig geactualiseerd te worden.
De Gezinsbond is het volkomen eens met deze 8 uitgangspunten. Dit zijn de fundamenten van een degelijk uitgebouwd plan om de financiële geletterdheid van gezinnen te verbeteren.
4
Mededeling “Financiële educatie” van de Europese Commissie van 18 december 2007 met referentie
COM(2007) 808 definitief.
4
Een meersporenbeleid aangepast aan sleutelmomenten
Inzake financiële geletterdheid wil de Gezinsbond een meersporenbeleid volgen. Enerzijds
zijn er gezinnen die geen of weinig geld hebben en die het erg moeilijk hebben om rond te
komen. Anderzijds zijn er gezinnen die wel voldoende inkomen hebben en zelfs een deel
van hun inkomen kunnen sparen. Beide gezinnen hebben nood aan financiële geletterdheid, maar elk op een andere manier. In eerste instantie moeten gezinnen op een verstandige wijze kunnen omgaan met hun beperkt gezinsbudget. Gezinnen in een precaire
situatie hebben vooral hulp nodig in budgetbeheer om hun gezinsbudget beter en doeltreffender te leren beheren. Zij hebben tevens nood aan elementaire financiële kennis om
niet in de valkuilen van al te gemakkelijke kredietverlening te trappen. Gezinnen die voldoende inkomen hebben om een deel van hun gezinsbudget te sparen hebben recht op
specifieke financiële kennis en hulp om de risico’s van spaarvormen en beleggingen te
detecteren, evalueren en er mee kunnen omgaan zodat ze geen onverantwoorde risico’s
nemen met hun spaargeld.
Bij grote aankopen, maar ook bij minder belangrijke aankopen, moeten gezinnen de juiste
keuzes kunnen maken. Dat betekent dat ze voldoende financieel geletterd moeten zijn om
de financiële gevolgen van hun keuze te kunnen inschatten en een goed zicht moeten hebben op de kosten die er onvermijdelijk aan gekoppeld zijn. Ook juridische geletterdheid is
vaak noodzakelijk om op voorhand de juridische gevolgen van keuzes in te schatten.
Consumenten moeten ook kunnen rekenen op een nog sterkere consumentenbescherming door de overheid vooral in financiële zaken en méér bepaald in kredietverstrekking.
Consumenten moeten goed geïnformeerd worden het verschil tussen nuttige en onnuttige
kredieten. Gezinnen moeten gesensibiliseerd worden over de noodzaak aan een betere
financiële geletterdheid.
Financiële geletterdheid is vaak sterk gelieerd aan computervaardigheden. Onze samenleving evolueert met rasse schreden naar een digitale wereld waarin mensen almaar meer
zelf moeten doen en (bijna) alle informatie te vinden is op internet. De financiële wereld is
al jaren die digitale weg ingeslagen. Banken bouwen hun loketten af en sturen hun klanten
massaal naar de geldautomaat. Almaar meer bankagentschappen zijn uitgerust met geldloze loketten. Zelfs grote geldsommen moeten klanten vandaag al uit de muur halen.
Banken verplichten hun klanten om al hun verrichtingen online uit te voeren. Criminelen
verleggen hun terrein ook naar de digitale wegen. Via phishing mails vissen ze naar gebruiksnamen en paswoorden. Mensen die niet computervaardig zijn, worden doorverwezen naar postkantoren, waar het nog geen probleem is om aan het loket geld te verhandelen.
Deze digitalisering vinden we ook sterk terug bij de overheid. Wie zijn belastingaangifte
online indient, krijgt drie weken langer de tijd. Bovendien verzekert de fiscus dat wie Taxon-web gebruikt, zijn belastingaanslag sneller in de brievenbus krijgt en dus ook zijn
belastingteruggave sneller op zijn rekening ziet verschijnen. Bovendien wordt de fiscaliteit
en meer bepaald de regelgeving van de personenbelastingen dermate complex dat finan-
5
cieel weinig geletterde mensen er niet meer aan uit kunnen. Datzelfde geldt uiteraard voor
onze sociale wetgeving.
De overheid promoot ook de online aanvraag van premies omdat op die manier formulieren en bijbehorende attesten minder snel verloren gaan. Papieren brochures worden
systematisch vervangen door webpagina’s. Mensen die zelf hun rechten niet kennen,
zetten zelden de stap om premies en tegemoetkomingen online aan te vragen.
De nood aan specifieke financiële kennis is ontegensprekelijk afhankelijk van de levensfase waarin mensen zich bevinden. Belangrijke transitiemomenten zijn: het eerste zakgeld,
afstuderen en de eerste job, zelfstandig wonen, kinderen krijgen, de aankoop van de gezinswoning, erven, op pensioenstelling en de eigen vermogensoverdracht naar de volgende generatie. Vrijwel alle gezinnen doorlopen deze traditionele levensloop. Onderweg
kunnen gezinnen echter nog geconfronteerd worden met tegenslagen: verlies van werk,
ziekte of ongeval, (echt)scheiding, vroegtijdig overlijden van de partner Daarnaast staan
gezinnen in de loop van hun leven af en toe voor een grote aankoop of grote uitgaven:
gezinswagen, tweede wagen, studies van kind(eren), huwelijk van kind(eren), kinderen die
bij hun ouders aankloppen voor financiële hulp om te bouwen of een gezinswoning te
kopen of omdat ze in de financiële problemen geraken. Tot slot leven we in een permanent wijzigende samenleving, waarin de markten en marktvoorwaarden voortdurend
veranderen. Zo stijgen en dalen de rentevoeten van woonkredieten regelmatig waardoor
het voor gezinnen met een woonkrediet op een bepaald moment zinvol is om de rente van
hun lopend krediet te laten aanpassen. Op dat moment hebben die gezinnen ook nood
aan specifieke financiële geletterdheid.
We overlopen de belangrijkste transitiemomenten in de levensloop van gezinnen:
zakgeld beheren;
een eerste studentenjob;
meerderjarigheid en wettelijk bekwaam om eigen tegoeden zelf te beheren;
op kot gaan en zelf een minihuishoudbudget beheren;
aankoop eerste auto/moto;
afstuderen en de eerste job met een eigen inkomen;
zelfstandig (samen)wonen en het eigen budget beheren;
kinderen krijgen;
aankoop van een gezinswoning en zoektocht naar een woonkrediet;
hogere studies van kinderen;
woonkrediet volledig afbetaald en meer ruimte om te beleggen;
erven;
pensioen, met een belangrijke inkomensval;
uitbetaling groepsverzekering;
erfenis nalaten.
De nood aan specifieke financiële kennis is afhankelijk van de levensfase waarin mensen
zich bevinden. Gezinnen hebben in al hun levensfasen recht op de nodige financiële vorming om de noodzakelijke keuzes te maken die het best passen in hun situatie en budget.
Daarom formuleren we voor elk sleutelmoment aanbevelingen om de financiële geletterdheid te verbeteren.
6
Voorstellen van de Gezinsbond
Om de financiële geletterdheid van gezinnen te verbeteren is een rol weggelegd voor
verschillende actoren: de consument zelf, de ouders, het onderwijs, gezins- en consumentenorganisaties, de overheid, OCMW’s, de financiële sector, de FSMA en de media. Al deze
actoren hebben vroeg of laat in één of meerdere van de verschillende levensfases een taak
te vervullen.
Kinderen en jongeren thuis
Kinderen wegwijs maken in geldzaken is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van
de ouders. Het is belangrijk dat ouders hun kinderen goed opvoeden, dus ook op financieel vlak. Kinderen stellen regelmatig aan hun ouders vragen (ook ingewikkelde) over
geld. Ouders moeten geldzaken (meer) bespreken binnen het gezin. Nog al te vaak hebben
zij schroom om geldzaken samen met hun kinderen te bespreken. Er rust nog altijd een te
groot taboe rond centen. Niettemin moeten ouders het eerste aanspreekpunt zijn voor
kinderen en jongeren om hen wegwijs te maken in de financiële jungle. Financiële opvoeding is belangrijk en daarin speelt het thuismilieu een even grote rol als het onderwijs.
Ouders beginnen best al op jonge leeftijd met hun kinderen financieel op te voeden. Jong
geleerd is immers oud gedaan. Financiële opvoeding is belangrijk, en daar speelt het thuismilieu een even grote rol in dan het onderwijs. Dat moet al kunnen op zeer jonge leeftijd.
Kinderen krijgen almaar meer de gelegenheid (o.a. internet, mobiel) autonoom aankopen
te doen, waardoor ouders niet altijd veel zicht of controle hebben op hun uitgaven. Het is
dan ook van cruciaal belang dat zij hun kinderen leren omgaan met een beperkt budget.
Ze moeten hen ook wijzen op de gevaren en valkuilen van onze huidige consumptiemaatschappij. Bovendien leven we almaar meer in een wegwerpmaatschappij waarin
defecte toestellen (gsm’s, pc’s, muziekinstallaties) en meubilair niet meer hersteld worden
én oude toestellen te snel vervangen worden nog voor ze versleten zijn. Zakgeld is een
onmisbaar instrument om kinderen en jongeren kennis te laten maken met aspecten van
het goed beheer van een gezinsbudget. Ouders moeten met hun kinderen duidelijke en
goede afspraken maken over de hoogte van het zakgeld en waaraan ze dat bedrag moeten
of mogen besteden. Zij moeten hun kinderen ook aanmoedigen om te sparen voor grotere
aankopen, die ze niet kunnen doen met hun zakgeld. Wie op jonge leeftijd leert sparen, zal
later minder geneigd zijn om onnuttige kredieten aan te gaan. Als jongeren als jobstudent
gaan werken, moeten ouders op voorhand met hun kinderen overleggen over de
besteding van het inkomen uit studentenarbeid: bv. zelf consumeren, een deel sparen of
bijdragen in de studiekost of een bijdrage leveren aan het gezinsbudget.
Wat stelt de Gezinsbond voor?
Naar ouders:
geldzaken (meer) bespreekbaar binnen het gezin.
hun kinderen wijzen op de valkuilen van onze consumptiemaatschappij.
7
hun kinderen weerbaarder tegen de huidige wegwerpmaatschappij door hen te leren
dat defecte toestellen ook kunnen hersteld worden en dat ze niet onmiddellijk een
nieuw toestel moeten kopen.
hun kinderen weerbaarder tegen de huidige wegwerpmaatschappij door hen te leren
dat defecte toestellen en meubilair ook kunnen hersteld worden en dat ze niet
onmiddellijk een nieuw toestel moeten kopen en dat oude toestellen niet onmiddellijk
moeten vervangen worden door de allernieuwste versie.
duidelijke afspraken over de besteding van hun zakgeld om hen zo te leren omgaan
met een beperkt (zakgeld)budget.
hun kinderen aanmoedigen om te leren sparen voor grotere aankopen.
duidelijke afspraken over de bestemming van inkomen uit studentenarbeid.
Naar de overheid:
middelen vrijmaken voor sensibilisering en informatieverstrekking naar ouders over
hoe ze hun kinderen kunnen leren omgaan met centen en zakgeld laten beheren.
Kinderen en jongeren op school
Soms zijn ouders zelf niet voldoende financieel geschoold om hun kinderen financieel op
te voeden, zeker als ze zelf, eventueel door pech (ziekte, werkloosheid…) in financiële problemen zitten. Er zijn ook ouders die hun kinderen niet willen ‘lastigvallen’ met geldzaken
en ‘paperassen’. Daarom is er volgens de Gezinsbond ook een belangrijke taak weggelegd
voor het onderwijs om kinderen en jongeren financieel te scholen. Uit het onderzoek van
de Arteveldehogeschool van Gent blijkt echter dat de leerlingen van de derde graad ASO
onvoldoende financieel voorbereid zijn om op financieel vlak te kunnen participeren aan
de hedendaagse maatschappij. Hoewel er geen onderzoek naar gevoerd is, kunnen we de
vraag opwerpen naar de financiële kennis in Technisch Secundair Onderwijs en Beroeps
Secundair Onderwijs (BSO). Wij vragen ons af of onze kinderen in het onderwijs wel voldoende kennis en vaardigheden mee krijgen die ze in hun later leven op financieel vlak
nodig hebben.
Scholen bereiden kinderen en jongeren voor op hun volwassen leven. Maar doen ze dat
voldoende op financieel vlak? Het antwoord is duidelijk: financiële geletterdheid ontbreekt nagenoeg in de vakgebonden eindtermen en financiële vorming is onvoldoende
aanwezig in de nieuwe vak overstijgende eindtermen voor secundair onderwijs.
Scholen moeten jongeren beter voorbereiden op het dagelijkse leven. We stellen echter
vast dat financiële geletterdheid nagenoeg ontbreekt in de vakgebonden eindtermen. In
de eindtermen van het BSO vinden we onder “Project Algemene Vakken (PAV)“ dan wel
meer praktische financiële thema’s terug. De beschikbare PAV-pakketten bieden in de
derde graad van het BSO een goede oplossing, maar zijn bedoeld als service, m.a.w. ermee
werken, gebeurt op vrijwillige basis. Er is dus duidelijk nood aan een bijkomend vak om
leerlingen beter voor te bereiden op hun toekomstig financieel leven. Hoewel de huidige
lessenroosters al overvol zitten, moet het onderwijs toch de prioriteit van financiële opvoeding kiezen en ruimte maken voor een extra vak ‘Financiële vorming’. Dat vak mag zich
niet beperken tot zuiver financiële aspecten, maar moet ook focussen op de juridische ge8
volgen van bepaalde keuzes en ondertekende contracten. Het is belangrijk om de leerkrachten die dit nieuwe vak moeten geven bijkomend op te leiden om hen vertrouwd te
maken met de nieuwe leerstof. Het nieuwe vak moet uiteraard ook opgenomen worden in
de leerlingenopleiding.
