facts series Een schimmel- resistente aardappel voor België

advertisement
facts
series
Een
schimmel-­
resistente
aardappel
voor België
VIB
VIB (Vlaams Instituut voor Biotechnologie) is een non-profit onderzoeksinstituut
in de levenswetenschappen. 1.300 wetenschappers verrichten strategisch
basisonderzoek naar de moleculaire basis van het menselijk lichaam, planten en
micro-organismen. Via een partnerschap met vier Vlaamse universiteiten – UGent,
KU Leuven, Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel – en een stevig
investeringsprogramma bundelt VIB de krachten van 76 onderzoeksgroepen in
één instituut. Hun onderzoek leidt tot een betere kennis van het leven. Met zijn
technologietransfer streeft VIB ernaar om onderzoeksresultaten te vertalen in
nieuwe economische activiteit en in producten ten dienste van de consument en
de patiënt. VIB ontwikkelt en verspreidt een breed gamma aan wetenschappelijk
onderbouwde informatie over alle aspecten van de biotechnologie. Meer info op
www.vib.be.
V.U.: Jo Bury, VIB vzw, Rijvisschestraat 120, 9052 Gent
december 2014
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
2
facts
series
Een schimmel-­
resistente aardappel
voor België
Inhoud
1.
De aardappel en de schimmel 6
Van de Andes tot in Europa
België: land van aardappelen
De aardappelteelt onder vuur
2.
6
7
8
Fungiciden vervangen
door genetische resistentie
12
De commerciële aardappel heeft een probleem
De wilde aardappel weet raad
Een lange weg van kruisingen
Sarpo Mira, de oersterke Oostblokaardappel
Nieuwe rassen op komst
12
13
14
15
16
3.
17
Genetische modificatie
als efficiënt kruisingsalternatief
Een lekkere aardappel met blijvende weerstand
Een publiek initiatief uit Nederland en het Verenigd Koninkrijk
17
18
4.
22
Een aardappel voor België
De veldproef van Wetteren
BintjePLUS, een aardappel van bij ons, door ons en voor ons
Moleculair biologisch en gentechnologisch onderzoek
als katalysator van klassieke veredeling
5.
Een ander product, andere bezorgdheden
22
25
30
31
De voedselveiligheid van genetisch gewijzigde
Phytophthora-resistente aardappelen
Genetisch gewijzigde Phytophthora-resistente aardappelen
en het leefmilieu
Wat met bescherming van intellectuele eigendom?
Co-existentie of hoe kunnen verschillende teeltmethoden
naast elkaar bestaan?
35
6.Besluit
36
7.Referenties
37
8.Woordenlijst
38
31
32
33
facts
series
3
Een schimmel-resistente aardappel voor België
Samenvatting
Frietjes, puree, chips, kroketten, … van slechts weinig voedingsgewassen zijn
zoveel afgeleide producten gekend en bemind. Belgen en Nederlanders zijn
verknocht aan hun aardappel en samen telen we ze ieder jaar op ruim 225.000
hectare. De huidige teelt is echter allesbehalve milieuvriendelijk. Schimmel­
werende en schimmelbestrijdende middelen, ook wel fungiciden genoemd,
moeten in grote hoeveelheden worden toegepast om de aardappel te beschermen
tegen de aardappelziekte.
De aardappelziekte wordt veroorzaakt door Phytophthora infestans, een
schimmelachtig organisme. De meeste aardappelrassen hebben nauwelijks of
geen weerstand tegen Phytophthora. Als de ziekte niet onder controle wordt
gehouden, kunnen opbrengsten volledig verloren gaan, zowel tijdens de groei
als na de oogst. In Nederland en België samen zorgt de aardappelziekte naar
schatting voor 180 miljoen euro economische schade per jaar.
De meest duurzame en milieuvriendelijke manier van aardappelen telen, is het
gebruik van rassen die resistent zijn tegen Phytophthora infestans. Met behulp
van klassieke veredeling (kruisen) werden er verschillende resistente rassen
ontwikkeld. De eigenschappen van de vandaag beschikbare resistente rassen
(smaak, kleur, vorm, verwerkbaarheid) lijken de consument en verwerkende
industrie echter maar weinig te bekoren. Deze rassen worden dan ook
weinig geteeld. Naast kruisingen kunnen beschermingsmechanismen tegen
Phytophthora ook via genetische modificatie in aardappelen ingebouwd worden.
Genetische modificatie heeft als groot voordeel dat de raseigenschappen van
de aardappel behouden blijven. Bovendien kunnen meerdere resistentiegenen
in één keer overgedragen worden waardoor een duurzame, meervoudige
resistentie op een efficiënte manier kan worden verkregen.
Het aardappelconsortium bestaande uit Universiteit Gent, VIB en ILVO initieerde
het BintjePLUS-project. Dit project heeft als doel het ontwikkelen van een
meervoudig Phytophthora infestans-resistente aardappel van het ras Bintje,
de tot nu toe meest geliefde aardappel in België. De aardappelen zullen ten­
minste drie natuurlijke resistentiegenen bevatten afkomstig uit kruisbare
verwanten van onze cultuuraardappel waardoor het BintjePLUS-ras een brede
en langdurige bescherming zal hebben tegen de aardappelziekte. Hierdoor
zal naar verwachting het fungicidegebruik in de teelt van een dergelijke
aardappel 80% lager liggen dan dat van het huidige gevoelige Bintje.
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
4
feiten en cijfers
• In 2014 werd in België 81.500 hectare aardappelen geteeld met een recordproductie van 4,58 miljoen ton.
• België is wereldleider in de aardappelverwerkende industrie en is de grootste exporteur van aardappelproducten.
• Een Belg eet gemiddeld 80 kg aardappelen per jaar.
• De aardappelteelt in Europa wordt elk jaar bedreigd door Phytophthora infestans, een schimmelachtig organisme dat de
gevreesde aardappelziekte veroorzaakt.
• Om de aardappelziekte onder controle te houden, spuiten Belgische landbouwers gemiddeld 15 keer per seizoen met
­verschillende fungiciden. Tijdens natte zomers kan dit oplopen tot 20 keer. De aardappelteelt is daarmee de grootste verbruiker
van fungiciden in België.
• Een spuitbeurt tegen de aardappelziekte kost de aardappelteler gemiddeld 50 euro per hectare. Deze kosten samen met
opbrengstverliezen leiden in België naar schatting tot een jaarlijkse economische schade van 55 miljoen euro.
• Het telen van rassen die weerstand bieden tegen de aardappelziekte is de meest milieuvriendelijke en duurzame oplossing.
Het fungicidegebruik kan ermee naar verwachting tot 80% verminderd worden.
• De bestaande traditioneel veredelde rassen met resistentie tegen Phytophthora infestans hebben matige raseigenschappen
waardoor ze niet geliefd zijn bij consument en/of verwerkende industrie en waardoor ze slechts weinig geteeld worden.
• Het identificeren, isoleren en karakteriseren van nieuwe resistentiegenen tegen Phytophthora infestans heeft de weg
geopend naar het ontwikkelen van resistente aardappelrassen, zowel via klassieke weg als via genetische modificatie.
• Met behulp van gentechnologie introduceerde Wageningen Universiteit & Research Center verschillende resistentiegenen
afkomstig uit wilde aardappelen in het aardappelras Désirée. Deze aardappelen werden in 2011 en 2012 in het Oost-Vlaamse
Wetteren in het veld getest.
• Het aardappelconsortium (UGent, VIB, ILVO) is in 2014 gestart met het BintjePLUS-project. Tegen 2017 willen de Vlaamse onderzoekers door hen zelf ontwikkelde aardappelen testen in een veldproef. Deze aardappelen – van het ras Bintje – zullen verkregen worden met behulp van genetische modificatie.
facts
series
5
Een schimmel-resistente aardappel voor België
1
De aardappel
en de schimmel
Belgen eten gemiddeld 80 kg aardappelen per persoon per jaar. De teelt van
onze geliefde aardappel ligt echter onder vuur. Ze wordt jaarlijks geteisterd door
Phytophthora infestans, de verwekker van de aardappelziekte. Populaire en dus
veel geteelde aardappelrassen hebben weinig tot geen weerstand tegen dit
schimmelachtig organisme waardoor de aardappelteelt continu beschermd moet
worden met behulp van fungiciden. De huidige aardappelteelt weegt op het milieu.
Van de Andes tot in Europa
Aardappelen zijn oorspronkelijk afkom­
stig uit Zuid- en Midden-Amerika.1 Daar
worden ze al meer dan 7000 jaar geteeld.
Ontdekkingsreizigers hebben ze in 1565
vanuit de Andes meegebracht naar
Europa, waar ze gedurende een lange
tijd in botanische tuinen verbleven.
Na opeenvolgende misoogsten bij de
traditionele granen, werden aardappelen
opgepikt als voedingsgewas en begon­
nen ze eind 18de eeuw vanuit Europa
aan een wereldwijde opmars. Vandaag
is de aardappelteelt wereldwijd van groot
belang. Aardappelen worden in bijna
alle landen van de wereld geteeld. De
enige uitzonderingen zijn landen rond de
evenaar die geen gematigde klimaatzone
hebben in de bergen.2 Onder 10 °C en
boven 30 °C wordt de groei van de knollen
immers geremd.
In 2013 werden wereldwijd 368 miljoen
ton aardappelen geproduceerd op een
areaal van 19,5 miljoen hectare.3 China en
India zijn samen verantwoordelijk voor
ruim 36% van de aardappelproductie.
In Europa is de aardappel het op één na
belangrijkste voedselgewas, na tarwe.
De Europese aardappelteelt beslaat een
oppervlakte van ongeveer 1,8 miljoen
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
6
hectare en produceert 52 miljoen ton
aardappelen.3 In 2014 waren België en
Nederland goed voor respectievelijk ruim
81.000 en 156.000 hectare aardappelen.4,5
Er wordt een onderscheid gemaakt
tussen drie soorten aardappelen: poot­
aardappelen, consumptieaardappelen
en zetmeelaardappelen. De poot­
aardappelteelt zorgt voor de vermeer­
dering van het plantgoed. Nederland
is hierin gespecialiseerd en exporteert
plantgoed naar landen over de hele wereld.
De teelt van consumptieaardappelen
is echter het belangrijkst wat
hoeveelheid betreft. Deze teelt levert de
aardappelen die wij allemaal eten; van
kookaardappelen tot diepvries­frieten,
en niet te vergeten snacks zoals chips.
De zetmeelaardappelen tenslotte
produceren zetmeel voor industriële
toepassingen: voor lijmen, textiel,
papier, bouwmaterialen, etc. Zetmeel­
aardappelrassen zijn hiervoor speciaal
geselecteerd. Je kunt ze wel eten, maar
lekker zijn ze niet. In dit dossier spreken
we enkel over consumptieaardappelen.
België: land van aardappelen
Tijdens het afgelopen decennium is
het Belgische aardappelareaal fors
gestegen van ongeveer 60.000 naar
81.500 hectare (Figuur 1).6-8 In 2014
werd de totale Belgische productie
consumptieaardappelen geraamd op
4,58 miljoen ton.8 Deze recordproductie
- als gevolg van een uitgebreider areaal
en een hogere opbrengst per hectare
in vergelijking met vorige jaren - ligt
bijna 30% hoger dan de gemiddelde
jaarlijkse productie van 3 miljoen ton.9 In
België worden voor het overgrote deel
consumptieaardappelen geteeld. De rest
zijn pootaardappelen. Er vindt in België
geen teelt van zetmeelaardappelen
plaats. Het areaal en de productie zijn
evenredig verdeeld tussen Vlaanderen
en Wallonië met een iets groter deel in
Vlaanderen. In Wallonië zijn het vooral
de provincies Henegouwen en WaalsBrabant die instaan voor de productie.
Niettegenstaande West-Vlaanderen de
helft van het Vlaamse aardappelareaal
voor zijn rekening neemt, zien we vooral
in de Kempen en in Limburg steeds meer
nieuwe teeltgebieden bijkomen waardoor
de productie in Vlaanderen gelijkmatiger
verdeeld is.10
Er worden tientallen aardappelvariëteiten
geteeld voor specifieke bestemmingen
zoals de versmarkt, verwerking tot
puree of productie van aardappelchips.
Elk jaar komen er nieuwe rassen op de
markt maar voor België blijft Bintje –
de aardappelvariëteit die de Belgische
frieten wereldwijd groot maakte – de
belangrijkste (Figuur 1).6,7 Bintje neemt
ruim de helft in van het Vlaamse areaal
en meer dan 60% van het Waalse. Het
aardappelras boet de laatste tien jaar
wel aan belang in waarbij andere rassen
als Fontane en Innovator veld winnen.7
Met een gemiddelde opbrengst over
de jaren heen van 45 ton per hectare
behoort België samen met Nederland,
Duitsland, Frankrijk en het Verenigd
Koninkrijk tot de landen met de hoogste
gemiddelde productie per hectare
ter wereld.9 België is met 840.000
ton ook de grootste exporteur van
consumptieaardappelen in Europa.11 Ook
de Belgische aardappelverwerkende
industrie staat aan de wereldtop
en kende de voorbije decennia
de snelste groei op wereldvlak.
Waar in 1990 slechts 500.000 ton
aardappelen werd verwerkt, was dit in
2011 bijna 3,5 miljoen ton waarvan 1,87
miljoen ton bestemd is voor export.12
De verwerkende industrie overstijgt
doorgaans de eigen productie. In
2013 werd dan ook 1,45 miljoen ton
aardappelen geïmporteerd.11 De handel
in aardappelbereidingen maakt van
België ook de grootste exporteur
van aardappelproducten in de wereld.9
Het zwaartepunt van de Belgische
aardappelverwerkende industrie ligt
in West-Vlaanderen. Ondanks de
toenemende globalisering in alle
industrietakken en het multinationale
karakter van steeds meer bedrijven in
de agro-industrie, is het opvallend dat
veel kleine en familiale bedrijven zich
kunnen blijven handhaven en nog steeds
de sterkhouders zijn van de Belgische
aardappelverwerkende industrie.
figuur 1
Belgische aardappelareaal in 1000 hectare met het aandeel van het ras Bintje in groen.
Bron: Landbouwcentrum Aardappel en Proefcentrum voor de aardappelteelt.6-8
100
90
80
70
60
50
40
30
20
bintje
10
0
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
totaal
facts
series
7
Een schimmel-resistente aardappel voor België
1
De aardappelteelt onder vuur
De aardappelteelt kent verschillende
ziekten en plagen. Van aaltjes
(kleine parasitaire wormpjes) over
bacterieziekten zoals bruinrot en
ringrot tot de ‘aardappelziekte’. De
aardappelziekte wordt veroorzaakt
door Phytophthora infestans. Dit
schimmelachtige
organisme
vormt
de grootste bedreiging voor onze
aardappelteelt,13 maar ook tomaten zijn
zeer gevoelig voor Phytophthora.14 De
ziekte gedijt het best onder vochtige
omstandigheden
bij
temperaturen
tussen 18 en 23 °C. Een standaard
Belgische zomer dus. Bij aardappelen
tast Phytophthora infestans zowel
het blad, de stengel als de knol aan.
