Nederlandse Samenvattingen Hoofdstuk 1: Over de relatie tussen Zeespiegelveranderingen, carbonaat platform morfologie en vlakwater carbonaat productie tijdens het late Pleistoceen In dit hoofdstuk zullen de karakteristieke eigenschappen van ’Highstand shedding’ (meer sedimentproductie gedurende een hoge zeespiegelstand) in de Indische Oceaan worden behandeld. Daarvoor zal gebruik worden gemaakt van de sedimentaire opeenvolging van een diepzee val-kern van de westelijke helling van het Malé atol (Malediven). Variaties in de sedimenteigenschappen in deze kern zullen worden gekoppeld aan globale en regionale veranderingen in de zeespiegel gedurende de laatste 150.000 jaar. Daarnaast worden de invloeden van globale en regionale veranderingen op de positie van het lokale carbonaatproductievenster beschreven. Dit zal worden aangevuld met een evaluatie van het effect van de unieke bathymetrische kenmerken van de Malediven op carbonaatproductie en carbonaatexport naar de helling van dit atol evenals de klimaat- en oceanografische configuratie van het totale systeem. Ten slotte zullen de sedimentatieprocessen op de Malediven worden vergeleken met moderne carbonaatplatformen in de westelijke Atlantische Oceaan. Deze studie toont aan dat de hoeveelheden van geëxporteerd ondiep watercarbonaat naar de locatie van de bestudeerde diepzeekern gedurende marieneisotopen stadia 2 - 4 en 6 (glaciale periodes) uitzonderlijk laag zijn geweest. Dit duidt erop dat destijds de zeespiegel minstens 45 meter lager was dan vandaag (overeenkomstig met de huidige waterdiepte van de bodem van de meeste atollen), dat het Malé atol blootgesteld was aan oppervlakte verweringsprocessen en dat er geen ondiep watercarbonaat werd geproduceerd op het platform en geëxporteerd naar de helling. In XVII Nederlandse Samenvattingen tegenstelling tot glaciale periodes werden tijdens mariene isotopen stadia 1 en 5 (interglaciale periodes) grote hoeveelheden aan ondiep watercarbonaat geproduceerd op het atol en geëxporteerd naar de helling, wat resulteerde in grote hoeveelheden aragoniet in de sedimenten van de bestudeerde diepzeekern. Daarvan kan worden afgeleid dat het platform onderwater stond en de ondiep watercarbonaatproductie in volle gang was. De afwisseling van overstroming en blootstelling van het Malé atol door de tijd kan worden bepaald uit variaties in de polariteit en daarmee de verbonden veranderingen in de amplitudes van bijvoorbeeld de aragonietcurve. De absolute hoeveelheden van zowel aragoniet als de fijne klei korrelgrootte fractie (<63 µm) is een directe functie van waterdiepte op het betreffende carbonaatplatform. Deze hoeveelheden kunnen gezien worden als indicatoren voor de positie van het carbonaatproductievenster, dat wil zeggen de interactie tussen de stand van de zeespiegel en de waterdiepte in de platform lagune: des te hoger de hoeveelheden van aragoniet in de sedimenten, des te meer van het platformoppervlak waar sedimentproducenten kunnen groeien stond onderwater en vielen deze binnen de productiezone en omgekeerd. Een vergelijking van de sedimentatiepatronen op de Malediven met patronen op andere carbonaatplatformen in het westelijke deel van de Atlantische Oceaan laat zien dat deze ook op dezelfde manier functioneren. Hoofdstuk 2: Over de snelle karakterisering van diepzee carbonaten met behulp van röntgenfluorescentiespectrometrie en multivariate statistiek. In dit hoofdstuk zal de sedimentaire opeenvolging van de, in het voorgaande hoofdstuk beschreven, boorkern worden aangevuld met de uitkomsten van een analyse van de elementensamenstelling gecombineerd met een multivariate statistische analyse. Voor de elementensamenstelling zal gebruik worden gemaakt van de zogenoemde röntgenfluorescentiespectrometrie. Door middel van deze techniek kunnen de relatieve hoeveelheden van de volgende elementen worden gemeten: aluminium, broom, calcium, chloor, ijzer, kalium, mangaan, rhodium, silicium, strontium en titanium. Deze elementen zullen vervolgens worden gekoppeld aan (1) variaties in de productie en export van ondiepe watercarbonaten van het ondiepe platform naar de diepe helling; (2) aan variaties in de influx van terrestrisch ma- XVIII Nederlandse Samenvattingen