THEMA 8 Paragraaf 1 het skelet De mens heeft

advertisement
THEMA 8
Paragraaf 1 het skelet
De mens heeft ( net als alle andere gewervelden) een inwendig skelet of geraamte. Dit skelet bestaat
uit vele beenderen (botten).
De beenderen in het hoofd vormen samen de schedel. De schedel word gedragen door de
wervelkolom die in de romp naar beneden loopt.
De borstwervels, de ribben en het borstbeen vormen samen de borstkas. De schouderbladen en de
sleutelbeenderen vormen samen de schoudergordel. De heupbeenderen vormen de bekkengordel of
het bekken.
Armen en benen worden ook wel ledematen genoemd. Van de beenderen in de arm zijn spaakbeen
en ellepijp moeilijk uit elkaar te houden. Ezelsbruggetje bij de pols zit de ellepijp vast aan de kant
van de pink. Het spaakbeen zit vast aan de kant van de duim.
Functies van het skelet:
• stevigheid geven aan het lichaam
• tere organen in het lichaam beschermen
• bewegingen mogelijk maken
- de meeste beenderen van het skelet zijn beweeglijk met elkaar verbonden
- aan de beenderen zitten spieren vast
• vorm geven aan het lichaam
typen beenderen:
• pijnbeenderen: langwerpige beenderen
- komen vooral voor in de ledematen, bijvoorbeeld dijbeen en scheenbeen
- in de koppen bevinden zich vele kleine holten met rood beenmerg. In het rode beenmerg worden
bloedcellen gevormd.
- In het deel tussen de koppen bevindt zich een mergholte met geel beenmerg. In het gele beenmerg
is vet opgeslagen.
• platte beenderen:
- komen vooral voor in de schedel en in de romp, bijvoorbeeld schedelbeenderen, schouderbladen,
ribben, borstbeen, heupbeenderen.
- In platte beenderen bevindt zich rood beenmerg.
Zoolgangers, teengangers en topgangers:
• zoolgangers: lopen op de hele voetzool, bijvoorbeeld beren, mensen
- door het lopen op de hele voetzool is het steunoppervlak groot
• teengangers: lopen op de tenen, bijvoorbeeld katten
• topgangers (hoefgangers): lopen op de toppen van de tenen, bijvoorbeeld paarden
- door het lopen op de toppen van de tenen zijn de poten lang
Paragraaf 2 kraakbeenweefsel en beenweefsel
• kraakbeenweefsel is stevig en goed buigzaam
- de cellen liggen in groepjes in de tussencelstof
- bij volwassenen komt kwaakbeenweefsel alleen op speciale plaatsen voor (bijvoorbeeld in de
oorschelpen, in de neus, in gewrichten, tussen de wervels).
• beenweefsel is heel stevig en een beetje buigzaam
- de cellen liggen in de tussencelstof in kringen rondom fijne kanaaltjes met bloedvaten
- kalkzouten in de tussencelstof geven stevigheid (hardheid).
- Lijmstof in de tussencelstof zorgt voor de buigzaamheid
• samenstelling van de beenderen tijdens het leven.
- baby’s: de beenderen bestaan voornamelijk uit kraakbeenweefsel
- kinderen: de beenderen bestaan uit beenweefsel met veel lijmstof en weinig kalkzouten
- bejaarden: de beenderen bestaan uit beenweefsel met weinig lijmstof en veel kalkzouten.
Paragraaf 3 beenverbindingen
• vergroeid: twee of meer beenderen zijn tot één geheel geworden.
- hierbij is geen beweging mogelijk
- bijvoorbeeld de wervels van het heiligbeen en van het staartbeen
• door een naad.
- hierbij is geen beweging mogelijk
- bijvoorbeeld de wervels, de ribben en het borstbeen
• door kraakbeen.
- hierbij is een beetje beweging mogelijk
- bijvoorbeeld de wervels, de ribben en het borstbeen
• door een gewricht.
- hierbij is veel beweging mogelijk
- bijvoorbeeld de vingerkootjes
de bouw van een gewricht
• gewrichtskogel (gewrichtskop) en gewrichtskom
• kraakbeenlaagjes (op de gewrichtskogel en de gewrichtskom):
- gaan slijtage tegen;
- hierdoor kan een gewricht soepel bewegen
• gewrichtskapsel:
- geeft gewrichtssmeer af, waardoor het gewricht soepel kan bewegen;
- houdt de botten op hun plaats
• bij sommige gewrichten helpen stevige kapselbanden mee de botten op hun plaats te houden
3 typen gewrichten
• kogelgewrichten
- hierbij is beweging mogelijk in verschillende richtingen o.a. een draaiende beweging
- bijvoorbeeld schouderblad en opperarmbeen (schoudergewricht).
