C:\Documents and Settings\Maurits\Local Settings

advertisement
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
29
DE ONDERLINGE SAMENHANGVAN DE
beenderen en de structuur ertussen.
Hoofdstuk IV.
beenderen van het menselijk lichaam konden niet als één enkel doorlopend been opgebouwd worden zoals bij een stenen standbeeld het geval is. Want wanneer de menselijke bouw zo minder onderhevig zou zijn
aan letsels en zijn beenderen een steviger
basis zouden hebben en niet zouden kunnen
ontwrichten, subluxeren, noch verstuiken,
toch is het van het grootste belang dat de
mens uit talrijke beenderen opgebouwd is, aangezien de mens geenszins mag verstoken zijn van beweeglijkheid - waarvan men meent dat
zij het meest van al typisch is voor het dierlijk leven - en omdat de beweeglijkheid helemaal niet tot stand kan komen zonder opdelingen en
verbindingen tussen de beenderen. Hoe dan ook, de beenderen zijn
niet alleen onderling samengesteld omwille van de beweging, maar
ook voor de doorgang van een bepaalde stof, of voor de veiligheid,
hetzij wegens de voortdurend opgelopen letsels, hetzij wegens de
verscheidenheid van de lichaamsdelen.
Omwille van de beweeglijkheid namelijk maken de kootjes
onderling contact, vervolgens de ellepijp en het spaakbeen met het
opperarmbeen en het opperarmbeen met het schouderblad, het dijbeen
met het scheenbeen en hierbuiten zijn er nog talloze verbindingen
tussen de beenderen.
Ik zal beweren dat er omwille van de transpiratie of de doorgang van één of andere stof naden gevormd zijn in de schedel, wanneer ik zal uiteenzetten dat zij de roetachtige uitwasemingen van de
hersenen doorlaten en dat zij een weg vinden doorheen de vezels van
het harde hersenvlies, waardoor het vlies versmolten wordt met de
schedel die het omgeeft.
Eveneens bij de uiteenzetting over de schedelnaden - om niet
langer naar voorbeelden te zoeken - zult gij ook vernemen dat de
schedel niet uit één enkel bot, maar uit meerdere is opgebouwd, opdat
wanneer hij toevallig ergens gekwetst wordt niet over de breedte zou
barsten en het letsel zoals bij een aarden pot verder zou reiken dan tot
E
Dat de mens
omwille van
de beweeglijkheid uit
meerdere
beenderen
bestaat.
Omwille van
de doorgang
van
de
uitwasemingen.
Om gevolgen in te
dijken.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
a) Fig. 8
van hst.
31.
b) De fig.
van hst.
14, RR.
c) De drie
fig. aa n
het einde
van dit
boek.
de afgrenzing van het bot, maar opdat deze [barst] net als het bot bij de
sutuur zou ophouden.
Bovendien zult gij bij de uiteenzetting van hun beendernaden
begrijpen dat de beenderen van de kruin, doordat zij zo zacht zijn, met
de harde slaapbeenderen samengevoegd zijn wegens het verschil van
die [lichaams]delen. Alle beenderen raken dus aan elkaar en geen
enkel bot komt afzonderlijk voor - tenzij dan het bot dat om zijn
gelijkenis met een L, ß@4*,H wordt genoemd en datgene dat voorkomt
aan de basis van het hart - maar zij zijn ofwel een deel van een samenhang, ofwel raken zij aan één bot en zijn met een ander op zo een
manier verbonden dat de wijze Schepper der wereld // de mens met de
beenderen heeft willen van dienst zijn, zowel door de vermelde functies van één doorlopend [bot] als van talrijke [beenderen]. Ik meen
inderdaad dat het minder belangrijk is er rekening mee te houden dat
er kraakbeen a en soms een stuk van een ligament b voorkomt tussen de
beenderen die elkaar raken, zodat wij hiernopens, samen met Aristoteles - maar wat onnauwkeurig - kunnen zeggen, dat de beenderen elkaar
raken, ofschoon hij ook wel beweerde dat de beenderen aan elkaar
grenzen op een wijze zoals de aders [dat doen] daar bovendien nog aan
toevoegend dat zij uit de ruggegraat voortkomen, precies zoals de
aders uit het hart ontspringen. Deze volledige reeks van samenhangende beenderen c noemden de Grieken verder een F6,8,J@H, net alsof
het een uitgedroogd lijk ware. Overigens, zoals deze samenvoegingen
een gevarieerde functie hebben, zo is ook hun aard menigvuldig. Deze
zal ik voorlopig in een voorafgaande tabel samenvatten terwijl de
afzonderlijke soorten verbindingen daarna uitvoeriger zullen behandeld worden.
30
Omwille van
het verschil
in de [lichaams]delen.
Boek 2 'Over
de delen van
de dieren'
hoofdstuk 9
en boek 3
van
de
'U itee n z e tting over de
d i e r e n '
hoofdstuk 7.
DE SOORTEN VERBINDINGEN
DIE DE BEENDEREN BIJEEN HOUDEN.
De beenderen van het menselijk lichaam
zijn onderling verbonden door structuren die
Beweging toelaten
Absoluut geen enkele beweeglijkheid
bezitten en tot stand komen door
die klaar en duidelijk is, zoals bij
het gewricht van het dijbeen met
het heupbeen, van de eerste wervel
met de tweede, van de ellepijp met
het opperarmbeen. Deze samenhang wordt door de professoren in
de anatomie diarthrosis genoemd.
die onduidelijk en moeilijk te zien
is, zoals het gewricht van het
sprongbeen met het scheepvormig
been, van de voetwortel met de
middenvoetsbeentjes en van het
sprongbeen met het hielbeen. Deze
structuur wordt synarthrosis genoemd.
Deze omvatten verder
De enarthrosis,
waarmee de dijbeenkop in het
acetabulum van het
heupbeen articuleert en de kop van
het sprongbeen in
het acetabulum van
het scheepvormig
been.
De arthrodia; met
deze soort is de
eerste wervel met
de tweede en de
beenderen van de
voetwortel met de
middenvoetsbeentjes als het ware
door vlakke oppervlakken verbonden.