teriaal door wind en rivieren en aan de veranderingen in de pelagische biogene productie. Tot deze proxyrecords behoren aragoniet, de fijne klei korrelgrootte (<63 µm), calciet met lage hoeveelheden magnesium en het totale gehalte aan organische koolstof. De niet-gekalibreerde gehaltes aan elementen zijn als invoer voor een hoofcomponentenanalyse gebruikt. Deze hoofdcomponentenanalyse produceert meerdere nieuwe variabelen (hoofdcomponenten), welke informatie van de totale dataset bevatten. Deze variabelen kunnen zodoende worden gebruikt als nieuwe vertegenwoordigers van specifieke milieucondities zoals het klimaat, de oceanografie en specifieke sedimentologische processen. De uitkomst van deze studie laat zien dat de toepassing van röntgenfluorescentiespectrometrie op periplatformcarbonaten mogelijk is en dat een grote verscheidenheid van processen en condities kunnen worden beschreven, welke bijzonder goed te ontcijferen en te interpreteren zijn. Daarnaast is deze analysemethode een goedkope en efficiënte manier om complexe sedimentaire reeksen gedetailleerd te beschrijven. Het blijkt dat hoge hoeveelheden strontium indicatief zijn voor warme perioden (interglacialen) en de export van ondiepe watercarbonaten van het platform naar de helling representeren. Hoge gehaltes van broom treden op tijdens koude periodes (glacialen) en tonen een hoge pelagische productie aan. Hoge hoeveelheden aluminium, ijzer, kalium, silicium en titaan duiden op een aanvoer van terrestrisch materiaal door wind (stof) en rivieren (kleimineralen). Concluderend kan worden gezegd dat drie elementen aluminium, broom en strontium toereikend zijn om de afzettingsgeschiedenis van deze diepzee carbonaten op de Malediven tijdens het Pleistoceen te bepalen, gelet op de oorsprong van de componenten, de activiteit van het carbonaatproductievenster, de pelagische productie en de influx van terrestrisch materiaal. Hoofdstuk 3: Over de invloed van de versterking van stromingen op de sedimentatie op hellingen in de Inner Sea van de Malediven. In dit hoofdstuk zal de sedimentaire data van twee boorkernen worden gelinkt aan sub-bottom profielen. Deze boorkernen zijn genomen respectieve-lijk op de helling van Ari en Malé atol, waarbij laatste werd XIX Nederlandse Samenvattingen geïntroduceerd in de voorgaande hoofdstukken. Sub-bottom profielen werden gemaakt met een zogenoemde Parasoundsysteem. Deze profielen zijn door het uitzenden van akoestische golfen, welke worden gereflecteerd aan grenzen tussen sedimentaire lagen, gemaakt. Door de tijdinterval tussen het uitzenden van een akoestische golf en de terugkeer van deze te meten, kan de diepte van een specifieke laag worden bepaald of de overgang van een laag tot de volgende. De tijdinterval is ook afhankelijk van de dichtheid van het water, de fysicalische eigenschappen van het sedimentaire gesteente en natuurlijk de feitelijke diepte waarvan de diepte zal worden bepaald. De penetratie van deze akoestische golfen bevindt zich tussen de 5 tot en met ongeveer 75 meter. Met deze data zal een vergelijking worden gemaakt tussen de afzettingsmechanismen aan de westelijke en oostelijke kanten van de Inner Sea van de Malediven carbonaatplatform, waarbij variaties in de sedimentaire data van de twee boorkernen in acht zullen worden genomen. De uitkomst van deze studie laat zien dat twee verschillende afzettingsmechanismen actief zijn op telkens de westelijke en oostelijke kanten van de Inner Sea. In het oostelijke gedeelte is tijdens interglaciale en glaciale periodes een milieu terug te vinden welke wordt gekarakteriseerd door enkel afzetting. Het westelijke gedeelte van de Inner Sea wordt gekarakteriseerd door een afwisseling tussen interglaciale sedimentatie en glaciale erosie. Deze verschillen tussen het westelijke en oostelijke gedeelte kunnen worden verbonden aan verschillen in de respectievelijke geomorfologische configuratie van ieder gedeelte en in onmiddellijke omgeving van de boorkernen. De geomorfologische configuratie beïnvloedt de richtingen en de sterktes van stromingen, welke wederom zijn gekoppeld aan de Indische moesson. Specifiek in het westelijke gedeelte worden de stromingen geamplificeerd door een zogenoemde "funneling