Bij aantasting ontstaan op de bladeren
en de stengels bruine vlekken die vaak
omringd zijn door een gele rand. Aan de
onderkant van het blad is er een typisch
wit schimmelpluis te zien. Bij gunstige
Standbeelden in Dublin herinneren aan
de grote hongersnood in Ierland.
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
8
groeiomstandigheden voor de schimmel
zullen aangetaste bladeren en stengels
uiteindelijk volledig verschrompelen.
Tijdens de groei kunnen de knollen
aangetast worden door schimmelsporen
die na een regenbui langs de stengel
naar beneden spoelen en zo in de grond
op de knollen terechtkomen. Aangetaste
knollen vertonen blauwachtige vlekken
die na verloop van tijd roestbruin kleuren.
De aantasting eindigt vaak in knolrot
die rechtstreeks kan overgaan op nietaangetaste knollen. Zo kan een beperkt
aantal knollen dat door Phytophthora
infestans aangetast is uiteindelijk
leiden tot aanzienlijke bewaarverliezen.
Phytophthora is wetenschappelijk gezien
een waterschimmel of oömyceet.15 In het
verder vervolg van de tekst maar ook
in de titel van dit achtergronddossier
wordt Phytophthora voor de eenvoud
bestempeld als schimmel.
De aardappelziekte is het meest gekend
door de grote hongersnood in Ierland
rond 1845. Twee jaar nadat Phytophthora
infestans via de Verenigde Staten voet
aan wal zet in Europa, veroorzaakt de
ziekte in enkele opeenvolgende jaren
grote misoogsten in Ierland.2 Zo erg dat
het zelfs een impact heeft op de Ierse
geschiedenis. Ongeveer één miljoen Ieren
sterft als gevolg van de hongersnood en
evenveel Ieren emigreren, vooral naar
de Verenigde Staten, om daar een nieuw
leven op te bouwen. Vanaf het einde
van de 19de eeuw proberen landbouwers
de schimmel onder controle te houden
met ‘Bordeauxse pap’, een mengsel
op basis van kopersulfaat. Dit zeer
milieuonvriendelijke product is door zijn
‘natuurlijke’ oorsprong tot op vandaag
toegelaten in de biologische landbouw.
het typische witte schimmelpluis onderaan een aardappelblad dat geïnfecteerd
is met phytophthora infestans
In de conventionele landbouw wordt
vanaf de 20ste eeuw geleidelijk aan
overgeschakeld op meer geavanceerde
chemische
schimmelbestrijdende
middelen (fungiciden).13 Phytophthora
heeft echter een zeer flexibele gene­
tische structuur waardoor het een groot
vermogen heeft om zich aan te passen
aan chemische bestrijdingsmiddelen of
aan resistentiemechanismen aan­wezig
in de aardappel.15 Bovendien vermeerdert
Phytophthora zich heel vlug – er kunnen
tot 20 generaties per seizoen voorkomen
in het veld – en produceert het een enorme
hoeveelheid sporen (zie kaderstuk
‘Van spore tot spore’, pagina 11).16
Deze snelle en grote vermeerdering
speelt de aanpassingsmogelijkheden
van Phytophthora verder in de kaart.
Vanaf de jaren 1980 verslechtert
de situatie nog meer. In 1976 komt
immers een ander type Phytophthora
infestans Europa binnen, waardoor de
schimmel zich nu ook geslachtelijk kan
voortplanten.17 Doordat bij geslachtelijke
voortplanting
genetisch
materiaal
veel sneller vermengd wordt dan
bij ongeslachtelijke voorplanting, is
Phytophthora vandaag nog flexibeler
geworden in het aanpassen van zijn
DNA. Hierdoor kan het nog gemakkelijker
bestaande resistenties doorbreken en
weerstand tegen fungiciden opbouwen.
Bovendien stelden onderzoekers van
het proefcentrum voor de aardappelteelt
(PCA) vast dat de aardappelziekte zich
in onze contreien jaarlijks vroeger laat
gevoelen waardoor er meer bespuitingen
nodig zijn om een gewas zoals Bintje
ziektevrij te houden (zie Figuur 2). Waar er
in de periode 1994-2004 13 bespuitingen
werden aangeraden liep dit voor de
periode 2005-2013 op tot gemiddeld 17
behandelingen (zie Figuur 2). De betere
Phytophthora-ontwikkeling bij lagere
temperatuur die hiervan de basis vormt,
vindt ook zijn oorsprong in de toegenomen
genetische diversiteit. Phytophthora is
duidelijk agressiever geworden.
figuur 2
de aardappelziekte is jaarlijks vroeger in het veld te vinden waardoor het aantal bespuitingen per seizoen over de jaren
toeneemt. gebaseerd op observaties en waarschuwingen van het proefcentrum voor de aardappelteelt - seizoenen 1992 tot 2013
(PCA, Kruishoutem, 2014).
30
jul
3 JUN 1994
25
jun
2 MEI 2001
28 APR 2009
20
mei
15
apr
10
mrt
5
feb
aantal geadviseerde
behandelingen voor bintje
(linker as)
jan
datum van
eerste observatie
(rechter as)
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
0
facts
series
9
Een schimmel-resistente aardappel voor België
1
Het aardappelras Bintje, dat vandaag
nog altijd 50 tot 60% van de Belgische
aardappelteelt uitmaakt, is erg vatbaar
voor de ziekte.6 De enige oplossing
om opbrengstverlies tegen te gaan, is
het
gebruik
van
fungiciden.
Aardappeltelers in België spuiten
elk jaar gemiddeld vijftien keer tegen
Phytophthora waardoor er ongeveer
17 kg werkzame stof per hectare
op het veld komt.18 In jaren met een
natte zomer kan dat oplopen tot
twintig keer per teeltseizoen. De drie
belangrijkste werkzame stoffen zijn
mancozeb, cymoxanil, en propamocarb.
Die middelen brengen niet alleen een
evidente milieubelasting mee, maar
zijn ook duur in aankoop. De kostprijs
van de fungiciden en het toepassen
ervan komt gemiddeld op 50 euro per
spuitbeurt per hectare. Daarnaast kan
Phytophthora na de oogst aanzienlijke
bewaarverliezen veroorzaken. Voor
Nederland werd de totale economische
schade van de aardappelziekte in 2008
geschat op 125 miljoen euro per jaar.13
Omgerekend naar het huidige Belgische
areaal, veroorzaakt de aardappelziekte
ongeveer 55 miljoen euro economische
schade per jaar.
WERKZAME STOF VERSUS FORMULERING
De stof in fungiciden die de schimmelbestrijdende rol effectief uitvoert, is de werkzame stof. Gewasbeschermingsmiddelen
(herbiciden, insecticiden, fungiciden) die in de handel verkrijgbaar zijn, bevatten naast de werkzame stof nog allerlei andere
bestanddelen: oplosmiddelen om de werkzame stof in oplossing te krijgen, stabilisatoren om de werkzame stof te beschermen
tegen afbraak door zonlicht, kleurstoffen, antischuimmiddelen maar ook oppervlakte-actieve stoffen en uitvloeiers om er voor
te zorgen dat de werkzame stof zich hecht aan de plant en gemakkelijker opgenomen wordt.
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
10
VAN SPORE TOT SPORE
Hoe infecteert Phytophthora een aardappelplant? Het begint met een spore afkomstig van een zieke plant die landt op
het blad van een gezonde plant. Bij omstandigheden die gunstig zijn voor schimmelgroei – matig warm en vochtig – kiemt
de spore en groeit er een draadvormige structuur uit, ook wel hyfe genoemd. Kort daarna wordt een appressorium gevormd.
Dit is een constructie die schimmelachtige organismen zoals Phytophthora nodig hebben om de plant binnen te dringen.
In het appressorium wordt een druk opgebouwd waardoor de schimmeldraad dwars door de celwand een plantencel
kan binnendringen. Eenmaal in het blad ontwikkelt zich een netwerk van schimmeldraden dat tussen de plantencellen
doorgroeit. Op verschillende plaatsen dringen de schimmeldraden plantencellen binnen en zuigen ze met behulp van een soort
ballonnetje (haustorium) voedingsstoffen op, energie die Phytophthora nodig heeft voor zijn groei en ontwikkeling. Na enkele
dagen bereikt het dradennetwerk de onderkant van het blad. De draden komen terug naar buiten via de huidmondjes van de
plant – openingen in het blad waarmee de plant onder andere zuurstof en CO2 uitwisselt – waarna er sporenvormende structuren
ontstaan. Deze sporangia zijn zichtbaar als wit pluis aan de onderkant van aangetaste bladeren en scheiden sporen af die na
verspreiding door wind of regen een nieuwe infectiecyclus beginnen. De hele cyclus is afhankelijk van de weers­
omstandigheden en duurt onder omstandigheden gunstig voor de schimmel slechts 3 tot 5 dagen. Een onopgemerkte infectie
kan dus in een korte tijd alle omringende aardappelvelden aantasten en in het slechtste geval vernietigen.19
HYFE
appressorium
bovenkant blad
spore
haustorium
hyfe
onderkant blad
SPORANGIA
facts
series
11
Een schimmel-resistente aardappel voor België
2
Fungiciden vervangen door
genetische resistentie
Fungiciden zijn synthetische of natuurlijke producten die schimmelgroei voorkomen,
schimmels doden of in hun groei beperken. In de huidige aardappelteelt zijn ze
broodnodig om optimale oogsten te verkrijgen. Bepaalde wilde aardappelsoorten uit
Mexico en de Andes hebben dergelijke producten niet nodig. Door de aanwezigheid van
meerdere resistentiegenen zijn ze bestand tegen de aardappelziekte. Het ­overbrengen
van deze genen naar onze commerciële aardappelrassen kan de aardappelteelt
aanzienlijk milieuvriendelijker maken.
De commerciële aardappel heeft een probleem
De meest milieuvriendelijke manier om de
aardappelziekte het hoofd te bieden, is het
ontwikkelen en telen van aardappelen die
weerstand bieden (resistent zijn) tegen
de aardappelziekte.20 De vatbaarheid van
aardappelen voor Phytophthora infestans
verschilt van ras tot ras, maar slechts
zeer weinig commerciële rassen bezitten
een echte resistentie. In tegenstelling tot
onze commerciële rassen hebben wilde
aardappelsoorten uit Midden- en ZuidAmerika een sterke natuurlijke weerstand
tegen deze plaag (Figuur 3).
7
6
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
12
8
1
Vooral Mexico blijkt het oorsprongs­
gebied te zijn van zowel de aardappel
als de aardappelziekte.1,21 Doordat wilde
aardappelsoorten en de schimmel
gedurende een zeer lange periode
“samengeleefd” hebben, hebben wilde
aardappelen de kans gekregen om zich aan
te passen aan Phytophthora.22 In Mexico
zijn dan ook de meeste resistentiegenen
tegen de schimmel te vinden (Figuur 3).
Blijft de vraag waarom onze moderne
aardappel zo gevoelig is voor de
aardappelziekte. Een mogelijke verklaring
hiervoor is dat de wilde aardappelen de
Phytophthora-resistentie pas verkregen
hebben na de evolutionaire afsplitsing
met de directe voorouders van onze
commerciële aardappelen. 1
2
4
3
5
9
Figuur 3
Geografische oorsprong van wilde aardappelvariëteiten in Midden- en Zuid-Amerika
(en bijhorende resistentiegenen tegen Phytophthora infestans).
1) Solanum demissum (R1, R2, R3, R4), 2) S. hjertingii (Rpi-hjt1),
3) S. schenckii (Rpi-snk1), 4) S. edinense (Rpi-edn1), 5) S. bulbocastanum
(Rpi-blb1), 6) S. stoloniferum (Rpi-sto1), 7) S. papitae (Rpi-pta1),
8) S. bulbocastanum (Rpi-blb2), 9) S. venturii (Rpi-vnt1).
De gele zone illustreert een gebied dat tenminste 5 Solanum species herbergt,
de groene zone duidt de 2 oorsprongsgebieden van aardappel aan.
Bron: referentie 1.
Een andere mogelijkheid is dat de
Phytophthora-stam die in 1843 Europa
binnenkwam, zich ondertussen had
aangepast en dat de aardappel die
twee eeuwen eerder de oversteek had
gemaakt, dus nooit echt weerstand
heeft gehad tegen dit schimmelachtige
organisme. Sinds de problemen met
Phytophthora
zichtbaar
werden,
is er gepoogd om met klassieke
veredeling vanuit de wilde soorten
resistentiegenen over te brengen naar
de moderne rassen.1 Vaak werd slechts
één resistentiegen overgebracht. Door
het groot aanpassingsvermogen van
Phytophthora werden die enkelvoudige
resistenties vlug doorbroken. Bovendien
waren deze veredelingsinspanningen
eerder beperkt omdat de opkomst van
fungiciden halfweg de 20ste eeuw de nood
aan resistente rassen wegnam. Wat de
reden van het verschil tussen de wilde
en de moderne aardappel ook is, onze
geliefde rassen Bintje of Nicola hebben
geen weerstand tegen Phytophthora
infestans. Ze zijn dan ook extreem
gevoelig voor de aardappelziekte.
De wilde aardappel weet raad
Gelukkig zijn er in het oorsprongsgebied
van de aardappel, onder andere in het
Andesgebergte, nog steeds wilde
aardappelsoorten terug te vinden die
wel resistent zijn tegen de huidige
Phytophthora-stammen (Figuur 3).
Het mechanisme dat de wilde planten
een sterke weerstand geeft tegen
Phytophthora is te vergelijken met een
overgevoeligheidsreactie.23 In gevoelige
planten treden er geen afweerreacties
op en groeit Phytophthora in en tussen
de plantencellen door (zie kaderstuk
‘Van spore tot spore’ pagina 11). Tijdens
dat infectieproces scheidt de schimmel
bepaalde stoffen af, zogenoemde
effectoren.
schimmel
avirulentieeiwit
avirulentieeiwit
resistentieeiwit
van de plant
ziek
resistent
Figuur 4
De genen van de schimmel die instaan
voor de productie van de effectoren
worden avirulentiegenen genoemd.
Resistente aardappelen kunnen de
effectoren herkennen, waardoor ze de
aanwezigheid van de schimmel in een
zeer vroeg stadium kunnen detecteren
(Figuur 4). De informatie van het
detectiesysteem in de plant ligt vervat
in resistentiegenen. Eens de schimmel
een resistente plantencel binnendringt,
en de effector door het resistentie-eiwit*
wordt herkend, sterven de plantencellen
rondom de infectieplaats spontaan af.
Enkel wanneer het avirulentie-eiwit van de ziekteverwekker overeenkomt met het
resistentie-eiwit in de plant, is de plant resistent. In het andere geval wordt
de plant ziek.
Hierdoor wordt een barrière gevormd
tussen de infectieplaats en de levende
plantencellen. De schimmeluitlopers
worden gevangen binnen een groepje
afgestorven plantencellen waardoor
Phytophthora letterlijk de pas wordt
afgesneden.23 De aantasting blijft zeer
lokaal en op aangetaste bladeren zijn
enkel kleine zwarte vlekjes te zien.
Dit mechanisme wordt ook een gen-
voor-gen interactie genoemd en kan
vergeleken worden met een sleutel en
een slot. Enkel als het resistentiegen
van de plant (de sleutel) afgestemd is
op het avirulentiegen van de schimmel
(het slot), is de plant resistent. Als er
geen resistentiegen aanwezig is of als
de plant niet het juiste resistentiegen
bevat, wordt de schimmel niet herkend en
wordt de plant ziek.