De ginglymus,
waarmee de ellepijp met het opperarmbeen en het
hielbeen met het
sprongbeen in een
onderlinge greep
verbonden zijn.
Een gomphosis;
met dit soort constructie zijn de tanden net als nagels
in de kaken gedreven.
De sutuur, waarmee de talrijke
beenderen van de
schedel en verschillende van de
bovenkaak als met
een zaagtandvoeg
ineengestoken zijn.
De harmonia; zo
zien wij (naast andere) de neusbeenderen onderling
samengevoegd als
met eenvoudige
lijnen.
De symphysis,
waarmee de onderste beenderen van
het borstbeen onderling elegant
versmelten, net als
de aanhangsels
met hun beenderen.
En die worden allemaal bijeengehouden
Door tussenkomst van een ander [lichaams]deel, als
een ligament, zoals de
totale samenhang van de
beenderen die instaan voor
de vrijwillige beweging.
Deze verbindingsvorm nu
wordt synneurosis
genoemd.
het vlees, zoals alle verbindingen van de beenderen
die door spieren omringd
zijn. Bovendien lijken de
tanden in hun tandkassen
vastgezet als met behulp
van vlees. Dit noemen wij
een synsarcosis
het kraakbeen, door welks
tussenkomst de schaambeenderen verbonden worden, en bij jonge individuen de onderste beenderen
van het borstbeen. Bovendien zijn de aanhangsels
op nog jonge leeftijd door
tussenkomst van kraakbeen
als door lijm met hun
beenderen verbonden. Deze verbinding wordt derhalve synchondrosis genoemd.
zonder de hulp van enig
ander [lichaams]deel. Zo
zien wij immers dat de
aanhangsels bij de ouderen vergroeid zijn met hun
beenderen. Bovendien
zitten alle suturen evenals
de harmoniae vast zonder
enige hulp vanwege het
lichaam.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
De beenderen zijn dus onderling verbonden door dergelijke
soorten verbindingen. De eerste natuurlijke verbinding namelijk die
hun vrijwillige beweging toelaat, wordt door de Grieken •D2DTF4H en
•D2D@< genoemd en door ons articulatio en gewricht. De beweging
ervan is inderdaad niet bij alle gewrichten gelijk aangezien de
beweeglijkheid bij de éne zeer duidelijk is en niemand ontgaat, want er
is niemand die de bewegingen van zijn hoofd op de hals niet voelt, of
van het dijbeen met het heupbeen, de hand met de voorarm en naast
talloze gewrichten ook de vingers zelf. Deze gewrichtssoort die een
duidelijke beweeglijkheid vertoont, wordt *4"D2DTF4H genoemd, als
het ware een slappe ontwrichting. Hippocrates noemde het tevens een
•B"D2DTF4H precies als een ontwrichting. Bij andere gewrichten
echter bemerkt men geen sterke of duidelijke [beweging], maar een
onopvallende en zeer moeizame en onzichtbare beweeglijkheid, zodat
zij op zich absoluut niet gemakkelijk kan waargenomen. De beweeglijkheid van het gewricht van de middenhandsbeenderen met de
handwortelbeenderen is immers voor niemand duidelijk. Maar als gij
uw vingers eerst in een plat vlak strekt en vervolgens de wijsvinger en
de pink kruisgewijs, als een X, onder de middenvinger en de ringvinger legt, probeert gij met met de wortels van de vingers als het ware een
halve cirkel te vormen en de middenhandsbeenderen zullen niet langer
onbeweeglijk schijnen. Hetzelfde is eveneens nodig voor de onderlinge verbindingen van de handwortelbeenderen, van het hielbeen met het
sprongbeen, van het sprongbeen met het scheepvormig been, van dit
laatste met de drie voetwortelbeenderen, van het hielbeen met het
teerlingvormig been en van de voetwortelbeenderen met de middenvoetsbeenderen. Want de beweging van hun verbindingen kunt gij
zelfs niet lichtjes waarnemen, tenzij gij er u aandachtig op concentreert. Deze gewrichtsoort nu wordt FL<"D2DTF4H genoemd, een
verbinding die als het ware alleen in de graad van beweeglijkheid
verschilt van een slap gewricht.
Bovendien heeft de Natuur de beide soorten gewrichten niet
met behulp van een eenvormig systeem verbonden, evenmin als alle
gewrichten een gelijkaardige beweeglijkheid toegekend worden. De
ene worden immers gebogen en gestrekt, worden bovendien naar deze
of gene zijde gespreid en gesloten en kunnen tenslotte in een kring
rondgedraaid worden. Het dijbeen immers en de arm vertonen deze
bewegingen, aangezien gij de arm tegen de borst aansluit en achterwaarts naar de rug brengt, vervolgens omhoog naar het hoofd beweegt
en neerwaarts naar de lenden brengt en tenslotte ook nog ronddraait,
zoals gij met de duim op een tafel gefixeerd, met de overige vingers
32
!D2D@<.
Gewricht.
Duidelijke
bewegingen.
*4"D2DTF4H.
Het boek
'Over de
gewrichten'
dat de ontwrichting vd
jukboog behandelt.
Onduidelijke
bewegingen.
FL<"D2DT F4H. Verbinding.
Dat niet alle
gewric h te n
dezelfde
bewegingen
uitvoeren.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
d) Beeldt u
hier in dat
de A vd
fig. 1 & 2
van hst. 30
in e, g, f
vd fig. 1 &
2 van hst.