Wat stelt de Gezinsbond voor?
Nieuw verplicht vak ‘Financiële vorming’ in de derde graad van alle richtingen van de
verschillende onderwijsvormen van het secundair onderwijs. In dat vak komen de
praktische basiselementen over financiële en juridische zaken aan bod, die leerlingen
in hun (latere) dagelijkse leven nodig hebben.
Het vak ‘Financiële vorming’ in het secundair onderwijs als volwaardig en apart vak
aanbieden. Dus niet integreren in de diverse bestaande vakken. De lessen geeft men
best in de derde graad omdat de laatstejaarsleerlingen aan de vooravond van hun
meerderjarigheid staan. In dit nieuwe vak moeten leerlingen verstandig leren omgaan
met een beperkt gezinsbudget, risico’s van diverse spaar- en beleggingsmogelijkheden
leren kennen en evalueren, valkuilen van overconsumptie detecteren, voor en nadelen
van nuttige en onnuttige kredieten en de gevolgen van overmatige schuldenlast leren,
juridische gevolgen van het ondertekenen van contracten en het afsluiten van overeenkomsten kennen. Wij willen meedenken over en meewerken aan de inhoud van het
nieuwe vak “financiële vorming’.
Nieuw verplicht vak voor alle toekomstige leerkrachten in de lerarenopleiding zodat ze
beter opgeleid zijn om leerlingen financieel te vormen.
Beroepsverenigingen en overheidsinstanties inschakelen om de huidige en toekomstige leerkrachten financieel te vormen. Bv. Febelfin, Assuralia, Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, Orde van Vlaamse Balies, FOD Financiën en FOD
Sociale Zekerheid.
Scholen wijzen hun leerlingen op de valkuilen van onze consumptiemaatschappij.
Meerderjarige jongeren
Vanaf 18 jaar mogen jongeren hun tegoeden volledig zelf beheren én rechtsgeldig contracten en overeenkomsten afsluiten. Ouders, die met hun eigen vermogen belangrijke
spaartegoeden opbouwen voor hun kinderen, vinden hen vaak op die leeftijd nog te jong
en te onervaren om verstandig om te springen met grote bedragen. Daarom sparen ouders
vaak niet op naam van hun kinderen, maar op hun eigen naam. Op die manier zijn de
kinderen zelfs niet zeker dat ze de gespaarde tegoeden ooit zullen krijgen. De jongeren zelf
voelen zich vaak nog te onzeker en onvoorbereid om belangrijke spaartegoeden zelfstandig te beheren. Dialoog en samenwerking tussen ouders en kinderen biedt in die gevallen een oplossing. Daarvoor is er nood aan een nieuw juridisch statuut voor spaar- en
effectenrekeningen dat rekening houdt met de wensen van de ouders en de belangen van
hun kinderen.
9
Wat stelt de Gezinsbond voor?
Nieuw juridisch statuut voor spaartegoeden, die ouders met hun eigen vermogen opzij
hebben gezet voor hun kinderen. Dat statuut bepaalt dat ouders en kinderen vanaf de
meerderjarigheid tot zolang de kinderen kinderbijslaggerechtigd zijn (maximaal 25
jaar) deze spaargelden gezamenlijk moeten beheren. Deze maatregel verplicht ouders
om met hun kinderen te spreken over de opgebouwde spaartegoeden en laat jongeren
toe om effectief onder begeleiding van hun ouders te leren omgaan met het spaargeld
en de beleggingen,
(Groot)ouders die problemen hebben met de bestaande wettelijke beperkingen
(beperkte keuze in spaar- en beleggingsproducten door het lage risicoprofiel van
minderjarigen en automatisch beheer door jongere vanaf de meerderjarigheid) voor de
spaartegoeden, die ze met hun eigen vermogen opbouwen voor hun (klein)kinderen,
kunnen beroep doen op de bestaande spaarformule met derdenbeding. Via deze
formule worden de spaartegoeden pas op een door de (groot)ouder zelf bepaalde
vervaldatum overgedragen op naam van het (klein)kind. Ouders en grootouders
kennen echter de spaarformule met derdenbeding niet of onvoldoende. Bovendien
bieden niet alle banken deze spaarformule aan hun klanten aan, ofwel omdat ze die
niet commercialiseren ofwel omdat er te veel administratie mee gepaard gaat.
Wat stelt de Gezinsbond voor?
Alle banken moeten spaarformules met derdenbeding aanbieden.
Spaarformules met derdenbeding beter bekendmaken bij ouders en grootouders.
Uiteraard is daar ook een taak weggelegd voor de Gezinsbond zelf via zijn eigen
publicaties.
Jongvolwassenen
Zodra jongeren afstuderen, zoeken ze meestal een job en bouwen een eigen financieel
leven uit. Wanneer ze het ouderlijk dak verlaten, staan ze volledig zelf in voor het beheer
van hun gezinsbudget. Op dat ogenblik hebben jongvolwassenen (18-27 jaar) zeker nood
aan een opfrissing van de financiële vorming die ze eventueel in het secundair onderwijs
kregen.
Wat stelt de Gezinsbond voor?
De Gezinsbond neemt zelf een rol op als informatieverstrekker door om de 2 jaar toegankelijke thema-avonden te organiseren rond geldzaken. Die infoavonden zijn
bestemd voor ouders én hun kinderen, die binnen afzienbare tijd op eigen benen
willen staan. Op deze avonden moeten de noodzakelijke elementen besproken worden
om de jongvolwassenen degelijk voor te bereiden op een zelfstandig financieel en
administratief leven.
10
Volwassenen
Financiële vorming mag zich niet beperken tot kinderen en jongeren, maar moet uitgebreid worden naar de hele bevolking en dat in alle leeftijdsklassen. Daarvoor ziet de
Gezinsbond een belangrijke rol weggelegd voor de overheid. Die kan zich laten inspireren
door het project Mediawijs.be, het Kenniscentrum Mediawijsheid van iMinds vzw, dat
momenteel loopt op initiatief van de Vlaamse minister van Media. Dergelijk breed vormingsinitiatief moet de financiële kennis in alle lagen van de bevolking bevorderen, zodat
jong en oud kritisch en bewuster leren omgaan met financiële zaken.
Onderzoek wijst uit dat er al voldoende informatie over financiële kennis beschikbaar is op
internet, maar dat veel gezinnen niet zelf en spontaan op zoek gaan naar de nodige info.
Sommigen klagen zelfs de overvloed aan informatie op het web aan en wijzen op de nood
aan instanties die de nodige en nuttige informatie voor gezinnen kanaliseren en kunnen
aangeven wat voor hen op bepaalde keuzemomenten belangrijk is. Gezinnen hebben
bepaalde financiële kennis immers pas nodig als ze bepaalde keuzes moeten maken.
Gezinnen die thuis of op school nooit geleerd hebben om hun gezinsbudget op een
verstandige manier te beheren, moeten ook preventief nog vóór ze echt in financiële
problemen verzeild geraken ergens terecht kunnen voor advies en eventuele begeleiding.
Vandaag is preventieve budgetbegeleiding bij het OCMW alleen mogelijk voor mensen die
niet werken of al daadwerkelijk in de financiële problemen zitten. Preventieve hulp moet
mogelijk zijn voor iedereen, ongeacht of ze werken of niet, ook als het gezin nog niet in
financiële problemen zit.
Begin 2013 lanceerde de FSMA5 de portaalsite www.wikifin.be om consumenten te helpen
bij hun financiële beslissingen. Deze website stelt gratis objectieve, betrouwbare en
handige informatie ter beschikking. Wikifin is een fantastisch initiatief, maar nog altijd te
weinig bekend, vooral bij de minder financieel opgeleide consument.
Ook voor de media is er een belangrijke rol weggelegd om de financiële kennis van gezinnen op te krikken.
Wat stelt de Gezinsbond voor?
Meer toegankelijke consumentenprogramma’s op televisie of op de radio die op
regelmatige basis veel voorkomende en herkenbare financiële zaken behandelen en
de risico’s in de kijker plaatsen. Bv. Voor het zelfde geld op Eén en Inspecteur De
Caluwé op Radio2. Deze programma’s moeten uitgezonden of herhaald worden op
uren die toegankelijk zijn voor werkende mensen.
Courante financiële kwesties aan bod laten komen in populaire televisiesoaps. Bv.
Thuis en Familie. Zo zullen kijkers die niet actief op zoek gaan naar financiële
5
Sinds 1 april 2011 maakt financiële vorming van het publiek wettelijk deel uit van het bevoegdheidspakket
van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA). Daarnaast is de FSMA al langer bevoegd voor
de bescherming van beleggers en consumenten van financiële producten.
11
informatie en niet uit zichzelf naar gespecialiseerde consumentenprogramma’s over
financiële thema’s kijken, bewust worden van de gevaren van bepaalde financiële
beslissingen. Het zal vele kijkers beter en langer bijblijven dat Frank Bomans uit Thuis
een belangrijk verlies lijdt op zijn beleggingen dan een uitgebreide reportage in
Koppen over de gevaren van te veel risico in de beleggingsportefeuille.
Basiseducatie “Noodzakelijke financiële vorming” aanbieden aan gezinnen om hen te
leren hoe ze hun huishoudbudget (beter) kunnen beheren. Binnen deze basiseducatie
moeten ouders ook leren hoe ze ‘neen’ kunnen zeggen tegen hun kinderen.
Preventieve budgetbegeleiding via OCMW/Sociaal Huis of toegankelijke lokale
infopunten mogelijk maken voor mensen die wel een behoorlijk inkomen hebben, ook
voor ze in financiële problemen zitten.
De overheid moet een aangepaste en toegankelijke opleiding inrichten voor gezinnen
en bestaande initiatieven (Centra voor Basiseducatie, Centra voor Volwassenenonderwijs, steden en gemeenten) meer bekend maken waarin ze de basisprincipes aanleren
van onze fiscale en sociale wetgeving (naar analogie van het luik ‘maatschappelijke
oriëntatie’ binnen de verplichte inburgeringscursussen voor nieuwkomers) én
budgetbeheer.
Herhaaldelijke grootschalige sensibiliseringscampagnes lanceren in de media en op
school om Wikifin bekendmaken bij het grote publiek.
Werkgevers verplichten om hun werknemers beter te begeleiden bij de noodzakelijke
administratie bij ziekte of ontslag en hun personeel te adviseren bij de keuzes rond
hun groepsverzekering bij vertrek.
Ouderen
Ouderen hebben uiteraard dezelfde noden als volwassenen, maar worden extra geconfronteerd met de overdracht van hun vermogen naar de volgende generatie(s). Wie voldoende geld heeft, kan zich laten adviseren door de beste fiscale experten om een zorgvuldige successieplanning op te stellen. Wie dat niet kan, blijft in de kou staan. Ouderen
moeten een gulden middenweg zoeken tussen het principe van ‘beter geven met een
warme hand’ om hun kinderen en kleinkinderen financieel te helpen en zelf nog een
reserve overhouden voor de echte oude dag. Vaak denken ouderen dat ze voldoende
financieel zijn voorbereid voor een rusthuisverblijf, maar beseffen ze niet hoe hoog de
kosten kunnen oplopen. Ook een begrafenisverzekering kan een vals veiligheidsgevoel
bieden als het verzekerde kapitaal nooit werd verhoogd of geïndexeerd.
Wat stelt de Gezinsbond voor?
De overheid moet middelen blijven vrijmaken voor sensibilisering en informatieverstrekking naar ouderen over nalatenschappen en successieplanning. Bv. de
infoavonden “Erven en schenken” van de Gezinsbond.
12
Consumenten
De huidige samenleving is geëvolueerd naar een consumptiemaatschappij, waarin vele
goederen geen basisbehoeftes bevredigen, maar eerder prestige verschaffen. In de eerste
plaats heeft de consument zelf een eigen verantwoordelijkheid om zijn consumptie te
beheersen en zijn financiële kennis op te krikken. Dat vergt een actieve houding ten
aanzien van de beschikbare informatie. Maar de consument wordt voortdurend beïnvloed
door externe factoren zoals reclame, media, vertrouwenspersonen in de financiële sector.
En niet alle consumenten hebben een aangeboren weerbaarheid t.a.v. het overaanbod
van reclame dat ons allen aanzet tot (over)consumeren. Bovendien vindt de consument
niet altijd de juiste, objectieve informatie op het moment dat hij deze info nodig heeft.
Als consumenten slachtoffer worden van misleidende praktijken, hebben ze het moeilijk
om een instantie te vinden met een luisterend oor waar ze met hun klacht terechtkunnen.
Ook consumentenorganisaties moeten gedupeerde consumenten kunnen bijstaan als ze
schade hebben geleden of een klacht hebben. De collectieve klachtenregeling, de
groepsvordering die binnenkort in België mogelijk is, moet laagdrempelig zijn. Maar ook
de individuele consument verdient een duidelijk en laagdrempelig en transparanter klachtenkanaal. Ook t.a.v. financiële diensten en producten.