*De informatie die vervat ligt in een gen wordt gebruikt voor de productie van een eiwit. Het product van een resistentiegen is dus een resistentie-eiwit.
13
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
2
Een lange weg van kruisingen
Aardappelveredelaars hebben de wilde
aardappelsoorten gebruikt om het
natuurlijke
beschermingsmechanisme
met behulp van klassieke kruisings­
experimenten in te bouwen in een
commercieel
bruikbare
aardappel.
Dat proces is echter heel tijdrovend,
omdat veel wilde verwanten van de
aardappelen die bruikbare resistentie­
genen bevatten, evolutionair zo ver van
onze moderne aardappel staan, dat ze
niet rechtstreeks meer te kruisen zijn.1
In dat geval is er een tussenstap nodig:
een extra kruising met een andere wilde
variant, waarvan het kruisingsproduct
dan wel direct kruisbaar is met het
moderne aardappelras. Maar bij kruisen
is de helft van het genetisch materiaal
van één van beide ouderplanten
afkomstig. Je krijgt dus niet enkel de
resistentie-eigenschappen mee van de
wilde aardappel, maar ook een heleboel
andere, minder gewenste kenmerken,
bijvoorbeeld een lage opbrengst of een
mindere smaak. Om zoveel mogelijk
ongewenste eigenschappen van de
wilde aardappelen kwijt te raken en
om weer een aardappel te krijgen die
voldoet aan de eisen van landbouwer,
consument en verwerkende industrie, is
het noodzakelijk om het kruisingsproduct
vele malen opnieuw te kruisen met
moderne aardappelen – het zogenaamde
terugkruisen – tot je zoveel mogelijk
gewenste eigenschappen in één enkele
plant hebt.
Na tientallen jaren hebben kwekers
enkele
bruikbare
aardappelrassen
verkregen die een werkzame resistentie
overgeërfd hebben. De rassen Bionica en
Toluca zijn daar voorbeelden van. Ze zijn
ontwikkeld na ruim veertig jaar intens
veredelingswerk.2 Deze periode was nodig
om het BLB-2-resistentiegen van de
wilde aardappel Solanum bulbocastanum
over te brengen in een voor consumptie
aanvaardbare
aardappel.
Recent
onderzoek toont aan dat Bionica en
Toluca – naast het BLB-2-resistentiegen
– ook andere resistentiegenen bezitten
afkomstig van Solanum demissum.24
Phytophthora
heeft
zich
echter
aangepast aan deze laatste genen
waardoor ze niet meer functioneel zijn.
Slechts één doeltreffend resistentiegen
bezitten – namelijk BLB-2 – is echter
een groot nadeel. Door de flexibiliteit
van Phytophthora zal deze resistentie
immers
gemakkelijk
doorbroken
worden. Nu al zijn er Phytophthorastammen die erin slagen om het BLB-2afweermechanisme in Bionica en Toluca
te omzeilen. Vele jaren veredelingswerk
lijken dan ook maar vruchten af te werpen
voor een korte tijd. Ook moet vermeld
worden dat onze aardappelen belaagd
worden door verschillende schimmels.
Phytophthora is ongetwijfeld de
economisch belangrijkste waardoor het
telen van een Phytophthora-resistente
aardappel het gebruik van fungiciden
drastisch kan verlagen.
Echter
zonder
bijkomende
veredelingsinitiatieven naar resistentie
tegen andere schimmels zullen bepaalde
fungiciden blijvend ingezet moeten
worden om schimmels zoals Alternaria
te bestrijden, ook in de Phytophthoraresistente aardappelteelt. Een ander
nadeel van Bionica en Toluca zijn hun
raseigenschappen. De consumptie- en
verwerkingskwaliteit van de veredelde
aardappelen zijn niet te vergelijken
met bijvoorbeeld Bintje. Toluca levert
geen kwaliteit voor frieten, terwijl de
culinaire eigenschappen van Bionica niet
afgestemd blijken te zijn op de Belgische
markt.25,26
Terugkruisschema om zoveel
mogelijk gunstige raseigenschappen te verenigen
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
14
Sarpo Mira, de oersterke Oostblokaardappel
Wat resistentie betreft biedt een
ander ras, dat ook ontwikkeld werd
door kruisingen, meer potentieel. Het
ras Sarpo Mira bezit immers minstens
vijf resistentiegenen en vertoont al
tien jaar een hoge resistentie tegen
de aardappelziekte.27 Sarpo Mira is
ontwikkeld door de Hongaarse Sárvárifamilie in opdracht van de toenmalige
Sovjet-Unie. De Sovjet-Unie wenste een
ijzersterk aardappelras om klimaat- en
ziekteravages te doorstaan.28 Ook voor
deze aardappel werden wilde ZuidAmerikaanse en Mexicaanse aardappelen
gebruikt. Drie resistentiegenen waren
afkomstig van Solanum demissum en
twee andere hebben een ongekende
oorsprong.27 Ook om Sarpo Mira te
ontwikkelen duurde het proces meer
dan veertig jaar, maar uiteindelijk
werd een aardappel ontwikkeld met
een zeer hoge resistentie tegen de
aardappelziekte. Een aardappel moet
echter meer zijn dan bestand tegen de
aardappelziekte. We telen ze vooral
voor hun voedingswaarde, hun smaak
en hun geschiktheid om te verwerken
tot allerhande producten. En daar
schiet Sarpo Mira te kort. Tijdens
het lange veredelingsproces stond
ziekteresistentie centraal waardoor
Sarpo Mira niet dezelfde culinaire
kwaliteit bezit als veel van onze
consumptierassen. In vergelijkende
proeven wordt de smaak als onvol­
doende tot net voldoende beschouwd,
waardoor Sarpo Mira als tafelaardappel
weinig geapprecieerd wordt.25 Ook de
bakkwaliteiten voor frieten en chips
blijken eerder ondermaats te zijn.26
Aardappelen met de typische rode schil
van het ras Sarpo Mira.
facts
series
15
Een schimmel-resistente aardappel voor België
2
Nieuwe rassen op komst
Ondanks de verhoogde weerstand van
Bionica, Toluca en Sarpo Mira tegen de
aardappelziekte – en dus de kleinere
behoefte aan fungiciden – worden de
rassen amper geteeld. In Vlaanderen
was het gezamenlijk areaal in 2014
kleiner dan 10 hectare.29 De meest voor
de hand liggende reden is omdat de
eigenschappen van deze rassen niet
perfect aansluiten bij de vraag van
de consument en de verwerkende
industrie. Maar de nood aan een
milieuvriendelijke
aardappelteelt
is
hoog, en dus blijft er een grote vraag
naar nieuwe aardappelrassen die én
Phytophthora-resistent zijn én een goede
opbrengst én een goede smaak hebben
én goede bewaareigenschappen én goede
verwerkingseigenschappen.
weerstand tegen de aardappelziekte
te beschikken.30 Alouette is een vast­­
kokende aardappel met geel vlees die
goed scoort als tafelaardappel terwijl
Carolus een bloemig en frietgeschikt
ras is. Het CRA-W (Centre Wallon
de Recherches Agronomiques) in
het Waalse Libramont veredelt zelf
aardappelen met behulp van kruisingen
en selecteert op basis van rassenproeven
nieuwe rassen die weerstand bieden
tegen Phytophthora. In 2013 scoorde
het ras Vitabella zeer goed.30 Naast
deze initiatieven van proefcentra en
onderzoekinstellingen zijn er ongetwijfeld
ook veel private initiatieven aan de
gang om met behulp van kruisingen een
smaakvol maar duurzaam aardappelras
te ontwikkelen.
Rassenproeven uitgevoerd in 2014 door
het West-Vlaamse praktijkcentrum
Inagro (Onderzoeks- en adviesbureau in
land- en tuinbouw, Beitem) geven aan
dat er een beloftevolle nieuwe generatie
zit aan te komen van rassen die met
behulp van klassieke veredeling een
verhoogde weerstand hebben gekregen
tegen de aardappelziekte. Bij een hoog
schimmelrisico tijdens de zomer van 2014
bleken naast Sarpo Mira ook Alouette,
Carolus, Connect en twee andere
rassen, nog zonder naam, over een hoge
Deze projecten worden met speciale
aandacht gevolgd door de biologische
aardappelsector – goed voor zo’n
150 hectare in België en 1000 hectare
in Nederland.30,31 De gecertificeerde
biologische teelt laat immers het
gebruik van genetisch gewijzigde
(GGO-)gewassen niet toe. Voor de
bioteelt is klassieke veredeling via
kruisingen (voorlopig) de enige weg
om
tot
Phytophthora-resistente
aardappelrassen te komen. Dit wil
echter niet zeggen dat investeren
in
plantenbiotechnologie
en
het
ontwikkelen van GGO-gewassen enkel
nuttig zou zijn voor de conventionele
landbouw. Moleculair biologisch en
gentechnologisch
onderzoek,
wat
nodig is om nieuwe resistentiegenen te
identificeren, isoleren en karakteriseren,
hoeft immers niet noodzakelijk te leiden
tot een GGO-aardappelras in het veld.
Ook klassieke veredeling profiteert van
de moleculaire kennis die opgedaan
wordt dankzij GGO-onderzoek. Om het
ontwikkelingsproces zo efficiënt mogelijk
te maken, is plantenbiotechnologie
vandaag niet meer weg te denken in de
klassieke veredeling (zie pagina 30).
TEELT-TECHNISCHE ALTERNATIEVEN
Het telen van Phytophthora-resistente aardappelrassen kan economische
en milieuschade beperken. Maar ook teelt-technisch kan veel bereikt worden.
Belangrijke maatregelen om de ziektedruk te beperken zijn het bestrijden van
opslagplanten en het vernietigen van aardappelen in afvalhopen. In sommige
landen zoals Nederland is dit zelfs verplicht. Deze planten zijn immers broeihaarden
van Phytophthora van waaruit de ziekte in het volgende groeiseizoen zich opnieuw
heel snel kan verspreiden. Een voldoende ruime teeltwisseling (teelt op hetzelfde
perceel slechts eens om de drie of vier jaar) is eveneens aan te raden omdat
bepaalde sporen gedurende verschillende jaren leefbaar in de bodem kunnen
achterblijven. Een derde manier om te ontsnappen aan de aardappelziekte is het
telen van vroege rassen. Door hun korte groeicyclus worden ze geoogst vóór de
grootste Phytophthora-druk aanwezig is in het veld.
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
16
3. Genetische modificatie als
efficiënt kruisingsalternatief
Resistentiegenen tegen de aardappelziekte afkomstig uit de wilde aardappel ­kunnen
op twee manieren in onze cultuuraardappel worden geïntroduceerd: met behulp
van klassieke veredeling of met genetische modificatie. Het gaat hierbij om dezelfde
resistentiegenen. Alleen de manier waarop ze binnengebracht worden, verschilt.
Een lekkere aardappel met blijvende weerstand
Uit de teelt van de klassiek veredelde
aardappelrassen Bionica, Toluca en
Sarpo Mira blijkt dat het gebruik van
Phytophthora-resistente aardappelen
een ideale manier is om de aardappelziekte
het hoofd te bieden én het gebruik
van fungiciden in de aardappelteelt te
verminderen. Jammer genoeg hebben
twee van deze rassen – Bionica en
Toluca – een beperkte bescherming
tegen Phytophthora. Slechts één
breedspectrum* resistentiegen draagt
in hoofdzaak bij tot de resistentie, waar­
door de bescherming van de rassen geen
lang leven beschoren is. Enkelvoudige
resistenties tegen de aardappelziekte
zijn immers niet duurzaam. Naar
verwachting breekt Phytophthora er
eerder vroeg dan laat doorheen en dan
verliezen de rassen met die enkelvoudige
resistenties een groot deel van hun
waarde. De combinatie van verschillende
functionele
resistentiegenen
zoals
bij Sarpo Mira is veel duurzamer. Het
wordt dan vele keren moeilijker voor
Phytophthora om door de resistentie heen
te breken. Als de kans op het verkrijgen
van resistentie tegen één resistentie­
gen 1 op 100.000 zou zijn, dan wordt
de kans op resistentieontwikkeling tegen
twee verschillende resistentiegenen
tegelijkertijd ineens 1 kans op 10
miljard+. Een drievoudige resistentie
is nóg weer vele malen duurzamer.
Om een duurzaam resistente aardappel
te ontwikkelen moeten er drie of
meer verschillende resistentiegenen
ingebouwd worden. Sarpo Mira gebruiken
dus. Deze resistente aardappel bezit
namelijk vijf resistentiegenen. Jammer
genoeg beschikt deze aardappel niet over
de gewenste culinaire eigenschappen
waardoor consument en verwerkende
industrie niet enthousiast zijn om
hiernaar over te stappen. Het resultaat
is dat het ziektegevoelige – en dus
fungicidenbehoeftige – ras Bintje nog
steeds meer dan 50% van het Belgisch
aardappelareaal inneemt (Figuur 1,
pagina 7). Meervoudige resistentie
tegen Phytophthora binnenbrengen
in een populair ras zou met andere
woorden tegemoet komen aan het
milieu, verwerker én aan de consument.
Omdat het niet mogelijk is om duurzame
resistentie met behulp van een klassiek
veredelingsprogramma te introduceren
in een bestaand ras zonder dat de
raseigenschappen veranderen en omdat
de nood hoog is om de aardappelteelt
en het milieu op korte termijn een
duurzame manier te beschermen, moet
er nagedacht worden over hoe de kennis
van biologie en nieuwe technologie
ingezet kan worden om een lekkere
aardappel te voorzien van een langdurige
resistentie tegen de aardappelziekte.
Zo’n alternatieve manier is genetische
modificatie.
* Breedspectrum wijst op het feit dat het resistentiegen de aardappel bestand maakt tegen een groot aantal verschillende Phytophthora-isolaten.
+
De kans om door het mechanisme te breken vermindert exponentieel met het aantal resistentigenen, bv. 1/100.000 x 1/100.000 = 1/10.000.000.000.
17
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
3
De afgelopen jaren zijn veel genen in
kaart gebracht die in wilde aardappel­
soorten instaan voor resistentie tegen
Phytophthora. Met gentechnologie
kunnen deze genen in één stap
rechtstreeks ingebouwd worden in het
DNA van de hedendaagse commerciële
rassen, waardoor deze enerzijds
een langdurige bescherming krijgen
tegen de ziekte, maar anderzijds hun
raseigenschappen behouden. Want in
tegenstelling tot kruisen, worden niet
alle eigenschappen van de wilde
aardappel met die van de cultuur­
aardappel vermengd. Door gebruik
te maken van genetische modificatie
worden slechts één of enkele
specifieke eigenschappen doelgericht
binnengebracht. Bintje blijft Bintje,
alleen zal het genetisch gemodificeerde
Bintje – BintjePLUS genaamd – bestand zijn
tegen de aardappelziekte.
