21De zintuigen - Profi

advertisement
DC
21
De zintuigen
1 Inleiding
Met onze zintuigen nemen we de omgeving om ons heen waar. Een zintuig geeft signalen
door aan de hersenen en de hersenen verwerken die. Bij die verwerking ‘kleuren’ onze
hersenen die signalen in. Daardoor vind je sommige geuren en smaken bijvoorbeeld vies.
Of je hebt een hekel aan harde geluiden en je houdt van zachte voorwerpen. Waarnemen
en voelen hebben dus met elkaar te maken. Je omgeving heeft via je zintuigen invloed op
hoe je je voelt en of je gelukkig bent. Leef je in een omgeving die je prettig en mooi vindt,
dan voel je je prettiger. Zorg voor de omgeving van cliënten is ook om deze reden dus
belangrijk.
De zintuigen zijn heel belangrijk. Aandoeningen aan de zintuigen leiden al snel tot problemen in het functioneren. In dit thema behandelen we de anatomie van de zintuigen en de
belangrijkste aandoeningen. We gaan ook in op de behandeling en verzorging.
In dit thema komen aan de orde:
2 Anatomie van de zintuigen
3 Aandoeningen, behandeling en verzorging
1
HZW DC 21 De zintuigen
1
2 Anatomie van de zintuigen
We hebben vijf zintuigen. Volgens velen zijn er meer, zoals een zintuig dat ervoor zorgt dat
we intuïtief iets aanvoelen of voorspellen, het zesde zintuig. Maar daar is nog weinig over
bekend. In dit thema behandelen we daarom de vijf bekende zintuigen. Je ziet ze hieronder.
zintuig
gehoor
gezichtsvermogen
reukzin
smaakzin
tastzin
anatomie
oren
ogen
neus
tong
huid
prikkel
luchttrilling
licht
stoffen
stoffen
vervorming van de huid
gewaarwording
horen
zien
ruiken
proeven
voelen
Elk zintuig heeft zijn eigen hersengebied. Deze werken voortdurend samen. Daardoor is
wat alle zintuigen apart waarnemen uiteindelijk toch weer één geheel. Ze kunnen elkaar
ook compenseren. Als je in een discotheek elkaar moeilijk kunt verstaan, kijk je automatisch naar de bewegingen van de lippen. Daardoor kun je toch heel goed volgen wat
iemand zegt.
Anatomie van de zintuigen:
• gehoor
• gezichtsvermogen
• reukzin
• smaakzin
• tastzin
2
2
HZW Digitale Content
2.1 Gehoor
Aan het oor kun je drie delen onderscheiden:
• het uitwendige oor;
• het middenoor;
• het binnenoor.
Anatomie van het oor:
het uitwendige oor
• de oorschelp
• de uitwendige gehoorgang
het middenoor
• het trommelvlies
• de 3 gehoorbeentjes: hamer, aambeeld en stijgbeugel
• buis van Eustachius
het binnenoor
• het slakkenhuis
• het evenwichtsorgaan met de 3 halfcirkelvormige
kanalen
3
oorschelp
hamer
evenwichtsorgaan
aambeeld
gehoorzenuw
slakkenhuis (cochlea)
stijgbeugel
uitwendige gehoorgang
buis van Eustachius
HZW DC 21 De zintuigen
3
Het uitwendige oor
De oorschelp bestaat uit elastisch kraakbeen en is bekleed met huid. De oorschelp zorgt
ervoor dat het geluid opgevangen wordt. Oorschelp en gehoorgang vormen samen een
soort trechter waardoor het geluid wordt versterkt. De gehoorgang beschermt het gevoelige trommelvlies dat daarachter ligt. Dat is het vlies aan het einde van de gehoorgang.
In het buitenste gedeelte van de gehoorgang zitten haartjes en kliertjes die oorsmeer
afscheiden. Het oorsmeer vangt stof en vuil op dat door de haartjes langzaam naar buiten
wordt gebracht. Zo wordt de gehoorgang schoongehouden. De functie van de haartjes kan
in de loop van de jaren verminderen. Daardoor kunnen er proppen oorsmeer ontstaan.
Het middenoor
Het middenoor is een met lucht gevulde ruimte, de trommelholte. Het trommelvlies
vormt de scheiding tussen het inwendige en het uitwendige oor. In het middenoor zitten
drie gehoorbeentjes die met elkaar verbonden zijn:
• hamer;
• aambeeld;
• stijgbeugel.
Aan het trommelvlies zit de steel van de hamer vast. De hamer zit op zijn beurt weer vast
aan het aambeeld en de stijgbeugel. Deze beentjes zijn scharnierend aan elkaar verbonden.
Ze vervoeren de geluidstrillingen die op het trommelvlies komen naar het binnenoor. De
stijgbeugel zit aan het zogenoemde ovale venster vast. Het ovale venster is als het ware de
ingang van het binnenoor.
De trommelholte is door de buis van Eustachius verbonden met de buitenlucht. Deze buis
zorgt ervoor dat er geen luchtdrukverschil tussen de buitenlucht (neus- en keelholte) en de
trommelholte is.
Tijdens het stijgen of dalen van een vliegtuig wordt in korte tijd een groot verschil in hoogte
overbrugd. Dit heeft gevolgen voor de luchtdruk en kan een onaangenaam gevoel in de oren
geven. Er ontstaat drukverschil in het oor. Door te slikken, opent de buis van Eustachius zich en
kan lucht zich verplaatsen om het drukverschil op te heffen. Dit ervaar je als ‘knappen’. Als het
opheffen van het drukverschil via de buis van Eustachius niet lukt, kan het trommelvlies onder
spanning komen te staat. Dit kan pijnlijk zijn. Goed slikken, gapen of zuigen op een snoepje
kan helpen.