Elke consument moet goed beschermd worden tegen overmatige en onnuttige consumptie. Gezinnen moeten opnieuw verstandig leren omgaan met een beperkt gezinsbudget. Op dat vlak is er een belangrijke rol weggelegd voor gezins- en consumentenorganisaties, dus ook voor de Gezinsbond, om hun leden te informeren via publicaties,
lezingen en voor de overheid om consumenten (nog) beter te beschermen.
Bovendien worden financiële producten en diensten, en hun bijbehorende infofiches almaar complexer en onverstaanbaar voor veel doorsnee gezinnen. Om een verstandige
keuze te maken, hebben gezinnen daarom nood aan objectief advies op maat.
Wat stelt de Gezinsbond voor?
De Gezinsbond informeert zijn leden-gezinnen nog beter over de valkuilen van onze
consumptiemaatschappij via zijn publicaties, lezingen en infoavonden.
De Gezinsbond moderniseert zijn gezinskasboek (ook online versie), ontwikkelt een
jongerenversie, en voert een grotere en betere promotie van beide producten.
De minister van Consumentenzaken maakt middelen vrij om objectieve en onafhankelijke financiële consulenten te financieren om gezinnen te begeleiden met hun
keuzes in financiële zaken (zowel sparen en beleggen als kredieten) en verzekeringen,
zonder echter te assisteren bij de administratieve afhandeling van de overeenkomst.
De overheid (op alle beleidsniveaus van lokaal tot federaal) vervult een belangrijke rol
in de financiële opvoeding van gezinnen en voert een algemeen beleid met focus op
het bevorderen van de financiële kennis van de burger.
13
De overheid moet consumenten (nog) beter beschermen en moet daartoe beter
toezien op eerlijke praktijken.
De collectieve klachtenregeling (groepsvordering) moet laagdrempelig zijn.
Duidelijk, laagdrempelig en transparant klachtenkanaal voor gedupeerde consumenten ook t.a.v. financiële diensten en producten. Zoals het Belgische Europees
Centrum voor de Consument dit vandaag al doet voor grensoverschrijdende
consumentenkwesties.
Spaarders
Te veel en onverantwoord risico in de spaarpot van gezinnen is nefast. Verkeerde keuzes
van spaar- of beleggingsproducten en –formules kunnen het spaarvermogen van gezinnen
doen slinken in plaats van te laten groeien. Spaarders moeten beter de risico’s van
bepaalde producten detecteren en evalueren, zodat ze een aangepaste en objectievere
keuze kunnen maken of ze er in investeren en hoeveel. Schrijnende verhalen van gezinnen
die hun volledige vermogen (erfenis of opbrengst van de verkoop van de gezinswoning)
belegden in dubieuze aandelen (bv. Lernout & Hauspie) moeten voorkomen worden.
Spaar- en beleggingsproducten worden almaar ingewikkelder, zodat soms het bankpersoneel ze zelfs niet meer begrijpt, laat staan ze kan uitleggen aan hun klanten. Zelfs
eenvoudige financiële producten en diensten kunnen ingewikkeld zijn voor weinig geïnformeerde klanten. Spaarders en beleggers hebben recht op toegankelijk, transparant,
degelijk, objectief en onafhankelijk advies dat aangepast is aan hun specifieke gezinssituatie en gezinsbudget en -vermogen. Bovendien moeten zij meer en beter geïnformeerd
worden over de basisbegrippen en –principes van veilig sparen en beleggen. Spaar- en
beleggingsadviseurs stellen zich echter al te vaak op als (agressieve) verkopers, die
onvoldoende rekening houden met de noden en behoeften van hun klanten, maar eerder
gedreven worden door eigen belang om hun verkoopcijfers te behalen.
Gezinnen die geen ervaring hebben met beleggen hebben recht op professionele en onafhankelijke begeleiding op momenten in hun leven als ze plots toch beschikken over een
belangrijk kapitaal (erfenis, uitbetaling groeps- of levensverzekering, lottowinst).
Wat stelt de Gezinsbond voor?
De overheid moet toegankelijke vormingen organiseren rond financiële basiskennis
over sparen en beleggen i.s.m. de FSMA (bankentoezichthouder) en Febelfin (beroepsfederatie van Banken).
De overheid moet regelmatig sensibiliseringscampagnes organiseren om te wijzen op
de gevaren van te veel risico in spaar- en beleggingsportefeuilles.
De Gezinsbond informeert zijn leden-gezinnen meer en beter over de voor- en nadelen
van bepaalde populaire spaar- en beleggingsproducten en –formules via zijn publicaties, lezingen en infoavonden.
14
De financiële sector is verplicht zijn financiële producten en diensten – zelfs de
eenvoudige - verstaanbaar te maken, ook voor mensen die weinig financiële kennis
hebben.
Banken en kredietinstellingen zijn verplicht eerlijker en transparanter te communiceren over de voor- en nadelen van de aangeboden financiële producten en diensten,
alsook over de daaraan gekoppelde risico’s.
Banken en verzekeringsmaatschappijen zijn verplicht infofiches op te maken voor elk
spaar- en beleggingsproduct en voor alle kredietformules infofiches, met daarin het
rendement of verlies van een belegging. Deze fiches bevatten ook het slechtste
scenario.
Financiële tussenpersonen en bankpersoneel in direct contact met klanten zijn
verplicht zich permanent te laten vormen en bijscholen. Daarin is voldoende aandacht
voor risico-evaluatie van de verschillende producten en diensten. Zo hebben zij een
passende beroepskennis van de voor- en nadelen van de financiële producten en
diensten die zij hun cliënteel aanbieden. Bovendien moeten zij kunnen inschatten of
deze beantwoorden aan de behoeften van hun klanten én moeten zij alle risico’s ervan
correct kunnen inschatten,
Formeel verbod op de koppeling van commissie- en beloningssystemen van financiële
tussenpersonen en commerciële bankmedewerkers aan het risicogehalte van hun
producten en diensten. Zo worden zij in hun aanbevelingen niet langer gestuurd door
eigen belang en duwen zij gezinnen niet nodeloos en onverantwoord in meer risico.
MIFID-regelgeving6 meer uniformiseren zodat banken en verzekeraars de diverse
risicoprofielen op dezelfde manier benoemen (zowel inhoud als benaming) en werken
met een uniforme vragenlijst om risicoprofielen te bepalen.
De overheid (o.a. FSMA, Nationale Bank, Algemene Directie Controle en Bemiddeling
van de FOD Economie) ziet beter toe op bankenethiek.
De overheid organiseert toegankelijke en betaalbare begeleidingstrajecten om
gezinnen te informeren en te begeleiden op momenten in hun leven dat ze plots een
belangrijk bedrag ontvangen dat ze mogelijk willen beleggen.
Standaardlabel om het risicogehalte aan te geven van spaar- en beleggingsproducten,
met vermelding van het percentage van kapitaalgarantie en de rating van de debiteur.
Verplicht waarschuwingsteken ‘dit spaarproduct kan de gezondheid van uw portefeuille schaden” voor elk spaar- en beleggingsproduct. Naar analogie van de gezondheidswaarschuwingen op sigarettenpakjes.
6
MiFID (Markets in Financial Instruments Directive) is een Europese richtlijn om spaarders beter te
beschermen tegen risico’s door een risicoprofiel op te maken a.h.v. een vragenlijst waarin gepeild wordt
naar hun kennis en doelstellingen.
15
Kredietnemers
Om te vermijden dat gezinnen terechtkomen in overmatige schuldsituaties is er nood aan
meer en betere informatie over de valkuilen van de verschillende kredietvormen. Er
bestaan bijvoorbeeld voor woonkredieten verschillende formules qua looptijd, aanpasbaarheid van de rente (vast of variabel) en modaliteiten (waarborg, wederopname, accordeonsysteem). Aangezien de aankoop van de gezinswoning voor de meeste gezinnen de
belangrijkste aankoop in hun leven is, moeten gezinnen voldoende en objectieve krijgen
over de gevolgen van de keuze van een aangepast en haalbaar woonkrediet.
Ook moet men consumenten beter beschermen tegen te gemakkelijke kredietvormen. Ze
moeten het onderscheid leren maken tussen nuttige kredieten (woonkrediet en autolening) en onnuttige kredieten (permanente kredietopeningen zonder vaste afbetaling,
consumptiekredieten en persoonlijke leningen) voor dagelijkse consumptie of jaarlijks
terugkerende uitgaven zoals vakantiereizen.
Wat stelt de Gezinsbond voor?
De overheid richt toegankelijke en objectieve lokale infopunten op waar gezinnen
kredietvoorstellen van banken en kredietinstellingen kunnen laten evalueren en
toetsen op betaalbaarheid, rekeninghoudend met hun huidig beschikbare gezinsinkomen. Bovendien moeten deze infopunten gezinnen waarschuwen voor de
gevolgen van onvoorziene omstandigheden (verlies van werk door ontslag of ziekte)
op hun terugbetalingscapaciteit. Bv. infopunt in elke gemeente.
Banken en verzekeringsmaatschappijen zijn verplicht om voor elke kredietformule
infofiches op te maken die altijd het minst gunstige scenario bevatten, met daarin de
totale rentelast.
De overheid moet consumenten nog beter beschermen tegen de praktijken van
kredietinstellingen en grootwarenhuizen, die te gemakkelijk en te snel onnuttige
kredieten aanbieden zoals permanent opneembare kredietlijnen, al dan niet
gekoppeld aan een kredietkaart.
Samenvatting
Gezinnen hebben vandaag heel wat financiële vaardigheden nodig: om bank- en
verzekeringsproducten te begrijpen, maar ook om het gezinsbudget op een gezonde en
verstandige manier te beheren. Het is echter slecht gesteld met de financiële geletterdheid
van de gemiddelde Belg. De verantwoordelijkheid van financiële geletterdheid ligt niet
alleen bij de gezinnen. De Gezinsbond wil vooral zoeken naar de randvoorwaarden die het
noodzakelijke financieel inzicht mogelijk maken. Vroeg of laat schiet de financiële kennis
van elk gezin wel eens te kort, al was het maar op bepaalde sleutelmomenten waarop ze
een belangrijke financiële beslissing moeten nemen. Er zijn echter ook heel wat gezinnen
die permanent de gevolgen dragen van hun beperkte kennis over financiële zaken. In
extreme vorm kan financiële ongeletterdheid zelfs regelrecht leiden tot armoede.
16
De Gezinsbond wil gezinnen beter beschermen tegen verkeerde financiële beslissingen.
Door hun financiële en digitale geletterdheid te verbeteren, zullen gezinnen ook op dat
vlak ‘gezINbegrepen’ worden.
Inzake financiële geletterdheid wil de Gezinsbond een meersporenbeleid volgen. In eerste
instantie moeten gezinnen op een verstandige wijze kunnen omgaan met hun beperkt
gezinsbudget. Gezinnen in een precaire situatie hebben vooral hulp nodig in budgetbeheer om hun gezinsbudget beter en doeltreffender te leren beheren. Zij hebben tevens
nood aan elementaire financiële kennis om niet in de valkuilen van al te gemakkelijke
kredietverstrekking te trappen. Een gericht preventiebeleid moet gezinnen behoeden voor
een overmatige schuldensituatie. Zo vragen we aan de overheid om een betere bescherming uit te werken tegen de praktijken van kredietinstellingen en grootwarenhuizen die te
gemakkelijk en te snel onnuttige kredieten aanbieden. Er is een laagdrempelig
klachtenkanaal nodig voor consumenten die het slachtoffer worden van dubieuze
financiële producten en diensten.
Daarnaast hebben gezinnen in al hun levensfasen recht op de nodige financiële vorming
om de noodzakelijke keuzes te maken die het best passen in hun situatie en budget. Ook
gezinnen die geconfronteerd worden met tegenslagen moeten ergens terechtkunnen om
de nodige financiële kennis te verzamelen om in hun specifieke situatie de beste keuzes te
kunnen maken.
In het onderwijs moet meer aandacht besteed worden aan financiële vorming via een
verplicht vak “financiële vorming”. Ouders moeten geldzaken meer bespreekbaar maken
binnen het gezin en hun kinderen weerbaarder maken tegen de huidige consumptiemaatschappij. Via zakgeld en inkomsten uit studentenjobs kunnen kinderen en jongeren
stilaan financiële vaardigheden opdoen.
Tot slot hebben gezinnen, die voldoende inkomen hebben om een deel van hun gezinsbudget te sparen recht op specifieke financiële kennis en hulp om de risico’s van spaarvormen en beleggingen te detecteren, evalueren en er mee kunnen omgaan zodat ze geen
onverantwoorde risico’s nemen met hun spaargeld. Toegankelijke vormingen over sparen
en beleggen, eerlijke en eenvoudige communicatie door banken en kredietinstellingen en
een betere bankenethiek zijn daarbij cruciaal. Het belang van de klant moet centraal staan
in de adviesverlening van banken, kredietinstellingen en verzekeraars. Gezinnen moeten
ook toegang krijgen tot objectief advies om na te gaan of de aangeboden beleggings- en
kredietvoorstellen haalbaar zijn rekeninghoudend met hun risicoprofiel en terugbetalingscapaciteit.