EUROPESE TOELATINGSPROCEDURE EN ANTI-GGO-KLIMAAT KUNNEN VERLAMMEND WERKEN
Het bedrijf BASF Plant Science ontwikkelde de ‘Fortuna’, een Phytoph­
thora-resistente genetisch gemodificeerde aardappel. Twee genen van
­Solanum bulbocastanum – BLB-1 en BLB-2 – werden ingebracht in het DNA
van ­Fontane, een bewaar­aardappel die gebruikt wordt om frieten te ­maken
en die zowel in Vlaanderen als in Nederland het op één na b
­ elangrijkste
­aardappelras is. Fortuna is identiek aan Fontane, met dat verschil dat
Fortuna een ­
­
natuurlijk beschermingsmechanisme tegen P
­hytophthora
gekregen heeft met behulp van genetische modificatie. De Fortuna-­
­
aardappel is sinds 2006 op 20 verschillende plaatsen in Duitsland,
Nederland, België, Verenigd Koninkrijk, Tsjechië en Zweden getest in het veld.32
Na vijf jaar testen, waarbij de genetisch gemodificeerde aardappelen werden blootgesteld aan een hoge concentratie
van verschillende Phytophthora-isolaten, werden de planten niet ziek.32 Op 31 oktober 2011 vroeg BASF bij de Europese­
Commissie een markttoelating aan voor de teelt, verwerking en consumptie van de Fortuna-aardappelen. Door het
anti-GGO-klimaat, zowel op politiek als maatschappelijk niveau, besloot BASF echter niet verder te investeren in hun
­Phytophthora-resistente aardappel voor Europa en in januari 2013 stopte het bedrijf de teelttoelatingsprocedure.33,34
Europese land­bouwers zitten te wachten op een ­populaire Phytophthora-resistente aardappel. Bovendien kan het
pesticiden­gebruik drastisch verlaagd worden wat het milieu ten goede komt. Echter, de genetisch gemodificeerde ­aardappel
van BASF zal waarschijnlijk nooit op de Europese akkers geteeld worden.
Een publiek initiatief uit Nederland en het Verenigd Koninkrijk
In 2006 startte de Universiteit van het
Nederlandse Wageningen een 10-jaar
durend onderzoeksproject in opdracht
van het ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit om via
genetische modificatie een prototype
Phytophthora-resistente aardappel te
ontwikkelen waarbij de resistentie
zo lang mogelijk bruikbaar is. De
hoeveelheid resistentiegenen is immers
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
18
niet onuitputtelijk. De meest effectieve
manier om zo’n duurzame aardappel
te ontwikkelen, is het ‘stapelen’
of samenbrengen van verschillende
resistentiegenen: in plaats van in
hoofdzaak één resistentiegen zoals in
Bionica en Toluca, of twee zoals in Fortuna
(zie kaderstuk ‘Europese toelatings­
procedure en anti-GGO-klimaat kunnen
verlammend werken’), worden er drie tot
vijf resistentie­
genen binnengebracht in
eenzelfde aardappelras. Een dergelijk plan
kan enkel efficiënt uitgevoerd worden
door de nieuwste veredelingstechnieken
te gebruiken, meer bepaald met behulp
van genetische modificatie.
Het Nederlandse project werd DuRPh
gedoopt, naar Duurzame Resistentie
tegen Phytophthora. Het DuRPhonderzoek maakt – net zoals bij klassieke
kruisingen – alleen gebruik van genen
van kruisbare wilde aardappelsoorten. In
eerste instantie werden zoveel mogelijk
resistentiegenen geïdentificeerd om
nadien in verschillende combinaties
binnen te brengen in verschillende
commerciële aardappelrassen. Omdat
DuRPh een onderzoeksproject is en in
eerste instantie niet aan commerciële
ontwikkeling werd gedacht, werd o.a.
gekozen voor het aardappelras Désirée,
een ras dat zich efficiënt leent tot
het binnenbrengen van genetische
informatie met behulp van gentech­
nologie. Wageningen koos voor cisgenese.
Bij cisgenese wordt enkel genetische
informatie binnengebracht van soorten
die ook met de cultuuraardappel kunnen
gekruist worden. Er wordt ook geen
gebruik gemaakt van selectiegenen (zie
kader­
stuk ‘Selectiegenen’, pagina 20).
Dit zijn genen – vaak afkomstig uit
bacteriën – die samen met de land­
bouwkundig interessante genen (hier:
resistentiegenen tegen Phytoph­thora)
ingebouwd worden in het planten-DNA
en die de selectie van de gemodificeerde
plantjes na gene­
tische modificatie
vergemakkelijken
(zie
kaderstuk
‘Cisgenese en transgenese’, pagina 20).
Ook het Sainsbury laboratorium in
het Verenigd Koninkrijk maakt van
de ontwikkeling van Phytophthoraresistente genetisch gemodificeerde
aardappelen een prioriteit. Verschillende
resistentiegenen werden geïsoleerd
uit wilde aardappelen en vervolgens
afzonderlijk ingebouwd in het ras
Désirée. De verschillende genetisch
gemodificeerde aardappelen met telkens
enkelvoudige resistentie werden tussen
2010 en 2012 in het veld getest in het
Britse Norfolk.35 Tijdens de natte zomer
van 2012 sloeg Phytophthora hard toe.
Het vatbare Désirée-ras ging volledig
ten onder aan de aardappelziekte. De
gemodificeerde resistente aardappel
doorstond
de
schimmelaantasting
waardoor het een meer dan dubbele
opbrengst had in vergelijking met de nietresistente aardappel. 35 Vermits het nietduurzame karakter van één resistentiegen
(zie pagina 17), is het niet aangewezen
om deze aardappelen direct op de markt
te brengen voor commercieel gebruik. De
resistentie zou vlug doorbroken worden
waardoor dat bepaald resistentiegen
zijn functionaliteit verliest en ook niet
meer kan gebruikt worden in andere
veredelingsactiviteiten. Bovendien is
het ras Désirée niet aangepast aan
consument en verwerkende industrie.
De resultaten van de veldproeven zijn
echter cruciaal om na te gaan welke
resistentiegenen een goede bescherming
geven om nadien verschillende genen
te combineren met behulp van GGOtechnologie of klassieke veredeling.
facts
series
19
Een schimmel-resistente aardappel voor België
3
SELECTIEGENEN
Genetische resistentie tegen de aardappelziekte kan in aardappelen ingebouwd worden door kruisingen of met behulp
van genetische modificatie. Dit gebeurt echter niet met 100% efficiëntie. Daarom moeten bij beide methodes de planten, die de nieuwe genetische informatie kregen, opgespoord worden. De resistente planten zien er immers hetzelfde uit
als de planten die het nieuwe DNA niet gekregen hebben. Dus op basis van het uiterlijk kan je ze er niet uithalen. In de
traditionele veredeling worden alle planten bijgehouden, ook de niet-resistente. Wanneer ze oud genoeg zijn, worden
ze geïnfecteerd met P
­ hytophthora. Die planten met meer weerstand zijn – naar alle waarschijnlijkheid – de planten die
resistentiegenen ­ingebouwd hebben gekregen. Een andere en snellere methode is om in jonge plantjes rechtstreeks
de aan- of afwezigheid van de resistentiegenen na te gaan. Dit gebeurt met DNA-analysetechnieken. Vaak wordt naar
deze selectiemanier ­verwezen als ‘marker assisted breeding’, vrij vertaald: veredeling met behulp van DNA-merkers.
Deze methode is echter heel arbeidsintensief omdat er honderden tot duizenden scheutjes getest moeten worden
om de resistente scheutjes te vinden.
Om een genetisch gewijzigde plant te selecteren, bestaat er een efficiëntere manier. Bij genetische modificatie beslist
men – in tegenstelling tot kruisingen – immers zelf welk DNA er in de plant zal gebouwd worden. Naast het DNA dat
zorgt voor weerstand tegen Phytophthora kan ook DNA meegegeven worden (selectiegenen) dat zorgt voor weerstand tegen een bepaald herbicide of antibioticum. In dit geval kunnen alle plantjes na genetische modificatie simpelweg
opgegroeid worden in aanwezigheid van dat bepaald herbicide of antibioticum. Enkel die plantjes die overleven, hebben
het DNA ingebouwd gekregen. De rest sterft af. Deze selectie gebeurt tijdens de ontwikkelingsfase in het labo. Het
antibioticum of herbicide worden niet in het veld gebruikt.
CISGENESE EN TRANSGENESE
Alle genetisch gemodificeerde planten die vandaag commercieel geteeld worden, zijn transgene planten. ‘Trans’ wijst op
‘afkomstig van een andere groep’. Met behulp van genetische modificatie is in deze gewassen immers een DNA-­fragment
­toegevoegd dat niet eigen is aan de soort: het bacteriële Bt-gen in insect-resistente katoen (zie achtergronddosier ­‘Bt-katoen
in India’), het bacteriële EPSPS-gen in glyfosaat-tolerante soja (zie achtergronddossier ‘Herbicide-­tolerante soja in
­Argentinië’) of het virale manteleiwitgen in virus-resistente papaja (zie achtergronddossier ‘Virus-resistente papaja in
Hawaï’). Maar ook een maïsgen inbouwen in rijst maakt de rijst transgeen. Enkel wanneer DNA binnen kruisbare ­plantensoorten wordt overgedragen – bijvoorbeeld van rijst naar rijst, of van een wilde aardappelverwant naar de c­ ultuuraardappel
– spreekt men van cisgene planten. ‘Cis’ slaat dan op ‘binnen dezelfde kruisbare groep’. Om aan de definitie van ­cisgenese
te voldoen moeten de genen die ingebracht worden ook voorzien zijn van hun oorspronkelijke expressiesignalen,
de ­schakelaars die beslissen wanneer de genen aangeschakeld of uitgeschakeld worden en in welke mate. Cisgene planten
mogen geen selectiegenen bevatten (zie vorig kaderstuk ‘Selectiegenen’) omdat deze zo goed als altijd afkomstig zijn van
­bacteriën. Selectiegenen kunnen wel gebruikt worden tijdens het proces van genetische modificatie maar ze moeten nadien
dan ­verwijderd worden uit het planten-DNA. Om die reden wordt er veelal geen gebruik gemaakt van selectiegenen voor
­cisgenese waardoor het maken van cisgene aardappelplanten veel minder efficiënt is.
Omdat natuurlijke kruisingsbarrières niet worden overschreden, wordt bij het grote publiek cisgenese (als vorm van
genetische modificatie) beter aanvaard.36 Nochtans is er in het licht van milieu- en voedselveiligheid geen enkel verschil
tussen cisgenese en transgenese. Het zijn immers de eigenschappen van de ingebrachte genen die bepalen of een gewas
veilig is, niet of deze genen al of niet afkomstig zijn van dezelfde soort of een kruisbare soort. Het verschil tussen ­cisgenese
en transgenese is wel belangrijk op het wettelijk vlak (zie kaderstukken ‘Waarom een genetisch gemodificeerde plant
niet altijd een GGO is’, pagina 21 en ‘De weg naar commercialisatie van de cisgene aardappel’, pagina 29).
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
20
WAAROM EEN GENETISCH GEMODIFICEERDE PLANT NIET ALTIJD EEN GGO IS
In 1983 beschreven Vlaamse en internationale onderzoekers een nieuwe methode om genetische informatie over te
­brengen van het ene organisme naar het andere zonder dat er seksuele voortplanting nodig is. De methode werd genetische
modificatie genoemd. De planten die via deze methode ontwikkeld werden, worden genetisch gemodificeerde of genetisch
gewijzigde planten genoemd. Omdat met de nieuwe methode in bepaalde gevallen planten ontwikkeld kunnen worden die
voordien niet gemaakt konden worden en omdat er met de nieuwe methode nog weinig ervaring was, stelde men in de
jaren ’90 uit voorzichtigheid wetgeving op die een risicoanalyse en expliciete markttoelating verplicht stelt. Om de juiste
planten onder deze wetgeving te vangen, had men een geijkte definitie nodig. Voor een genetisch gemodificeerd organisme
of GGO luidt die: “een organisme waarvan het genetisch materiaal veranderd is op een wijze welke van nature door voortplanting en/of natuurlijke recombinatie niet mogelijk is”. Door deze definitie krijgt de term ‘GGO’ een regeltechnisch karakter
waardoor de term niet zomaar kan gebruikt worden.
Genetische modificatie laat toe om genetische informatie over de soortengrenzen heen over te brengen (transgenese)
maar evenzeer om genen over te dragen binnen de soort (cisgenese). In dat laatste geval wordt een resultaat verkregen
dat zeer gelijkaardig is aan dat van kruising en selectie die bij klassieke veredeling worden toegepast. Cisgene planten
­vallen dus niet noodzakelijkerwijs onder de wettelijke GGO-definitie. In Europa wordt momenteel bediscussieerd of ­cisgene
planten onder de Europese GGO-regelgeving vallen of niet. In dit document spreken we over genetisch gemodificeerde
­aardappelen en gebruiken we ook de term cisgene aardappel. Maar daarmee catalogiseren we deze aardappelen niet als een
‘GGO’ zoals gedefinieerd door de Europese wetgeving en zeggen we ook niet dat dergelijke aardappelen onder de Europese
­GGO-­wetgeving vallen.
facts
series
21
Een schimmel-resistente aardappel voor België
4
Een aardappel voor België
Bintje is het meest populaire aardappelras in België dat als bewaaraardappel ­zowel
geschikt is voor verse consumptie als voor de aardappelverwerkende industrie.
Maar Bintje is extreem vatbaar voor de aardappelziekte. De aardappelsector is naarstig
op zoek naar een Bintje-variant die meer weerstand heeft maar die wel dezelfde kleur,
smaak, verwerkingseigenschappen en bewaarcapaciteiten heeft als het origineel.
Nieuwe technologie en onderzoeksmethoden kunnen hierbij helpen.
De veldproef van Wetteren
De veldproef van Wetteren en de
bestorming van het veld door anti-GGO-­
activisten stonden in de zomer van
2011 in het middelpunt van de Vlaamse
mediabelangstelling. De veld­
p roef
was een initiatief van vier Vlaamse
onderzoeksinstellingen – UGent, ILVO,
VIB en HoGent – met als doel
een
mogelijk
biotechnologisch
alternatief te onderzoeken voor het
massale fungicidegebruik in de
Belgische aard­
appel­
teelt. De vier
partners vonden elkaar in dit project
vanwege hun aanvullende expertise.
Universiteit Gent vanwege zijn ervaring
in
het
plantenbiotechnologisch
onderzoek naar interacties tussen
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
22
planten en ziekteverwekkers, ILVO
vanwege zijn brede ervaring met
praktijkproeven, VIB vanwege zijn
ervaring met de regelgevingtechnische
en communicatieve kanten van GGOveldproeven en Hogeschool Gent
vanwege zijn ervaring met onderzoek
naar Phytophthora. De vier sloten
een consortiumovereenkomst om hun
samenwerking formeel vast te leggen.
Vlaanderen mag dan wel de bakermat
zijn van plantenbiotechnologie, vóór
2011 was er geen onderzoek naar en
ontwikkeling
van
Phytophthoraresistente aardappelen met meervoudige
resistentie. Aangezien de onderzoekers
van Wageningen Universiteit & Research
Center het verst gevorderd waren in
het onderzoek naar resistentie tegen
Phytophthora werd contact gelegd over
de grens. Er werd een samenwerking
op­
ge­
zet waarbij de Vlaamse onder­
zoekers de beschikking kregen over
verschillende genetisch gewijzigde,
Phytophthora-resistente aardappelen
voor gebruik in een tweejarige
wetenschappelijke veldproef. Dit om
na te gaan hoe de genetisch gemodifi­
ceerde aardappelen en in het bijzonder
de daarin aanwezige resistentiegenen,
zouden presteren onder Vlaamse
veldcondities.