2
9
g e p la atst
33
zeer goed een cirkel kunt maken. Op gelijke wijze beweegt gij het
dijbeen voorwaarts en achterwaarts en binnenwaarts naar het ander
dijbeen en buitenwaarts van het ander weg en gij kunt het insgelijks
ronddraaien zoals gij de tenen, met de hiel op de grond gefixeerd, van
deze naar gene zijde kunt bewegen. Dit gesteld zijnde kunnen wij ons
hierbij een ronddraaiende beweging veronderstellen, maar het is niet
doordat gij de arm zowel voorwaarts als omhoog, vervolgens achterwaarts en dan naar beneden kunt bewegen, gij hem door deze opeenvolgende bewegingen in een cirkel kunt bewegen, iets wat wij bij de
bespreking van de functie van de spieren uitvoeriger zullen behandelen. Andere gewrichten kunnen slechts geplooid en gestrekt en zijwaarts bewogen worden, terwijl zij van elke cirkelvormige beweging
verstoken zijn, zoals de eerste gewrichten van de vingers en de handwortel zelf, waar deze met de voorarm verbonden is. Andere worden
echter gebogen en gestrekt en kunnen tevens ronddraaien zonder
evenwel over een zijdelingse beweeglijkheid te beschikken. Zo wordt
het spaakbeen samen met de ellepijp tegen het opperarmbeen geplooid
en gestrekt, en worden zij tevens tegen het opperarmbeen rondgedraaid of in pronatie en suppinatie bewogen. Andere worden alleen
gebogen en gestrekt, zoals de ellepijp tegen het opperarmbeen, het
scheenbeen tegen het dijbeen en de tweede en derde gewrichten van de
vier vingers en het derde van de duim. Andere kunnen enkel rondgedraaid worden zoals de eerste halswervel op de tweede wanneer hij
met het ganse hoofd tegen de as ronddraait, en het spaakbeen wordt
niet bovenop de ellepijp gebracht tenzij door een ronddraaiende
pronatie- en suppinatiebeweging. Aangezien dus niet alle gewrichten
over dezelfde beweeglijkheid beschikken, is het helemaal niet te
verwonderen te zien dat deze dan ook door een verschillende soort
verbinding ineengezet zijn.
Nu zijn er drie dergelijke soorten of vormen, door de oudste
Grieken die hun zonen de manier van disseceren leerden aangeduid D e d r i e
soorten gemet een drievoudige benaming, ¦<"D2DTF4H namelijk, •D2DT*4" en wrichten.
(4((8Lµ@H, alhoewel deze benamingen door Diocles en door zij die
voor het eerst door commentaren de manier van disseceren overleverden nadien wellicht werden verward.
+<"D2DTF4H betekent dus een soort gewricht waarbij de holte
of de kom van het ontvangend bot diep uitgesneden is zoals een ¦<"D2DTF4acetabulum. De kop echter die ermee gewricht maakt steekt vooruit en H.
daarbij komt dat bij dit soort gewricht de holte evenals de kop enkelvoudig is, één enkele holte namelijk en één enkele kop, zoals wij zien
bij het gewricht van het dijbeen met het heupbeen d, van het opperarm-
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
is.
e) C,D van
fig. 1,
hst.27.
f) Voeg de
O van fig.
3 van hst.
33 bij de k
v a n fig .
11.
g) Fig. 2
van hst.
25: nummer 7 in 1.
34
been met het schouderblad en bij de middenhands- en middenvoetsbeenderen met de eerste kootjes e. De hier aangehaalde gewrichten zijn
in staat tot duidelijke en talrijke bewegingen. Het dijbeen immers en
de arm, waarvan wij het bot het opperarmbeen noemen, worden
gebogen, gestrekt, opzij bewogen en rondgedraaid. Maar de eerste
kootjes kunnen niet rondgedraaid worden, hetgeen gij zult horen ter
gelegenheid van de uiteenzetting over de spieren en de beentjes die
met sesamzaad vergeleken worden, die tevens zullen besproken
worden omwille van de bouw van het gewricht. Ook de handwortel is
door een dergelijk gewricht, dat kan geplooid en gestrekt worden en
zijwaarts gebogen worden, met het spaakbeen verbonden. Ook het
spaakbeen is met het opperarmbeen door een ¦<"D2DTF4H verbonden,
waardoor het tevens verschillende bewegingsmogelijkheden bezit.
Want het wordt tesamen met de ellepijp gebogen en gestrekt en tevens
rondgedraaid, in die mate dat de Natuur steeds een ¦<"D2DTF4H Wanneer de
uitdenkt bij de enkelvoudige gewrichten, die - om zo te zeggen - Natuur bij
enkelafgewerkt zijn met een doorlopende en ononderbroken laag kraakbeen een
voudig getelkens hetzelfde bot verschillende bewegingen blijkt te kunnen wricht een
uitvoeren, terwijl het voor deze bewegingen // gebruik maakt van de enarthrosis
meest eenvoudige en zo weinig mogelijk dubbele beenderverbinding. voorziet.
De kop van het sprongbeen f is inderdaad door dit soort gewricht met
het scheepvormig been verbonden, een wijze waarop ook sommige
handwortelbeentjes g onderling gewricht maken, wat wij op de
desbetreffende plaats zullen uiteenzetten en niet in het minst zijn de
kraakbeenderen van de tweede, derde, vierde en vijfde rib door dit
soort gewricht met het borstbeen verbonden. Voorlopig is het echter
méér dan voldoende de soorten en de aard der verbindingen te
beschrijven en de bedoeling van de Schepper na te gaan, ons beperkend tot enkele voorbeelden die later met de onduidelijke bewegingen
kunnen vergeleken worden. Want door telkens alle gewrichten op te
sommen, hetgeen mij weliswaar zeer gemakkelijk zou vallen, zou dit
echter een nieuweling, aan wie de beenderen nog niet uitgelegd zijn,
van de anatomie afhouden en door de moeilijkheid van de taak afschrikken van het onderzoek van Gods schepping.
Zo is de •D2DT*4" een soort gewricht dat een licht en oppervlakkig uitgesneden holte of kom en een ingedrukte beenderkop bezit, !D2DT*4".
en die als het ware bestaat uit een verbinding van platte oppervlakken.