17
Bijlage 1
ACHTERGRONDINFORMATIE
Financiële geletterdheid op de Europese agenda
Het probleem van onvoldoende financiële geletterdheid wordt op steeds bredere schaal erkend,
zowel op Europees als op wereldvlak. Enquêtes van de OESO toonden al in juli 2005 aan dat de
financiële kennis van de Europeanen vrij laag is. De Europese Commissie publiceerde in december
2007 een mededeling om de economische en sociale voordelen van financiële vorming te
benadrukken en om basisbeginselen voor kwaliteitsvolle programma’s ter zake uit te werken.
De Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA), de vroegere Commissie voor het Bank-,
Financie- en Assurantiewezen (CBFA) organiseerde verschillende enquêtes en gespreksrondes met
organisaties - waaronder ook de Gezinsbond - die in contact staan met consumenten van
financiële producten en diensten. Daaruit concludeerde de FSMA dat er talrijke informatiebronnen
over financiële vorming bestaan, maar dat de informatie de gezinnen onvoldoende bereikt en vaak
onbegrepen blijft. Als belangrijke oorzaken werden in het eindverslag7 aangegeven: de gebrekkige
zichtbaarheid van de informatie én het feit dat de aangeboden financiële info moeilijk te begrijpen
lijkt voor mensen met onvoldoende financiële bagage.
Een betere financiële kennis heeft volgens de FSMA voordelen voor:
het individu omdat mensen meer doordachte keuzes kunnen maken die hun vermogen
optimaliseren ongeacht hun leeftijd,
de maatschappij omdat mensen hun budget beter beheren,
de economie omdat doordachtere keuzes van de consument de concurrentie kunnen
aanscherpen, vernieuwing stimuleren en de financiële sector aanzetten producten en
diensten aan te bieden die aansluiten bij hun behoeften,
de financiële sector zelf via een grotere tevredenheid van de klanten en een daling van het
aantal klachten, omdat vele klachten voortvloeien uit de gebrekkige kennis van de consument
over producten en diensten.
Het is voor de FSMA belangrijk dat financiële vorming inspeelt op diverse betrokken doelgroepen
én op cruciale momenten in het leven waarop gezinnen belangrijke financiële beslissingen moeten
nemen. Daarom moet financiële info en financiële vorming beter bekend en vooral toegankelijker
worden voor de gezinnen die er nood aan hebben.
Voor de FSMA moet een betere financiële kennis kaderen binnen een betere bescherming van de
consument van financiële producten en diensten.
Volgens de Europese Commissie8 hebben consumenten te weinig verstand van financiële zaken en
beschikken ze over te weinig basiskennis. Naarmate de financiële producten en diensten
complexer worden, neemt de nood aan financiële kennis toe. Consumenten staan volgens de
Europese Commissie niet altijd open voor financiële opvoeding tenzij ze beseffen dat dit voor hen
belangrijk is. De Europese Commissie ziet financiële educatie als de primaire verantwoordelijkheid
van de lidstaten, non-profitorganisaties en consumentenorganisaties én van de aanbieders van
financiële producten en diensten.
7
“Verslag over het bevorderen van de financiële kennis in België”, Commissie voor het Bank-, Financie- en
Assurantiewezen, oktober 2008, Brussel.
8
Op 18 december 2007 goedgekeurde mededeling van de Europese Commissie over “Financiële educatie”.
18
Ecofin9 (Raad Economische en Financiële Zaken) erkent het belang van financiële educatie van
consumenten omwille van de complexiteit van de financiële producten en diensten, het belang
van financiële beslissingen van gezinnen en de snelheid waartegen de financiële sector evolueert.
Ecofin nodigt de lidstaten uit om meer inspanning te leveren om:
financiële educatie te geven aan burgers,
burgers meer bewust te maken van het belang van financiële educatie in het kader van
toekomstige uitdagingen inzake financiën zoals pensioenen, financiering van gezondheidszorg en huisvesting,
het nut in overweging nemen om financiële geletterdheid op te nemen in onderwijscurricula.
de principes van de Mededeling van de Europese Commissie in gedachten houden, met name
financiële vorming invoeren in alle levensfasen en programma’s opstellen op maat van de
specifieke noden van alle doelgroepen zodat financiële educatie consequent de criteria van
transparantie en objectiviteit vervult.
Financiële geletterdheid in België
Belg grandioos gebuisd op financiële kennis
In september 2012 deed de financiële krant De Tijd via het onderzoeksbureau InSites Consulting
een onderzoek naar de financiële geletterdheid van de gemiddelde Belg. Een representatief10 panel
van 1.003 Belgen tussen 18 en 65 jaar nam deel aan deze geldtest11 die bestond uit 10
meerkeuzevragen (zie bijlage 1) over eenvoudige basisitems waar elke Belg vroeg of laat tijdens
zijn leven mee te maken krijgt: van beleggen tot vastgoed en van erfenissen tot verzekeringen. De
Belg scoorde ondermaats op deze geldtest. Zijn gemiddelde score was 4,6 op 10. In 2008, net voor
de financiële en economische crisis, deed De Tijd een gelijkaardig onderzoek. Ook toen was de
gemiddelde Belg gezakt. Onze financiële kennis is er dus niet op vooruit gegaan ondanks de
tsunami die de financiële wereld grondig door elkaar schudde. De actualiteit werd de afgelopen 4
jaar nooit zoveel gedomineerd door financieel-economisch nieuws. En toch heeft die overvloed
aan financieel-economisch nieuws de gemiddelde Belg niet “geldwijzer” gemaakt.
Leerlingen derde graad ASO onvoldoende financieel voorbereid
Een onderzoek in het kader van een Bachelorproef van 4 studenten aan de lerarenopleiding
Economie tijdens het academiejaar 2011-2012 aan de Arteveldehogeschool van Gent12 toont aan
dat leerlingen van het Algemeen Secundair Onderwijs als zij afstuderen over onvoldoende
financiële, maatschappelijke en economische basiskennis beschikken om te kunnen participeren
aan de hedendaagse maatschappij. De onderzoekers bevroegen 1.193 leerlingen van de derde
graad ASO van 19 scholen in de provincies Vlaams Brabant, Oost- en West-Vlaanderen. Het is
verontrustend dat de ondervraagde leerlingen nauwelijks weten wat een doorlopende opdracht is
en wanneer een spaarder recht heeft op een getrouwheidspremie. De vragenlijst (zie bijlage 2)
bestond uit 3 luiken en telde 20 vragen: 6 financiële vragen, 9 maatschappelijke vragen en 5
economische vragen. Zowel leerlingen uit de richting Economie als uit andere richtingen vulden de
vragenlijsten in.
9
“Council conclusions on Financial education”, Council of the European Union, 2866th Economic and Financial
affairs Council meeting, Brussels, 14 may 2008.
10
Het onderzoek is representatief voor de Belgische bevolking op het vlak van taal, leeftijd, geslacht, beroep,
gezinssituatie, opleidingsniveau en inkomen.
11
Geïnteresseerden kunnen deze test nog altijd online invullen:
http://www.tijd.be/dossier/wvhg_geldtest/Hoe_geldwijs_bent_u_Doe_de_test.9256134-7087.art
12
Wetenschappelijk onderzoek naar de praktische financiële, maatschappelijke en economische basiskennis
van leerlingen uit de derde graad ASO ter promotie voor de Bachelorproef van Yannick De Blander, Stijn De
Schepper, Siglin Reychler en Fiona Uyttersprot aan de Arteveldehogeschool van Gent (academiejaat 20112012).
19
Op het financieel luik antwoorden 38 % 'juist', minder dan 4 op 10; 37 % fout en 25 % twijfelde of
wist het niet. De leerlingen uit de economische richting gaven meer juiste antwoorden (45 %) dan
die uit de niet-economische richtingen (32 %). De leerlingen uit de niet-economische richtingen
gaven iets meer juiste antwoorden (37 %) als ze in hun voortraject Economie of Socioeconomische Initiatie (SEI) gekregen hadden, dan zij die deze vakken niet kregen (35 %).
Op het maatschappelijk luik antwoorden 40 % van de respondenten – net 4 op 10 - juist, 36 % fout
en 24 % twijfelde of wist het niet. De leerlingen uit de economische richting gaven meer juiste
antwoorden (40 % in 5de jaar en 43 % in 6de jaar) dan die uit de niet-economische richtingen (39 %
in 5de jaar en 42 % in 6de jaar). De leerlingen uit de niet-economische richtingen gaven iets meer
juiste antwoorden (42 %) als ze in hun voortraject Economie of Socio-economische Initiatie (SEI)
gekregen hadden, dan zij die deze vakken niet kregen (39 %).
Op het economische luik antwoorden 53 % van de respondenten, iets meer dan de helft, juist, 31 %
fout en 16% twijfelde of wist het niet. De leerlingen uit de economische richting gaven meer juiste
antwoorden (63 %) dan die uit de niet-economische richtingen (49 %). De leerlingen uit de nieteconomische richtingen gaven iets meer juiste antwoorden (51 %) als ze in hun voortraject
Economie of Socio-economische Initiatie (SEI) gekregen hadden, dan zij die deze vakken niet
kregen (47 %).
Niettegenstaande er een toch merkelijk verschil is in de resultaten van beide groepen, hebben ook
de economische richtingen nood aan bepaalde kennis. Omdat de onderzoekers er van uit gaan dat
het onderwijs een belangrijke rol kan spelen in de aanpak van de hedendaagse noden en
behoeften, stellen zij voor om een vak algemene vorming op te nemen in alle (economische en
niet-economische) richtingen van de derde graad ASO waarin financiële, maatschappelijke en
economische thema’s aan bod komen.
Actuele en sociaaleconomische kennis toekomstige leerkrachten ondermaats
Een onderzoek van de Katholieke Hogeschool Limburg peilde naar de politieke, sociaaleconomische, geografische en historische kennis van studenten in de lerarenopleiding. Onderzoekers
Jan Swerts en Kurt Monten lieten 991 studenten uit acht lerarenopleidingen secundair onderwijs,
voornamelijk het eerste en derde jaar een vragenlijst13 met 92 vragen invullen om te peilen naar
hun algemene kennis over de vier thema’s. Bijna de helft van de respondenten kwam uit het ASO
en ruim 40 % had Technisch Secundair Onderwijs (TSO) gevolgd. De rest (10 %) kwam uit een
beroeps- of kunstrichting.
De bevraging bevatte zes vragen over economie (zie bijlage 3). Amper de helft (55,3 %) van de
leerkrachten in spe wist wat inflatie is. Bijna 7 op 10 (69,3 %) wisten wat een aandeel is. Iets meer
dan 6 op 10 (65,2 %) wisten wat een staatslening is. Bijna driekwart wist wat het Bruto Binnenlands
Product (BBP) is. Net niet de helft (49,6 %) wist wat een index is. Bijna 7 op 10 wisten wat de BEL-20
is.
De verontrustende resultaten bevestigen de eerdere ervaring van de onderzoekers, die zelf docent
zijn. Beiden merkten in de voorbije jaren dat studenten almaar minder in staat zijn om zelfstandig
het nieuws in de media te lezen en te begrijpen. De talige achteruitgang speelt daarin
onmiskenbaar een rol, maar ook het ontbreken van politieke, historische, geografische en
internationale basiskennis. Uit het onderzoek blijkt tevens dat minder dan een kwart (22,5 %) van
13
Geïnteresseerden kunnen de vragenlijst nog online invullen op http://www.knack.be/bent-u-slimmer-daneen-leerkracht-doe-de-test/article-4000236590952.htm
20
de leraren in opleiding dagelijks de krant leest. Ruim 4 op 10 (41,4 %) leest nooit of maximum één
keer per week de krant. Amper 1 op 5 (20,1 %) leest de economische pagina’s. Minder dan 1 op 6
kijkt dagelijks naar het televisienieuws. Bijna 4 op 10 (37,7 %) kijken nooit of maximum één keer
per week naar het televisienieuws.
Het verschil in de resultaten tussen de eerste- en laatstejaarsstudenten is gering. Die laatsten
scoren wel beter maar het verschil bedraagt minder dan 5 %. Het onderzoek toont wel grote
verschillen aan naargelang de vooropleiding. Terwijl de gemiddelde score 59 % bedraagt, scoren
studenten met een ASO-achtergrond met 65 % beduidend beter. De score van de andere studenten
ligt een stuk lager: 53 % (TSO), 52 % (KSO) en 46 % (BSO).
De wortel van het probleem van onvoldoende algemene en financiële kennis leggen de
onderzoekers in het secundair onderwijs. Een grootschalig internationaal onderzoek14 van de
toonaangevende International Association for the Evaluation of Educational Achievement toont
aan dat leerlingen slecht scoren wat betreft democratische en maatschappelijke attitudes. Volgens
datzelfde onderzoek draagt de school daar een deel van de verantwoordelijkheid: vergeleken met
hun Europese collega’s bekommeren Vlaamse leerkrachten zich maar weinig om het bevorderen
van kennis over sociale, politieke en burgerlijke instituties of het bevorderen van de kennis over
rechten en plichten als burger.
Een onderzoek15 van socioloog Mark Elchardus over de vakoverschrijdende eindtermen (VOETEN)
toont aan dat er op dat vlak nog veel werk aan de winkel is. Volgens dat onderzoek moet de
lerarenopleiding meer aandacht besteden aan het concreter uitwerken van de VOET en moet er
didactisch materiaal beschikbaar worden gesteld.