De zomer van 2011 was droog en
warm. Dergelijke omstandigheden zijn
ongunstig voor de ontwikkeling van
de aardappelziekte. Halfweg de zomer
was er nog steeds geen Phytophthora
in de proef te vinden.37 De ziekte moet
echter aanwezig zijn om na te gaan
of de aardappelen bestand of vatbaar
zijn voor de schimmel. Daarom werd
de aardappelziekte vanuit omringende
velden door de onderzoekers zelf in de
proef geïntroduceerd. Kort daarna kon
op de klassieke, niet-resistente rassen
(Désirée, Agria en Fontane) een zeer
zware aantasting door Phytophthora
worden vastgesteld.37 De enkelvoudig
resistente lijnen – zowel de genetisch
gemodificeerde als de niet-genetisch
gemodificeerde (Bionica) planten –
presteerden goed, maar aan het einde van
het seizoen was een verwaarloosbare tot
heel lichte graad van aantasting te zien.
Enkel de meervoudig resistente genetisch
gewijzigde aardappelen lieten geen
enkele aantasting zien. Ook de klassiek
veredelde resistente Sarpo Mira en de
wilde aardappel Solanum bulbocastanum
stonden er blakend gezond bij.37 Deze
planten bezitten net zoals de meervoudig
resistente genetisch gemodificeerde
aardappelen
meerdere
functionele
resistentiegenen tegen Phytophthora.
genetisch gemodificeerde aardappelen
met enkelvoudige resistentie deden het
veel beter dan Bionica en Toluca maar
ook hier was de infectie hoger dan in
2011. Net zoals in 2011 waren het opnieuw
enkel de meervoudig resistente genetisch
gemodificeerde aardappelen met drie
resistentiegenen die in 2012 volledig
ziektevrij bleven.37
De zomer van 2012 was veel natter en
de ziekte brak spontaan uit. De ziekte
werd het eerst zichtbaar op de vatbare
Bintje-planten die ook in de proef waren
opgenomen. De resultaten van 2012
waren vergelijkbaar met die van 2011,
met dat verschil dat de aantasting bij de
vatbare planten erger was. Opmerkelijk
was dat de resistent veronderstelde
rassen Bionica en Toluca een aanzien­
lijke Phytophthora-aantasting lieten
optekenen. Dit suggereert dat sommige
Phytophthora-isolaten de BLB-2gemedieerde weerstand in Bionica
en Toluca reeds kunnen omzeilen. De
facts
series
23
Een schimmel-resistente aardappel voor België
4
De aardappelveldproef van Wetteren
toonde aan dat ook onder Vlaamse
veldcondities de teelt van meervoudig
resistente aardappelen dé manier is
om de gevreesde aardappelziekte te
weerstaan. Het commercieel telen
van deze aardappel zou het aantal
behandelingen met anti-Phytophthorafungiciden kunnen doen dalen van
gemiddeld
vijftien
sproeibeurten
per seizoen naar hooguit twee. In
principe zouden alle middelen tegen
Phytophthora gebannen kunnen worden,
maar enkele behandelingen worden
nodig geacht als onderdeel van een
doordachte ziektebeheerstrategie. Als er
dan toch een Phytophthora zou ontstaan
die alle resistenties zou doorbreken,
dan wordt die onmiddellijk afgedood
door het fungicide. Alles inzetten op één
paard is nooit een wijs idee. Het is enkel
de combinatie van verschillende
strategieën die tot succes kan leiden:
verbeterde gewassen die een natuurlijke,
hoge weerstand hebben zijn één zaak,
maar ze moeten ook op een doordachte
manier geteeld worden. In dezelfde lijn
kan het telen van verschillende rassen
met verschillende resistenties, die
in plaats en tijd afgewisseld worden
ook onder­deel zijn van een doordachte
teeltwijze.
DE VERNIELING DOOR ACTIVISTEN
In maart 2011, één week na het verkrijgen van de vergunning voor de veldproef werden de onderzoekers geconfronteerd met publieke uitingen van de ‘Belgian Field Liberation Movement’ (FLM) die aankondigde dat ze de veldproef zou
­ver­nielen op 29 mei 2011. De onderzoekers nodigden FLM hierna uit tot een gesprek, maar FLM ging niet in op die uitnodiging.
De onderzoekers boden daarna FLM de mogelijkheid om op 29 mei 2011 biologische aardappelen te planten op een terrein
naast de veldproef, op voorwaarde dat ze zouden afzien van vernieling van de veldproef. Dit aanbod werd door FLM
geweigerd. Geconfronteerd met een steeds concretere dreiging zagen de onderzoekers zich genoodzaakt strenge
veiligheidsmaat­regelen te treffen. Na overleg met de politie werden onder meer een dubbel hek geïnstalleerd rond
de proef, camera’s en permanente bewaking. Deze niet geplande beveiligingsmaatregelen hadden tot gevolg dat de
kosten voor de veldproef meer dan verdubbelden. Deze – op het eerste zicht overdreven – beveiliging bleek echter
onvol­doende want ondanks een politiemacht van 86 man kon niet voorkomen worden dat er een aantal activisten met
geweld de proef wist binnen te dringen. De activisten vernielden 15% van het proefveld. Het aardappelconsortium
leverde zware inspanningen om de proef te herstellen en dankzij financiële steun van de Vlaamse Overheid kon de proef
voor het overgrote deel gered worden.
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
24
BintjePLUS, een aardappel van bij ons, door ons en voor ons
Gesteund door de positieve resultaten
van de aardappelveldproef besloot
het aardappelconsortium – bestaande
uit Universiteit Gent (UGent), Vlaams
Instituut voor Biotechnologie (VIB)
en Instituut voor Landbouw- en
Visserijonderzoek (ILVO) – een stap
verder te gaan. In 2014 werd het BintjePLUSproject opgestart dat moet leiden
tot de ontwikkeling van duurzaam
resis­
tente Bintje-aardappelen voor de
Belgische landbouw. De Wageningse
aardappelen die getest werden in
Wetteren hadden maximaal drie
resistentie­
genen. Voor het BintjePLUSproject wil het aardappelconsortium
minstens hetzelfde resultaat halen
(drie resistentiegenen) en indien mogelijk
vier verschillende resistentiegenen
uittesten en inbouwen in Bintje. Hier­door
zal een nog duurzamere weerstand tegen
de aardappelziekte verkregen worden.
Gentechnologie kan wat klassieke
aardappelveredeling niet kan, namelijk
een bestaand ras resistent maken
zonder belangrijke raseigenschappen
te
veranderen.
Vermits
rassen
het resultaat zijn van een unieke
samenstelling van genen, vermits
aardappelrassen een complexe gene­
tische structuur hebben en vermits
kruisingsproducten altijd de helft vaderen de helft moedergenen bevatten, is
het via kruisingen niet mogelijk om terug
een Bintje te verkrijgen. Terugkruisingen
(zie pagina 14) helpen hier dus niet.
Bovendien kan met genetische modificatie
– in vergelijking met traditionele
kruisingen
–
enorme
tijdswinst
geboekt worden. Desalniettemin duurt
de ontwikkeling en het testen van
een genetisch gemodificeerde plant
verschillende jaren. Hieronder worden
de verschillende fasen in dit project
weergegeven.
FASE 1: het identificeren van resistentiegenen
Om aardappelen bestand te maken
tegen Phytophthora moeten eerst de
ziekteresistentiegenen ontdekt en ver­
kregen worden. Verschil­
lende onderzoeks­instellingen hebben ­resistentie­­genen
geïdentificeerd uit wilde aardappel­
soorten waarvan een aantal met
succes getest werden onder Vlaamse
omstandigheden.35,37 De resistentiegenen
werden via een licentieovereenkomst
beschikbaar gesteld aan het aard­
appelconsortium wat een aanzien­
lijke
besparing in werk en tijd oplevert.
FASE 2: het inbouwen van resistentiegenen in Bintje
Het praktische werk van het BintjePLUSproject begint met het inbouwen van de
verschillende resistentiegenen – apart en
in verschillende combinaties – in Bintjeaardappelen. Hiervoor wordt gebruik
gemaakt van Agrobacterium tume­
faciens, een bacterie die van nature uit
DNA kan overbrengen naar plantencellen.
Het BintjePLUS-project wil een duur­
zaam resistente aardappel ontwik­
kelen met tenminste drie verschillende
resistentiegenen en indien mogelijk vier.
De uiteindelijke genetisch gemodificeerde
aardappel zal cisgeen zijn. Er zullen
met andere woorden enkel resistentie­
genen van kruisbare aardappelsoorten
ingebouwd worden in het DNA van
Bintje. Omdat het ontwikkelen van een
cisgeen gewas omslachtiger is dan van
een transgeen gewas (zie kaderstuk
‘Cisgenese
versus
transgenese’
pagina 20), zal eerst via transgenese
getest worden of de verschillende
resistentiegenen werkzaam zijn in
Bintje. Het is immers niet omdat een
gen weerstand biedt in het ras Désirée
dat het dat ook doet in Bintje. De
genetische achtergrond van het ras kan
een rol spelen. Bovendien kan het zijn
dat de resistentiegenen elkaar tegen­
werken in bepaalde combinaties. Eén plus
één is dus niet altijd gelijk aan twee.
Zowel voor de transgene als later
voor de cisgene aardappelen zal
gebruik gemaakt worden van het
natuurlijk DNA-overdrachtmechanisme
van Agrobacterium tumefaciens. Tijdens
de eerste stap in het ontwikkelen
van de genetisch gemodificeerde
aardappelen moeten de resistentiegenen
dus
overgedragen
worden
naar
Agrobacterium.
facts
series
25
Een schimmel-resistente aardappel voor België
4
In een tweede stap moeten de bacteriën
de gelegenheid krijgen om in contact
te komen met de aardappelcellen.
Hiervoor
worden
kleine
stukjes
aardappelweefsel in een kweekschaal
gebracht. Het plantenweefsel groeit op
een voedingsbodem die alle stoffen bevat
nodig voor plantengroei. Vervolgens
wordt de gemodificeerde Agrobacterium
op dit aardappelweefsel aangebracht.
De bacterie infecteert het weefsel en
introduceert de resistentiegenen in een
aantal plantencellen die het in hun DNA
kunnen inbouwen.
De laatste stap, namelijk het regenereren
van een plant, is mogelijk dankzij de
unieke eigenschap van planten om
vanuit één cel een nieuwe plant te
vormen. Dit gebeurt door aan de
voedingsbodem de nodige planten­
hormonen toe te voegen die het weefsel
weer aanzetten tot het vormen van
scheuten. Het bewortelen gebeurt
doorgaans spontaan. De Agrobacteriuminfectie verloopt efficiënt maar toch
zullen niet alle plantencellen het DNA in
hun chromosomen ingebouwd hebben.
Er zullen zelfs meer niet-gemodificeerde
plantjes verkregen worden dan wel
gemodificeerde plantjes. Om door het
Genetisch gemodificeerde scheutjes regenereren uit stukjes aardappelweefsel.
bos de bomen te kunnen zien, kan bij
transgenese een eerder besproken
selectiegen mee ingebouwd worden
(zie kaderstuk ‘Cisgenese versus
transgenese’, pagina 20 en kaderstuk
‘Selectiegenen’, pagina 20).
Naast de Phytophthora-resistentiegenen
krijgen de genetisch gewijzigde Bintjecellen op die manier ook de informatie inge­
bouwd om te kunnen weerstaan aan een
antibioticum, meer bepaald kanamycine.
Wanneer het antibioticum wordt
toegevoegd aan het voedingsmedium
waar het aardappelweefsel op groeit,
zullen enkel de cellen die het DNA van
het selectiegen ingebouwd hebben – en
praktisch gezien ook de Phytophthoraresistentiegenen – kunnen groeien
en zich ontwikkelen tot plantjes.
Alle andere cellen sterven af.
FASE 3: het testen van resistentiegenen
In de volgende fase wordt nagegaan
welke resistentiegenen functioneel
zijn in Bintje en welke combinaties van
resistentiegenen de grootste weerstand
geven tegen de aardappelziekte. Deze
analyses worden uitgevoerd op de
transgene Bintjes bekomen tijdens
fase 2. Phytophthora infestans komt als
verschillende isolaten voor, te vergelijken
met verschillende rassen van bv. dieren
en planten. Resistentiegenen tegen
Phytophthora kunnen breedspectrum zijn
of kunnen een nauw werkingsspectrum
hebben. Breedspectrum wil zeggen
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
26
dat ze werkzaam zijn tegen meerdere
Phytophthora-isolaten tegelijk, terwijl
een resistentiegen met nauw spectrum
slechts één of enkele Phytophthoraisolaten zal herkennen. Om tot een finale
selectie van resistentiegenen te komen
nodig voor de ontwikkeling van een
cisgeen Bintje moet de werkzaamheid
van de verschillende resistentiegenen
nagegaan worden. Ook zal in fase 3
gecheckt worden of er combinaties zijn
van resistentiegenen die beter, minder
goed of niet werken. Resistentiegenen
die samen in een plant aanwezig zijn
kunnen immers het resistentiespectrum
verbreden, vernauwen of niet wijzigen
ten opzichte van de enkelvoudige
resistenties.
Mocht blijken dat er slechts twee
resistentiegenen biologisch actief zijn
in Bintje die in combinatie een goede
resistentie opleveren, dan zullen
bijkomende resistentiegenen getest
worden. De cisgene Bintjes die ont­
wikkeld worden in fase 4, zullen immers
minimaal drie (maar bij voorkeur vier)
verschillende biologisch actieve resis­
tentie­genen hebben.
In vitro kweek van aardappelplantjes
DE WERKING VAN RESISTENTIEGENEN BESTUDEREN VIA EEN BLADTEST
Om na te gaan of de resistentiegenen die ingebouwd zijn in de genetisch gemodificeerde Bintjes ‘reageren’ met de
effectoren (product van avirulentiegenen) van verschillende Phytophthora-isolaten, kan gebruik gemaakt worden van
een Agrobacterium-gemedieerde bladtest.1 Agrobacterium kwam al voor in dit dossier als de bacterie die DNA overbrengt
naar plantencellen tijdens de ontwikkeling van een genetisch gewijzigde plant (zie pagina 25). Agrobacterium kan echter
ook ingezet worden om kortstondig bepaalde eiwitten te laten produceren. Tijdens het BintjePLUS-project zullen
afzonderlijke avirulentiegenen van verschillende Phytophthora-isolaten worden overgebracht naar afzonderlijke
Agrobacterium-stammen. Voor ieder avirulentiegen, een andere Agrobacterium-stam. De bladeren van de genetisch
gemodificeerde plantjes met één of meerdere resistentiegenen worden daarna geïnfecteerd met de verschillende
Agrobacterium-stammen. Dit gebeurt met behulp van Agro-infiltratie, een techniek waarbij Agrobacterium in het blad
gespoten wordt zodat de bacteriën zich tussen de plantencellen kunnen verspreiden. In het blad zorgt Agrobacterium
voor een kortstondige expressie van de avirulentiegenen. Indien de aanwezige resistentiegenen van de genetisch
gemodificeerde plantjes afgestemd zijn op de binnengebrachte avirulentiegenen zal er een overgevoeligheidsreactie
te zien zijn op de infectieplaats in het blad. Deze reactie is met het blote oog waar te nemen als een zone van
afgestorven plantencellen. Deze relatief gemakkelijke en specifieke analysemethode laat toe om de functionaliteit
en de spectrumbreedte van individuele en gecombineerde resistentiegenen na te gaan.
facts
series
27
Een schimmel-resistente aardappel voor België
4
FASE 4: het ontwikkelen en testen van cisgene Bintjes
In fase 4 zullen uiteindelijk de cisgene
Bintjes ontwikkeld worden op basis
van de kennis opgedaan tijdens
fase 3. Naast het bevestigen van
de
Phytophthora-resistentie
zal
ook nagegaan worden of de cisgene
Bintjes groeien en ontwik­
kelen net
zoals conventionele Bintjes. Finaal
zullen veldproeven aangelegd worden
om het BintjePLUS-ras te bestu­
deren
in het veld.