En terwijl het bij een enarthrosis gemakkelijk valt aan te tonen wat de
holte en wat de kop is, zijn zij in tegenstelling hiermee in een arthrodia
beide zeer onduidelijk, zodat gij niet weet aan welk bot gij het best de
term 'uitholling' of 'kop' moet toeschrijven, net alsof gij twee platte
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
35
oppervlakken zoudt maken die op elkaar passen. Door deze soort zijn
de drie binnenste beenderen h van de voetwortel samengevoegd met
h) Voeg s,
i
t, u van het scheepvormig been, de middenvoetsbeenderen met de beenderen
fig. 13 uit van de voetwortel en de verschillende handwortelbeenderen met de
hst. 33 bij middenhandsbeenderen, verder het vierde handwortelbeen - dat het
n, l, m van
'rechte' zal genoemd worden - met het derde handwortelbeen en het
fig. 10.
i) In de sleutelbeen met de schoudertop.
fig . va n
De beweeglijkheid nu van deze gewrichten is zo
hst. 3: qq
onduidelijk dat zij zeer moeilijk kan waargenobij pp.
men worden. Het is alsof de Natuur dit soort gewricht probeert bij het enkelvoudig gewricht waar
Hier toont
de A het
zij beslist dat het bot nauwelijks iets mag bewoijzer of het
gen worden. Want nergens waar er een duidelijke Wanneer de
hengsel
Natuur een
dat in de beweeglijkheid bestaat kunt gij een dergelijke enkelvoudige en echte a r t h r o d i a
wand vast- arthrodia terugvinden, zoals gij juist wél een dubbele kunt aantreffen voorziet.
zit en de B voorzien van een duidelijke beweeglijkheid; maar gene is dus meestal
het ijzer
énig en enkelvoudig. Zoals wij zullen bewijzen kan de eerste halswerdat met de
deur of het vel immers door geen enkele andere beweging dan door een vloeiende
v e n s t e r draaiing boven de tweede bewogen worden, terwijl de eerste wervel
verbonden bij de mens op twee plaatsen j door een arthrodia met de tweede
is.
verbonden is, namelijk aan weerszijden van de tand van de tweede
j) Voeg Y wervel, en de tand zelf is in zekere zin via een arthrodia met de eerste
uit fig. 4 wervel verbonden. Nochtans zijn de holten en koppen van deze wervan hst. 15 velverbindingen tevens opvallender dan bij de enkelvoudige arthrobij c van
fig. 5. Ver- dias, die wij eerder vermelden. Bovendien ziet gij een dergelijke
k
volgens a, arthrodia ook bij de overige halswervels , en tevens bij alle borstl
b van fig. wervels tot aan deze waarvan ik zal uiteenzetten dat hij door de
4 bij d, e, f
daarboven gelegen en de eronder gelegen wervel gedragen wordt.
van fig. 5.
Verder L Want de verbindingen van deze wervels, die zich bevinden ter hoogte
van fig. 4 van de wortel van de doorn of van het achterste werveluitsteeksel,
bij g van raken elkaar op zo een wijze dat de vooruitstekende delen van de ene
fig 5.
wervel zeer lichtjes uitsteken en de ontvangende delen van de andere
k) Voeg $
in fig. 7 wervels slechts oppervlakkig uitgehold zijn. Alhoewel er bij deze
van hst. 15 wervels, behalve een buiging en een strekking, ook een zekere zijbij * in fig. waartse beweging opgemerkt wordt. Wij moeten dus wel toegeven dat,
9.
l) Voeg X wanneer wij gezegd hebben dat een dergelijk dubbel gewricht van de
en Y van wervels onder elkaar een arthrodia is, deze niet altijd precies voor een
fig. 3 uit eenvoudige beweging ingericht is.
hst. 16 bij
De (4((8Lµ@H, die als derde soort gewricht aanzien wordt, is
a en b van
uit
duidelijke
holten en koppen samengesteld die volstrekt niet enkelfig. 2 of bij
a en b van voudig zijn. Er ontstaat immers een ginglymus telkens de beenderen '4((8Lµ @H.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
fig. 2 of bij
c van de
fig. 3.
m) Vergelijk G, H
en I van
fig. 7 uit
hst. 32 met
E, F en I
van fig. 1
uit hst 30.
n) Voeg in
fig. 2 van
hst. 27 G,
H, I bij I,
K, M.
o) k in fig.
1 van hst.
24. Of
voeg m in
fig. 3 bij l
van fig. 5
en p van
fig. 5 bij o
samengevoegd zijn door in elkaar te dringen, zodat de bulten van het
ene bot de holten van het andere binnendringen en de holten van het
ene bot anderzijds de knobbels van het andere binnenlaten, juist alsof
gij de vingers in elkaar strengelt, of deze gewrichtssoort vergelijkt met
deurhengsels, waarbij het ijzer dat in de wand vastzit datgene dat aan
de deur vastgemaakt is opvangt, terwijl het wandijzer zelf in het deurhengsel schuift. Deze gewrichtssoort ontleent immers haar naam aan
dit beeld. Zij komt voor ter hoogte van de knie m. Het scheenbeen is
immers van twee uithollingen voorzien, in het midden waarvan een
knobbeltje uitsteekt. Het onderste deel van het dijbeen bezit echter
twee koppen die in de uithollingen van het scheenbeen binnentreden
en verder is er temidden van de koppen een holte zichtbaar die de
knobbel van het scheenbeen ontvangt. Eenzelfde inrichting is te zien n
bij de tweede en derde gewrichten van de vingers en de tenen, bij het
derde gewricht van de duim en het tweede van de grote teen. Het
bovenste bot immers van deze gewrichten bevat twee koppen temidden waarvan er een uitholling voorkomt, maar het onderste bot, dat
zich - om zo te zeggen - dichter bij de nagel bevindt, is van twee
uithollingen voorzien die door een bepaalde knobbel gescheiden zijn.
Bovendien is het gewricht van het opperarmbeen met de ellepijp zeer
keurig als een ginglymus uitgevoerd. Want de uitholling van de ellepijp vangt de knobbeltjes van het opperarmbeen op, terwijl de knobbels van de ellepijp prachtig in de holten van het opperarmbeen passen. Maar bij de zopas besproken beenderen bestaat de ginglymus uit
één doorlopend gewricht dat alleen tot strekken en buigen aanleiding
geeft, zonder over een andere bewegingsmogelijkheid te beschikken,
juist alsof de Schepper der Wereld ervoor zou gezorgd hebben deze
gewrichten te gebruiken telkens een gewricht enkel gebogen en gestrekt of slechts door een andere enkelvoudige beweging moet gebogen worden. Hiertoe rekenden de oude Grieken ook - hoezeer ik ook
de bedoeling ervan kan begrijpen - de beenderen die door afzonderlijke en verwijderde gewrichten aaneenhangen, die voor een eenvoudige
beweging gemaakt zijn en dit hoofdzakelijk daar deze gewrichten
onderling in funktie verschillen.