In het secundair onderwijs zijn volgens de onderzoekers van KHLim de ondernomen acties
eveneens versnipperd en vrijblijvend. Zo is er aan de VOET “Opvoeden tot burgerzin” enkel een
inspanningsverplichting verbonden, maar geen resultaatsverbinding. Er zijn ook projecten zoals
“Kranten in de klas” en “De kracht van je stem”, maar die zijn slechts tijdelijk en missen een
langetermijnvisie. Door deze oppervlakkigheid wordt het thema burgerzin volgens de
onderzoekers vaak “als een hete aardappel” gretig doorgeschoven van de ene naar de andere
leerkracht. Om aan het probleem te verhelpen, vinden de onderzoekers dat de lerarenopleiding
moet aangepast worden omdat daar de leerkrachten gevormd worden die aan de burgers van
morgen zullen lesgeven.
Financiële geletterdheid ontbreekt nagenoeg in vakgebonden eindtermen
Als we de vakgebonden eindtermen16 van het secundair onderwijs onder de loep nemen, moeten
we vaststellen dat financiële geletterdheid nagenoeg ontbreekt. In het ASO vinden we uiteraard
economische thema’s terug in de vakgebonden eindtermen voor het vak Economie. Deze
eindtermen hebben echter vooral betrekking op algemene economische begrippen zoals
marktenwerking, ondernemingen, economische ontwikkeling en onderzoekscompetentie. Meer
praktische financiële thema’s, waarmee leerlingen in hun latere dagelijkse leven worden
geconfronteerd, komen onvoldoende aan bod in deze eindtermen. Bovendien krijgen alleen
14
“Civic knowledge, attitudes, and engagement among lower-secondary students in 24 European countries”,
Kerr, D., Sturman, L., Schulz, W. & Burge, B., 2010, ICCS 2009 European Report, Amsterdam, International
Association for the Evaluation of Educational Achievement.
15
“Vakoverschrijdende eindtermen in het onderwijs: een onderzoek naar de relevantie en de haalbaarheid van
de vakoverschrijdende eindtermen in het onderwijs”, Elchardus, M., Op de Beeck, S. Duquet, F. & Roggemans,
L., 2008, Brussel, Vrije Universiteit Brussel (VUB).
16
Stapsgewijs ingevoerd vanaf schooljaar 2001-2002 door het Besluit van de Vlaamse regering van 23 juni
2000 tot vaststelling van de eindtermen van de tweede en de derde graad van het gewoon secundair onderwijs.
21
leerlingen in de economische richting van het ASO het vak Economie. In de eindtermen van het
BSO vinden we onder “Project Algemene Vakken (PAV)“ dan wel weer meer praktische financiële
thema’s terug. Zo moeten de leerlingen volgens de eindtermen van de tweede graad BSO “kunnen
rekenen met geld in functionele situaties” (onder het punt “Functionele rekenvaardigheid”) en
“hun zakgeld beheren” (onder het punt “Organisatiebekwaamheid”). In eindtermen van de derde
graad van het BSO vinden we onder “Project Algemene Vakken” de rubriek “Maatschappelijk en
ethisch bewustzijn, weerbaarheid en verantwoordelijkheid” met duidelijk nog meer praktische
financiële thema’s. Zo moeten de leerlingen kunnen geld beheren en bankieren. Er zijn 2
pakketten. Pakket 1 leert de leerlingen gebruik maken van de belangrijkste bankdiensten en
documenten. Maar ook kunnen bankverrichtingen uitvoeren, de meest courante bankdiensten
vergelijken en omgaan met vreemde valuta. Pakket 2 leert hen Pc-banking gebruiken. Met pakket 2
moeten leerlingen zich ook informeren over de courante vormen van sparen en beleggen en
voordelen, nadelen en gevaren van bepaalde vormen van sparen en beleggen kunnen illustreren.
Volgens de eindtermen van het BSO moeten leerlingen kunnen een gezinsbudget opmaken er
reflecteren over het beheer ervan. Ook voor deze eindterm bestaan 2 pakketten. Pakket 1 houdt in
dat de leerlingen een analyse van een gezinsbudget moeten kunnen maken en een overzicht
bijhouden van inkomsten en uitgaven. Voorts moeten zij kunnen prioriteiten vastleggen, een
bestedingsplan opstellen en keuzes maken en die keuzes bijsturen. De leerlingen moeten op de
hoogte zijn van de risico’s en kosten van verschillende kredietvormen. Met pakket 2 moeten de
leerlingen zich informeren over de kosten, de voor- en nadelen van verschillende kredietvormen:
bankkaart, betaalkaart, kaarten van warenhuizen en leningen. Zij moeten zich ook informeren
over de risico’s en kosten van krediet: te veel lenen, borg staan en gratis lenen. Ook moeten zij
weten waar hulp en begeleiding te vinden bij geldproblemen. Tot slot moeten zij met pakket 2 het
belang en de relativiteit van het afsluiten van verzekeringen illustreren.
De PAV-pakketten bieden een mogelijke organisatievorm voor Project Algemene Vakken in de
derde graad van het Beroeps Secundair Onderwijs. Ze zijn bedoeld als service. Dat wil zeggen dat
ermee werken, gebeurt op vrijwillige basis.
Nieuwe vakoverschrijdende eindtermen voor SO sinds 2010
In 1997 werden in het Vlaamse secundair onderwijs voor het eerst vakoverschrijdende eindtermen
(VOET) ingevoerd. Eindtermen beschrijven wat leerlingen moeten kennen en kunnen en welke
houdingen van hen worden verwacht. Daarmee wilde het Vlaams Parlement een soort vangnet
creëren voor waardevolle en maatschappelijk relevante inhouden die onvoldoende terug te vinden
zijn in de vakken. Van scholen wordt verwacht dat ze inspanningen leveren om de
vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen na te streven (inspanningsverplichting).
De eindtermen voor de vakken moeten daarentegen door scholen bereikt worden
(resultaatsverbintenis). Het Masterplan, dat de Vlaamse regering recent goedkeurde voor de
hervorming van het Secundair Onderwijs voorziet dat de eindtermen en vakoverschrijdende
eindtermen worden ondergebracht in competenties. Per graad zal op basis van de Europese
sleutelcompetenties een set sleutelcompetenties vastgelegd worden die door iedereen te behalen
zijn. Economische en financiële kennis is één van die sleutelcompetenties. De leerplanmakers
zullen beslissen welke competenties in welke vakken of vakkenclusters moeten behaald worden.
Vanaf 1 september 2010 gelden al nieuwe geactualiseerde vakoverschrijdende eindtermen. Die
werden gelanceerd onder de naam VOET@201017. Context 6 – 1 van de 7 contexten van de nieuwe
VOETEN – “Socio-economische samenleving bevat één vakoverschrijdende eindterm die kadert in
de financiële opvoeding van leerlingen in het secundair onderwijs: “De leerlingen kunnen het eigen
17
“VOET@2010. Nieuwe vakoverschrijdende eindtermen voor het secundair onderwijs”, 2009, Brussel, Vlaamse
overheid, Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en
Vorming (AKOV).
22
budget en de persoonlijke administratie beheren”. De eindtermen in context 6 zijn niet bedoeld
om de economie als wetenschap te bestuderen. Ze zijn wel bedoeld om jongeren vertrouwd te
maken met essentiële socio-economische verschijnselen en mechanismen die een rol spelen bij
hun maatschappelijke participatie en zelfontplooiing. Het gaat hierbij om thema’s als:
de rol van de overheid, ondernemingen, werkgevers- en werknemersorganisaties;
arbeid, economische activiteiten, goederen en diensten;
kennis van armoede: kenmerken, oorzaken en gevolgen;
aspecten van consumenteneducatie en aandacht voor de rechten en plichten van de
consument;
budgetbeheer in het kader van consumentengedrag, zelfredzaamheid en weerbaarheid.
Deze eindtermen handelen over de dynamiek in een socio-economische samenleving die
veroorzaakt wordt door een permanente wisselwerking tussen economische en sociale
mechanismen, zowel lokaal als internationaal. Opinievorming en persoonlijk engagement zijn
hierbij belangrijke leerdoelen voor jongeren.
In de gemeenschappelijke stammen van de nieuwe VOETEN vinden we onder de stam “Kritisch
denken” “de leerlingen zijn bekwaam om alternatieven af te wegen en een bewuste keuze te
maken”. Dit kritische denken in de vorm van onderscheidingsvermogen is noodzakelijk om in het
latere dagelijkse leven ook financiële keuzes te maken. Onder de stam “Zelfredzaamheid” vinden
we “de leerlingen maken gebruik van de gepaste kanalen om hun vragen, problemen, ideeën of
meningen kenbaar te maken”. Die vaardigheid kan de leerlingen in hun latere dagelijkse leven
helpen om hun weg te vinden als zij vragen hebben over financiële kwesties. In de praktijk wordt
de link met financiële vaardigheden echter te weinig gelegd.
Torenhoge achterstallige schuldenberg
Sommige gezinnen kunnen hun gezinsbudget slecht of niet in evenwicht houden. Dat is niet altijd,
maar toch vaak het gevolg van het gebrek aan financiële kennis. Nooit zaten er méér gezinnen in
financiële problemen en was de achterstallige schuldenberg zo hoog.
Nooit was het aantal wanbetalers in ons land zo groot. Nooit was de achterstallige schuldenberg
van de Belgische wanbetalers zo hoog. Almaar meer Belgen geraken in financiële problemen zodat
ze hun kredieten niet meer tijdig kunnen afbetalen.
Vanaf half 2003 kent ons land een positieve risicocentrale waarin alle lopende contracten zijn
opgenomen van consumentenkredieten en hypothecaire kredieten afgesloten door natuurlijke
personen, ongeacht of het krediet correct wordt afbetaald of niet. Vroeger bestond een negatieve
risicocentrale waarin alleen achterstallige kredieten waren opgenomen. De registratie van al deze
kredietgegevens heeft tot doel de preventiemiddelen in de strijd tegen de overmatige schuldenlast
van particulieren te versterken. Naast alle gegevens over de leningen op afbetaling18, de verkopen
op afbetaling19 en de hypothecaire kredieten worden ook de kredietopeningen in de centrale
opgenomen, aanvankelijk uitsluitend die waarvan de kredietlijn hoger was dan 1.250 euro en met
18
Een lening op afbetaling (vroegere persoonlijke lening) is volgens de Wet op het Consumentenkrediet een
kredietovereenkomst die betrekking heeft op een som geld of een ander betaalmiddel (en niet op een goed of
dienst) waarvan het kredietbedrag wordt terugbetaald door middel van periodieke stortingen die meestal
vastliggen. De kredietnemer moet bij een lening op afbetaling in principe geen verantwoording afleggen van de
manier waarop hij of zij het kredietbedrag besteedt.
19
Een verkoop op afbetaling (vroegere financiering) is volgens de Wet op het Consumentenkrediet een
kredietovereenkomst waarbij, ongeacht de hoedanigheid of vorm, de aankoop van roerende lichamelijke
goederen (bijvoorbeeld een auto) of een dienstverlening wordt beoogd, verkocht door de kredietgever of
kredietbemiddelaar, en waarvan het bedrag door periodieke stortingen wordt afbetaald. De kredietnemer moet
het kredietbedrag verantwoorden aan de hand van een aankoopfactuur.
23
terugbetalingstermijn van méér dan 3 maanden, maar sinds 2011 ook die met een kredietlijn lager
dan 1.250 euro en met een terugbetalingstermijn van drie maanden. Uitgavenlijnen van
kredietkaarten (bv. Visa) zijn niet opgenomen in deze statistieken omdat dit volgens de wet geen
kredietopeningen zijn.
Wanbetalingen worden opgenomen in de Centrale voor kredieten aan particulieren als voldaan is
aan onderstaande criteria die gelden voor de verschillende kredietvormen:
Leningen en verkopen op afbetaling
o 3 termijnbedragen zijn op hun vervaldag niet of onvolledig betaald,
o een vervallen termijnbedrag is gedurende drie maanden niet of onvolledig betaald,
o de nog te vervallen termijnbedragen zijn onmiddellijk opeisbaar geworden.
Kredietopeningen
o een vervallen bedrag aan kapitaal en/of kosten is niet of onvolledig terugbetaald
binnen een termijn van 3 maanden,
o het kapitaal is volledig opeisbaar geworden en het verschuldigde bedrag werd niet
of onvolledig terugbetaald,
o het totaal terug te betalen bedrag wordt niet terugbetaald binnen de maand na
het verstrijken van de nulstellingstermijn.
Hypothecaire kredieten
o een verschuldigd bedrag is niet of onvolledig betaald binnen drie maanden na de
vervaldag,
o een verschuldigd bedrag is niet of onvolledig betaald binnen één maand na de
ingebrekestelling via een aangetekend schrijven.
De gegevens van de kredieten zonder wanbetaling worden bijgehouden tot 3 maanden en 8
werkdagen na de einddatum van de kredietovereenkomst. Niet-geregulariseerde achterstallige
kredieten worden 10 jaar bijgehouden vanaf de datum van de eerste registratie van wanbetaling.