4
HZW Digitale Content
Het binnenoor
Het binnenoor bestaat uit:
• het slakkenhuis;
• het evenwichtsorgaan.
Het binnenoor werkt erg ingewikkeld. Het slakkenhuis is gevuld met een waterige vloeistof. Het slakkenhuis is het eigenlijke gehoororgaan. Hier worden de trillingen van het
trommelvlies vertaald in elektrische signalen. De elektrische signalen worden via de gehoorzenuw naar de hersenen doorgestuurd.
Het evenwichtsorgaan zorgt ervoor dat we onze houding en ons evenwicht kunnen bewaren. Hiervoor zorgen de zogenoemde drie halfcirkelvormige kanalen Deze kanalen bevatten een vloeistof die op een bepaalde manier gaat stromen als we ons hoofd bewegen. Via
zenuwbanen die in contact staan met onze hersenen worden deze bewegingen geregistreerd
en zonodig bijgesteld. Naast de halfcirkelvormige kanalen hebben bijvoorbeeld ook het
gezichtsvermogen en de signalen die spieren en gewrichten afgeven invloed op ons evenwicht.
Het evenwicht kan (tijdelijk) verstoord raken door onder andere ziekte, medicijngebruik,
overmatig alcohol- en drugsgebruik en door bepaalde omstandigheden. Als je midden in je
slaap uit bed wordt getrommeld, loop je eerst even te zwalken. Je spieren zijn dan nog slap en
het evenwichtsorgaan moet dan plotseling omschakelen van een liggende naar een staande
houding. Bij een griep of zware verkoudheid zijn je spieren slap. Er treedt dan een verstoring
op in het ingewikkelde samenspel tussen spieren, gewrichten en het evenwichtsorgaan. En bij
overmatig alcohol- en drugsgebruik gaat het mis in het samenspel tussen de spieren en het
evenwichtsorgaan.
HZW DC 21 De zintuigen
5
2.2 Gezichtsvermogen
Het oog is een bol van ongeveer 2,5 centimeter doorsnee. Hij ligt in de oogkas.
netvlies
gele vlek
regenboogvlies
hoornvlies
optische zenuw
glasachtig lichaam
ooglens
pupil
oogspier
harde oogrok
glasachtig lichaam
lensbandje
iris
lens
vaatvlies
netvlies
oogzenuw
hoornvlies
Het oog is opgebouwd uit de volgende onderdelen.
Glasachtig lichaam
Dit is een bol die gevuld is met een heldere, doorzichtige, geleiachtige substantie. Die
houdt alles op zijn plaats.
De oogspieren
Deze zorgen ervoor dat je met je ogen kunt draaien.
Het harde oogvlies
Dit is een stevig wit vlies dat voor de stevigheid van het oog zorgt. Het beschermt bovendien de binnenste delen van het oog. Aan dit vlies zijn de oogspieren bevestigd.
Het hoornvlies
Het hoornvlies is doorzichtig en laat het licht door.
6
HZW Digitale Content
Het vaatvlies
Dit bevat veel bloedvaten en zorgt voor de voeding en zuurstof van het oog.
Het regenboogvlies of iris.
Dit is het gekleurde gedeelte van het oog.
De pupil
In het midden van de iris zit een opening, de pupil. De pupil kan wijder en nauwer worden. Zo wordt meer of minder licht doorgelaten. De pupil ziet er zwart uit omdat vanuit
het oog geen licht terugkomt.
De lens
De lens zit achter de iris en de pupil. Hij zorgt voor een scherp beeld op het netvlies.
Het netvlies
Het netvlies bevat lichtgevoelige zenuwcellen. Die nemen lichtprikkels van buiten op en
geven die via de oogzenuw door aan de hersenen.
De gele vlek
Recht tegenover de pupil, middenin het netvlies, ligt de gele vlek. Hiermee zie je het
scherpst.
Blinde vlek
Dit is de plaats waar de oogzenuw het oog verlaat. Hij bevat geen zenuwcellen. Daarom zie
je daar niets.
De oogzenuw
Deze geleidt prikkels naar de hersenen.
Het oog ligt stevig verankerd in de oogkas. Het wordt verder als volgt beschermd.
• De wenkbrauwen vangen het zweet op zodat dat niet in de ogen kan lopen;
• De oogleden zorgen er door te knipperen voor dat het oog vochtig gehouden wordt en
tegen vuil beschermd wordt. Bovendien houden de wimpers stof en vuil tegen.
• De traanklieren in het bovenste gelid houden de oogbol vochtig. Via de traanbuisjes
aan de binnenkant van het oog vloeit het vocht weer af. De traanbuisjes monden uit in
de traanzak in de neusholte. Daarom gaat huilen vaak gepaard met snotteren.
HZW DC 21 De zintuigen
7
De werking van het oog
Het oog werkt als een fototoestel. Het beeld waar we naar kijken wordt omgezet in elektrische signalen. Deze worden door de oogzenuwen naar de hersenen geleid. Pas als de
signalen in de hersenen komen, zijn we ons van bewust van wat we zien.
Om een scherp beeld te krijgen, moeten de lichtstralen worden afgebogen zodat ze precies
samenvallen op het netvlies achterin het oog. Hiervoor wordt de lens gebruikt. De lens
wordt boller als we iets van dichtbij bekijken. Hij wordt platter als we iets van veraf bekijken. Dat noemen we accommodatie: scherpstellen.