Gezien in het BintjePLUS-project cisgene
aardappelen zullen ontwikkeld worden,
kunnen geen selectiegenen gebruikt
worden of moeten die genen later
uit het aardappel-DNA verwijderd
worden (zie kaderstuk ‘cisgenese
en trans­
genese’ pagina 20). De
cisgene
aardappelen
zullen
dus
geen
antibioticumresistentiegen(en)
bezitten. De selectiemethode zal
daarom gebeuren op het niveau van
het DNA. In het BintjePLUS-project zal
van alle opgegroeide plantjes (gene­
tisch gemodificeerd en niet-genetisch
gemodificeerd)
DNA
geanalyseerd
worden om de aanwezigheid of
afwezigheid van de Phytophthoraresistentiegenen te bepalen. Er wordt
ook nagegaan hoeveel kopijen van ieder
Phytophthora-resistentiegen ingebouwd
zijn. Er wordt enkel verder gewerkt met
de planten die voldoen aan de opgelegde
criteria: alle ziekteresistentiegenen
aanwezig en in een niet te hoog
kopijaantal.
Naast een bladtest ter controle van de
bovenstaande DNA-selectie (voor meer
informatie zie kaderstuk “De werking
van resistentiegenen bestuderen via
een bladtest”, pagina 27) moeten ook
de raseigenschappen van cisgene
aardappelen getest worden in de serre.
Hiervoor wordt voornamelijk gekeken
naar uiterlijke kenmerken van het blad
en de stengel maar ook naar de grootte
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
28
en vorm van de knollen en de algemene
groei- en ontwikkelingseigenschappen.
Al deze planteigenschappen mogen
niet te veel afwijken van wat verwacht
wordt van het Bintje-ras. Behalve voor
de resistentie tegen Phytophthora
moeten de cisgene Bintjes immers
gewone Bintjes blijven. De kans bestaat
echter dat raseigenschappen veranderen
tijdens het genetisch modificeren,
het terug opgroeien van een plant uit
een weefselcultuur en/of het ver­
meerderen van planten op een
voedingsbodem (in vitro). Wanneer
Agrobacterium
een
DNA-fragment
inbouwt in het planten-DNA kan de
functie van bepaalde genen verstoord
worden. Deze kans is echter klein vermits
een aardappel tetraploïd is. Dit wil
zeggen dat er van ieder gen vier kopijen
aanwezig zijn. Als één kopij niet meer
werkzaam is, zijn er nog drie andere
kopijen aanwezig om de taak te blijven
uitvoeren. Ook door het opgroeien van
de kleine aardappelplantjes in vitro
kunnen er waarneembare veran­
deringen optreden die hun oorsprong
vinden in DNA-veranderingen. Dit
vrij frequent voorkomend fenomeen
wordt somaklonale variatie genoemd.
Gezien het ook optreedt bij in vitrovermeerdering van niet-GGO-aardappelen
staat het los van de techniek van
genetische modificatie. Om uit te sluiten
dat door deze handelingen belangrijke
raseigenschappen veranderd zijn, moeten
de genetisch gemodificeerde aard­
appelen een strenge selectie ondergaan.
Tijdens deze selectiestap in de serre
worden enkel die planten weerhouden
die én alle belangrijke raskenmerken
bezitten én bladresistentie vertonen
tegen de aardappelziekte. De planten
die goed scoren, komen in principe
in aanmerking om getest te worden
in het veld.
Uiteindelijk zullen veldproeven worden
aangelegd met een aantal cisgene Bintjelijnen om na te gaan hoe de aardappelen
zich gedragen onder veldomstan­
digheden. In tegenstelling tot de serre
– waar enkel de bladeren blootgesteld
worden aan de avirulentiegenen van
Phytophthora – zal in het veld de
volledige plant onderhevig zijn aan de
natuurlijke
Phytophthora-populatie.
Niet alleen bladresistentie maar ook
stengelresistentie en knolresistentie
kunnen dan getest worden. Daarnaast
kan ook de opbrengst en het effect
van andere factoren (wind, regen, droogte,
infecties van andere schimmels, bacteriën,
virussen of insecten) nagegaan worden.
De cisgene Bintjes moeten niet alleen
in het veld goed presteren, ook de
kwaliteitseigenschappen
van
het
originele Bintje voor consument en
verwerkende industrie moeten behouden
blijven. De verschillende aardappellijnen
uit de veldproef zullen dan ook op hun
smaak en verwerkingseigenschappen
getest worden. Daarbij wordt onder
meer gekeken naar hun bakkwaliteit.
Het is uiteindelijk de combinatie van
scores op het vlak van resistentie,
gedrag in het veld, smaak en
verwerkingseigenschappen
die
zal
bepalen welke cisgene Bintje-lijn
uiteindelijk zal ontwikkeld worden voor
de markt.
DE WEG NAAR COMMERCIALISATIE VAN DE CISGENE AARDAPPEL
De ontwikkeling van een nieuw ras is één zaak. Het op de markt brengen ervan is een andere zaak die ook heel wat voeten
in de aarde kan hebben, zeker wat betreft genetisch gewijzigde gewassen. Voor een nieuw ras dat verkregen werd
met behulp van traditionele veredelingstechnieken valt dit goed mee. Er moeten veldproeven uitgevoerd worden en er
moet een analyse gebeuren van de landbouwkundige waarde en kwaliteitseigenschappen van het ras.* Dit onderzoek
moet officieel gedaan worden om het ras op de rassenlijst te krijgen en voor het verkrijgen van kwekersrecht (zie later
pagina 33). Hierbij wordt ook een vergelijkende analyse gedaan met bestaande rassen. Maar dan zit de testfase er
grotendeels op. Voor aardappel wordt in sommige landen ook de concentratie van bepaalde gifstoffen die van nature
in de aardappel zitten (zoals glyco-alkaloïden) bepaald om zeker te zijn dat die beneden een bepaald niveau blijft.+
Na het vermeerderen van het pootgoed kan het nieuwe ras dan ter beschikking gesteld worden van de landbouwer.
Voor gewassen die onder de Europese GGO-wetgeving vallen, gelden echter nog bijkomende regels. Transgene planten – planten die een DNA-fragment ingebouwd kregen van een andere soort bv. een maïsgen in rijst – vallen onder deze
GGO-wetgeving. Er werd extra genetische informatie ingebouwd die met behulp van kruisingen of door spontane
veranderingen in het DNA niet bereikt kan worden. De producenten moeten dan een lijvig dossier indienen bij de ­Europese
Commissie waarin de resultaten van een hele reeks experimenten beschreven staan. Dit gaat van de moleculaire
karakterisatie van de transgene plant over gedetailleerde vergelijkende studies tussen de transgene plant en de
corresponderende niet-genetisch gewijzigde plant tot toxiciteits- en allergeniciteitsstudies. Bovendien hangt in Europa
de uitkomst van de procedure niet alleen af van wetenschappelijke argumenten. Het finale woord ligt immers bij
de politieke afgevaardigden van de Europese lidstaten.
Bij de Phytophthora-resistente genetisch gemodificeerde aardappelen die via cisgenese zullen worden ontwikkeld,
ligt het anders. De natuurlijke resistentiegenen die verkregen zijn uit wilde aardappelsoorten kunnen wel met behulp
van kruisingen overgedragen worden naar moderne aardappelrassen. De traditioneel veredelde rassen Bionica, Toluca
en Sarpo Mira zijn daar het levende voorbeeld van. Genetische modificatie wordt in dit geval enkel gebruikt om een
bestaand ras zoals Bintje resistent te maken tegen de aardappelziekte.# Ook zijn er bij cisgenese geen soortvreemde
selectie­genen betrokken en kan een cisgene Phytophthora-resistente plant eigenlijk niet onderscheiden worden van een
klassiek veredelde Phytophthora-resistente plant. Het is dan ook te hopen dat Europa de strenge GGO-wetgeving niet
toepast op de cisgene Phytophthora-resistente aardappel, anders staat het cisgene Bintje een lange ­toelatingsprocedure
te wachten. Door de gevraagde analyses en het tijdrovende proces – zo moesten verschillende GGO-gewassen meer
dan 10 jaar wachten op een teelttoelating – is die procedure bovendien peperduur. Als we willen vermijden dat genetisch
gemodificeerde gewassen enkel door grote, kapitaalkrachtige multinationals op de markt kunnen worden gebracht,
moeten we de vraag durven stellen of de toelatingsprocedure in bepaalde gevallen – zoals de cisgene Phytophthora-­
resistente aardappelen met natuurlijke resistentiegenen uit kruisbare soorten – niet eenvoudiger gemaakt kan worden.
* De analyse van de landbouwkundige waarde ook wel een cultuur- en gebruikswaarde onderzoek (CGO) genoemd is nodig om het ras te
laten opnemen in nationale raslijsten.
+ In België is dit geen verplichting, maar in Nederland, in de VS en in Zweden wel.
#
Vermits rassen zoals Bintje het resultaat zijn van een unieke samenkomst van genen is het onmogelijk om met behulp van kruisingen
een Phytophthora-resistent Bintje te maken. Kruisingen mengen immers vader- en moeder-DNA tot een nieuwe combinatie. Het
oorspronkelijke Bintje kan nooit meer verkregen worden. Bovendien is Bintje zo goed als steriel en is kruisen bijzonder moeilijk.
facts
series
29
Een schimmel-resistente aardappel voor België
4
Moleculair biologisch en gentechnologisch onderzoek
als katalysator van klassieke veredeling
Uit bovenstaand projectschema blijkt
dat er veel voorafgaand DNA-onderzoek
nodig is vooraleer de finale genetisch
gemodificeerde planten ontwikkeld
kunnen worden. In eerste plaats
moeten resistentiegenen geïdentificeerd
worden, moeten combinaties van
resistentiegenen getest worden en
moet de afhankelijkheid van de
genetische achtergrond van het ras
geanalyseerd worden. Zoals eerder
aangegeven moet deze kennis niet
noodzakelijk leiden tot het op de
markt brengen van een genetisch
gemodificeerde plant. Het identificeren,
isoleren, karakteriseren van nieuwe
resistentiegenen draagt ook bij aan het
klassieke veredelingsproces.
Zonder moleculaire kennis kan bij klassiek
veredelde aardappelen de Phytophthoraresistentie enkel nagegaan worden door
de plant te infecteren met Phytophthora.
De planten met meer weerstand zijn
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
30
– naar alle waarschijnlijkheid – die die
resistentiegenen ingebouwd hebben
gekregen. Dankzij gentechnologisch
onderzoek is het bekend welke genen er
aan de basis liggen van de resistentie.
Deze genen kunnen rechtstreeks
opgespoord worden in de kruisings­
producten met DNA-analysetechnieken
waardoor het traditionele veredelings­
proces aanzienlijk vereenvoudigd en
versneld wordt. Ook kan met behulp van
de Agrobacterium-gemedieerde bladtest
nagegaan worden hoe specifiek de
resistentie is (zie kaderstuk ‘De werking
van resistentiegenen bestuderen via een
bladtest’ pagina 27).
Dit huwelijk tussen gentechnologie
en klassieke veredeling is vandaag
meer regel dan uitzondering. Ook
de nieuwe rassen van onder andere
CRA-W (zie pagina 16) werden op deze
manier ontwikkeld. Een nog intensere
samenwerking tussen moderne en
traditionele
veredelingstechnieken
zien we in Nederland. Naast het
DuRPh-project startte in 2008 het
biologisch
aardappelveredelingsprogramma Bioimpuls.38,39 Beide aanpakken leren van elkaar en Bioimpuls
kan mee genieten van moleculaire
inzichten van het DuRPh-project
waardoor het verede­lingswerk versneld
kan
worden.
Gentechnologie
en
traditionele verede­ling kunnen dus wel
degelijk hand in hand gaan.
5. Een ander product, andere
bezorgdheden
De aardappelveldproef in Wetteren heeft laten zien dat er zowel bij het brede publiek
als bij de beleidsmakers vragen zijn over genetisch gemodificeerde gewassen. Zijn
genetisch gewijzigde aardappelen veilig? Kan de genetisch gewijzigde aardappel een
eigen leven buiten het veld gaan leiden? Kunnen de teelt van genetisch gewijzigde
aardappelen en de biologische teelt naast elkaar bestaan? Is er een effect op de bijen en
wat met bescherming van intellectuele eigendom?
De voedselveiligheid van genetisch gewijzigde
Phytophthora-resistente aardappelen
Wanneer we spreken over voedsel­
veiligheid van genetisch gewijzigde
gewassen moeten we de technologie
loskoppelen van de toepassingen.
Over de techniek van genetische
modificatie is er onder biotechnologen
een wetenschappelijke consensus: de
technologie is veilig. Dertig jaar onderzoek
en honderden studies bewijzen dat,40
inclusief lange-termijnstudies 41 en
voedingsstudies over verschillende
generaties heen.42,43 Deze stelling wordt
ook gedragen door tientallen weten­
schappelijke academies en voedsel­
veiligheids­
agentschappen overal ter
wereld alsook door organisaties zoals
de Wereldgezondheidsorganisatie.44
We kunnen gerust stellen dat de
consensus over de veiligheid van
GGO-technologie even groot is als
die bij klimaatwetenschappers over
de opwarming van de aarde. Wil dit
zeggen dat GGO-gewassen niet meer
gecontroleerd moeten worden vooraleer
ze op de markt komen? Absoluut niet.
De veiligheid van gewassen moet nog
steeds toepassing per toepassing
bekeken worden.
De cisgene, Phytophthora-resistente
Bintjes zullen enkel van de gewone
Bintjes verschillen door de aanwezigheid
van resistentiegenen, afkomstig uit wilde
verwanten van onze cultuuraardappel.
Het zijn resistentiegenen van een
bepaalde klasse die allemaal zeer
vergelijkbare eigenschappen hebben.