Achterstallige kredieten worden geschrapt in principe 1 jaar na de datum van regularisatie. Deze
termijn mag in geen enkel geval leiden tot een overschrijding van de bewaartermijn van 10 jaar die
berekend wordt vanaf de datum van de eerste registratie van de wanbetaling. Vanaf 2 maanden
achterstand wordt het volledige kredietbedrag opeisbaar en verhoogt het achterstallige bedrag
met het resterende kredietsaldo.
De Gezinsbond onderzocht de cijfers20 van wanbetalers en achterstallige kredieten en stelde vast
dat de situatie sterk verslechtert door de financieel-economische crisis die ontstond in de nasleep
van het faillissement van het Amerikaanse Lehman Brothers op 15 september 2008. Tabel 1 t.e.m.
5 geven een duidelijk overzicht van de evolutie van de cijfers van de Centrale voor kredieten aan
particulieren voor België tussen augustus 2008 en augustus 2013.
Tabel 1: aantal kredietnemers met minstens 1 niet geregulariseerd achterstallig krediet
AUG/2008
AUG/2013
Evolutie
Leningen op afbetaling
152.632
177.011
+ 15,97%
Verkoop op afbetaling
40.775
39.689
- 2,66%
Kredietopening
140.380
191.532
+ 36,44%
Hypothecair krediet
35.671
41.982
+ 17,69%
TOTAAL
369.458
450.214
+ 21,86%
20
Cijfers van de Centrale voor kredieten aan particulieren op de website van de Nationale Bank van België:
http://www.nbb.be/pub/04_00_00_00_00/04_02_00_00_00/04_02_06_00_00.htm?l=nl
24
Tabel 1 leert ons dat het aantal kredietnemers met minstens één niet-geregulariseerde
achterstallig krediet sinds het ontstaan van de crisis met bijna een kwart (+ 21,86 %) steeg tot
450.214. Bijna een half miljoen Belgen heeft momenteel minstens één achterstallig krediet. We
merken dat vooral kredietnemers met kredietopeningen meer in de problemen geraken. Hun
aantal nam toe met meer dan een derde (+ 36,44 %).
Verontrustend is ook dat kredietnemers almaar meer in de problemen geraken met hun
woonkredieten. Zij vertegenwoordigen minder dan 10 % van alle wanbetalers, maar hun aantal
neemt wel toe met bijna een vijfde (+ 17,69 %). Het aantal wanbetalers dat in de problemen
geraakt met leningen op afbetaling neemt toe met 15,97 %. Het aantal kredietnemers dat een
verkoop op afbetaling niet meer kan afbetalen neemt lichtjes af met 2,66 %. De cijfers van het
aantal kredietnemers met minstens één niet-geregulariseerd achterstallig krediet bevatten
uiteraard kredietnemers die achterstallen hebben in meerdere kredietvormen. Het aantal unieke
kredietnemers met niet-geregulariseerde achterstallige kredieten steeg sinds de start van de crisis
met bijna een vijfde (+ 19,19 %) van 281.070 in 2008 tot 335.015 in 2013.
We merken tevens op dat het aandeel van de kredietnemers met achterstallige kredietopeningen
de afgelopen vijf jaar spectaculair is toegenomen van 38,00 % tot 42,54 %. Dat verontrust ons
omdat deze kredieten duur zijn en permanent opneembaar blijven, zodat de schuld nooit echt
wordt afgelost.
Tabel 2: aantal niet geregulariseerde achterstallige kredieten
AUG/2008
Leningen op afbetaling
Verkoop op afbetaling
Kredietopening
Hypothecair krediet
TOTAAL
151.983
44.414
188.310
24.321
409.028
AUG/2013
161.205
45.937
255.572
31.145
493.859
Evolutie
(in %)
+ 6,07
+ 3,43
+ 35,72
+ 28,06
+ 20,74
Tabel 2l leert ons dat het aantal achterstallige kredieten die nog niet werden geregulariseerd
tussen 2008 en 2013 met een vijfde (20,74 %) steeg tot 493.859. We stellen vooral een belangrijke
stijging vast van achterstallige kredietopeningen, die met meer dan een derde (+ 35,72 %)
toenemen en van achterstallige woonkredieten, die met meer dan een kwart (+ 28,06 %)
toenemen. Het aantal achterstallige leningen en verkopen op afbetaling neemt aanzienlijk minder
toe (+ 6,07 % en + 3,43 %).
We merken tevens op dat het aandeel van de achterstallige kredietopeningen in het totaal de
afgelopen 5 jaar is toegenomen van 46,04 % tot 51,75 %.
Tabel 3: totaal bedrag aan niet geregulariseerde achterstallige kredieten (in 1.000 euro)
AUG/2008
AUG/2013
Evolutie
Leningen op afbetaling
896.115
1.237.432
+ 38,09%
Verkoop op afbetaling
57.976
57.874
- 0,18%
Kredietopening
303.579
466.096
+53,53%
Hypothecair krediet
519.059
1.126.705
+ 117,07%
TOTAAL
1.776.729
2.888.107
+ 62,55%
Tabel 3 leert ons dat het totaal uitstaande bedrag van de achterstallige kredieten, dat nog niet
geregulariseerd is sinds de start van de crisis fors toenam met 62,55 % tot 2,89 miljard euro.
Verontrustend is dat het bedrag aan achterstallige woonkredieten spectaculair toenam en meer
25
dan verdubbelde (+ 117,07 %) tijdens de afgelopen 5 jaar. Deze forse stijging is deels te verklaren
door de toename van het aantal woonkredieten met bijna 22 % (zie hieronder) en door het almaar
hogere gemiddelde kredietbedrag waardoor ook het uitstaande bedrag aan hypothecaire
kredieten toeneemt. Een andere veronderstelling is dat wanbetalers van woonkredieten steeds
vroeger in de problemen geraken, m.a.w. tijdens de beginjaren van het woonkrediet wanneer het
openstaande saldo nog vrij hoog ligt. In de periode 2000 en 2010 steeg het bedrag van de
uitstaande hypothecaire kredieten maar liefst met 130,6 %21 tot 161,7 miljard euro. Het is vooral
vanaf 2005 dat de uitstaande bedragen aan woonkredieten aanzienlijk toenemen. In dezelfde
tienjarige periode steeg het uitstaande bedrag aan consumentenkredieten ‘slechts’ met 59,0 % tot
20,3 miljard euro. Ondanks de spectaculaire stijging van het bedrag aan achterstallige
woonkredieten, vertegenwoordigen deze achterstallen toch maar slechts 0,67 % van het totaal
uitstaande bedrag aan woonkredieten. Bij de consumentenkredieten vertegenwoordigde het
achterstallige bedrag in 2010 echter al 6,42 % van het totaal uitstaande bedrag aan
consumptiekredieten. Het bedrag van de achterstallige kredietopeningen nam de afgelopen vijf
jaar eveneens fors toe met meer dan de helft (+ 53,53 %). Het bedrag van de achterstallige leningen
op afbetaling steeg ook met meer dan een derde (+ 38,09 %). We merken tevens op dat het aandeel
van het achterstallige bedrag van woonkredieten in het totaal de afgelopen 5 jaar is toegenomen
van 29,21 % tot 39,01 %. Het aandeel van het achterstallige bedrag van kredietopeningen stabiliseerde in dezelfde periode rond de 16 à 17 %.
Het toenemende aantal wanbetalers en achterstallige kredieten is deels te verklaren door een
belangrijke toename van het aantal kredietnemers en door de stijging van het aantal kredieten,
zoals blijkt uit onderstaande tabellen.
Tabel 4: aantal kredietnemers
Leningen op afbetaling
Verkoop op afbetaling
Kredietopening
Hypothecair krediet
TOTAAL
AUG/2008
1.815.347
515.353
2.684.638
2.674.361
7.689.699
AUG/2013
2.038.241
307.146
5.056.827
2.860.831
10.263.045
Evolutie (in %)
+ 12,28
- 40,40
+ 88,36
+ 6,97
+ 33,46
Tabel 4 leert ons dat het aantal kredietnemers sinds de start van de crisis steeg met een derde (+
33,46%) tot 10.263.04522. Het aantal kredietnemers met een kredietopening steeg spectaculair met
88,36%. Deze toename is uiteraard grotendeels het gevolg van de bijkomende opname vanaf 2011
in de Centrale voor kredieten aan particulieren van alle kredietopeningen van minder dan 1.250
euro en die terugbetaalbaar zijn binnen een termijn van 3 maanden. Het valt op dat het aantal
kredietnemers met een woonlening amper met 6,97 % is toegenomen.
Tabel 5: aantal kredieten
Leningen op afbetaling
Verkoop op afbetaling
Kredietopening
Hypothecair krediet
TOTAAL
AUG/2008
1.479.427
420.352
3.632.456
2.268.896
7.801.131
AUG/2013
1.692.253
268.159
6.700.641
2.787.688
11.448.741
Evolutie
+ 14,39%
- 36,21%
+ 84,47%
+ 22,87%
+ 46,76%
21
Bron: Powerpointpresentatie “Marktevolutie inzake hypothecair krediet en consumentenkrediet” van Frans
Meel van de Beroepsvereniging van het krediet (BVK) op 18 oktober 2011.
22
Dit cijfer telt uiteraard een belangrijk aantal dubbeltellingen omdat één kredietnemer meerdere kredieten kan
afsluiten.
26
Tabel 5 leert ons dat het aantal uitstaande kredieten de afgelopen 5 jaar met 46,76 % is
toegenomen tot 11.448.741. Vooral de spectaculaire toename van het aantal kredietopeningen
met 84,47 % valt op. Dat is zoals we al eerder toelichtten grotendeels het gevolg van de registratie
in de centrale voor kredieten aan particulieren vanaf 2011 van alle kredietopeningen van minder
dan 1.250 euro en die terugbetaalbaar zijn binnen een termijn van 3 maanden. Het aantal
woonkredieten is de afgelopen vijf jaar bijna met een kwart (+ 22,87 %) toegenomen.
Werknemers met loonbeslag met helft gestegen sinds 2008
Uit het antwoord van federaal minister van Financiën, Koen Geens op een schriftelijke
parlementaire vraag van kamerlid Luk Van Biesen blijkt dat in ons land in 2012 maar liefst 130.036
werknemers werden geconfronteerd met loonbeslag in één of andere vorm. Ruim 80 % van deze
beslagleggingen gaan uit van de fiscus. Andere oorzaken zijn achterstallige onderhoudsbijdragen
en kredietachterstallen. Uit cijfers van het HR-dienstenkantoor SD Worx, op basis van een
steekproef bij 8000.000 werknemers is het aantal loonbeslagen sinds het uitbreken van de crisis in
2008 met ruim de helft toegenomen. Loonbeslag treft vooral arbeiders en in mindere mate
bedienden. Ook mannen hebben meer loonbeslag dan vrouwen.
Record aantal Belgen in collectieve schuldbemiddeling
Uit cijfers van de Centrale voor kredieten aan particulieren blijkt dat het aantal kredietnemers in
collectieve schuldregeling sinds de start van de crisis half 2008 met méér dan 40 % (+ 40,31 %)
gestegen is van 74.985 tot 105.214, een nooit eerder gezien hoogtepunt. In 2008 kwamen er
maandelijks gemiddeld 1.075 dossiers per maand bij. Vandaag komen er al maandelijks gemiddeld
1.477 dossier bij, een nieuw record. Het aantal nieuwe dossiers schuldbemiddeling piekte met
1.926 in de maart 2011.
Record aantal Vlaamse gezinnen in overmatige schuldenlast
Eind 2012 boden de erkende instellingen voor schuldbemiddeling in Vlaanderen aan ongeveer
66.00023 gezinnen budget- en schuldhulpverlening. Dat betekent dat minstens 2 % van de Vlaamse
gezinnen zich in een uitzichtloze schuldpositie bevindt. De schulden van deze gezinnen beperken
zich al lang niet meer uitsluitend tot kredietschulden bij banken en kredietmaatschappijen. De
schuldenberg breidt zich almaar meer uit naar schulden voor noodzakelijke basisbehoeften zoals:
energie en andere nutsvoorzieningen (+/- 50 %)
gezondheid (36 %)
telecom (29 %)
huur (ruim 25 %)
Daarnaast hebben vele gezinnen in schuldbemiddeling bovendien nog achterstallige kredietschulden bij banken en kredietmaatschappijen.
De meest kwetsbare gezinnen zijn:
huurders
werklozen
mensen in de leeftijdscategorieën: 30-39 jaar en 40-49 jaar
alleenwonenden
eenoudergezinnen
Er zijn tal van oorzaken om in overmatige schuldenlast te geraken. Het getuigt van bijzondere
kortzichtigheid om mensen met zware schuldproblemen met de vinger te wijzen onder de slogan
23
Bron: Vlaams Centrum Schuldenlast
27
“eigen schuld, dikke bult”. Volgens het Vlaams Centrum Schuldenlast24 zijn de voornaamste
oorzaken van schuldproblemen: gebrek aan administratieve vaardigheden, en dus ook gebrek aan
financiële kennis, een onregelmatig of té laag inkomen én ziekte. Overmatige schuldenlast kan dus
werkelijk iedereen overkomen. De schuldenproblematiek in onze complexe samenleving kan
verschillende oorzaken hebben: inkomen, bestedingspatroon en vaardigheden.