Bij het ouder worden neemt het accommodatievermogen (scherpstellen) van de ogen af. De
ooglens kan zich niet meer voldoende bol maken om de beelden dichtbij scherp te stellen. Dit
komt doordat de lensspiertjes slapper worden. Oudere mensen moeten de krant steeds verder
van zich afhouden om de letters scherp te kunnen zien. Uiteindelijk moeten ze een leesbril
aanschaffen.
In het netvlies zitten lichtgevoelige zenuwcellen. Ze worden ook wel ‘staafjes’ of ‘kegeltjes’
genoemd. Zij geven het beeld via de oogzenuw door aan de hersenen.
De staafjes liggen vooral aan de rand van het netvlies. Ze worden gebruikt voor het zien in
het donker. Als die niet goed werken, zien we niet goed in het donker. Dat noemen we ook
wel ‘nachtblindheid’.
De kegeltjes liggen voornamelijk in het centrum van het netvlies; met name in de gele vlek.
Het zijn dagzintuigen. Deze kunnen ook kleuren waarnemen. Als er één of meer kegeltjespigmenten ontbreken, ontstaat kleurenblindheid.
8
HZW Digitale Content
2.3 Reukzin
Door ruiken kunnen we stoffen in de lucht onderscheiden. De reukzin ligt in de neusholte.
Ruiken en proeven hebben veel met elkaar te maken. Proeven is voor een belangrijk deel
een functie van de reukzin. Wat mensen kunnen ruiken, wisselt sterk van mens tot mens.
Het vermogen om te ruiken is erfelijk. Mensen hebben ook een geheugen voor geuren.
Soms roepen geuren herinneringen op aan gebeurtenissen; bijvoorbeeld dennengeur aan de
vakantie op de camping.
Het reukvermogen waarschuwt ons, bijvoorbeeld voor brand of bedorven voedsel. Als het
reukvermogen niet goed functioneert, kunnen er dus gevaarlijke situaties ontstaan. Een
slecht reukvermogen kan ook sociale en psychische gevolgen hebben. Bijvoorbeeld omdat
iemand niet goed meer ruikt of zijn kleding stinkt. Of omdat hij niet meer zo kan genieten
van een lekker etentje. Geuren kunnen bepaalde functies activeren. Het wekt bijvoorbeeld
de eetlust op en seksuele gevoelens. Een slecht reukvermogen vervlakt het leven.
HZW DC 21 De zintuigen
9
2.4 Smaakzin
Smaak en reuk maken dat we proeven wat we eten. Het zorgt er ook voor dat we kunnen
genieten van lekker eten en drinken. Naast geur en smaak is de temperatuur van belang
voor de smaakbeleving en hoe eten in de mond voelt (klontjes, week, stevig). Ook kleur en
geluid dragen daaraan bij: een mooi rode tomaat tussen de sla, krakende chips, enzovoort.
De smaakzin heeft het doel ons te stimuleren om te eten en te selecteren wat we eten. De
smaakzin geeft ons ook informatie over de kwaliteit van voedsel; is het vers, gekruid, zuur
zoet, enzovoort.
De eigenlijke smaakzin van mensen beperkt zich tot zoet, zuur, bitter en zout. Alle overige
smaken zijn volgens het Centrum voor Smaakonderzoek combinaties van deze vier smaken. Anderen zeggen echter dat er nog een vijfde smaak is: umami. Umami is een Japans
woord voor heerlijkheid of hartig. Dat we meer smaken waarnemen dan deze basissmaken
komt omdat de reukzin belangrijk is voor het proeven. Bij het proeven kun je dus het beste
je smaakzin én je reukzin gebruiken.
Hoe je iets vindt smaken is gedeeltelijk al vastgelegd in je genen en gedeeltelijk aangeleerd.
We nemen smaken waar door de smaakpapillen in de mond. De verschillende soorten
smaakpapillen zijn ongelijkmatig over de tong verspreid. De smaakpapillen voor bitter zitten achter op de tong, zuur vooral links en rechts en zout en zoet vooral op de punt van de
tong.
De smaakpapillen op de tong worden iedere 7 tot10 dagen vernieuwd. Als je je tong bijvoorbeeld verbrandt, dan duurt de smaakstoornis meestal niet langer dan 10 dagen.
Speeksel speelt een ondersteunende rol bij het proeven. Het zorgt ervoor dat de smaakstoffen vrij kunnen komen en de smaakpapillen kunnen bereiken. Bovendien is speeksel
nodig voor het goed functioneren van de smaakpapillen.
De informatie van de papillen op de tong worden doorgegeven aan de hersenen via 3
zenuwbundels. Deze 3 zenuwbundels komen samen en gaan dan door naar het ‘smaakcentrum’ in de hersenen dat waarschijnlijk verantwoordelijk is voor de smaakervaring.
10
HZW Digitale Content
2.5 Tastzin
Tastzin is voelen. Door de tastzin kunnen we pijn, druk, warmte en kou ervaren. Je voelt
met behulp van zenuwen (de zenuwuiteinden) die zich vooral in je huid bevinden. Maar
je voelt ook met kiezen, tanden en spieren. Ze sturen signalen door naar de hersenen. De
zenuwen zijn niet gelijkmatig verdeeld over het lichaam. De vingers, voeten, lippen en
tong hebben veel zenuwen. De rug heeft er bijvoorbeeld weinig. De handpalm is minder
gevoelig dan de vingertoppen.
Aanraken speelt een belangrijke rol en niet alleen in fysieke zin. Het is de meest directe
vorm van communiceren. We geven elkaar een hand en schouderklopjes en ouders knuffelen hun kinderen. Door aanraken brengen we emoties over. Dit is zowel voor de ontwikkeling van kinderen belangrijk als voor het welbevinden van volwassenen. Als een kind te
weinig wordt aangeraakt, kan dat tot een verstoring van de normale ontwikkeling leiden.