Het spaakbeen o namelijk is door een dubbel gewricht aan de
ellepijp bevestigd dank zij hetwelk het een zeer eenvoudige beweging
uitoefent die bestaat uit een supinatie en een pronatie. Aan de kant van
het opperarmbeen ontvangt de ellepijp immers, in een uitholling die
erin is uitgesneden, het kopje van het spaakbeen en aan de kant van de
pols ontvangt de holte van het spaakbeen het kopje van de ellepijp. //
Hetzelfde is merkbaar ter hoogte van de verbinding tussen het hielbeen
36
Wanneer de
Natuur een
ginglymus
vormde.
Op welke
wijzen dubbele gewrichten gevormd worden.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
van fig. 7.
p) Breng P
van fig. 7
van hst. 33
in Q van
fig. 4 en S
van fig. 4
in R van
fig. 7.
q) Voeg B
van fig. 1
in hst. 15
bij N van
gig. 2 en
D, E, F, G
van fig. 1
bij O, P,
Q, R van
fig. 2.
r) N, O vd
fig . v a n
hst. 2.
s) R vd fig.
van hst.
14.
t) Voeg O
van fig. 2
uit hst. 17
bij K, L, M
van fig. 3.
u) Bekijk
de drie
wervels
en het sprongbeen - om enkele ginglymussen aan te halen die een
onduidelijke beweging voortbrengen. Aan de achterzijde immers
ontvangt het sprongbeen p de knobbel van het hielbeen, maar vooraan
articuleert de kop van het sprongbeen met de holte van het hielbeen,
zodat ook hier zeer terecht beweerd wordt dat de beenderen gewricht
maken door onderlinge verstrengeling. De ouden schijnen hiertoe
eveneens de dubbele gewrichten gerekend te hebben, hoewel deze
geen dergelijke verschillende ineenstrengelingen maken, maar beiderzijds op gelijke wijze [uitgebouwd zijn], zoals de verbinding van de
schedel met de eerste wervel kan beoordeeld worden. Want de twee
koppen van het achterhoofdsbeen maken als bij een enarthrosis gewricht met de twee van elkaar verwijderde holten q van de eerste
wervel, en het gewricht aan de rechter zijde verschilt in niets van het
linker, noch qua soort noch qua vorm. Ook de andere wervels zijn op
een gelijkaardige wijze aan elkaar vastgemaakt. Want de onderste of
de eronder gelegen [wervel] is aan de bovenste of hoger gelegen
[wervel] door een dubbel gewricht vastgemaakt, namelijk door deze
gewrichten waarvan wij gezegd hebben dat zij zich bij de wortel van
de doorn of het achterste werveluitsteeksel bevinden r. Ik heb het hier
immers niet over de wervelverbinding die zij met hun lichamen
bewerkstelligen s, aangezien deze verschilt van het behandelde onderwerp; zoals ook de wervels die zich boven de twaalfde borstwervel
bevinden, voor wat de vorm van het gewricht betreft, met de achterste
gewrichten door een arthrodia aan elkaar verbonden zijn, terwijl deze
die onder de twaalfde liggen in zekere zin door een enarthrosis t
[verbonden zijn]. Indien wij dergelijke wervelverbindingen inderdaad
tot de ginglymussen zouden rekenen omdat zij dubbel zijn - namelijk
één aan beide zijden -, dan zouden wij ook moeten toegeven dat heel
wat van dergelijke gewrichten niet enkel over een eenvoudige beweeglijkheid beschikken, aangezien de wervels behalve de buiging en
strekking ook een beetje zijwaarts bewogen worden. Toch geloof ik
niet dat deze oude vooraanstaande anatomen gezegd hebben dat de
wervels via een ginglymus gewricht maken omdat - behalve alleen de
eerste halswervel en meestal de twaalfde borstwervel - de éne wervel
steeds met zijn bovenste gedeelte door de andere wordt opgenomen en
hij de onderste opneemt met zijn onderste gedeelte, of omgekeerd: met
zijn bovenste deel de andere opneemt maar door de onderste wordt
opgenomen. Alhoewel Galenus dit voldoende insinueert door te
beweren dat een ginglymus op een dergelijke wijze gemaakt is, heeft
hij er wellicht niet op gelet of zijn bewering juist was, daar er in dit
geval drie beenderen u moeten deelnemen aan het gewricht, namelijk
37
In het boek
'Over de
b e e n d e re n '
en het derde
vd kommentaren op
Hippokrates'
boek 'Over
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
van fig. 3
uit hst. 19.
38
de eerste wervel die met zijn bovenvlak opgevangen wordt, de tweede de gewrichwervel die dit bovenvlak opvangt en een derde wervel die aan de ten'.
onderkant van de middenste of eerste wervel opgenomen wordt. Zodat
dezelfde die opgeneemt tevens ook opgenomen wordt en behalve déze
ook de opnemende en opgenomen [wervel aan het gewricht] moet
deelnemen. Op deze wijze zou dus aan de meeste beenderen een
ginglymus moeten toegekend worden, namelijk aan deze die die met
hun onderste deel een ander bot ontmoeten en in hun bovenste gedeelte een ander binnenlaten of omgekeerd, bovenaan in een ander [bot]
binnentreden en onderaan een ander ontvangen zonder rekening te
houden met de vorm van het gewricht. Tot deze soort worden de eerste
kootjes v gerekend, die aan hun bovenkant door een enarthrosis aan de
middenhandsbeentjes verbonden zijn en met hun onderkant in de holte
v) Fig. 1 van de daaropvolgende kootjes binnendringen. Doch over de verbinvan hst. dingen van de vingers en de wervels zal uitvoerig gehandeld worden
27, B en op de desbetreffende plaats, terwijl ik nu de verbindingen zal besprefig. 2, E.
