Begeleiden van gevorderde joggers

advertisement
Wat na Start to Run?
Infosessie jogbegeleiders
20 januari 2007 – Oostkamp
Ine Plovie-Vlaamse Atletiekliga
1.Start to Runner vs Jogger
Start to Runner vs Jogger (1)
• Start to runner:
–
–
–
–
Zelfde doelstelling – van 0 naar 5km
(Meestal) laag beginniveau
Duidelijke en snelle vorderingen
zelfde schema
• Jogger:
–
–
–
–
–
Verschillende doelstellingen (10km, halve marathon,...)
Verschillende beginconditie
Verschil in aanleg
Verschillende tijdsinvestering
Grote diversiteit in schema’s
Start to Runner vs Jogger (2)
• Begeleiding is complexer
• Begeleiding meer « individueel » en
volgens doelstelling
• Laat het opstellen van een evenwichtig
schema over aan een ervaren trainer
• Trainer (en atleet) moet weten waarom hij
bepaalde dingen doet
• Neem geen schema’s klakkeloos over
Doelstelling van de
bijscholingssessie
• Inzicht krijgen in de basisprincipes van de
trainingsleer
• Een trainingsschema leren begrijpen en
kunnen aanpassen aan de groep
2.Trainingsleer
I. Enkele basisbegrippen
A.Inspanning
• Joggen = fysieke inspanning
• Hiervoor heb je energie nodig
• Energie wordt geproduceerd door verbranding
(met of zonder zuurstof) van bepaalde stoffen
die opgenomen worden uit de voeding en
opgeslagen in het lichaam
– Koolhydraten
– Vetten
– Eiwitten
B.Energie
Energiesystemen
• Anaëroob alactisch systeem:
– Inspanningen van max 6 sec
– Onmiddellijke energie – hoge intensiteit
– Zonder zuurstof en zonder melkzuur
• Anaëroob lactisch systeem:
– Inspanningen < 1min
– Melkzuurvorming
– Hoge intensiteit
• Aëroob systeem:
– Inspanning > 1 min
– Lagere intensiteit
– Energielevering via zuurstof
C.Inspanningseffecten (1)
• Inspanningen prikkelen het lichaam  Met
training kan men het lichaam doelbewust
veranderen. SUPERCOMPENSATIE
• Juiste afwisseling tussen inspanning en rust
C.Inspanningseffecten (2)
• Na Inspanning  Rust
– Herstel + energiereserves worden aangelegd
voor de volgende inspanning
(overcompensatie)
– Blijvende rust  Effecten verdwijnen
– Inspanning herhalen  Trainingseffect
Het lichaam past zich aan aan inspanningen
C.Inspanningseffecten (3)
•Juiste timing van de inspanning is zeer belangrijk
•1x per week heeft weinig effect
 minimaal 2-3 keer per week
D.Belasting en belastbaarheid (1)
• Belasting en belastbaarheid moeten in
evenwicht zijn.
– Hoge belasting – lage belastbaarheid
Overtraining
– Lage belasting – hoge belastbaarheid
Gering trainingseffect
– Optimale belasting houdt rekening met de
belastbaarheid van de atleet.
D.Belasting en belastbaarheid (2)
•
•
•
•
•
Componenten van belasting:
Intensiteit: (km/u, HF)
Duur van de inspanning: 1x30min, 6x5’
Omvang: totale afstand van de training
Belastingsdichtheid: de verhouding tussen
de belasting en het herstel (6x5’, 2’R)
Belastingsfrequentie: aantal trainingen per
week
D.Belasting en Belastbaarheid (3)
Belastbaarheid
• Fysieke belastbaarheid
–
–
–
–
Aanleg
Blessuregevoeligheid
Snelheid waarmee men reageert op trainingsprikkels
Trainingservaring
• Mentale belastbaarheid
– Motivatie, doorzettingsvermogen
– Persoonlijke situatie (werk, gezin, stress)
• Kan variëren naargelang de omstandigheden
(ziekte, vermoeidheid, zware trainingen,...)