Je lichaam geeft signalen af. Als je die waarneemt en ernaar luistert, leer je je eigen lichaam
kennen en de signalen begrijpen. Daardoor ben je in staat sneller te handelen en bevorder
je je eigen welzijn.
HZW DC 21 De zintuigen
11
3 Aandoeningen, behandeling en verzorging
We behandelen nu de belangrijkste aandoeningen bij alle zintuigen, de behandeling en
verzorging.
Aandoeningen en aandachtspunten voor
de zorg:
• gehoor
• gezichtsvermogen
• reukzin
• smaakzin
• tastzin
4
3.1 Gehoor
We staan stil bij aandoeningen van het oor, de psychosociale gevolgen en de hulpmiddelen.
Als laatste geven we tips voor de praktijk.
Aandoeningen van het gehoor:
• oorsuizen
• oorsmeer
• ontsteking
• ziekte van Ménière
• lawaaibeschadiging
• psychosociale gevolgen
• hulpmiddelen
• tips voor praktijk
5
12
HZW Digitale Content
3.1.1 Oorsuizen
Oorsuizen is het horen van geluiden in het hoofd die niet van buitenaf komen: fluiten,
zoemen, gesis, brommen, enzovoort. Het geluid kan constant te horen zijn of met tussenpozen. Het kan ook wisselen van sterkte. Oorsuizen begint meestal tussen de 45 en 60
jaar. Jongeren krijgen er echter ook steeds meer last van. Dat heeft waarschijnlijk te maken
met de toename van geluid in de maatschappij. Bijvoorbeeld geluid op de werkplek, in
het verkeer en in de discotheek. Soms is het geluid afkomstig van het eigen lichaam. Een
vernauwing van een bloedvat dichtbij het oor bijvoorbeeld, of spastische trillingen van
spiertjes of luchtverplaatsingen in het middenoor of de keel. Het oorsuizen kan lang en
zelfs levenslang aanwezig zijn.
Kenmerken
Oorsuizingen kunnen lichte irritaties opwekken. Het kan ook tot een volledige belemmering van het leiden van een normaal leven leiden. Er kunnen concentratiestoornissen en
slaapproblemen ontstaan.
Behandeling en verzorging
Er is weinig aan oorsuizingen te doen. Daarom is het belangrijk dat de cliënt zelf het oorsuizen de baas wordt. Hij moet leren omgaan met de beperking. Een audiologisch centrum
of cliëntencontactvereniging kan daarbij ondersteunen. Meestal treedt op den duur gewenning op. De klachten zijn dan niet verdwenen, maar geven minder last.
3.1.2 Oorsmeer
Een gezonde gehoorgang bevat oorsmeer. Af en toe kan oorsmeer problemen geven.
Oorsmeer wordt door kliertjes in de huid van de uitwendige gehoorgang afgescheiden. Het
bestaat uit talg, haartjes en onderdelen van huidschilfertjes.
Oorsmeer heeft verschillende functies:
• beschermen tegen vocht;
• beschermen (coaten) van de dunne, kwetsbare huid van de gehoorgang tegen uitdrogen;
• opvangen van kleine onregelmatigheden als insecten, vuil en stof;
• afweer tegen bacteriën en schimmels.
HZW DC 21 De zintuigen
13
Oud oorsmeer wordt korrelig en teveel oorsmeer wordt afgevoerd. Dat doet het oor zelf.
De huid van de gehoorgang wordt langzaam vernieuwd vanaf het trommelvlies richting
gehooruitgang. De huid neemt zo het oorsmeer mee naar buiten. Daarnaast masseert het
kaakgewricht door hauwen, praten en gapen het oorsmeer naar buiten. Normale lichaamshygiëne, met water wassen van het oor en douchen, doet de rest.
Kenmerken
Er kan een dichtzittend oor ontstaan of oorpijn en er kan gehoorverlies ontstaan. Daar zijn
de volgende oorzaken voor:
• Het evenwicht tussen aanmaak en afvoer kan verstoord zijn. Daardoor kan het oorsmeer sneller indikken en hard, brokkelig en scherp worden.
• Door een gehoorapparaat of verkeerd reinigen kan het oorsmeer teruggeduwd worden.
• De gehoorgang kan een afwijkende bouw hebben: te nauw of een afwijkende botvorming.
• Er kan sprake zijn van overmatige haargroei in de gehoorgang.
• Er kan sprake zijn van ziekten (eczeem).
Behandeling en verzorging
Alleen het oorsmeer dat zichtbaar is in de opening van de gehoorgang mag worden verwijderd. Dit kun je het beste met een wattenstaafje doen. Ga daarmee niet te diep in de
gehoorgang. Het risico bestaat dat het smeer dieper in de gehoorgang wordt geduwd.
Daarmee wordt de kans op beschadiging van de huid vergroot en wordt de oorsmeerproductie vergroot. Het evenwicht tussen aanmaak en afvoer kan hierdoor verstoord worden.
De huisarts zal meestal de gehoorgang uitspuiten of de KNO-arts maakt de gehoorgang
schoon.
14
HZW Digitale Content
3.1.3 Oorontsteking
Het meest komt de middenoorontsteking voor. Bij een keelinfectie of een verkoudheid
kunnen bacteriën via de buis van Eustachius het middenoor binnendringen en een ontsteking veroorzaken. Gehoorverlies is het gevolg.