ken die absoluut geen enkele beweeglijkheid vertonen, na er eerst op
te wijzen dat tot dusver geen enkele verbinding tussen de beenderen
tot stand kwam tenzij de holten en koppen - of de oppervlakken belegd waren met glad en glibberig kraakbeen, als gij maar de verbinding uitzondert tussen de wervellichamen onderling w en deze tussen
het heiligbeen en de twee beenderen die ermee verbonden zijn, waarbij
w) De fig. - zoals gij zult horen - een afzonderlijke kraakbenige band tussenkomt.
van hst. De verbindingen die nu dus zullen besproken worden zijn volledig van
14, R.
elke beweeglijkheid verstoken en maken geenszins een glad en glibbex) Zet de rig contact.
rij tanden
De eerste hieronder wordt (@µNTF4H genoemd en bestaat uit
getekend
een bot dat als een spijker in een [ander] bot gedreven is. Zo zijn de
met A, A
uit de fig. tanden alle zonder uitzondering als spijkers in de vakjes van de kaken '@µ NTF4H.
van hst. 11 geslagen x, zodat zij zelfs geen beetje kunnen bewogen worden. Verder
in de 4de gebruikten de ouden de spijkerverbinding soms ook voor een gewricht,
fig . v a n
maar op een andere wijze, aangezien zij zegden dat beenderen onderhst. 6.
ling bijeengehouden worden dank zij een ander bot dat als een spijker
y) Bekijk tussenkomt. Zoiets bedoelt Aristoteles wanneer hij schrijft dat twee
in de 3 holle beenderen in het midden een spijker bezitten: het scheenbeen en
overzichtsy
fig. hoe S het hielbeen vormen een holte en hij meende dat het sprongbeen met In hoofdstuk
zich tussen zijn knobbels in hun holte binnentreedt als een spijker, net als twee 9 van het
M en a planken die door dezelfde pin verenigd worden. In het drieëndertigste 2 d e b o e k
b e v i n d t . hoofdstuk wordt inderdaad over de aard van het sprongbeen gehandeld 'Over de deOf vergelen van de
lijk de fi- waarvan de verbinding met het scheenbeen en het hielbeen, zowel bij dieren'.
guren van de mens als bij de viervoeters, met een ginglymus articuleert. De mens
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
hst. 31 met
deze van
hst. 33.
De zaagtandverbinding.
De interdigitatie.
De plankverbinding.
De wissel e n d e
ineenstrengeling van
borduurwerk.
z) Fig. 1
van hst. 6
en A, B, C,
D van fig.
3 in hst. 6.
39
is immers niet van een sprongbeen verstoken, hoewel dit qua vorm doch niet qua localisatie- afwijkt van het sprongbeen bij de evenhoevigen en de onevenhoevigen. Het ligt immers bij allen onder het
scheenbeen en maakt gewricht met het hielbeen of met het bot dat zich
in de plaats ervan bevindt. Aristoteles namelijk en Galenus in het
derde [boek] 'Over de funktie van de lichaamsdelen' zijn, zowel bij de
vogels als bij de paarden, het varken en de overige viervoeters, misleid
door het dijbeen omdat het dijbeen bij deze niet zo duidelijk opvalt als
bij de mens. Zo zal ik op de juiste plaats uiteenzetten wat Aristoteles
in het boek 'Over de gewone gang van de dieren' aan het nageslacht
verkeerd heeft overgeleverd wegens zijn onbekendheid met het dijbeen en het opperarmbeen bij de viervoeters en de vogels.
De sutuur die de Grieken D"N0 noemen, is een verbinding die
gelijkt op iets dat genaaid is. Sommigen die deze proberen te verduidelijken omschrijven ze als een getande naad of structuur, anderen als
een voeg met interdigitatie. De eersten roepen ons dus het onderling C"N0 , suineengrijpen van zagen voor de geest die omgekeerd tegen elkaar tuur.
liggen en waarbij de tanden van de éne zaag in de inkepingen van de
andere passen. De laatsten echter hebben het over in elkaar verstrengelde vingernagels waarbij namelijk de uitstekende // delen in de vorm van vingernagels, in één rij
naast elkaar gelegen, gerangschikt zijn binnen de
holten waarin zij precies gepast kunnen opgenomen worden, zoals de verbinding die wij dikwijls
zien door het onderling ineenschuiven van een
reeks planken bij kisten of draagbedden. Deze
laatsten verduidelijken de vorm van een naad
overigens beter dan de eersten. Zoals zij die de
suturen vergelijken met een borduurnaad het beeld
het dichtst van al benaderen, aangezien de bloempjes van het éne doek in de inkepingen van het
andere door onderlinge ineenstrengelingen
aaneengenaaid worden, zoals wij bij de interdigitatie zegden. De schedelbeenderen zijn voor het grootste gedeelte door
dergelijke naden z aaneen verbonden. Naast de andere is de naad die
dit steeds heel mooi toont deze die wij ter hoogte van het achterhoofd
met de letter 7 a vergelijken.
De •Dµ@<4" verder is een botstructuur bestaande uit een eenvoudige lijnverbinding zonder het onderling in elkaar haken van ook
maar énige knobbel, holte of ruwheid. Van sommige beenderen van de !Dµ @<4".
bovenkaak, vooral van de neusbeenderen, wordt geoordeeld dat zij op
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
a) B in de
d e r d e
overzichts
plaat.
b) Fig. 1
van hst. 12
van Z tot f.
c) De fig.
van hst. 40
in boek
twee: 1, 2.
4, 5.
d) De 1ste
overzichtsfiguur, s.
e) Boek 2,
40
deze wijze b met elkaar verbonden zijn. Aangezien de verbinding met
een harmonia bovendien zelden uit een perfect eenvoudige lijn bestaat
en talrijke oneffenheden die in elkaar haken zich meestal als een
harmonia voordoen wanneer de beenderen gebroken worden, blijken
de meeste ouden met de benaming van sutuur ook de harmonia aan te
duiden.