Vele planten die we eten, bezitten
honderden exemplaren van dergelijke
genen.45,46 Wij en onze voorouders eten
die genen en hun genproducten al tien­
duizenden jaren. Er is dus een heel lange
geschiedenis van veilig gebruik van
dergelijke resistentiegenen. Bovendien
zijn de resistentiegenen van het cisgene
Bintje identiek en/of zeer gelijkaardig
aan de resistentiegenen aanwezig in de
traditioneel veredelde Phytophthoraresistente aardappelen Toluca, Bionica
en Sarpo Mira. Deze rassen worden
al jaren gebruikt in de biologische teelt
en ook zij hebben een geschiedenis
van veilig gebruik. Aangezien genetische
modificatie een veilige technologie is
en er in het BintjePLUS-project enkel gebruik
gemaakt wordt van aard­appelgenen met
een lange historie van veilig gebruik is er
geen aanleiding om het cisgene Bintje
als minder veilig te beschouwen dan
de bestaande traditioneel veredelde
Phytophthora-resistente aardappelen.
Dit wil echter niet zeggen dat er op
de cisgene Bintjes geen analyses
uitgevoerd zullen worden. Allereerst zal
de concentratie van bepaalde ongezonde
stoffen (zoals glyco-alkaloïden) die
van nature in de aardappel zitten,
bepaald worden om zeker te zijn dat
die beneden een bepaald niveau blijft.
Bovendien moeten genetisch gewijzigde
gewassen in Europa vele bijkomende
testen doorstaan. Zo moet in detail
gekeken worden naar de moleculaire
karakterisatie, de samenstelling, toxici­
teit en allergeniciteit.
facts
series
31
Een schimmel-resistente aardappel voor België
5
Genetisch gewijzigde Phytophthora-resistente aardappelen en het leefmilieu
Cisgene Phytophthora-resistente aard­
appelen bezitten resistentiegenen
die van nature voorkomen in wilde
aardappelsoorten. Zoals eerder vermeld
zijn dezelfde of vergelijkbare genen
al in grote hoeveelheden aanwezig in
conventioneel veredelde Phytophthoraresistente aardappelen maar ook in
andere gewassen.45,46 De genen in de
genetisch gewijzigde aardappel zullen
dus net zo milieuveilig zijn als diezelfde
genen in de conventioneel veredelde
rassen en diezelfde genen in de wilde
verwanten. Uit de teelt van de Bionica,
Toluca en Sarpo Mira rassen weten we
dat die resistentiegenen geen extra
belasting vormen voor het milieu en
dat de planten niet-invasief zijn (niet
gaan woekeren). Het enige dat door de
toevoeging van de genen verandert, is
de interactie van de plant met de
schimmel. Phytophthora kan zich niet
meer op de aardappelen vermenigvul­
digen, maar dat is net de nagestreefde
en gewenste verandering.
Een andere veelgehoorde bezorgdheid is
dat de toegevoegde genen – in dit geval
de Phytophthora-resistentiegenen –
zouden kunnen worden overgedragen
naar natuurlijke populaties waardoor
de eigenschap ingeburgerd geraakt in
de natuur. Verspreiding van genen is
echter onafhankelijk van de technologie
waarmee de genen geïntroduceerd
zijn. Met andere woorden, de kans op
verspreiding van genen is even groot
door het telen van een klassiek ver­
edeld gewas als van een GGO-gewas.
En natuurlijke resistentiegenen tegen
Phytophthora zijn al aanwezig in klassiek
veredelde rassen. Bovendien komt de
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
32
aardappel in Europa niet voor als wilde
plant. Het overgaan van de eigenschap
naar een wilde aardappel is binnen
Europa bijgevolg niet mogelijk. De
aardappel heeft in Europa ook geen
familieleden waarmee ze kan kruisen.
Zwarte nachtschade staat genetisch
het dichtst bij de aardappel, maar ook
daarmee kan de aardappel niet kruisen.47
De aardappel kan dus enkel met andere
gecultiveerde
aardappelvariëteiten
kruisen maar deze kans is heel klein
omdat kruisbestuiving slechts op
beperkte schaal voorkomt.48 De aard­
appel is (afhankelijk van het ras) voor 80
tot 100% een zelfbestuivend gewas
en veel rassen waaronder Bintje zijn zo
goed als steriel.49 Als er toch uitkruising
naar een ander aardappelras zou
optreden, dan zijn de Phytophthoraresistentiegenen enkel aanwezig in het
DNA van het zaad, niet in de oogstbare
knollen. Een teelt van niet-genetisch
gewijzigde aardappelen zal in dit geval
nog steeds een klassieke oogst
opleveren. Het
Phytophthoraresistentie­
kenmerk zou zich enkel
kunnen verspreiden als er uit het
kiemkrachtige
zaad
opslagplanten
ontstaan die oogstbare knollen vormen
in een volgende aardappelteelt. Deze
kans is echter ook bijzonder klein.47 De
meeste in Europa geteelde rassen zijn
niet in staat om kiemkrachtig zaad te
vormen,48 ook de kiemplantjes zelf zijn
bijzonder kwetsbaar. Bovendien zal men
omwille van de aaltjesproblematiek nooit
twee jaar na elkaar aardappelen telen op
dezelfde akker. Bij aardappelen voorziet
men een strikte teeltwisseling zodat
aardappelen minimaal slechts om de
drie jaar geteeld worden op hetzelfde
perceel. Mochten er kiemplanten ont­
staan in jaar 1, dan worden die in jaar 2
aanzien als onkruid en worden ze mecha­
nisch of chemisch vernietigd.
WAT MET DE BIJEN EN WAT MET HONING?
Bijen zijn de belangrijkste bestuivers in de land- en tuinbouw. De laatste jaren staat hun gezondheid
hevig onder druk. Zo stierf tijdens de winter 2012-2013 één op de drie Belgische bijenkasten uit.50
Eén onderliggende reden is er waarschijnlijk niet. Het gaat om een samenloop van omstandigheden
waarbij de varroamijt, het gebruik van pesticiden in de landbouw en een tekort aan energierijk voedsel de voornaamste zijn. De genetisch gemodificeerde gewassen die vandaag commercieel geteeld
worden, zijn op geen enkele manier gelinkt aan verhoogde bijensterfte.51
Gezien de genetisch gemodificeerde Bintjes enkel van gewone Bintjes zullen verschillen op vlak van Phytophthora-resistentie en vermits de resistentie­genen niet schadelijk zijn voor bijen, worden ook hier geen problemen verwacht. Bovendien
bestuiven bijen geen aardappel­planten omdat aardappelbloemen geen nectar aanmaken. Stuifmeel van aardappel – indien
mannelijk fertiel – wordt verspreid door de wind of door insecten zoals hommels en kevers maar niet door bijen. Bijen zullen
dus niet met het stuifmeel van de genetisch gemodificeerde aardappelen in aanraking komen.37
Dit werd ook onder Vlaamse omstandigheden bevestigd door ILVO. Tijdens de veldproef in Wetteren werden naburige imkers bereid gevonden om honingstalen te laten analyseren op de aanwezigheid van genetisch gewijzigd stuifmeel. In geen
enkel staal werd stuifmeel gevonden van een genetisch gemodificeerde plant of van een aardappelplant.48,52
Wat met bescherming van intellectuele eigendom?
Met de grote landbouwkundige uit­
dagingen voor ons (toenemende
populatie en levensstandaard, de grote
impact van landbouw op het milieu en de
opwarming van de aarde), is investeren
in innovatie meer dan ooit van groot
belang. Investeren op lange termijn
kan maar gestimuleerd worden indien
de kosten teruggewonnen kunnen
worden. Het ontwikkelen van een
nieuw aardappelras via traditionele
veredelingstechnieken duurt minimaal
10 jaar en kost minstens 3 miljoen
euro per ras.53 De bedoeling is dat
het ras een meerwaarde brengt voor
opbrengst, gezondheid of kwaliteit. Voor
deze meerwaarde wil de veredelaar
beloond worden en minimaal de
investeringskosten terug verdienen.
Om aan die terechte wens tegemoet
te komen, is het kwekersrecht in het
leven geroepen. Het kwekersrecht kan
een financiële garantie geven aan de
veredelaar door op te leggen dat het
nieuwe ras enkel mag gebruikt worden
mits toestemming van de kweker.
Op die manier wordt voorkomen dat
anderen het ras simpelweg zouden
vermeerderen en op de markt brengen
onder een andere naam. Anderzijds kan
de veredelaar voorwaarden stellen zodat
bijvoorbeeld per plantje dat als plant­
goed vermeerderd wordt een vast bedrag
– de zogenaamde ‘royalty’ – terugvloeit
naar de veredelaar. Door deze garantie op
financiële compensatie wordt innovatie
gestimuleerd. Voor aardappelveredeling
is het aanvragen van kwekersrecht de
gangbare praktijk. Bij toekenning van
een kwekerscertificaat is een nieuw
aardappelras beschermd voor een
periode van 30 jaar. Ook de traditioneel
veredelde Phytophthora-resistente aard­
appelrassen Toluca, Bionica en Sarpo Mira
zijn intellectueel beschermd met behulp
van kwekersrecht.53
facts
series
33
Een schimmel-resistente aardappel voor België
5
De eigenschappen die in genetisch
gewijzigde gewassen worden gebracht,
zijn vaak beschermd met een octrooi.
Een octrooi of patent is net zoals
kwekersrecht een vorm van intellectuele
eigendomsbescherming maar het laat
minder vrijheden toe in vergelijking
met kwekersrecht (zie kaderstuk
‘Octrooi versus kwekersrecht’). De
resistentiegenen die gebruikt worden
voor de ontwikkeling van het cisgene
Bintje zijn door de partijen die deze genen
gekarakteriseerd hebben, beschermd met
een octrooi. Het aardappelconsortium
mag met andere woorden na ontwik­keling
van het cisgene Bintje de nieuwe aardappel
niet zomaar op de markt brengen zonder
toestemming van de octrooihouders
van de resistentiegenen. Het BintjePLUSaardappelras zelf zal echter niet
beschermd worden met een octrooi. Het zal
net zoals ieder ander ras enkel beschermd
worden met kwekersrecht. Hierdoor
hebben veredelaars de mogelijkheid om
BintjePLUS te gebruiken als kruisings­
ouder in hun kweekprogramma’s, op
voorwaarde dat ze toelating krijgen van
de octrooihouders van de resistentie­
genen die ingebouwd
zijn
in
BintjePLUS
en dit tot zolang het
octrooi loopt.
OCTROOI VERSUS KWEKERSRECHT
Het onderliggende principe van een octrooi – een kweker die een aardappel met betere eigenschappen ontwikkelt, moet
beloond worden – is identiek aan dat van kwekersrecht (zie tabel 1, hieronder). De uitvoering en specificaties ­verschillen
echter, waarbij een octrooi minder vrijheden toelaat dan kwekersrecht. Zo beschermt men met kwekersrecht het ras,
met andere woorden het totaal pakket van eigenschappen. Met een octrooi wordt een bepaald kenmerk beschermd
onafhankelijk van het ras waarin het terechtkomt.
Er is ook een groot verschil in de uitvoering van de bescherming tussen kwekersrecht en octrooirecht wat betreft het
gebruik van hoevepootgoed of ‘farm-saved seeds’. In het kwekersrecht is het gebruik van eigen geoogst materiaal (poot­
goed of zaaizaad) toegelaten voor 22 gewassen, waaronder de aardappel.54 Indien een aardappelteler beslist om een
deel van de oogst te gebruiken als pootgoed voor het volgende jaar, moet hij/zij dit bekend maken aan de houder van het
kwekers­certificaat. Voor dit zelf geproduceerd pootgoed moet de landbouwer immers nog steeds een vergoeding betalen. Die “billijke” vergoeding is een percentage van de oorspronkelijke licentievergoeding of royalty. De hoogte van de
gebruikelijke licentievergoeding wordt door de kweker bepaald en hangt af van gewas en ras. Voor aardappelrassen
bedraagt dit doorgaans de helft van de oorspronkelijke royalty.55 Zo betaalt een Vlaamse aardappelteler die eigen
geoogste, met kwekersrecht-beschermde aardappelen gebruikt als pootgoed gemiddeld 100 euro per hectare.56 Enkel
voor kleine boeren (minder dan 4 hectare aardappelen) valt deze vergoeding weg.55 In het octrooirecht zijn er geen
uitzonderingen. Voor elk type van commercieel gebruik is toelating van de octrooihouder nodig. In de praktijk staan de
octrooihouders meestal niet toe dat een deel van de oogst als zaai- of plantgoed opzij gehouden wordt met als gevolg
dat de teler elk jaar nieuw zaai- of plantgoed moet kopen.
Tabel 1. Verschil en gelijkenissen tussen kwekersrecht en octrooien
Kwekersrecht
Octrooi
Het ras mag alleen commercieel gebruikt worden mits toestemming van de houder van het kwekerscertificaat.
De uitvinding mag alleen commercieel gebruikt worden mits toestemming van de octrooihouder.
Tijdsduur 25 tot 30 jaar.
Tijdsduur 20 jaar.
Enkel in landen waar het toegekend wordt.
Enkel in landen waar het toegekend wordt.
Farm-saved seeds verboden maar uitzondering voor 22
gewassen. Indien gebruikt, moet een billijke vergoeding
betaald worden.
Geen uitzondering voor farm-saved seeds, er is altijd toestemmming
nodig van de octrooihouder.
Bescherming van ras.
Bescherming van kenmerk.
Gebruik in veredeling is toegestaan.
Gebruik in veredeling mits toestemming van de octrooihouder.
Een ander verschil is het gebruik van beschermde rassen en plantkenmerken door collega-veredelaars. Het kwekersrecht
staat toe dat veredelaars zonder elkaars toestemming elkaars rassen kosteloos mogen gebruiken om verder te verbeteren
in hun eigen kweekprogramma’s. In de octrooiwetgeving kan dit niet. Er is altijd toestemming nodig van de octrooihouder
zolang de bescherming loopt.
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
34
Co-existentie of hoe kunnen verschillende teeltmethoden
naast elkaar bestaan?
Co-existentie duidt op het naast
elkaar bestaan van verschillende
productietypes, bijvoorbeeld biologische
en conventionele landbouw. Vermits
de consument en landbouwer het
recht
hebben
een
doelbewuste
keuze te kunnen maken tussen deze
productietypes, moet gegarandeerd
kunnen worden dat vermenging van
producten tot een minimum beperkt
wordt. Bovendien is het gebruik van
genetisch gewijzigde gewassen in de
biologische landbouw niet toegelaten.
Voor de aardappelteelt en specifiek voor
het cisgene Bintje is het eigenlijk vrij
eenvoudig om betekenisvolle vermenging
te voorkomen. Zoals reeds beschreven
op pagina 32 is Bintje zo goed als
steriel, er wordt met andere woorden
amper of geen fertiel stuifmeel
geproduceerd waardoor de kans heel
klein is dat aardappelplanten in een
naburig veld bestoven worden. Mocht
er toch kruisbestuiving optreden, is er
nog steeds geen vermenging van de
oogst omdat enkel de aardappelbessen
beïnvloed
worden
en
niet
de
aardappelknollen. Bestoven bessen
of achtergebleven aardappelen – ook
opslagplanten genoemd – kunnen het
jaar erop kiemen maar de plantjes zullen
in een andere teelt staan omdat
aardappelen nooit twee jaar na elkaar
op hetzelfde veld geteeld worden. De
plantjes zullen bijgevolg als onkruid
beschouwd worden en manueel of
chemisch verwijderd worden. Een
betekenisvolle vermenging kan echter
wel gebeuren tijdens of na de oogst.