Kenmerken
Naast dit gehoorverlies zijn er nog andere symptomen voor een oorontsteking:
• plotseling een vol of drukkend gevoel in de oren, dat heel pijnlijk kan zijn;
• koorts en je helemaal ziek voelen;
• jonge kinderen huilen, hebben weinig zin om te drinken, ze braken, slapen onrustig,
zijn prikkelbaar en hebben soms buikpijn en diarree;
• veel kinderen wrijven aan het oortje waarin de ontsteking zit;
• er kan een loopoor zijn waardoor etter het oor uitloopt, soms met wat bloed erbij.
Er loopt etter uit de gehoorgang als het trommelvlies scheurt door de druk in het middenoor. Dat is niet verontrustend. Over het algemeen stopt het na een dag of tien en groeit het
scheurtje binnen enkele weken weer dicht.
Behandeling en verzorging
Meestal is het lichaam in staat om zelf de infectie te overwinnen. Na een dag of twee
vermindert de pijn en daalt de koorts. Acht dagen later zijn over het algemeen alle klachten
verdwenen. Om de pijn te verzachten kunnen pijnstillers gebruikt worden.
HZW DC 21 De zintuigen
15
3.1.4 Ziekte van Ménière
Bij de ziekte van Ménière werkt het binnenoor niet goed. Er is weinig bekend over deze
ziekte. Waarschijnlijk is er sprake van vochtophoping in het slakkenhuis. Hierdoor kunnen
gehoorverlies en evenwichtsproblemen ontstaan.
De ziekte treedt gewoonlijk op bij mensen tussen de 30 en 40 jaar. Hij komt ook wel bij
oudere mensen voor maar zelden bij kinderen. De kans op de ziekte is groter bij mensen
die recent last hebben gehad van een middenoorontsteking, een luchtweginfectie, stress of
vermoeidheid. Ook mensen die langdurig alcohol gebruiken en mensen die roken krijgen
de ziekte vaak.
Kenmerken
De verschijnselen doen zich in aanvallen voor. De cliënt heeft last van plotselinge duizeligheid, oorsuizen, gehoorverlies en soms misselijkheid en braken. De aanvallen duren
meestal enkele uren. Ze kunnen elkaar snel opvolgen. Er kunnen ook perioden tussen
zitten van weken of maanden of nog langer. Het gehoorverlies kan in de loop van de tijd
verergeren.
Behandeling en verzorging
Omdat de precieze oorzaak niet bekend is, worden meestal medicijnen gebruikt om de
symptomen wat te verlichten. Bijvoorbeeld medicijnen tegen de duizeligheid en de misselijkheid. Omdat een zware aanval kan leiden tot heftige angsten worden er ook wel
kalmerende middelen voorgeschreven. Over het algemeen kan het helpen om een rustig en
stressvrij leven te leiden.
Wie de ziekte van Ménière heeft, doet er goed aan de omgeving in te lichten over de ziekte, zodat de familie en vrienden op de hoogte zijn van wat er gebeurt tijdens een aanval. Zo kunnen
zij helpen tijdens de aanval. Dit voorkomt onnodige angst bij de cliënt en de omgeving.
16
HZW Digitale Content
3.1.5 Lawaaibeschadiging
Je oor is een complex orgaan, gevoelig en kwetsbaar. Als je oor regelmatig aan lawaai wordt
blootgesteld, kun je daar slechthorend van worden. De intensiteit en de duur van het
lawaai bepalen het gehoorverlies.
Je hebt vast wel eens meegemaakt dat je na een bezoek aan een popconcert tijdelijk minder
goed hoort. Dit herstelt de volgende dag wel weer. Als het oor opnieuw aan lawaai wordt
blootgesteld voordat het weer helemaal hersteld is, kan er blijvende gehoorschade ontstaan.
Misschien merk je het niet eens dat het gehoor schade heeft opgelopen. Op de lange termijn kan het echter wel leiden tot slechthorendheid. We hebben het dan over geluidsoverlast boven een bepaalde frequentie.
Kenmerken
Door de sterke geluiden raken de haarcellen in het slakkenhuis beschadigd. Uiteindelijk
kunnen ze het begeven. Daarmee is het gehoor onherstelbaar beschadigd. Bij lawaaidoofheid is het gehoorverlies bij beide oren meestal gelijk.
Bij lawaaidoofheid zijn er onder andere de volgende klachten:
• moeite met het volgen van gesprekken in een lawaaiige omgeving, bijvoorbeeld op een
feestje;
• trager reageren op geluiden uit de omgeving;
• soms komt oorsuizen voor.
Met name jongeren lopen de kans op lawaaidoofheid. Dit komt door langdurig en met hard
volume luisteren naar muziek uit een mp3-speler of gamen met een koptelefoon op. Het
probleem is dat de gehoorproblemen vaak pas op latere leeftijd merkbaar worden. Jongeren
denken dat het allemaal wel meevalt en dat het hen niet zal overkomen.
HZW DC 21 De zintuigen
17
3.1.6 Psychosociale gevolgen
Gehoorverlies is een onzichtbare beperking. Daarom wordt er zo weinig rekening mee
gehouden. Door het verminderde gehoor wordt de communicatie moeilijker. Dat dit grote
gevolgen heeft voor het dagelijkse leven, is voor veel mensen die goed horen moeilijk te
begrijpen.