De FLµNLF4H is e,n natuurlijke vereniging van beenderen,
waarbij de aanhangsels in de vorm van een voeg met hun beenderen
vergroeien c door de tussenkomst van kraakbeen. Deze komen althans
ELµ NLF4H.
voor op jonge leeftijd wanneer de beenderen nog zacht en poreus zijn,
maar bij ouderen waarbij de beenderen reeds hard geworden zijn, zijn
de aanhangsels zonder tussenkomst van een ander lichaam zozeer met
de beenderen verenigd dat gij de lijn van de versmelting nauwelijks
kunt terugvinden. Met zo een verbinding zitten ook de beenderen die
zijdelings tegen het heiligbeen aanleunen aan elkaar vast ter hoogte
van de schaamstreek d. Verder schijnt het bot bij kinderen aan elke
kant uit drie beenderen gevormd te zijn die door drie lijnen onderscheiden worden die in het acetabulum van het heupbeen bijeenkomen. Hetgeen ook bij het lam te zien is, waarbij er zich in deze lijnen
kraakbeen bevindt, juist zoals bij kinderen. Maar op iets oudere
leeftijd zijn deze drie delen zozeer vergroeid dat er zelfs geen schijn
van een lijn te bespeuren valt. Over deze beenderen zal echter gehandeld worden in het hoofdstuk dat eraan gewijd is, evenzo over de
wervels die bij kinderen eveneens uit talrijke beenderen bestaan die
net zoals bij het achterhoofdsbeen en de meeste andere [beenderen]
van het lichaam op zich reeds de benaming hebben van het éne bot dat
de sporen van de vergroeiing op oudere leeftijd volkomen verbergt. De
auteur van het boek 'Introductorius seu medicus' dat aan Galenus
wordt toegeschreven en dat de basis vormt voor de leer van de beenderen, noemt deze verbinding die wij zojuist beschreven hebben geen
FLµNLF4H, maar suturen die enigszins bij de harmonia aanleunen. Hij
noemt de verbindingen tussen de beenderen van de bovenkaak immers
FLµNLF,H, maar dit ten onrechte.
Alle soorten beenverbindingen worden bijeengehouden ofwel
mét ofwel zonder de hulp van één of ander lichaam.
Alle gewrichten worden immers zonder uitzondering bijeen- Waardoor de
gehouden door banden e die de beenderen volgens hun omtrek omkle- b e e n d e r e n
den. Maar soms komen deze ook voor in het midden tussen de beende- aaneen hanren zoals in het gewricht van het dijbeen met het heupbeen en bij de gen.
verbinding tussen de wervellichamen. Deze beenverbinding tot stand
gebracht met behulp van banden, wordt door de Grieken
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
de fig. van
hst. 1.
f) Overal
verspreid
over de
sp i e rp la ten, zoals
Q, X in
plaat 7.
g) De fig.
van hst. 40
van boek
2, de cijfers 1, 2.
4, 5.
h) De 1ste
overzichtsfig. H.
i) De fig.
1, 2 van
hst. 13, G.
FL<<,LDTF4H genoemd, hierbij speciaal voor de banden en de pezen
de benaming 'zenuw' gebruikend, die is afgeleid van de zenuwen die
van de hersenen en het ruggemerg voortkomen. Want dit alles begrepen de ouden onder de benaming 'zenuw', net zoals de leken vandaag
de dag, en hoofdzakelijk Aristoteles vooral wanneer hij de samenhang
van de beenderen behandelt maar steeds ook in andere gevallen.
Sommige gewrichten worden echter ook met behulp van vlees
bijeengehouden, zoals over het algemeen al deze die met spieren f
bekleed zijn. Want aangezien de spieren hun oorsprong nemen op het
éne bot, of een ander lichaam, om op het ander aan te hechten, worden
zij terecht ook beschouwd als banden en maken zij de beenderen aan
elkaar vast. Doordat de spieren overigens door de meeste ouden en
vooral door Aristoteles 'vlees' genoemd worden, wordt de verbinding
die door spieren tot stand komt terecht FL<F"D6TF4H genoemd.
Verder lijken ook de tanden door een soort vlees in hun kassen bevestigd te zijn, op zo een wijze dat er als het ware een beenderconstructie
in wordt teruggevonden waarbij het vlees niet alleen op de wijze van
spieren de verbinding langs buiten omgeeft maar er ook tussenin
voorkomt.
Bovendien worden andere [gewrichten] door middel van
kraakbeen verbonden. De aanhangsels g worden op jonge leeftijd
immers met behulp van kraakbeen met hun beenderen verbonden,
evenals de schaambeenderen h en de beentjes van het bot dat op een L
gelijkt i. Deze verbindingssoort met kraakbeen wordt FL(P@<*DTF4H
genoemd.
De naden en de harmoniae echter blijven bijeen zonder de
tussenkomst van enig lichaam maar door de botstructuur zelf. Want al
gaan de vezels van het harde hersenvlies enigszins doorheen de suturen, hierom verbinden zij deze nog niet aan elkaar, evenmin als het
kraakbeen dat de beenderen ter hoogte van de gewrichten bekleedt ook
maar iets bijdraagt tot de stevigheid en de samenhang van de beenderen. Bovendien worden de aanhangsels bij ouderlingen niet langer
door de tussenkomst van kraakbeen - dat lijmkracht bezit - met de
beenderen verbonden, maar voortaan verstoken van kraakbeen zijn zij
zo sterk vergroeid dat het moeilijk wordt om de plaats van de versmelting terug te vinden, zoals wij reeds eerder gezegd hebben.
Het was de bedoeling hier een einde te maken aan dit hoofdstuk en de uiteenzetting aan te vatten van de afzonderlijke beschrijving
van de beenderen, ware het niet dat het gezag van Galenus mij hiervan
beslist weerhoudt: dit verbiedt terecht zo licht voorbij te gaan aan deze
dingen die in het huidig hoofdstuk afwijken van zijn leer. Om immers
41
Door
den.
ban-
EL<<,LDT F4H.
In boek 2
'Over de delen van de
dieren',
hoofdstuk 9.
Door het
vlees.
EL<F"D6T F4H.
Door kraakbeen.
EL(P@<*D
TF4H.
Welke door
geen enkele
structuur bijeen gehouden worden.