Om gescheiden distributiekanalen te
kunnen garanderen, moeten er dan ook
strikte afspraken gemaakt worden rond
het reinigen van oogstmachines tussen
twee oogstbeurten door en moet er op
toegezien worden dat aardappelpartijen
na de oogst niet vermengd worden.
CO-EXISTENTIEREGELS VOOR GGO-AARDAPPELEN
Om keuzevrijheid van consument en landbouw te garanderen, spoorde de Europese Commissie de lidstaten aan om
speciale co-existentieregels op te stellen voor de teelt van gewassen die onder de GGO-regelgeving vallen. Daarin wordt
onder meer beschreven hoe boeren elkaar op de hoogte moeten brengen en welke praktische regels vastgelegd worden
voor de teelt. Zo zijn er afhankelijk van het gewas specifieke isolatieafstanden vastgelegd en richtlijnen over de schoonmaak van machines. Deze regels moeten ervoor zorgen dat vermenging onder een drempelwaarde blijft van 0,9%. Indien er
meer dan 0,9% van de oogst bestaat uit genetisch gemodificeerde gewassen of producten ervan mag de oogst geen
biolabel dragen. Bovendien moet in Europa de oogst dan geëtiketteerd worden met ‘bevat producten van een genetisch
gemodificeerd gewas’.47
Onderzoek heeft uitgewezen dat voor aardappel een isolatieafstand van vijf meter voldoende is om de vermenging
tussen de conventionele of biologische aardappelteelt en de teelt van genetisch gewijzigde aardappelen te ­minimaliseren.48
Concreet betekent dit dat de rand van een perceel met genetisch gemodificeerde aardappelen vijf meter moet v­ erwijderd
zijn van de rand van een naburig perceel waar biologische of conventionele niet-GGO-aardappelen geteeld worden.
Ook moeten opslagplanten vermeden en indien aanwezig verwijderd worden. De Vlaamse regering heeft beslist om deze
teeltregels over te nemen mocht de teelt van genetisch gemodificeerde aardappelen goedgekeurd worden door Europa.57
De Waalse regering heeft vanuit een andere politieke visie een veel strengere co-existentiewetgeving.47 Het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest heeft momenteel nog geen eigen co-existentiewetgeving.47
facts
series
35
Een schimmel-resistente aardappel voor België
5
6.Besluit
Phytophthora infestans ligt als een
zwaar deken over de Europese aard­
appelteelt. De aardappelziekte die het
schimmelachtige organisme ­veroorzaakt,
zorgt jaarlijks voor grote economische
schade en de bestrijding ervan weegt
op het milieu. Door het strakke spuitschema is de aardappelteelt bovendien
een stressvolle en arbeidsintensieve
aangelegenheid geworden. Nederlandse,
Belgische en Engelse onderzoeks­
projecten proberen zowel via klassieke
veredelingstechnieken als met behulp
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
36
van genetische modificatie aardappelen
te ontwikkelen die weerstand bieden
tegen de aardappelziekte. De teelt van
Phytophthora-resistente aardappelen is
immers dé manier om de ziekte een halt
toe te roepen.
Net zoals er een wetenschappelijke
consensus bestaat onder klimaat­
­
experten over de opwarming van de
aarde, zijn biotechnologen het erover
eens dat het inbouwen van genetische
informatie met behulp van genetische
­
­ odificatie even veilig is als andere,
m
­algemeen ­aanvaarde veredelingstechnieken zoals kruisingen. Gezien de
nood aan een doel­
treffende, milieuvriendelijke o­ plossing voor de aardappelziekte h
­ebben we niet de luxe om
een veilige technologie te b­annen. De
­technologiekeuze om tot d­ uurzaam ziekteresistente a­ ardappelen te komen moet
van ondergeschikt belang zijn.
7.Referenties
1Vleeshouwers, V. G. et al. (2011). Understanding and exploiting late blight resistance in the age of effectors. Annual review of phytopathology
49, 507-531.
2Haverkort, A. J., Struik, P. C., Visser, R. G. F. & Jacobsen, E. (2009). Applied biotechnology to combat late blight in potato caused by
Phytophthora infestans. Potato Research 52, 249-264.
3FAOSTAT. Raadplegen via http://faostat.fao.org/site/567/default.aspx#ancor.
4Centraal Bureau voor Statistiek (2013). Landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik naar regio. Beschikbaar via http://statline.cbs.nl/
StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=80780NED&D1=24-31,90-97&D2=0&D3=0,5,(l-2),(l-1),l&HDR=G1,G2&STB=T&VW=T.
5FOD Economie (2014). Landbouwgegevens van 2014. Beschikbaar via http://economie.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/economie/
downloads/agriculture_-_chiffres_d_agricole_de_2014.jsp.
6Landbouwcentrum Aardappelen (2012). Belgisch areaal aardappelen 2012. Beschikbaar via http://www.pcainfo.be/pls/portal/docs/PAGE/PCA/
OVERIGE/PUBLICATIES/LCA%20ARTIKELS/TAB1040449/02.4%20BELGISCH%20AREAAL%20AARDAPPELEN%202012.PDF.
7Landbouwcentrum Aardappelen (2013). Belgisch areaal aardappelen 2013. Beschikbaar via http://www.pcainfo.be/pls/portal/docs/PAGE/PCA/
OVERIGE/PUBLICATIES/LCA%20ARTIKELS/TAB1248203/02.4%20BELGISCHE%20AREAAL%20AARDAPPELEN%202013.PDF.
8Proefcentrum voor de aardappelteelt (2014). Belgische productie: 4,58 miljoen ton. Beschikbaar via http://www.pcainfo.be/Home/PCANieuws/
belgische-productie-458-miljoen-ton-2615.
9Belgapom (2013). De Belgische aardappelsector. Een overzicht van 2012 in cijfers en feiten. Beschikbaar via http://belgapom.be/_files/
Belgapom_Brochure_NL.pdf.
10FOD Economie (2013). Kerncijfers landbouw. Beschikbaar via http://economie.fgov.be/nl/binaries/A5_NL_kerncijferslandbouw_2013_tcm325228435.pdf.
11VLAM Marketingsdienst (2014). Aardappelbarometer 2014: Belgische buitenlandse handel van consumptieaardappelen. Beschikbaar via http://
www.vlam.be/public/uploads/files/feiten_en_cijfers/aardappelen/buitenlandse_handel_consumptieaardappelen_2004-2013.pdf.
12VLAM Marketingsdienst (2014). Aardappelbarometer 2014: Belgische buitenlandse handel van aardappelbereidingen. Beschikbaar via http://
www.vlam.be/public/uploads/files/feiten_en_cijfers/aardappelen/buitenlandse_handel_aardappelbereidingen_2004-2013.pdf.
13Haverkort, A. J. et al. (2008). Societal costs of late blight in potato and prospects of durable resistance through cisgenic modification.
Potato Research 51, 47-57.
14Fry, W. E. & Goodwin, S. B. (1997). Re-emergence of potato and tomato late blight in the United States. Plant Disease 81, 1349-1357.
15Haas, B. J. et al. (2009). Genome sequence and analysis of the Irish potato famine pathogen Phytophthora infestans. Nature 461, 393-398.
16 Goodwin, S. B. (1997). The population genetics of Phytophthora. Phytopathology 87, 462-473.
17Hohl, H. R. & Iselin, K. (1984). Strains of Phytophthora infestans from Switzerland with A2-mating type behavior. T Brit Mycol Soc 83, 529-530.
18Lenders, S., D’hooghe, J. & Tacquenier, B. (2013). Gebruik van energie, gewasbescherming, water en kunstmest in de Vlaamse landbouw.
Resultaten op basis van het Landbouwmonitoringsnetwerk 2005-2011. Beleidsdomein Landbouw en Visserij, Afdeling Monitoring en Studie,
Brussel. Beschikbaar via http://lv.vlaanderen.be/nlapps/data/docattachments/Rapport%20milieudruk.pdf.
19Judelson, H. S. & Blanco, F. A. (2005). The spores of Phytophthora: weapons of the plant destroyer. Nature reviews. Microbiology 3, 47-58.
20Grunwald, N. J. et al. (2002). Potato cultivars from the Mexican national program: sources and durability of resistance against late blight.
Phytopathology 92, 688-693.
21Goss, E. M. et al. (2014). The Irish potato famine pathogen Phytophthora infestans originated in central Mexico rather than the Andes.
Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America 111, 8791-8796.
22Grunwald, N. J. & Flier, W. G. (2005). The biology of Phytophthora infestans at its center of origin. Annual review of phytopathology 43, 171-190.
23Kamoun, S. (2001). Nonhost resistance to Phytophthora: novel prospects for a classical problem. Current Opinion in Plant Biology 4, 295-300.
24Ongepubliceerde resultaten van Wageningen Universiteit & Research Center.
25Delanote, L. & Rapol, J. (2013). Rassenproef aardappelen biologische teelt 2013. Beschikbaar via http://www.inagro.be/blogs/professioneel/
PublishingImages/verslag_rassenproef%20aardappelen%20biologische%20teelt%202013.pdf.
26van Wijk, K. & Bus, K. (2011). Geschiktheid biologische aardappelrassen voor biofrites en biochips. bioKennis voor biologische agroketens.
27Rietman, H. et al. (2012). Qualitative and quantitative late blight resistance in the potato cultivar Sarpo Mira Is determined by the perception of
five distinct RXLR effectors. Molecular Plant Microbe Interactions 25, 910-919.
28The Sárvári Research Trust website: http://www.sarvari-trust.org/hungarian-connection.html.
29Inagro (2014). Persoonlijke communicatie.
30Landbouwleven (2014). Onderzoek naar natuurlijk resistente aardappelrassen. www.landbouwleven.be.
31 Bioimpuls (2014). Bioimpuls: biologische aardappelveredeling 2008-2019. Raadplegen via http://louisbolk.org/bioimpuls/.
32Storck, T., Böhme, T. & Schultheiss, H. (2011). Fortuna et al. Status and perspectives of GM approaches to fight late blight. PPO-Special
Report 15, 45-48.
33http://www.infogm.org/IMG/pdf/basf_ph050260048_uk2011102_20130304.pdf.
34http://www.basf.com/group/corporate/en/news-and-media-relations/news-releases/news-releases-usa/P-13-261.
35Jones, J. D. et al. (2014). Elevating crop disease resistance with cloned genes. Philosophical transactions of the Royal Society of London.
Series B, Biological sciences 369, 20130087.
facts
series
37
Een schimmel-resistente aardappel voor België
7
36Gaskell, G. et al. (2010). Europeans and biotechnology in 2010. Winds of change? A report to the European Commission’s Directorate-General
for Research.
37UGent, ILVO, VIB & HoGent (2013). Veldproef met genetisch gewijzigde Phytophthora-resistente aardappel. Eindrapport.
38Hanze, L. (2013). GMO en biologische veredeling gaan prima samen. Aardappelwereld 10, 44-45.
39Bioimpuls. Beschikbaar via http://www.louisbolk.nl/bioimpuls/.
40Nicolia, A., Manzo, A., Veronesi, F. & Rosellini, D. (2014). An overview of the last 10 years of genetically engineered crop safety research.
Critical reviews in biotechnology 34, 77-88.
41Sakamoto, Y. et al. (2008). A 104-week feeding study of genetically modified soybeans in F344 rats. . J Food Hyg Soc Japan. 49. Vertaald uit
Japans door ANSES en beschikbaar via http://www.anses.fr/sites/default/files/documents/BIOT2012sa0227Aud2013.pdf.
42Haryu, Y. et al. (2009). Longterm biosafety assessment of a genetically modified (GM) plant: the genetically modified (GM) insect-resistant
Bt11 corn does not affect the performance of multi-generations or life span of mice. The Open Plant Science Journal 3, 49-53.
43Steinke, K. et al. (2010). Effects of long-term feeding of genetically modified corn (event MON810) on the performance of lactating dairy cows.
Journal of animal physiology and animal nutrition 94, e185-193.
44http://proactiontranshuman.wordpress.com/2013/07/24/why-am-i-pro-gmo/.
45McHale, L., Tan, X., Koehl, P. & Michelmore, R. W. (2006). Plant NBS-LRR proteins: adaptable guards. Genome biology 7, 212.
46Dangl, J. L. & Jones, J. D. (2001). Plant pathogens and integrated defence responses to infection. Nature 411, 826-833.
47Boonen, C. et al. (2011). Vademecum co-existentie & ggo’s. Beleidsdomein Landbouw en Visserij, Brussel.
48Van Droogenbroeck, B., De Loose, M. & De Vliegher, A. (2013). Co-existentie in de aardappelteelt: een evaluatie van de specifieke
teeltvoorwaarden. Eindrapport.
49Biosafety Advisory Council (2011). Advice of the Belgian Biosafety Advisory Council on the notification B/BE/10/V1 of the University of Gent
(UGent) for deliberate release in the environment of genetically modified potatoes resistant to Phytophthora infestans.
Verslag Bioveiligheidsraad.
50Chauzat, M.-P. et al. (2014). A pan-European epidemiological study on honeybee colony losses 2012-2013. Beschikbaar via http://ec.europa.eu/
food/animals/live_animals/bees/docs/bee-report_en.pdf.
51VIB (2013). Pollen van huidige generatie genetisch gewijzigde gewassen niet schadelijk voor bijen. Beschikbaar via http://www.vib.be/
nl/educatie/PlantEnBiotech/Documents/VIBinformeert-Pollen%20van%20huidige%20generatie%20genetisch%20gewijzigde%20
gewassen%20niet%20schadelijk%20voor%20bijen.pdf.
52ILVO. Persoonlijke communicatie van ongepubliceerde data.
53Breeders Trust. Aardappelrassen onder licentie. Beschikbaar via http://www.breederstrust.eu/?page=License&lang=NL.
54FOD Economie (1994). Verordening (EG) nr. 2100/91 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht. Beschikbaar via http://
eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:31994R2100:NL:HTML.
55Achtergrondinformatie over hoevepootgoed België in 2014. Raadplegen via http://www.hoevepootgoed.be/?page=Achtergrondinformatie&lan
g=NL.
56Hoevepootgoed (2014). Hoevepootgoed rassen 2014 (consumptie areaal uitplant 2014). Beschikbaar via http://www.hoevepootgoed.be/
Lijst%20Hoevepootgoed%20rassen%202014%20VL.pdf.
57Besluit van de Vlaamse Regering houdende de vaststelling van specifieke maatregelen voor de co-existentie van genetisch gemodificeerde
aardappelgewassen met conventionele aardappelgewassen en biologische aardappelgewassen (2011). Beschikbaar via http://www.etaamb.
be/nl/besluit-van-de-vlaamse-regering-van-10-november-2011_n2011206077.html.
8.Woordenlijst
Een verklarende woordenlijst kan teruggevonden worden op www.vib.be/plantenbiotech/woordenlijst.
facts
series
Een schimmel-resistente aardappel voor België
38
gedrukt op 100 % gerecycleerd papier
Meer info:
www.vib.be/plantenbiotech
Download