Geluid speelt een belangrijke rol bij de communicatie. Denk maar aan de toon waarop je
iets zegt of het gebruik van een normale telefoon of de deurbel. Mensen die slecht horen,
kunnen daardoor moeilijk deelnemen aan het sociale leven. Ze kunnen zich onzeker gaan
voelen omdat ze vaak moeten raden wat er gezegd wordt of wat er in hun omgeving gebeurt. Zij kunnen zich daardoor buitengesloten voelen. Soms verstaan ze iets verkeerd wat
tot spanningen kan leiden. Vaak denken mensen dat je harder moet gaan praten, dat maakt
het horen echter moeilijker. Soms denkt men ook dat met een gehoortoestel alle problemen zijn opgelost, ook dat is niet helemaal waar. Door dergelijke misverstanden kunnen
mensen met een gehoorbeperking zich gaan terugtrekken uit het sociale leven. Ze gaan bijvoorbeeld niet meer naar verjaardagen en nemen geen deel aan activiteiten of festiviteiten.
18
HZW Digitale Content
3.1.7 Hulpmiddelen
Ondersteunende communicatiemiddelen kunnen hulp bieden aan mensen met een gehoorbeperking.
Hulpmiddelen voor doven en
slechthorenden:
• gebarentaal
• spraakafzien
• hoortoestel
• overige hulpmiddelen
6
Gebarentaal
Gebarentaal is het spreken met je handen, gezicht en lichaamshouding. Dat gebeurt volgens een
vaste methode. Er zijn drie soorten gebarentaal:
• Nederlandse Gebarentaal (NGT). Dat is een volwaardige taal met een eigen woordenschat
en grammatica. De taal wordt zichtbaar via de handen, de mimiek en de lichaamshouding.
• Het Nederlands handalfabet is een onderdeel van NGT. Voor alle begrippen is een gebaar
en voor alle letters is een aparte handvorm.
• Nederlands ondersteund met Gebaren (NmG) is een tussenvorm voor mensen die niet goed
uit de voeten kunnen met NGT. Bij NmG wordt Nederlands gesproken. Het Nederlands
wordt ondersteund met gebaren uit de NGT. Het werkt dus als een soort ondertiteling. Hij
wordt vaak gebruikt voor mensen die op latere leeftijd doof worden.
Spraakafzien
Dit werd vroeger ook wel liplezen genoemd. Door naar iemands mondbewegingen te kijken,
zie je wat er gezegd wordt. Bij spraakafzien is het belangrijk dat:
• iemand je aan kan kijken;
• je mond goed zichtbaar is;
• er goed licht is;
• je duidelijk praat;
• zoveel mogelijk met natuurlijke gebaren en mimiek praat;
• herhaalt wat je wilt zeggen, eventueel in andere woorden.
HZW DC 21 De zintuigen
19
Hoortoestel
Het hoortoestel versterkt geluiden in de omgeving. Er zijn hoortoestellen voor elk type
gehoorafwijking.
Kanaaltoestellen en in-het-oor toestellen
Bij een beperkte slechthorendheid kan volstaan worden met een klein hoortoestel. Het apparaatje wordt vooraan in de gehoorgang geplaatst.
Hoorbrillen
Bij een hoorbril zit in elk pootje vier microfoontjes. Alle omgevingsgeluiden worden gefilterd. Het geluid dat van voren komt, wordt juist versterkt.
Overige hulpmiddelen
Er zijn nog tal van ontwikkelingen wat betreft de hulpmiddelen en die ontwikkelingen
gaan ook steeds door. Er zijn bijvoorbeeld speciale telefoons die het geluid versterken en
losse telefoonversterkers. Er is ook een teksttelefoon. Daarmee kan iemand met een monitor en toetsenbord via de telefoonlijn met een ander kan communiceren. Met chatprogramma’s op de pc en sms-en wordt hetzelfde bereikt.
Er zijn hoorhulpmiddelen voor de tv en de geluidsinstallatie:
• hoofdtelefoons;
• ringleidingssysteem waarmee iemand via het hoortoestel signalen kan ontvangen en
omzetten naar hoorbare geluiden;
• een halslus met ringleidingsdraad en ontvanger;
• soloapparatuur: een microfoon die aangesloten kan worden op een halslus die het signaal doorgeeft aan het gehoortoestel;
• aangepaste wekkers en deurbellen;
• bewegingssensoren die waarschuwen als er iemand in de buurt is;
• ondertiteling op tv;
• doventolk.
20
HZW Digitale Content
3.1.8 Tips voor de praktijk
Hierna lees je tips voor het werken met mensen met een auditieve beperking.
Tip 1 Schoonmaken van de gehoorgang
Een hoortoestel kan alleen goed functioneren als het oorstukje de gehoorgang goed afsluit.
Het steeds weer aanbrengen, gebruiken en verwijderen van dit oorstukje stimuleert de talgen oorsmeerklieren tot het aanmaken van nog meer oorsmeer. Bovendien kan het oorstukje
als een ‘bulldozer’ het oorsmeer terugduwen in de gehoorgang. Dit kan zorgen voor een extra belemmering en het kan storingen veroorzaken in het hoortoestel. Vaak gaat het toestel
dan piepen of fluiten. Het helpt om regelmatig de gehoorgang schoon te maken.
Tip 2 Let op de details
Bij onderzoek is gebleken dat er veel mis gaat in de ouderenzorg als het gaat om slechthorendheid en hoorhulpmiddelen. Zelfs simpele dingen gaan er mis:
• bij het indoen van de hoortoestellen worden het linker- en rechtertoestel verwisseld.
Oorstukjes worden op maat gemaakt en ‘omgekeerd’ indoen zou meteen duidelijk
zichtbaar en voelbaar moeten zijn;
• de batterijen van de hoortoestellen van cliënten zijn vaak al weken leeg, zonder dat ze
vervangen worden. Het is eenvoudig te controleren of de batterijen het nog doen. Je
neemt hiervoor het oorstukje in je handpalm en zet het toestel aan. Als het toestel fluit,
is de batterij nog goed;
• een cliënt wordt met het hoortoestel in gedoucht. Iedereen weet dat hoortoestellen (net
als andere elektronische apparatuur) niet tegen vocht en water kunnen.
