Suikerziekte bij de hond www.caninsulin.com www.pet-diabetes.com September 2009 Suikerziekte bij de hond Diabetes mellitus is een vaak voorkomende aandoening bij honden en katten. Een studie van Fall T. et al. (1) toonde aan dat de gemiddelde leeftijd voor honden met suikerziekte 8.6 jaar bedraagt en dat vrouwelijke honden een groter risico lopen. Tevens zijn het ras (1), hyperadrenocorticisme (1), obesitas (2) en te weinig beweging (2) risicofactoren. In de praktijk wordt u hier als dierenarts dan ook regelmatig mee geconfronteerd. De aanpak en de stabilisatie van dergelijke patiënten kan een ware uitdaging zijn en met deze nieuwsbrief willen we u dan ook een praktische leidraad bezorgen over de behandeling van diabetes mellitus bij de hond en de moeilijkheden die zich kunnen voordoen. Gelukkig is bij een tijdige diagnose de prognose gunstig. Met de juiste behandeling en opvolging zullen honden met suikerziekte een normaal en gelukkig bestaan leiden. Risicoras voor DM (3) Suikerziekte bij de hond Symptomen ............................................. 1 Hoog risico: Australische Terriër, Schnauzer, Miniatuur Schnauzer, Maltezer, Spitz, Fox Terriër, Miniatuur Poedel, Samoyeed, Cairn Terriër, Keeshond. Laag risico: Duitse Herder, Collies, Shetland sheepdog, Golden Retriever, Cocker Spaniël, Australische Herdershond, Labrador Retriever, Dobermann Pinscher. Diagnose ..................................................... 2 Behandeling Opvolging ............................................ 2 .................................................. 3 Mogelijke problemen ...................... 3 A. Symptomen De twee belangrijkste klinische beelden voor diabetes mellitus (DM): A. Ongecompliceerde diabetes mellitus. De klassieke symptomen hiervan zijn: - polyurie en polydipsie - polyfagie - cachexie - verhoogde gevoeligheid voor infecties (oa. urineweginfecties) - cataract - perifere neuropathie (vnl. katten) B. Ketoacidose. Dit is een spoedgeval en ontstaat doordat DM niet gediagnosticeerd werd, de dosis insuline onvoldoende is of door insulineresistentie. Door het tekort aan insuline kan glucose niet als energiebron gebruikt worden en worden vetten afgebroken. Dit zorgt voor de productie van grote hoeveelheden ketonen die verantwoordelijk zijn voor anorexie, nausea en lethargie. Glucose bloedwaarden bij deze patiënten liggen rond de 25 mmol/l. B. Diagnose De diagnose wordt gesteld op basis van de klinische symptomen en een aantal labo-testen: - Volledig bloedonderzoek In de onderstaande tabel vindt u de referentiewaarden voor glucose in het bloed bij de hond. Hou er wel rekening mee dat de referentie waarden kunnen schommelen van labo tot labo. Glucose: referentiewaarden voor gezonde honden mmol/l mg/dl 3.5 - 6.1 63.1 - 109.9 Clinical chemistry. In Kirk’s Current Veterinary Therapy XIII Small Animal Practice. Bonagura J ed. Saunders, Philadelphia, 2000. p. 1215 - Urineonderzoek De nierdrempel voor glucose is ongeveer 10 mmol/l (180mg/ dl). Wanneer de glucose concentratie in het bloed deze waarde overschrijdt, dan wordt glucose geëxcreteerd in de urine. Ondanks de polyurie en polydipsie is het voor onbehandelde DM typisch dat het soortelijk gewicht hoger is dan 1.025. Dit komt door de grote hoeveelheid glucose in het bloed. (5) - Fructosamine Dit zijn stabiele complexen van koolhydraten en eiwitten. Een enkelvoudige meeting van fructosamine weerspiegelt de gemiddelde glucoseconcentratie in het lichaam over een periode van 1 à 3 weken. Deze parameter kan zowel gebruikt worden bij de diagnose als bij de opvolging van de behandeling van DM bij honden en katten. Fructosamine waarden voor de hond (4) normaal: langdurige hypoglycemie: 225-365µmol/l <300µmol/l excellent gecontroleerd: 350-400µmol/l goed gecontroleerd: 400-450µmol/ matig gecontroleerd: 450-500µmol/l ongecontroleerd: >500µmol/l C. Behandeling Behandeling gebeurt met insuline. In België is enkel Caninsulin veterinair geregistreerd. Dit is een middellang werkend porciene insuline preparaat, met een structuur die identiek is aan de canine insuline. A. Ongecompliceerde DM -- Insuline lente (Caninsulin) wordt best twee maal daags gegeven. Porcien insuline is dan ook een goede keuze, daar het risico op de ontwikkeling van anti-insuline antistoffen met dit preparaat geminimaliseerd wordt. De dosis bedraagt 0.25IU/kg tweemaal per dag. Hierdoor kan de glycemie makkelijker onder controle gehouden worden en is het risico op een Somogyi effect veel kleiner. Voeding wordt op hetzelfde moment van de injecties gegeven. Het is belangrijk dat eventuele obesitas gecorrigeerd wordt. De samenstelling van de voeding wordt best zo constant mogelijk gehouden. -- Beweging speelt een belangrijke rol om de glycemie onder controle te houden. Het heeft daarenboven ook een glucoseverlagend effect. Het is belangrijk om de activiteit die gedaan wordt, net als de voeding, met regelmaat uit te voeren. B. Ketoacidose. -- De behandeling van ketoacidose bestaat uit een intraveneuse vloeistoftherapie met isotone vloeistoffen en een intraveneuse toediening van snelwerkende insuline. Caninsulin is een middellang werkend insuline en is niet geschikt voor intraveneuse toediening. Indien mogelijk moeten de electrolieten concentratie en het zuur-base evenwicht gemeten worden en afwijkingen moeten gecorrigeerd worden. Van zodra de glucose tussen 11 en 14 mmol/l kan gehouden worden gedurende minstens 4 tot 10 uren, dan kan de behandeling met Caninsulin subcutaan gestart worden. Bovendien heeft u als dierenarts een belangrijke taak inzake communicatie en begeleiding van de diereneigenaar. Een correcte, geduldige begeleiding met voldoende opvolgafspraken bij de opstart zullen bepalend zijn of de eigenaar start met de behandeling én doorzet. Intervet Schering-Plough Animal Health stelt u verschillende hulpmiddelen ter beschikking zoals glucosemeters, opvolgtabellen, informatieboekjes, enz... D. Opvolging Dosisaanpassingen gebeuren steeds op basis van glucose dat in het bloed gemeten wordt. Deze bloednames gebeuren enkele dagen (3 tot 4 dagen) na het opstarten van de therapie of na het veranderen van de dosis. Het doel van de behandeling is de symptomen van diabetes mellitus te reduceren en complicaties te voorkomen. De meeste honden zijn asymptomatisch wanneer de bloed glucose concentraties gedurende de dag tussen 5 en 15 mmol/l gehouden worden. Metingen kunnen gebeuren op 2 momenten: -- rond het tijdstip van injectie met insuline -- 5 tot 8 uur na injectie met insuline. meting te laag normaal te hoog rond tijdstip van injectie < 7mmol/l 7-16 mmol/l > 17 mmol/l 5-8 h na injectie >4 mmol/l 4-9 mmol/l > 11 mmol/l E. Problemen in de behandeling van suikerziekte Sluit eerst problemen met de eigenaar of de insuline zelf uit, alvorens uitgebreid onderzoek te doen naar insulineresistentie! A. De eigenaar -- toedieningstechniek -- insulinedosering -- insulinespuitjes • doseringstechniek  B. De insuline -- biologisch inactief insuline (vervallen, verkeerd bewaren, schudden, verkeerde temperatuur,...) -- stoornis in de absorptie van insuline (injectieplaats regelmatig veranderen) Caninsulin één maal per dag toegediend om 8 uur ‘s morgens aan een hond met diabetes mellitus C. De monitoring inadequate monitoring te lage dosering D. Insulineresistentie te korte werking van insuline (belang