E.Periodisering
• Periodisering = de manier waarop je je
jaar plant
• Trainingsomvang stijgt – intensiteit daalt
• Intensiteit stijgt – trainingsomvang daalt
• Belangrijk bij voorbereiding op een
bepaalde wedstrijd
E.Periodisering (2)
• Microcyclus
• Mesocyclus
• Macrocyclus
•
•
•
•
Algemene voorbereidingsperiode
Specifieke voorbereidingsperiode
Precompetitie
Competitieperiode
2. Trainingsleer
II.Effecten van training
Trainingseffecten (1)
• In rusttoestand:
– Groter hart (hartkamer volume)  Meer bloed
wordt rondgepompt per hartslag
– Meer bloed en hoger hemoglobinegehalte 
Meer zuurstoftransport
– Skeletspieren worden groter (= hypertrofie)
– Aanmaak van meer bloedvaten om de spier
van zuurstof te voorzien.
– Groter longvolume
Trainingseffecten (2)
• Bij rustige inspanning:
– Energielevering door vet wordt sneller aangesproken
dan energielevering door glycogeen
• Bij maximale inspanning
– Grotere VO2max (maximale zuurstofopname)
– Groter slagvolume van het hart (meer bloed wordt
rondgepompt
– Grotere melkzuurproductie (lactaat)
Trainingseffecten (3)
• Effecten op de gezondheid
– Verandering in lichaamssamenstelling:
• Minder vet en meer spieren
– Veranderingen in cholesterol en gehalte
triglyceriden (vrije vetten) in het bloed
– Verandering acclimatisatie aan warmte (meer
inspanning kunnen doen bij hogere
temperaturen)
– Grotere breek en trekvastheid van botten,
pezen, ligamenten, kraakbeen,...
2. Trainingsleer
III. Trainingsprincipes
Trainingsprincipes
Optimaal evenwicht tussen belasting en
belastbaarheid
Opstellen of aanpassen
van een trainingsschema
Rekening houden met TRAININGSPRINCIPES
Trainingsprincipes (2)
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Overload principe
Wet van verminderde meeropbrengst
Supercompensatie
Reversibiliteit
Variatie
Optimale belasting
Specificiteit
Individualiteit
Principe 1: Overload principe
• Naarmate je langer traint wordt je
vooruitgang kleiner:
– Start to Run = spectaculaire vooruitgang
– Gevorderde jogger = Vooruitgang kost meer
inspanning
• Naarmate men langer traint zullen de
trainingsbelastingen zwaarder en
frequenter moeten zijn.
Principe 2: Wet van de
verminderde meeropbrengst
• Naarmate je meerdere jaren traint wordt
het moeilijker om door training je
prestatieniveau te verbeteren.
Principe 3: Supercompensatie
Fase 1: de belasting (stimulus)
Fase 2: de compensatiefase
Fase 3: supercompensatiefase
Fase 4: terugkeer naar beginniveau
Goede dosering van trainingsprikkels!!
Principe 3: supercompensatie
• Prikkels die te snel op elkaar volgen (tijdens fase 2):
overtraining - (dagelijks trainen)
• Prikkels die te traag op elkaar volgen (tijdens fase 4):
geen effect (1x per week)
• Prikkels die goed op elkaar volgen (tijdens fase 3):
prestatieniveau stijgt (3-4x per week)
 Moeilijk te bepalen
Mogelijk te meten met hartslag (verhoogde rustpols)
Principe 4: Reversibiliteit
• Als je niet meer traint zakt je conditie terug
naar het beginniveau.
• Naarmate je langer getraind hebt zal dit
proces langzamer verlopen.
• Reversibiliteit is van toepassing op alle
trainingsvormen –en effecten (snelheid,
uithouding) Elke trainingsvorm moet dus
onderhouden worden.
Principe 5: optimale belasting
•
•
•
•
Optimale belasting = optimaal trainingseffect
Te veel of te zwaar : overtraining of blessures
Te weinig of te licht: weinig of geen progressie.