effect", wat inhoudt dat de stromingssnelheden en daarmee de kracht van de erosie door deze stromingen steeds sterker toenemen waardoor minder ruimte voor de watermassa van de stroming beschikbaar is. Deze geamplificeerde stromingen kunnen doorgaans grover sediment eroderen en opnieuw afzetten dan een stroming op de Malediven die niet geamplificeerd is. Dit sedimentatiemodel wordt onderbouwd door de sub-bottom profielen welke de locaties van de twee boorkernen afdekken. XX Nederlandse Samenvattingen Hoofdstuk 4: Sedimentatiepatronen in de Inner Sea van de Malediven tijdens het late Pleistoceen In dit hoofdstuk zal het sedimentatiesysteem van de Inner Sea van de Malediven worden gekarakteriseerd met behulp van drie boorkernen, welke zijn geboord langs een oost-west transect. Twee van deze kernen zijn al beschreven en geïnterpreteerd in de hieraan voorafgaande hoofdstukken. De proxy data van deze drie zal worden vergeleken en geïnterpreteerd met betrekking tot interglaciale - glaciale variaties en de afstand tot het dichtstbijzijnde atol. Verschillen in de afzettingspatronen zullen worden beschreven alsmede de invloed van de moesson op carbonaat productie en sediment distributie binnen de Inner Sea van de Malediven. Deze patronen zullen vervolgens worden vergeleken met afzettingen van de grote Bahama’s Bank. De uitkomsten van deze studie laten zien dat sedimentaire pakketten ononderbroken over het transect terug kunnen worden gevonden als deze tijdens een interglaciale periode zijn afgezet. Sedimentatiesnelheden tijdens deze interglaciale periodes zijn in het algemeen hoog geweest in het westelijke en oostelijke gedeelte van de Inner Sea en laag in het centrale deel van dit sedimentaire bekken. Deze karakteristieke sedimentatiepatronen zijn typisch voor het zogenoemde ’Highstand shedding’, waarbij vlakwater carbonaatsediment wordt afgezet op de distale gedeeltes van een helling en relatief weinig sediment bereikte gedeeltes welke verder verwijderd zijn van het platform. Specifiek tijdens het mariene isotopen stadium 5 waren de sedimentatie snelheden hoger in het westelijke gedeelte van de Inner Sea. Dit kan worden gekoppeld aan een groter carbonaatproductievenster en een daarmee verbonden intensievere highstand shedding of een sterkere interglaciale moesson waardoor de export van vlakwatercarbonaat werd geamplificeerd en deze vormde een sediment keg aan de kant onder de wind. Glaciale sedimentaire pakketten zijn gekarakteriseerd door graduale afnemende sedimentatie snelheden vanaf het oostelijke naar het westelijke deel van de Inner Sea. Zij gaan over in een modus waarbij geen sedimentatie plaatsvindt in het uiterste westelijke deel. Vergeleken met het interglaciale scenario zijn de sedimentatiesnelheden het laagst in het centrale deel van de Inner Sea waardoor maar een kleine verandering kon worden waargenomen XXI Nederlandse Samenvattingen in het oostelijke deel. Dit patroon kan met hoge waarschijnlijkheid worden verbonden aan een versterkte glaciale moesson, waarbij geamplificeerde westelijke stromingen door de smalle kanalen tussen de atollen worden geperst en zodoende sediment naar het westen en noordwesten kon worden getransporteerd. Deze klimatische en oceanografische configuratie leidde tot de export van vlakwatercarbonaten vanaf het Ari atol naar de open oceaan. Een vergelijking tussen de glaciale en interglaciale scenario’s met andere carbonaatplatformen in de Indische en Atlantische oceaan brengt aan het licht dat significante overeenkomsten bestaan met betrekking tot de compositie van sedimenten, de distributie van sedimenten op een helling-bekken transect en de daar achterliggende processen. Door stromingen gecontroleerde afzettingen komen vaak voor op hellingen van carbonaatplatformen en sedimentaire bekkens (Santaren kanaal, Malediven), kanalen tussen meerdere platformen (Malediven) en op de plateaus zelf (Marion Plateau). Deze zogenoemde driftafzettingen en de daarmee verbondene sedimentaire structuren in seismische profielen moeten met zorgvuldigheid worden geïnterpreteerd, namelijk als regressieve-progradationale afzettingssystemen of als afzettingssystemen die schakelen van progradational naar stromingsgedomineerd. XXII