Zaken waarin dit hst.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
één voorbeeld te nemen uit de vele: buiten deze die ik reeds eerder
vermeldde deel ik om te beginnen niet zijn mening volgens dewelke
hij leert dat de sutuur, de harmonia en de gomphosis synarthrosissoorten zijn, // zoals hij de botstrukturen openlijk opsomt in het boek 'Over
de beenderen' en in zijn buitengewone inleiding tot het eerste boek
'Over de techniek van de lijkschouwing'. Want ik schrijf een lichte en
onduidelijke beweeglijkheid toe aan de synarthrosis en heb eraan
herinnerd dat deze zoals de diarthrosis onderhevig is aan dezelfde
verschillen in gewrichtsvorm. Verder kende ik niet een onduidelijke of
moeilijke beweeglijkheid toe aan de sutuur, de harmonia en de gomphosis maar volstrekt geen enkele en ik heb deze verbindingssoorten
helemaal niet met de benaming 'gewricht' omschreven zoals Galenus
doet, wat hij zeker niet had moeten doen tenzij hij op de plaatsen waar
hij de bouw bespreekt van de kraakbeenderen van de pols en de
middenhand, van de voetwortel en de middenvoet en van de ribben ter
hoogte van het borstbeen, verkeerdelijk had willen beweren dat deze
verbonden zijn door een synarthrosis. Want wanneer hij werkelijk juist
daar zegt dat deze beenderen gewricht maken via een synarthrosis, zou
hij er dan niet op gelet hebben dat zij noch door een sutuur, noch door
een harmonia, noch door een gomphosis verbonden zijn? Hetgeen hij
zeker zou gedaan hebben indien hij maar juist had bepaald over welke
soort synarthrosis - een harmonia, een sutuur of een gomphosis - [hij
het had]. Volgens mij heeft eigenlijk om het even wie het recht een
synarthrosis naar eigen inzicht te definiëren, als hij ondertussen maar
niet vergeet dat deze in bijna alle boeken van Galenus geheel anders
wordt aangetroffen dan in het begin van het boek 'Over de beenderen'.
Want in de hoofdstukken XIII, XIX, XXI, XXIV bijvoorbeeld van
datzelfde boek heeft Galenus een andere mening dan in het begin. De
auteur van 'Introductorius seu medicus' verder, die het oneens is met
de leer van Galenus en de verbindingen van de beenderen op een eigen
wijze indeelt, zegt dat deze ofwel voor de beweging vervaardigd zijn
en dat deze reeks verbindingen •D2D@< of gewricht genoemd worden,
ofwel voor geen enkele beweging, maar dan FL<"D2DTF4H genoemd
worden, tot welke soort hij de sutuur, de gomphosis en de symphyse
rekent. Maar op deze wijze zou een synarthrosis helemaal niet in
overeenstemming kunnen gebracht worden met de verbinding van de
handwortel met de middenhand en van de voetwortel met de middenvoetsbeenderen, aangezien zij noch door een sutuur, noch door een
gomphosis en nog veel minder door een symphyse met elkaar verbonden zijn. Bovendien distantieer ik mij des te meer van Galenus' leer
daar alle beenderverbindingen - zoals uiteengezet - ofwel door tus-
42
afwijkt van
Galenus.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
senkomst van één of ander lichaam ofwel zonder [tussenkomst van]
iets tot stand komen, terwijl Galenus dit in zijn boeken 'Over de
beenderen' alleen erkent voor de symphys en als symphysesoorten
enkel de synneurosis, de synsarcosis en de synchondrosis opsomt.
Maar waarom ik hem niet ben gevolgd komt voor mij in de eerste
plaats door zijn uiteenzetting waarbij hij leert dat poreuze en zachte
[beenderen] met niets tussenin liggends door een symphyse verbonden
zijn, terwijl de drogere en hardere met menige tusseningelegen structuren vergroeien. Ik weet immers zelf met zekerheid dat de aanhangsels
bij zachte en nog tengere beenderen door de tussenkomst van kraakbeen met hun beenderen verenigd zijn, maar dat er bij de harde en
uitgedroogde beenderen en bij ouderlingen volstrekt geen symphyse
tussenkomt. Verder heb ik absoluut geen enkele symphyse of vereniging gezien waarvan men kan beweren dat de vereniging echt door
tussenkomst van een band tot stand komt. Zo kan men een synneurosis
niet onder de symphyse rangschikken vermits geen enkele vereniging
door middel van een band tot stand komt, zoals alle gewrichten zich
inderdaad van de eerste tot de laatste door tussenkomst van een band
verbinden, nu eens - zoals ik eerder zegde - cirkelvormig omkleed, dan
weer tussen de raakvlakken van de beenderen in komend. Dit alles
samen bovendien bij mijzelf grondig overwegend, voldoet de [term]
symphyse nog veel minder dan wanneer iemand onomwonden zou
beweren dat zij door middel van vlees bijeengehouden worden. Want
bij geen enkele verbinding tussen de beenderen komt er vlees tussenbeide, tenzij wellicht ter hoogte van de verbinding van de tanden met
de kaken die als een gomphosis maar niet als een symphyse aanzien
wordt. Bovendien vertonen de tanden ook geen enkele beweeglijkheid,
niet méér namelijk dan de harmonia of de sutuur. Maar ondertussen
worden bijna alle gewrichten bijeengehouden met behulp van vlees,
dit wil zeggen met spieren, verbinding van dewelke wij gezegd hebben
dat zij door de ouden FL<F"D6TF4H genoemd werd en waarvan
niemand kan beweren dat zij een soort symphyse is. Bovendien - om
ten slotte toch een einde te stellen aan dit hoofdstuk - is er ook bij
Aristoteles een passus in het tweede boek 'Over de delen van de dieren'
die mij des te beslister doet verschillen van mening met Galenus: waar
Aristoteles bevestigt dat de beenderen aaneenhangen door zenuwen,
vlees en kraakbeen, deze verbinding zeer terecht in het algemeen aan
alle connecties tussen de beenderen toeschrijvend. Nochtans ging
Galenus ook aan deze stelling van Aristoteles niet helemaal achteloos
voorbij, aangezien hij op het einde van het tweede boek 'Over de
techniek van de lijkschouwing', de beenderconstructies oppervlakkig -
43
In het 9de
hst.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
hoewel inderdaad op heldere wijze - overloopt en de woorden van
Aristoteles aanhaalt, vergetend wat hij in het boek 'Over de beenderen'
had uiteengezet.
44
Download