Hoe eenvormiger de trainingsbelasting, hoe
sneller de gewenning van het lichaam en des te
geringer het effect
• Naast optimale belasting is ook variatie van
belang.
Principe 6:Variatie
• Als het lichaam steeds dezelfde prikkels krijgt
(zowel fysiek als mentaal) zal het lichaam geen
effecten meer ondervinden  stagnatie
• Varieer!
– In aantal herhalingen
– Soort training (looptechniek, versnellingen,
rompstabilisatie,...)
– In intensiteit
– In snelheid
– In duur
– In omgeving
– In trainingsvorm
– ...
Principe 7: Specificiteit
• Iedere trainingsvorm beoogt een bepaalde
aanpassing.
– Bijv. snelheidstraining heeft geen effect op uithoudingsvermogen
• Naarmate je niveau hoger wordt hoe
belangrijker een specifieke prikkel is.
– Een STR die fietst zal daarmee zijn conditie verbeteren en zal
effect hebben bij het lopen
– Een marathonloper die fietst zal slechts een gering effect hebben
op zijn/haar conditie
Principe 8: individualiteit
• Geen mens is hetzelfde
• Als trainer proberen rekening te houden met
belastbaarheid van de atleet (fysiek en mentaal)
– Gevoeligheid voor kwetsuren
– Trainbaarheid: snelheid fysiologische aanpassingen
– Leeftijd
– Doelstellingen
– Aantal trainingsjaren
Durf tijdens de training te differentiëren in aantal
herhalingen, intensiteit, rust,...
3.Samenstelling van een
trainingsschema
I.Basis van het schema
Basis van een trainingsschema
1. Wat is de doelstelling?
2. Hoeveel keer per week trainen?
3. Over welke trainingslocaties kun je
beschikken
4. Wat is de samenstelling van de groep
5. Welke aspecten moet je trainen om je
doel te bereiken?
1.Doelstellingen
•
•
•
•
•
Onderhouden van de conditie na 5km
Opbouwen naar 10 km, 15km
Opbouwen naar een bepaalde wedstrijd
Sneller worden op een bepaalde afstand
Doelstelling op lange termijn (halve
marathon, marathon)
• De marathon is niet voor iedereen
haalbaar
2.Aantal trainingen per week
• Minimum 3
• > 3 trainingen: variatie!
• Individuele trainingen  Groepstrainingen
3.Trainingslocatie
• Piste voor looptechniek, versnellingen en
tempotrainingen
• Afwisselend parcours voor lange
duurlopen
• Bos voor duurlopen, fartlek
(tempowisselingen),...
• Heuvels om de kracht te verhogen
• Wissel regelmatig af in trainingsparcours
4.Samenstelling van de groep
• Ervaren joggers Verschillende
trainingsvormen zijn mogelijk (duurlopen,
interval, kracht,...)
• Beginnende joggers  Eerst voldoende
basis opbouwen
• Ouderen: aangepaste begeleiding
• Kinderen: aangepaste begeleiding (onder
leiding van een jeugdtrainer)
5.Welke aspecten trainen?
• Fysiologisch
– Aërobe systeem (zuurstofsysteem) of uithouding
ontwikkelen
– Snelheid (anaeroob alactisch systeem)
– Snelheidsuithouding (Lactisch systeem)
 Verschillende energiesystemen trainen in de mate
waarin men ze voor een wedstrijd nodig heeft
• Aanvullend
–
–
–
–
Lenigheid en soepelheid van de gewrichten
Looptechniek
Kracht
Rompstabilisatie
3. Samenstelling van een
trainingsschema
II.Mogelijke trainingsvormen
Mogelijke trainingsvormen
• Voor joggers moet vooral de aërobe
energielevering getraind worden.