bloedglucosecurve) insuline overdosering / Somogyi insulineresistentie - als al het voorgenoemde werd uitgesloten verdacht als insulinedosis > 1.5 IU/kg zeker als insulinedosis > 2IU/kg mogelijke oorzaken: infecties (urineweginfectie, gingivitis), cushing, exogene toediening van corticosteroiden, neoplasie, endogeen progesteron (intacte teef), exogeen progesteron (prikpil). Voor meer uitgebreide informatie kan u terecht op: www.caninsulin.com www.pet-diabetes.com Voor vragen kan u terecht bij Valérie Renard, Technical Advisor Companion Animals: [email protected]. “Pet Fora Dagen - Intervet Schering-Plough” In september / oktober organiseren wij een interessant congres, waarbij ook suikerziekte aan bod zal komen. Sprekers: Prof. Dr. S. Daminet Dr. N. Van Israël U kan op 1 van volgende locaties & data deze lezingen bijwonen: Donderdag 17 september Gent: 13h00-18h00 Zaterdag 19 september Antwerpen: 8h15-13h30 Donderdag 24 september Namen: 10h30-16h00 Zaterdag 24 oktober Nijvel: 8h15-13h30 Literatuurlijst. 1. 2. 3. 4. 5. Fall T., Hamlin H.H., Hedhammar A., Kämpe O., Egenvall A. (2007). Diabetes mellitus in a population of 180000 insured dogs: incidence, survival, and breed distribution. Journal of Veterinary Internal Medicine 21, 1209-1216. Klinkenberg H., Sallander M.H., Hedhammar A. (2006). Feeding, Exercise and Weight Identified as Risk Factors in Canine Diabetes Mellitus. American Society for Nutrition. Journal of Nutrition 136: 1985-1987. Guptill L, Glickman L.T., Glickman N.W. (1999). Is canine diabetes on the increase? Recent Advances in Clinical Management of Diabetes Mellitus, 24-27 Proceedings from a Symposium at North American Veterinary Conference Orlando, FL . Nelson R.W. (2004). Canine diabetes mellitus. In: BSAVA Manual of Canine and Feline Endocrinology. 3d edition, p112-128. Nota’s opleiding vakdierenarts (2006-2007). Universiteit Gent, faculteit diergeneeskunde. CANINSULIN® Indicaties Diabetes mellitus type 1 bij honden en katten. Contra-indicaties Niet bestemd voor de initiële behandeling van ernstige acute diabetes mellitus, gekenmerkt door ketoacidose. Niet toedienen aan dieren die lijden aan hypoglycemie, of lever- of nierinsufficiëntie. Niet I.V. toedienen. Bijwerkingen (frequentie en ernst) Hypoglycemie: deze kan het gevolg zijn van een directe overdosering of een onevenwicht tussen voeding, fysische inspanning en de insulinedosis. De symptomen van hypoglycemie zijn nerveusheid, beven, tachycardie, angst, epileptische aanvallen en bewusteloosheid (hypoglycemisch coma). Allergie aan insuline: daar Caninsulin een sterk gezuiverd varkensinsuline is met dezelfde aminozuursequentie als hondeninsuline is het risico voor sensibilisatie minimaal. Het varkensinsuline verschilt met 3 aminozuren van het katteninsuline. Allergie aan katteninsuline werd echter nog niet gemeld. Insuline resistentie: komt zelden voor, men zal er aan denken indien persisterende hyperglycemie (> 15 mmol/l) optreedt (herhaalde plasmaglucose bepalingen) niettegenstaande een insulinedosis hoger dan 2,5 I.E./kg of indien zeer hoge dosissen insuline noodzakelijk zijn om het bloedglucose te normaliseren. Antilichamen: bij de kat kunnen eventueel neutraliserende antistoffen gevormd worden doordat het varkensinsuline met 3 aminozuren verschilt van het katteninsuline; bij de hond werd de vorming van antilichamen eveneens gedocumenteerd, maar zonder klinische betekenis. Hypokaliëmie: kan in zeldzame gevallen voorkomen. Dosering en toedieningsweg HOND Caninsulin kan 1 maal daags toegediend worden. Indien de werkingsduur geen 24 uur bedraagt, kan men een langwerkend insulinepreparaat gebruiken of eventueel Caninsulin tweemaal