We kunnen de schulden in 5 categorieën25 indelen:
1. overlevingsschulden gemaakt om letterlijk te overleven en te voldoen aan hun
basisbehoeften, vooral bij mensen in situaties van bestaansonzekerheid en armoede,
2. overbestedingsschulden gemaakt door mensen met een behoorlijk leefbaar inkomen, maar
die méér consumeren dan hun inkomen,
3. aanpassingsschulden gemaakt n.a.v. een onverwachte situatie (o.a. ziekte, werkloosheid en
scheiding) waardoor mensen zich moeten aanpassen met financiële problemen als gevolg,
4. compensatieschulden gemaakt door mensen om zichzelf te troosten met aankopen op
momenten dat zij zich emotioneel niet goed voelen, wat soms kan leiden tot verslavingen aan
gokken, alcohol of drugs.
5. afgeleide schulden voortkomend uit borgstelling voor derden.
Het Vlaams Centrum Schuldenlast wijst er op dat de huidige consumptiemaatschappij uitdagingen
met zich meebrengt met neveneffecten waar bepaalde groepen mensen niet zijn tegen
opgewassen. Volgens het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de VerbruikersOrganisaties26
(OIVO) wordt het leven almaar duurder en daalt de koopkracht waardoor gezinnen met een
bescheiden inkomen enorm worden benadeeld. Enerzijds door een gebrek aan middelen,
anderzijds door een gebrek aan informatie en vorming om het (commercieel) aanbod te begrijpen
en te ontcijferen. Een ruime groep gezinnen kent onvoldoende de rechten van een consument, de
regels waar verkopers zich aan moeten houden en de verplichtingen die voortvloeien uit een
overeenkomst of abonnement. OIVO klaagt al lang aan dat de leesbaarheid van tal van (financiële)
documenten vaak te wensen over laat. Ook bepleit dit onderzoeks- en informatiecentrum dat
bepaalde misleidende en/of agressieve verkooptechnieken en –reclames aan banden moeten
gelegd worden.
Almaar meer jongeren met schuldproblemen
De laatste jaren groeit ook de groep jongeren in schulden. Recente cijfers tonen aan dat minstens
100.000 Belgische jongeren tussen 20 en 35 jaar problemen hebben om hun schulden die vaak
oplopen tot 25.000 euro terug te betalen. Een onderzoek bij Nederlandse incassobureaus toont
aan dat ruim 80.000 jongeren tussen 18 en 25 jaar hun schulden niet kunnen terugbetalen. Vaak
het gevolg van te gemakkelijke en vlotte kredieten voor een laptop, een dure smartphone of een
citytrip. Jongeren leven dikwijls in ‘het hier en nu’ en nemen financiële beslissingen op korte
termijn.
Nog méér gezinnen in financiële moeilijkheden
Bovenstaande cijfers over de schuldenproblematiek tonen slechts het topje van de ijsberg. Niet
alle schuldproblemen zijn geregistreerd. Er zijn nog talloze gezinnen met torenhoge schulden, die
zich noodzakelijke uitgaven ontzeggen om hun schulden af te betalen. Een betere financiële
geletterdheid moet voorkomen dat nog meer gezinnen in financiële nood geraken.
24
Bron: “Basisnota schuldpreventie” van het Vlaams Centrum Schuldenlast, 2011, Brussel.
De Greef, M.H.G., “Het oplossen van problematische schulden. Een analyse van de invloed van hulpverlening,
interorganisationele samenwerking en huishoudkenmerken op de effectiviteit van de schuldenregeling”, 1992,
Groningen.
26
“De consumptie van gezinnen met een bescheiden inkomen”, OIVO, 2008, Brussel.
25
28
Gezinnen nemen te veel onverantwoorde risico’s met hun spaargeld
Door de historisch lage rente is de verleiding voor spaarders groot om een deel van hun spaargeld
te beleggen in risicovolle(re) producten zoals aandelen en fondsen. Spaarders worden gedreven
door een zekere vorm van hebzucht. Ze zijn niet meer tevreden met de uiterst lage rente op veilige
vastrentende producten. Maar ook banken en verzekeringsmaatschappijen moedigen dat risico
extra aan via een verloningssysteem - variabel (commissie)loon, bonussen of incentives zoals
exotische reizen. Het probleem is dat de te realiseren objectieven worden opgesteld per product,
ook voor die met hogere risico’s. Om hun objectieven te realiseren en de daaraan gekoppelde
voordelen binnen te rijven, worden bank- en verzekeringsmedewerkers bijna verplicht om ook
risicovolle producten te slijten bij hun klanten. Dit verloningssysteem op basis van producten komt
minder voor bij verzekeraars dan bij banken. Wel kent de verzekeringssector hogere basiscommissies toe aan risicovollere producten, omdat die meer en langere uitleg vereisen. In ieder
geval leiden de bestaande verloningssystemen tot meer risico in de beleggingsportefeuille van de
klanten. Gezinnen zijn zich vaak onvoldoende bewust van de extra risico’s van die producten en
nemen te vaak door hun eigen hebzucht én op aandringen van bankiers en verzekeraars
onverantwoorde risico’s met hun spaargeld. Verloningssystemen mogen gezinnen nooit
aanmoedigen om te veel risico te nemen met hun spaargeld. In ieder geval mogen de eigen
belangen van de banken en verzekeraars niet primeren op die van de klanten. Het risicoprofiel en
de reële behoeften van de klant moeten op de eerste plaats staan.
Bescherming tegoeden van minderjarigen
Zolang kinderen minderjarig en niet ontvoogd zijn, vallen ze onder het ouderlijk gezag van hun
ouders. Tot de leeftijd van 18 jaar moeten de ouders de goederen van hun kind(eren) beheren. Op
de 18de verjaardag moeten de ouders zich echter volgens artikel 379 BW verantwoorden voor de
wijze waarop ze de goederen van hun kind hebben beheerd. Ouders hebben een vergaand
beschikkingsrecht over de goederen van hun kind(eren). Sinds 1 augustus 2001 heeft de wetgever
met de nieuwe wet op de Voogdij toch een aantal beschermingsmechanismes ingebouwd. Artikel
378 BW breidt de situaties uit waarin de ouders zich moeten laten machtigen door een
vrederechter om bepaalde handelingen te verrichten, o.a. de goederen van de minderjarige, met
uitzondering van de vruchten en de onbruikbare voorwerpen, te vervreemden.
Meerderjarigheid op 18 jaar
Jongeren worden meerderjarig op hun 18de verjaardag en kunnen vanaf die dag rechtsgeldig
contracten afsluiten én al hun tegoeden volledig autonoom beheren, ook de tegoeden die tijdens
hun minderjarigheid opgebouwd en beheerd werden door hun ouders. De wetgeving ter
bescherming van de tegoeden van minderjarigen is vooral geschreven met het oog op
conflictsituaties tussen ouders en kinderen. Hoewel de meeste van de in artikel 378 BW
opgesomde rechtshandelingen niet echt courant zijn, heeft deze goedbedoelde bescherming van
de tegoeden van de minderjarigen perverse gevolgen voor de ouders in het beheer van de
spaargelden die zij zelf opzij zetten voor hun kinderen. De wetgeving maakt immers geen
onderscheid tussen de persoonlijke tegoeden van de minderjarigen en de spaarcenten die de
ouders voor hun kinderen opzij zetten. Op het ogenblik dat ouders een bedrag overschrijven op
een spaarrekening op naam van een minderjarige heeft deze schenking onmiddellijk effect. Vanaf
die dag behoort het overgeschreven bedrag onherroepelijk tot het vermogen van de minderjarige.
Ouders beseffen dat te weinig en zijn vaak verrast als hun kind op zijn of haar 18de verjaardag het
volledig beheer en genot over deze spaartegoeden krijgt. Ouders die met hun eigen vermogen
belangrijke spaartegoeden opbouwen voor hun kinderen, vrezen dat hun kinderen op 18 jaar nog
te jong zijn en te onervaren om verstandig om te springen met belangrijke spaartegoeden. Vanaf
29
de meerderjarigheid moeten ouders zelfs een volmacht aan hun kind vragen om deze spaargelden
eventueel verder te kunnen beheren. In de perceptie van de ouders gebeurt de overdracht van de
spaarcenten die zij voor hun kinderen opzij zetten, slechts op het moment dat de gebeurtenis
waarvoor zij sparen zich voordoet: bijvoorbeeld het ogenblik waarop de jongere het ouderlijk dak
verlaat om zelfstandig te gaan wonen, huwelijk of samenwonen, de aankoop van een eigen woning
of een andere grote investering. Ook jongeren voelen zich vaak op 18-jarige leeftijd nog zelf te
onzeker en onvoldoende voorbereid om belangrijke spaartegoeden zelfstandig te beheren.
Beperkte keuze beleggingsproducten
Naast het moment van overdracht zijn er nog wettelijke bepalingen die de sparende ouders
beperken in het beheer van de spaartegoeden van hun kinderen. Ouders mogen immers de
spaartegoeden van hun kinderen niet risicovol beleggen in individuele aandelen of
aandelenfondsen. Het risicoprofiel volgens de MIFID regelgeving van minderjarigen is meestal laag
of defensief. Zo’n risicoprofiel laat geen risicovolle beleggingen toe, maar beperkt de
mogelijkheden tot cash en vastrentende producten. Deze beperking zet een domper op het
mogelijke rendement van het spaargeld dat ouders voor hun kinderen opzij zetten. Het is
begrijpelijk dat de wetgever de tegoeden van minderjarigen optimaal wil beschermen, maar
ouders zijn nu eenmaal niet verplicht om voor hun kinderen te sparen. Zij begrijpen dan ook niet
waarom de spaarcenten die zij zelf voor hun kinderen opzij zetten onderhevig zijn aan dergelijke
strenge wetgeving.
Noodoplossing
Om de strenge wetgeving voor de bescherming van de tegoeden van minderjarigen te omzeilen,
sparen ouders vaak niet op naam van hun kinderen, maar op eigen naam. Op die manier kunnen
ze zelf de overhandigingsdatum van de spaartegoeden uitstellen en kunnen zij het gespaarde geld
naar eigen goeddunken beleggen in die producten waarvan zij een hoog rendement verwachten.
Het nadeel van deze strategie is wel dat de kinderen niet zeker zijn dat ze de voor hen opzijgezette
spaarcenten ooit krijgen. Omdat de tegoeden op naam van de ouder(s) staan, kunnen deze op
ieder moment beslissen om het gespaarde geld niet aan hun kinderen te geven, maar zelf te
consumeren. Het is en blijft tenslotte hun eigen spaargeld. De intentie om de spaargelden ooit aan
de kinderen te overhandigen kan wettelijk niet afgedwongen worden. Bovendien vallen deze
spaartegoeden als één van de ouders overlijdt in de nalatenschap zodat de kinderen of hun overlevende ouder daarop successierechten moeten betalen. Er is dus duidelijk nood aan degelijke en
sluitende oplossingen.
30
Bijlage 2
Insites Consulting in opdracht van De Tijd
De gemiddelde Belg scoort maar 46 % op deze geldtest. Doet u beter?
Start de test
Vraag 1
De intresten die u ontvangt op een spaarrekening zijn...
... vrijgesteld van belasting (= roerende voorheffing).
... Vrijgesteld van roerende voorheffing voor zover de intresten een bepaald maximumbedrag
niet overschrijden.
... altijd onderworpen aan roerende voorheffing.
Vraag 2
Het geld dat u belegt in een gemeenschappelijk beleggingsfonds...
... geniet altijd van kapitaalbescherming; je krijgt altijd terug wat je erin stopt
... geniet nooit van kapitaalbescherming; je weet nooit hoeveel je terugkrijgt van wat je erin stopt
... geniet soms van een bepaalde vorm van kapitaalbescherming; dat is afhankelijk van het type fonds
Vraag 3
Als u geld leent om een bepaald product te kopen (bv. een wagen, een keuken...) dan wordt
bij de leningvoorwaarden altijd een ‘JKP’ vermeld. Die term geeft aan...
... welk bedrag je maandelijks moet terugbetalen
... hoeveel de intrestlasten voor de lening bedragen, uitgedrukt in procent op jaarbasis
... hoeveel je maximaal kan lenen over een bepaalde looptijd
Vraag 4
U kunt tijdens uw leven al effecten (kasbons, aandelen, obligaties...) schenken aan uw
toekomstige erfgenamen, maar toch de inkomsten blijven ontvangen zolang u nog leeft.
Waar
Niet waar
Vraag 5
Is het mogelijk om een (hypothecair) woonkrediet vervroegd terug te betalen (dus voor het
einde van de kredietperiode) indien u dat zou wensen?
Ja, dat kan te allen tijde gratis.
Ja, dat kan mits het betalen van een compensatievergoeding aan de financiële
instelling/kredietverstrekker.
Nee, dat kan niet.
31
Vraag 6
Veel werknemers krijgen, naast hun loon, maaltijdcheques via hun werkgever. Die cheques
zijn...
... altijd vrijgesteld van personenbelasting en sociale bijdragen.
... alleen vrijgesteld van personenbelasting en sociale bijdragen indien aan een aantal
specifieke voorwaarden is voldaan.
... altijd onderworpen aan personenbelasting en sociale bijdragen.
Vraag 7
Als u bijdragen stort die voldoen aan alle voorwaarden van het wettelijk geregelde
pensioensparen, dan levert u dat (zonder rekening te houden met gemeentebelasting)...