 Verbetering van VO2max (maximale
zuurstofopname bij inspanning)
• Duurmethode
• Intervalmethode
1. Duurmethode
•Basisvormen
– Looptraining wordt niet onderbroken door rustpauzes
– Indeling op basis van intensiteit
• Herstelduurloop: lage intensiteit, korte duur
• Duurloop 1:
– laag tempo (65-75% HFmax), lange duur
– Doel: langere tijd kunnen lopen, aanspreken vetreserves
• Duurloop 2:
– Middelmatig tempo (75-85% HFmax), lange duur
– Doel: omvang van de training opbouwen
• Duurloop 3: (tempoduurtraining)
– « wedstrijdtempo » (85-90% HFmax),kortere afstand (kleiner
dan wedstrijdafstand
– Voor minder ervaren lopers: 1 korte interval tijdens een
duurloop van de eerste soort (bijv. 3min)
1.Duurmethode (2)
• Overige duurloopvormen
– Doel: Variatie in trainingsprikkels
• Intervalduurloop: tempowisselingen tijdens
duurloop (bijv. 5x1min-4minR, 3x2min-3minR,...)
• Duurloopwisseltempo: duurloop met afwisseling in
duurloopvorm 1,2 en 3
• Climaxduurloop: beginnen met langzaamste
duurlooptempo en eindigen met het snelste
2. Intervalmethode
• Intervalmethode:
– Planmatig afwisselen tussen loopbelasting en
herstel (geen volledig herstel)
– Door afwisseling inspanning en rust kan men
een bepaalde afstand aan een hogere
snelheid afleggen.
– Krachttraining voor de hartspier
– Niet zo geschikt voor ouderen
2. Intervalmethode (2)
• Intervalmethode:
– Extensieve intervaltraining: lagere intensiteit,
kortere pauzes, geen seriepauzes (meest
geschikt voor joggers)
– Intensieve intervaltraining: hogere intensiteit,
langere pauzes, seriepauzes
– Herhalingsmethode: 3x1000m, 5x500m,
snelheid iets onder wedstrijdtempo
– Wedstrijdmethode: bijv. 5km lopen aan tempo
10km.
3. Overige trainingmethodes
• Overige trainingsmethodes
– Vaartspel (fartlek): duurloop met tempowisselingen op
afwisselend parcours (bos, zee, duinen, ...)
– Heuveltraining:
• Specifieke krachttraining
• Heuvel met licht stijgingspercentage (behoud looptechniek)
• Ook: tegenwind lopen op vlak terrein
– Rustige versnellingen met extra aandacht voor de
looptechniek.
4.Aanvullende trainingen
• Lenigheid – stretchen (dagelijks leven,
blessurepreventie, stijve spieren
vermijden,...)
• Kracht (heuvellopen, lopen in mul zand,
oefeningen met eigen lichaamsgewicht,...)
• Rompstabilisatie (buik-en
rugspieroefeningen): Héél belangrijk!!!
• Looptechniek (juiste armbeweging, juiste
houding, juiste voetplaatsing,...)
Samenstelling van een
trainingsschema
III.Uit welke componenten is een
training opgebouwd?
Inhoud van een training
• Opwarming: hart, spieren, ademhaling
klaarmaken voor de inspanning
–
–
–
–
Loslopen eventueel met rustige oefeningen
Stretching (dynamisch en statisch)
Looptechnische oefeningen
Bij intensieve training zeker enkele versnellingen
• Kern
• Cooling-down
– Loslopen, stretchen,...
Overtraining voorkomen
• Goede balans tussen inspanning en rust
• Geen te snelle toename van
trainingsomvang (max 10% per week)
• Zorg voor afwisseling en voorkom
monotoomheid
• Niet trainen bij ziekte
Opstellen van een
trainingsschema
IV.Aandacht voor bijzondere
groepen
1.Beginnende joggers
= joggers die net Start to Run achter de rug
hebben
• Bouw niet onmiddellijk na de 5km test op
naar 10km
• Lichaam laten gewoon worden aan de
belasting alvorens weer verder op te
bouwen
2.Joggers met
gezondheidsproblemen
• Informeer bij een nieuwe jogger steeds
naar eventuele gezondheidsklachten
• Astmalijders: een goede opwarming is
voor hen zeer belangrijk
• Diabetici: zorg ervoor dat je steeds suiker
bij de hand hebt
• ...