daags toedienen. - Aanvangsdosis: 1 I.E./kg + aanvullende dosis* naargelang het gewicht van het dier. * GEWICHT +AANVULLENDE DOSIS < 10 kg: + 1 I.E; ± 10 kg: + 2 I.E; 12-20 kg: + 3 I.E; > 20 kg: + 4 I.E - Onderhoudsdosis De onderhoudsdosis moet steeds strikt individueel bepaald worden. Het is de bedoeling dat men een plasmaglucoseconcentratie bekomt tussen 6 en 8 mmol/l over 24 uren. Dit geschiedt best aan de hand van de bepaling van het glucosegehalte in het bloed om de 2 uur gedurende 24 uren. Men dient er zich goed van bewust te zijn dat het ongeveer een 3-tal dagen duurt alvorens een ongeveer stabiel effect bekomen wordt van een toegediend insulineprepraat. Vandaar dat men niet vroeger dan 3 dagen na de aanvangsdosis of na wijziging van de dosis een plasmaglucosebepaling over 24 uur zal uitvoeren. Deze plasmaglucoseconcentratie over 24 uur laat toe te besluiten of de dosis correct is en of de werkingsduur voor het insulinepreparaat voldoende lang is. Een aanpassing van de dosis moet trapsgewijs geschieden door verhogen of verlagen met ± 10 % van de dagdosering. De bepaling van de onderhoudsdosis aan de hand van de bepaling van glucose in de urine door middel van teststrips is slechts bij een gering aantal patiënten correct en is aldus nooit te verkiezen boven de bepaling van de plasmaglucoseconcentratie over 24 uur. Glucosoria zal slechts tekenen in de urine indien de renale drempel van 10 mmol/l overschreden is. Abnormale toename van glucose in bloed zal onder deze renale drempel niet gemeten kunnen worden in de urine. De glucoseconcentraties in de urine staan in verhouding tot de gemiddelde bloedglucoseconcentraties van de afgelopen 5-8 u, vandaar dat schommelingen in bloedglucoseconcentraties niet waarneembaar zijn in de urine. Een hypoglycemie is ook niet te detecteren door bepaling van glucose in de urine. - Voedingsschema voor de hond: Om een juiste balans te vinden tussen de opname van glucose en de werking van Caninsulin is het noodzakelijk dat een strikt voedingsschema wordt aangehouden, ook wat betreft samenstelling. De totale dagvoeding zal in 2 keer toegediend worden. Het volgende schema kan als voorbeeld dienen: 08.30 uur: Caninsulin-injectie + ½ van de totale dagvoeding 16.00 uur: tweede helft totale dagvoeding (7,5 uur later). Dit schema kan aangepast worden. De volgende punten zijn van belang: 1. De Caninsulin-injectie moet gelijktijdig gegeven worden met de eerste helft van de totale dagvoeding. 2. Het tijdsinterval tussen de twee voedingsbeurten moet 7,5 uur bedragen. 3. Het niet opgenomen voedsel moet na één uur weggenomen worden. KAT Caninsulin moet 2 x daags toegediend worden met een interval van 12 uren. - Aanvangsdosis: BLOEDGLUCOSECONCENTRATIE: DOSIS CANINSULIN < 20 mmol/l of < 3,6 g/l (< 360 mg/dl): 0,25 I.E./kg ≥ 20 mmol/l of ≥ 3,6 g/l (≥ 360 mg/dl): 0,5 I.E./kg - Onderhoudsdosis De onderhoudsdosis moet strikt individueel bepaald worden. Het is de bedoeling dat men een plasmaglucoseconcentratie bekomt tussen 5-17 mmol/l (tussen 1-3 g/l, 100-300 mg/dl). Een aanpassing van de dosis moet trapsgewijs geschieden; aanpassingen van 0,5 I.E. met een max. (0,125 I.E./kg) worden aanbevolen. Eens de onderhoudsdosis vastgesteld werd, dient een voortdurende controle uitgevoerd te worden teneinde chronische problemen geassocieerd met diabetes te limiteren. Het is ook belangrijk dat de eigenaars van de dieren bepaalde symptomen, gewichtsverlies, polyuria, polydipsie, haarvacht, … e.d. kunnen opvolgen. Toedieningswijze Het product voorzichtig zwenken voor gebruik. Gebruik bijbehorende insulinespuiten van 40 I.E./ml. Intramusculair (I.M.) of subcutaan (S.C.) toedienen. BE-V199035