... een fiscaal voordeel van 910 euro op (inkomstenjaar 2012).
... een fiscaal voordeel van 40% van 2.200 euro op (inkomstenjaar 2012).
... een fiscaal voordeel van 30% van 910 euro op (inkomstenjaar 2012).
Vraag 8
Het rendement op een spaarrekening bestaat uit enkele onderdelen. Welke van de hieronder
vermelde elementen kan daar nooit deel van uitmaken?
Basisrente
Dividend
Getrouwheidspremie
Vraag 9
Bij de aankoop van een bestaande woning zijn registratierechten verschuldigd. Het tarief
(het percentage) is afhankelijk van...
... het aantal ruimtes in de woning.
... het inkomen van de koper van de woning.
... het kadastrale inkomen van de woning.
Vraag 10
Welke van de volgende verzekeringen is wettelijk verplicht?
Brandverzekering
Familiale verzekering
Levensverzekering
Verzekering burgerlijke aansprakelijkheid auto
32
Bijlage 3:
Vragenlijst Bachelorproef Arteveldehogeschool
1 Voor het betalen van de huur van mijn kot hebben mijn ouders met de bank geregeld dat de
huurprijs iedere maand automatisch betaald wordt via hun zichtrekening. Dit is…
a een doorlopende opdracht
b een overschrijving
c een domiciliëring
d ik twijfel
e ik weet het niet
2 Welk van onderstaande beleggingsvormen is het snelst omzetbaar in geld, rekening houdend
met het minst bijkomende kosten?
a termijnrekening
b spaarrekening
c belegging in kapitaalgoederen, bv. een huis
d ik twijfel
e ik weet het niet
3 Op 1 maart open ik een spaarboekje waarop ik 1000,00 euro stort. De getrouwheidspremie
bedraagt 1,50%. Na 5 maanden haal ik 250,00 euro van mijn spaarrekening. Op welk bedrag wordt
op 31 december 2011 de getrouwheidspremie berekend?
a 1000,00 euro
b 750,00 euro
c 250,00 euro
d ik heb geen recht op de getrouwheidspremie
e ik twijfel
f ik weet het niet
4 Een obligatie is…
a een effect dat een deel van het kapitaal van een onderneming vertegenwoordigt
b een effect, uitgegeven door een overheidsinstelling of een bedrijf dat een deel van een
lening op middellange of lange termijn vertegenwoordigt
c een effect dat altijd door een financiële instelling doorlopend wordt uitgegeven
d ik twijfel
e ik weet het niet
5 Toen ik 6 jaar was hebben mijn ouders op mijn naam een spaarrekening geopend waar zij
wettelijke vertegenwoordiger van zijn en maandelijks 25,00 euro op storten. Ik ben nu 17 jaar en
mijn ouders hebben financiële problemen. Zij kunnen het geld…
a van mijn spaarrekening halen zonder mijn toestemming
b van mijn spaarrekening halen maar hebben hiervoor mijn toestemming nodig
c helemaal niet van mijn spaarrekening halen
d ik twijfel
e ik weet het niet
33
6 Ik heb van mijn ouders voor mijn verjaardag 300,00 euro gekregen. Dit bedrag beleg ik voor exact
1 jaar. Ik kan dit geld op mijn gereglementeerde spaarrekening beleggen, waarop 2% intrest geldt
of via een kasbon waarop ik 2,10% intrest krijg. Ik wil het hoogste rendement, daarom beleg ik
mijn geld…
a op mijn spaarboekje
b in een kasbon
c ik twijfel
d ik weet het niet
7 Je krijgt hieronder enkele afbeeldingen van kaarten uit het dagelijkse leven. Hierop staan enkele
gegevens aangeduid met een letter.
Wat stellen deze letters voor?
a a is het rijksregisternummer, c is het zichtrekeningnummer, e is het nummer van de
identiteitskaart
b b is het nummer van de SIS-kaart, c is het zichtrekeningnummer, d is het nummer van de
bankkaart
c a is het rijksregisternummer, b is het nummer van de SIS-kaart, e is het nummer van de
identiteitskaart
d a is het nummer van de SIS-kaart, b is het rijksregisternummer, c is het
zichtrekeningnummer
e ik twijfel
f ik weet het niet
8 Hoeveel dagen mag ik als jobstudent van 17 jaar in 2012 werken opdat dit geen financieel
nadelige gevolgen zou hebben voor mijn ouders?
a ik mag 23 dagen werken tijdens juli, augustus en september en 23 dagen tijdens de
andere maanden van het jaar
b ik mag 23 dagen werken tijdens juli, augustus en 23 dagen tijdens de andere maanden
van het jaar
c ik mag verspreid over het volledige jaar 50 dagen werken
d ik twijfel
e ik weet het niet
34
9 Duid het juiste antwoord aan.
a VBO is een vertegenwoordiger van de werkgevers
b ACV is een vertegenwoordiger van de werkgevers
c UNIZO is een vertegenwoordiger van de werknemers
d ik twijfel
e ik weet het niet
10 Ik ben 19 jaar en moet in 2012 gaan stemmen voor de gemeenteraadsverkiezingen. In welk
geval stem ik geldig?
a ik weet niet voor welke partij de persoon waarop ik wil stemmen opkomt en schrijf
daarom zijn naam op het stembiljet
b ik kleur het bolletje van één kandidaat van een partij en doorstreep de andere leden van
de partij
c ik kleur twee bolletjes, één bij mijn nonkel en één bij mijn vader die beiden opkomen bij
de CD&V
d ik kleur een bolletje bij mijn tante, lid van de VLD en ook bij mijn buurvrouw, lid van
GROEN
e ik twijfel
f ik weet het niet
11 Ik word aangeworven als bediende. In de collectieve arbeidsovereenkomst van het bedrijf staat
dat ik per gewerkte dag recht heb op één maaltijdcheque op mijn naam, ter waarde van 5,50 euro.
Daarvan moet ik wel 1,09 euro zelf betalen, dat rechtstreeks van mijn nettoloon gehouden wordt.
Eigenlijk is dit…
a hetzelfde als een verhoging van mijn brutoloon met 4,41 euro per gewerkte dag
b voordelig omdat hiervan geen bedrijfsvoorheffing afgehouden wordt
c voordelig omdat hiervan geen RSZ en geen bedrijfsvoorheffing afgehouden wordt
d ik twijfel
e ik weet het niet
12 Ik loop in een winkel en zie in de etalage een gsm met prijsetiket van 10,00 euro. Ik aarzel niet en
koop de gsm. Eenmaal aan de kassa wijst de kassierster mij erop dat het om een drukfout gaat en
de gsm in werkelijkheid 100,00 euro kost. Welke prijs moet ik uiteindelijk betalen als ik de
wetgeving volg?
a ik moet de werkelijke prijs betalen die 100,00 EUR bedraagt
b het product mag niet verkocht worden
c ik heb het recht de gsm te kopen aan 10,00 EUR
d ik twijfel
e ik weet het niet
13 Mijn ouders hebben een woning die zij sinds twee jaar verhuren aan een gezin. Reeds drie
maanden betaalden zij de huur niet meer. Met dit probleem kunnen mijn ouders terecht bij…
a de burgerlijke rechtbank
b de correctionele rechtbank
c het vredegerecht
d ik twijfel
e ik weet het niet
35
14 Sanne is haar definitief rijbewijs verloren. Wat moet ze doen?
a Sanne gaat eerst langs bij de politie die verantwoordelijk is voor haar gemeente. Hier laat
ze een vaststelling doen ‘verlies van rijbewijs’. Met dit formulier kan ze naar het
gemeentehuis gaan om een nieuw rijbewijs aan te vragen.
b Sanne wendt zich tot de dienst burgerlijke zaken op het gemeentehuis om een nieuw
rijbewijs te krijgen.
c Sanne gaat naar het politiekantoor van haar gemeente. Er wordt een document
opgemaakt van ‘verlies van rijbewijs’ en vervolgens krijgt Sanne ter plaatse een nieuw
rijbewijs.
d ik twijfel
e ik weet het niet
15 Ik merk in de folder van de Aldi een uitzonderlijke promotie omtrent een USB-stick van 32
gigabyte voor 30,00 euro. De promotie start op 17 april 2012 en loopt tot 30 april 2012 zolang de
voorraad strekt. Op 18 april wil ik de USB-stick in de betreffende winkel kopen, maar de voorraad is
reeds uitgeput. Wat moet Aldi doen volgens de wetgeving?
a Aldi moet niets ondernemen
b Aldi moet een bon uitschrijven voor een gelijkwaardige USB-stick
c Aldi moet de klant een schadevergoeding betalen die 25% van de totale prijs van de
uitzonderlijke promotie bedraagt
d ik twijfel
e ik weet het niet
16 Naar jaarlijkse gewoonte verkoopt de plaatselijke jeugdbeweging pannenkoeken in het dorp.
Op het einde van de dag hebben ze 1000 pakjes ter waarde van 5,00 euro verkocht. De 5000,00
euro die ze opgehaald hebben, is…
a de omzet van die dag
b de winst van die dag
c ik twijfel
d ik weet het niet
17 Het loon dat je krijgt na aftrek van de RSZ noemt men…
a het brutoloon
b het belastbaar loon
c het nettoloon
d ik twijfel
e ik weet het niet
18 Ik heb een huis geërfd van mijn grootvader en besluit dit huis privé te verhuren aan een gezin.
Dit is voor mij een vorm van…
a roerende inkomsten
b onroerende inkomsten
c diverse inkomsten
d bedrijfsinkomsten
e ik twijfel
f ik weet het niet
19 Een knelpuntberoep is een beroep waarbij er…
a evenveel mogelijke werknemers als vacatures zijn
b te veel mogelijke werknemers zijn en te weinig vacatures
36
c te weinig mogelijke werknemers zijn en te veel vacatures
d ik twijfel
e ik weet het niet
20 Ik ben 17 jaar en ik wil met mijn spaargeld een nieuwe brommer kopen. Ik kan dit…
a zonder toestemming van mijn ouders
b enkel met expliciete toestemming van mijn ouders
c met stilzwijgende of expliciete toestemming van mijn ouders
d ik twijfel
e ik weet het niet
37
Bijlage 4
Vragen economie van Katholieke Hogeschool Limburg
Vraag 87/92: Duid bij onderstaande omschrijving de juiste term aan.
“stijging van het algemeen prijspeil”
index
aandeel
obligatie
devaluatie
rente
btw
inflatie
bbp (bruto binnenlands product)
Ik weet het niet.
Vraag 88/92: Duid bij onderstaande omschrijving de juiste term aan.
“een bewijs van deelneming in het kapitaal van een onderneming”
index
aandeel
obligatie
devaluatie
rente
btw
inflatie
bbp (bruto binnenlands product)
Ik weet het niet.
Vraag 89/92: Duid bij onderstaande omschrijving de juiste term aan.
“een staatslening”
index
aandeel
obligatie
devaluatie
rente
btw
38
inflatie
bbp (bruto binnenlands product)
Ik weet het niet.
Vraag 90/92: Duid bij onderstaande omschrijving de juiste term aan.
“de totale waardesom van alle in een land geproduceerde goederen gedurende een bepaalde periode”
index
aandeel
obligatie
devaluatie
rente
btw
inflatie
bbp (bruto binnenlands product)
Ik weet het niet.
Vraag 91/92: Duid bij onderstaande omschrijving de juiste term aan.
“cijfer dat de prijsontwikkeling van een aantal goederen weergeeft”
index
aandeel
obligatie
devaluatie
rente
btw
inflatie
bbp (bruto binnenlands product)
Ik weet het niet.
Vraag 92/92: Wat is de BEL 20? Duid de juiste omschrijving aan.
Dit is de verzamelnaam van de Belgische ministers van Staat.
Dit is de benaming van een innovatieproject van de Belgische overheid dat gepland is tegen
2020.
Dit is het gewogen gemiddelde van 20 geselecteerde, belangrijke aandelen van
beursmaatschappij Euronext Brussel.
Ik weet het niet.
39
Bijlage 5
Bevraging Gezinsbond: “Hoe zit het met je financiële kennis en computervaardigheden?”
Vind je dat je zelf voldoende financiële kennis hebt?
JA
NEE
Ben je ooit, door te weinig financiële kennis, in één of meerdere van volgende situaties beland?
Situaties
dure zaken laten aanpraten waar je later spijt van hebt
moeilijkheden om uitgaven onder controle te houden
te veel kredieten, al dan niet met betalingsachterstand tot gevolg
spaargeld verloren door spaarproducten met risico’s die je niet of onvoldoende kende
slachtoffer van bedrog
Andere, welke?
JA
Op welke manier was een gebrek aan financiële kennis hiervan (mee) de oorzaak?
Wanneer merk je dat je over te weinig computerkennis beschikt?
bij beheer gezinsbudget (betalen van rekeningen, uitgaven controleren, onnodige kosten vermijden…),
het aanvragen en invullen van officiële documenten
het aanvragen van premies of fiscale voordelen en de correcte informatie hierover
in je zoektocht naar informatie
andere aspecten van het financieel beheer, welke?
Roep je soms hulp in om je te helpen bij vragen of problemen i.v.m. financiële kwesties? JA NEE
Ja, van wie?
Nee, waarom niet?
Welke ondersteuning hebben mensen, die met dergelijke problemen, volgens jou nodig?
40
NEE
Download