Tip 3 Pas je aan
Bij de omgang en begeleiding van cliënten met een auditieve beperking is het belangrijk
om in eerste instantie uit te gaan van de gewoonten en vaardigheden die de cliënt zich
eigen heeft gemaakt. Zo kunnen er geen misverstanden of miscommunicatie ontstaan. Dit
is belangrijk voor een goede samenwerkingsrelatie.
Als blijkt dat de cliënt iets fout heeft aangeleerd of als het beter kan, bespreek je dat samen
met de cliënt. Maar je vertrekpunt is altijd datgene wat de cliënt kent en wat voor hem
vertrouwd is.
HZW DC 21 De zintuigen
21
Tip 4 Zorg dat de slechthorende je verstaat
Ook een slechthorende wil jou graag verstaan. Houd rekening met de volgende tips:
• spreek langzaam en duidelijk, vooral de medeklinkers goed uitspreken. Schreeuwen
helpt niet;
• spreek op korte afstand met de slechthorende. Hoe korter de afstand, hoe minder geluiden de ontvangst verstoren;
• zorg dat de slechthorende kan zien wat je zegt. Iemand die slecht hoort, ondersteunt
het gehoor met de ogen. Gezicht en lippen van de spreker moeten zichtbaar zijn om te
kunnen kijken naar de mimiek en het mondbeeld: liplezen of spraakafzien;
• schakel achtergrondlawaai zoveel mogelijk uit. Een slechthorende is niet in staat om uit
een veelheid van geluiden er één geluid uit te halen;
• heb geduld. Gebruik eens andere woorden, dit vergroot de mogelijkheden voor de
slechthorende om je te begrijpen;
• neem in gezelschap de slechthorende op in het gesprek. Noem telkens het onderwerp,
dan blijft de slechthorende “erbij horen”.
• lach de slechthorende niet uit als die verkeerd reageert. Vertel wat er aan de hand is;
• als je aan een slechthorende namen en adressen of andere belangrijke informatie moet
geven, schrijf je het op. Je voorkomt daarmee misverstanden.
(Bron: Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden)
22
HZW Digitale Content
3.2 Gezichtsvermogen
We staan stil bij aandoeningen van het gezichtsvermogen, psychosociale gevolgen en hulpmiddelen. Als laatste geven we tips voor de praktijk.
Aandoeningen aan het oog:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
lui oog
zwelling
droge ogen
ooglidontsteking
oogontsteking
vlekken en flitsen
netvliesloslating
wiebelogen of trilogen
glaucoom
staar
maculadegeneratie
psychosociale gevolgen
hulpmiddelen
tips voor de praktijk
7
3.2.1 Lui oog
Een lui oog is een slecht gezichtsvermogen aan één oog. Het ontstaat als het oog zich in de
vroegste jaren niet goed kan ontwikkelen. Het kan alleen behandeld worden in de vroege
kinderjaren. Dan wordt het goede oog voor een aantal uren per dag en gedurende een aantal weken of maanden afgeplakt. Zo wordt het luie oog gedwongen om te werken.
3.2.2 Zwelling
In het ooglid kan een zwelling van een talgkliertje ontstaan omdat de uitgang verstopt is.
We noemen dat ook wel een gerstekorrel. Er ontstaat een pijnlijke zwelling. Het gehele
ooglid kan in korte tijd rood worden en gezwollen worden. Hij gaat meestal vanzelf weg.
Als dat niet zo is, kun je een paar keer per dag warme kompressen op het oog leggen. In
het uiterste geval wordt de gerstekorrel verwijderd door de huisarts of de oogarts. Door het
ooglid goed schoon te houden en zo min mogelijk make-up te gebruiken, kan voorkomen
worden dat de zwelling terugkomt.
HZW DC 21 De zintuigen
23
3.2.3 Droge ogen
Sommige mensen hebben onvoldoende traanvocht of traanvocht van slechte kwaliteit. Het
gevolg is dat de ogen te droog worden, gaan branden en steken of slijm afscheiden. Soms
leidt dat weer tot een teveel aan traanvocht. Dat vocht is echter niet van goede kwaliteit.
Door dat vocht wordt het oog kwetsbaar voor uitdroging. Als dit door een ontsteking
komt, wordt deze behandeld. Als het komt door een beschadiging van de traanklier dan
wordt kunstmatig traanvocht toegevoegd.
3.2.4 Ooglidontsteking
Een ooglidontsteking gaat gepaard met jeuk, irritatie en soms een rood oog. Het is bijna
altijd een chronisch probleem vanaf de vroege jeugdjaren. Maar het komt soms ook op
oudere leeftijd voor. Het wordt veroorzaakt door overmatig vet van de talgklieren dat aan
de oogharen blijft kleven en zuur wordt. De oogharen van beide oogleden moeten regelmatig (twee maal daags) schoongemaakt worden met behulp van wattips. De wattips met
kraanwater natmaken en daarmee de oogharen borstelen om te weken. Daarna met een
droge wattip de korsten en schilfers verwijderen.
3.2.5 Oogontsteking
Het gaat hier om een ontsteking van het bindvlies in één of beide ogen. Meestal worden
de ogen rood en prikken ze. De cliënt ziet dan wazig. Het lijkt of er zand in het oog zit.
Het kan gaan om een virusinfectie, een bacteriële infectie of om een allergie. Een allergie
kan bijvoorbeeld hooikoorts zijn, of een allergie voor dieren en chemische producten zoals
make-up. De virusinfectie is erg besmettelijk.
