H2: cellen in werking

advertisement
Samenvatting: Biologie
Door: Eray Albayrak
Datum: Onbekend
H2: cellen in werking
§2.4: Aan de celgrens
Cellen begrensd
Cellen zijn omgeven door een celmembraan. De celmembraan is de grens tussen celinhoud en
omgeving, het is ook een actief organel. Het laat selectief stoffen door. Cellen kunnen op zekere
hoogte hun samenstelling constant houden.
Membranen zijn vloeibaar
Celmembranen bestaan uit een dubbele laag fosfolipiden (vetachtige stoffen) waar eiwitten en
cholsterol in zit. De beweegelijkheid van de fosfolipiden is groot. De eiwitten zitten zitten op
verschillende manieren in het membraan. Eiwitten kunnen vrij in het vlak bewege, behalve als ze
verbonden zijn met structuur in de cel.
Contact met de omgeving
Veel eiwitten hebben aan de buitenkant van het membraan koolhydraatketens met anttenefunctie.
Het zijn receptoren. Ze koppelen stoffen in de omgeving aan de cel. Stoffen reageren op een
specifieke manier dit maakt het dus mogenlijk. De ontdekker maakte gebruik van de sleutel en slot.
Er past maar 1 soort sleautel op het slot.
Samenvatting boek van bovengenoemde alineas
Een biomembraan bestaat uit fosfolipiden, eiwitten en cholestrol. De beweeglijkheid van de moleculen
van het membraan is groot. Sommige eiwitten hebben aan de buitenzijde van de cel receptoren
waaraan stoffen kunnen hechten. Dit heeft een specifieke reactie in de cel tot gevolg.
Door het mebraan heen
Door de vetachtige in het celmembraan kunnen in water opgeloste stoffen er niet door. Alleen kleine
moleculen zonder elektrische lading kunnen dat wel. Dit gebeurd door diffusie. Watertrasnport word
aangeduid als osmose. De transporten werken zo:
→Diffusie: Verplaatsing van moleculen van hoge naar lage concentratie.
→actief transport: doormiddel van speciale transporteiwitten waar de stof doorheen kan gaan. Kost cel energie,
maar het is wel mogenlijk om hoge concentratie te blijven vullen.
Slecht werkende transporteiwitten kunnen tot ziekte leiden.
Membranen bewegen
Membraanoppervalkten veranderen constant. Sommmige cellen gebruiken dit om te bewegen.
Membranen kunnen kraters maken om zo stoffen uit te spuwen. Blaasjes van het golgi-systeem
versmelten met het membraan om zo stoffen uit de cel te halen. Dit heet exocytose. Andersom kun je
via instulping stoffen naar binnen halen. Dit heet endocytose. De membraanbolletjes die van het
membraan af gaan versmelten met lysomen die de stoffen verteren. Endo- en exocytose zijn
mogenlijk door vloeibaarheid van membraan. Een bijzonder eigenschap van het membraan is dat er
nooit een gat ontstaat. Het wordt altijd gelijk gesloten.
Samenvatting boek
Ongeladen deeltjes passeren membranen door diffusie. Andere stoffen passeren membranen via
eiwitkanalen. Bij actief transport werken de eiwitten als pompen. Door middel van exocytose en
endoxytose kunnen cellen grote moleculen via membraanbolletjes afgeven of opnemen.
Begrippenlijst §2.4: Aan de celgrens
Samenvatting: Biologie
Door: Eray Albayrak
Datum: Onbekend
Celmembraan: het organel van de cel dat als een ballon om de celinhoud zit. Het celmembraan is halfdoorlatend (semi-permeabel). Dat betekent dat kleine moleculen (zoals water) door diffusie het
celmembraan ongehinderd kunnen passeren. Grotere moleculen (zoals glucose) kunnen alleen via
speciale membraanpoorten en/of met extra energie doorgelaten worden. Afhankelijk van de celbouw
kan het celmembraan stoffen opnemen door diffusie, endocytose en fagocytose, en stoffen afgeven
door diffusie en exocytose. Wanneer het transport van een stof door het celmembraan geen energie
kost, is het passief transport. Kan het transport alleen plaatsvinden bij toevoeging van energie, dan is
het actief transport. Het celmembraan is vetachtig, omdat het is opgebouwd uit een dubbellaag van
fosfolipiden. Daardoor kunnen vetoplosbare hormonen (de steroïdhormonen) het celmembraan
makkelijk passeren. Op en in het celmembraan zitten zeer veel andere stoffen, zoals transporteiwitten,
receptoren, cholesterol en herkenningseiwitten
Selectief transport: het transport van bepaalde stoffen door het celmembraan dat door de cel wordt
geregeld. Of een stof wordt doorgelaten, kan afhankelijk zijn van de aard van de stof en/of de
activiteiten van de cel. Het transport kan energie kosten.
Receptoren:
Diffusie: verspreiding van moleculen binnen een ruimte, waardoor concentratieverschillen kunnen
verdwijnen.
Osmose: de diffusie van kleine moleculen door een half doorlaatbaar (semi-permeabel) membraan; de
grotere moleculen worden tegengehouden. De stroming verloopt van een hoge concentratie van de
kleine moleculen naar een lagere. Daardoor stroomt bijvoorbeeld water door zo'n membraan naar de
suikeroplossing met de grootste concentratie suiker, dus waarin minder water aanwezig is. De
celmembraan is een semi-permeabel membraan. Cellen in water nemen door osmose water op, want
de osmotische waarde van de celinhoud is hoger dan die van het omringende water. Cellen in een
sterke zoutoplossing verliezen water, want de osmotische waarde van de zoutoplossing is hoger dan
die van de celinhoud.
transporteiwitten: een eiwit in het celmembraan dat een kanaaltje vormt waardoor bepaalde stoffen
het membraan kunnen passeren. Wanneer dat transport via diffusie door het transporteiwit gaat, kost
dat geen energie. Wanneer er wel energie nodig is, is het actief transport en wordt het transporteiwit
een moleculaire pomp genoemd.
Actief transport: het transport van een stof door het celmembraan waarvoor energie nodig is in de
vorm van ATP. Voorbeelden; het transport van ionen, het transport van stoffen tegen het
concentratieverval in.
Exocytose: een vorm van uitscheiding van de cel. Daarbij versmelt een membraanbolletje in de cel met
het celmembraan, waardoor de inhoud buiten de cel geraakt.
Endocytose: een vorm van opname van stoffen door een cel. Daarbij stulpt het celmembraan in en
wordt een deeltje of vloeistof van buiten de cel ingekapseld tot een membraanbolletje binnen de cel.
Download