3.Gevorderde joggers
• Leer de mogelijkheden en de achtergrond
van de jogger eerst goed kennen alvorens
met zware trainingen te beginnen
• Leg de verantwoordelijkheid bij de joggers
om elke pijnklacht te rapporteren en/of
tijdig te stoppen.
• Leer joggers naar hun lichaam luisteren
4.Ouderen en sportbeoefening
• Sport = plezier, ontspanning, sociaal
contact
• Gezondere leefstijl  betere gezondheid
en grotere fitheid
• Ouderen worden steeds actiever
• Afname van lichamelijk prestatievermogen
begint reeds op 30 jarige leeftijd
• Groot verschil in belastbaarheid
Ouderen en sportbeoefening (2)
• Maximale hartfrequentie daalt
• Zuurstofopname vermogen daalt 
uithoudingsvermogen daalt
kan heel lang op peil gehouden worden
door training
• Veranderingen in hartvaatstelsel
(dichtslibben aders,...)
Ouderen en sportbeoefening (3)
Hart- en vaatziekten:
• Kan leiden tot plotselinge dood bij het sporten
– Meer mensen overlijden tijdens slaap dan tijdens
sporten
– Enkel wanneer men reeds leed aan hart-en
vaatziekten
Belang van grondige medische check-up op oudere
leeftijd
• Gezondere levenswijze  minder kans op
ontwikkelen hart- en vaatziekten
– Geen 100% garantie
Ouderen en sportbeoefening (4)
Gewrichten
• Kwaliteit van kraakbeen gaat achteruit
• Kleine beschadigingen herstellen minder goed 
kans op slijtage
• « Rust Roest »
• Door te bewegen blijven je gewrichten soepel.
• Bouw rustig op en zorg voor voldoende afwisseling
Ouderen en sportbeoefening (5)
•
•
•
•
•
•
Botdichtheid
Vanaf 30 jaar neemt botdichtheid af 
toenemend gevaar voor botbreuken
Bij vrouwen sneller vanaf menopauze
Zorg voor een goede startsituatie
Opname van Calcium, vitamine D
Sporters hebben betere coördinatie en
spierkracht  minder snel vallen
Sport zorgt ervoor dat de afbraak minder snel
gebeurd.
Ouderen en sportbeoefening (6)
Spieren en pezen
• Biologische veranderingen
–
–
–
–
Totale spiermassa vermindert
Snelheid, explosiviteit en lenigheid gaan verloren
Belastbaarheid van spieren en pezen verminderen
Acute blessure herstelt trager
• Aanpassingen
– Aantal trainingen constant houden
– Na training telkens 1 rustdag inlassen
Ouderen en sportbeoefening (7)
•
•
•
•
Kans op blessures
Verouderingsprocessen  hogere kans
op blessures
Geen probleem om te sporten wanneer
sporter goed naar zijn/haar lichaam luistert
Joggen afwisselen met fietsen, zwemmen
om spieren en pezen te sparen
2-jaarlijkse medische check-up
Ouderen en sportbeoefening (8)
•
•
•
•
•
•
Voordelen van sportbeoefening
Plezier
Betere gezondheid - levenskwaliteit
Conditie blijft op peil
Kans op hartaanval neemt af
Gewrichten blijven in beweging
Botdichtheid blijft beter op peil
Nog enkele afsluitende tips
• Doe regelmatig loopuitstapjes met de groep
(zeetraining, bostraining, stage,...)
• Doe nooit trainingen aan hoge intensiteit bij
koud en/of nat weer
• Begin bij intervaltrainingen nooit te snel, beter
geleidelijk aan de snelheid opbouwen
• Maak de fitnessclub overbodig
• Geef de joggers regelmatig wat huiswerk
• Laat je schema eens nakijken door een andere
trainer.
Vragen?
Download