• scharniergewrichten
- hiermee is alleen een beweging heen en terug mogelijk
- bijvoorbeeld opperarmbeen en ellepijp (ellebooggewricht)
• rolgewrichten
- het ene bot draait in de lengteas om het andere heen
- bijvoorbeeld spaakbeen en ellepijp (hiermee kun je de palm van je hand naar beneden of naar
boven houden).
Paragraaf 4 de bouw en werking van spieren
Door je spieren kun je je bewegen. Al je spieren samen vormen je spierstelsel. Een spier is omgeven
door bindweefsel: de spierschede. Het bindweefsel geeft een spier stevigheid. Aan de beide
uiteinden van de spier gaat het bindweefsel van de spierschede over in het bindweefsel van pezen.
Met deze pezen zit een spier vast aan beenderen.
Een spier bestaat uit een aantal spierbundels. Een spierbundel bestaat uit een aantal spiervezels. Elke
spiervezel is ontstaan door samensmeltingen van vele spiercellen.
De plaats waar een pees aan een bot vastzit, heet aanhechtingsplaats.
Als de armbuigspier of biceps zich samentrekt, wordt de onderarm omhooggetrokken. De arm word
dan gebogen. Als de armstrekspier of triceps zich samentrekt, word de arm gestrekt.
Spieren waarvan het samentrekken een tegengesteld effect heeft, noemen we antagonisten.
Paragraaf 5 houding en beweging
• de wervelkolom heeft een dubbele S-vorm
- deze vorm wordt in stand gehouden door rugspieren die aan de wervels zijn bevestigd
- tussenwervelschijven weken als schokbrekers
• een goede lichaamshouding voorkomt afwijkingen in de vorm van de wervelkolom en daardoor
(rug)pijn
- bij een gebogen rug worden tussenwervelschijven aan één kant ingedrukt.
- Als dit vaak en langdurig gebeurt, kunnen de tussenwervelschijven een deel van hun veerkracht
verliezen.
- De tussenwervelschijven kunnen dan uitpuilen en daardoor zenuwen afklemmen. Dat veroorzaakt
pijn
- Door goed rechtop te staan en goed rechtop te zitten, houdt de wervelkolom de dubbele-S-vorm.
De tussenwervelschijven worden dan niet aan één kant ingedrukt
- Door te tillen vanuit de knieën houdt de wervelkolom de dubbele-S-vorm. De beenspieren helpen
dan mee bij het tillen
Paragraaf 6 blessures
• spierscheuring: spiervezels zijn gescheurd
- oorzaak: een te sterke inspanning of een plotselinge beweging
- een spierscheuring geneest meestal door rust
• botbreuk
- oorzaak: meestal een val of ruw spel
- de botdelen moeten in de goede stand staan om weer vast te kunnen groeien. Soms moeten de
botdelen worden gezet
• voetbalknie: in het kniegewricht is een meniscus (een stukje kraakbeen) gescheurd
- meestal zijn ook het gewrichtskapsel en de kapsel banden (de kniebanden of kruisbanden)
beschadigd
- vaak moet een gescheurde meniscus operatief worden verwijderd
• kneuzing: een beschadiging van weefsel zonder dat er iets is gescheurd of gebroken
- oorzaak: meestal een stoot, een stomp of een trap
- een gekneusde plek zwelt op, onder andere door een inwendige bloeding
- een kneuzing geneest meestal door rust
• verzwikking: een kneuzing van een gewricht
- als je je voet verzwikt, rekken het gewrichtskapsel en de kapselbanden bij je enkel te ver uit.
- Bij een ernstige verzwikking kunnen je enkelbanden scheuren
• ontwrichting: de gewrichtskogel schiet uit de gewrichtskom
- als je verkeerd op je arm valt, kan je arm uit de kom schieten
- een arts moet de gewrichtskogel weer op zijn plaats brengen in de gewrichtskom
• ontstekingen van de aanhechtingsplaatsen van spieren
- oorzaak: overbelasting van de spieren
- bij een tennisarm is de aanhechtingsplaats van een elleboogspier ontstoken
- bij een achillespeesontsteking is de aanhechtingsplaats van een kuitspier ontstoken
- een tennisarm en een achillespeesontsteking genezen meestal door rust
• veel blessures worden behandeld met ijswater
- ijswater vermindert een inwendige bloeding
- ijswater vermindert een zwelling
- ijswater vermindert de pijn, doordat er minder impulsen naar de hersenen worden geleid.
Download