De behandeling van een oogontsteking is afhankelijk van de oorzaak. Bij een vacteriële infectie wordt bijvoorbeeld antibiotica gegeven. Bij ouderen is de ontsteking vaak het gevolg
van droge ogen. Regelmatig kunstmatig vocht toevoegen kan dan helpen.
3.2.6 Vlekken en flitsen
Vlekken of vertroebelingen die in het gezichtveld bewegen, komen bij veel mensen voor.
Ze vallen niet altijd op. Ze worden veroorzaakt door vertroebelingen in het glasvocht.
Ze zijn vervelend maar niet schadelijk. Het komt meestal voor bij ouderen. Wanneer het
gepaard gaat met het zien van lichtflitsen, kan het het begin zijn van een netvliesprobleem.
Dan is nader onderzoek nodig.
24
HZW Digitale Content
3.2.7 Netvliesloslating
Door ouder worden of door een ongeval kan het netvlies worden beschadigd en loslaten.
Een plotselinge afname van het gezichtsvermogen kan een signaal zijn. De oogarts moet
dan geraadpleegd worden. Als er op tijd ingegrepen wordt, is het mogelijk het netvlies
operatief of met laserstralen te herstellen.
3.2.8 Wiebelogen of trilogen
Dit wordt ook wel nystagmus genoemd. Het zijn onwillekeurige ritmische bewegingen.
Het is een vrij zeldzame afwijking in de besturing van de oogballen. Het kan een aangeboren afwijking zijn of ontstaan door bepaalde afwijkingen aan de evenwichtsorganen. Ook
bepaalde geneesmiddelen en alcohol kunnen de oorzaak zijn. Mensen bij wie de afwijking
is aangeboren of bij wie deze in de eerste levensjaren is ontstaan, hebben in het algemeen
geen last van een wiebelend of trillend beeld. Hun hersenen hebben zich aangepast. Als
de afwijking later is ontstaan, hebben mensen daar wel last van. De gezichtsscherpte zal
vrijwel nooit maximaal zijn omdat zij niet vast op iets kunnen richten. Medicijnen geven
weinig verbetering. Kinderen leren in de loop van de jaren met de afwijking om te gaan.
3.2.9 Glaucoom
Een glaucoom is een aandoening van de oogzenuw. De oorzaak is onbekend. Vaak speelt
een verstoring van de waterhuishouding in het oog een rol. Hierdoor ontstaat een te hoge
druk in het oog. Daardoor wordt de bloedvoorziening van de oogzenuw afgekneld. De
vezels raken daardoor beschadigd en kunnen op den duur kapot gaan. Hierdoor ontstaan
gezichtsklachten.
Er is een acute en een chronische vorm. De acute vorm gaat gepaard met wazig zien, een
rood oog, hoofdpijn, misselijkheid en braken. Als dit te lang duurt, kan blindheid ontstaan. Er is een snelle behandeling door een oogarts nodig.
De chronische vorm komt meer voor. Hij is in een vroeg stadium goed te behandelen. In
eerste instantie zijn er geen klachten. Deze vorm komt vooral veel voor bij ouderen die ernstig bijziend zijn. Negroïde mensen hebben vaker glaucoom dan blanke. Er wordt meestal
in eerste instantie behandeld met oogdruppels. Het is belangrijk om dat consequent en
nauwkeurig te doen. De techniek is in het begin moeilijk. De cliënt moet net zolang druppelen tot hij een druppel het oog in voelt gaan. Eventueel wordt door een specialist een
oogdrukverlagende operatie uitgevoerd. Er wordt dan een gaatje in de oogwand gemaakt.
HZW DC 21 De zintuigen
25
3.2.10 Staar
Staar is een vertroebeling van de lens in het oog. De lens laat steeds minder licht door.
Daardoor ziet de cliënt wazig, dubbel, de kleuren worden doffer en de cliënt heeft last van
licht of schitteringen. Ouderdomsstaar komt het meeste voor. Het is een normaal verouderingsproces. Sommigen merken al rond hun veertigste dat hun ooglens troebel wordt. De
troebele lens kun je zien als er licht op het oog valt. Achter de pupil zie je dan een grijze
gloed. Een operatie kan het gezichtsvermogen verbeteren. Meestal wordt de lens verwijderd
en wordt er een kunstlens ingezet.
3.2.11 Maculadegeneratie
Malculadegeneratie betekent letterlijk achteruitgang van de gele vlek, ook wel slijtage
van het netvlies genoemd. Het is een aangrijpende oogaandoening waardoor de gezichtsscherpte afneemt. Het is de grootste veroorzaker van blindheid en in iets mindere mate van
blijvende slechtziendheid. Ouderdom is de belangrijkste oorzaak. Daarnaast spelen erfelijkheid, roken, ongezonde voeding, alcohol en geslacht een rol. Vrouwen hebben meer kans
op malculadegeneratie.
3.2.12 Psychosociale gevolgen
De gevolgen van een visuele beperking hangen samen met de ernst ervan. Bij kinderen is
vaak sprake van een vertraagde ontwikkeling. Blinde of slechtziende kinderen ervaren de
omgeving vaak als bedreigend en gaan daardoor minder op onderzoek uit. De sociale ontwikkeling loopt gevaar omdat een kind veel leert door te imiteren. Omdat het niet ziet wat
een ander doet, kan het niet imiteren. De emotionele ontwikkeling loopt gevaar omdat
een kind niet leert de emoties af te lezen van gezichtsuitdrukkingen en lichaamshoudingen.
Het kan daardoor de emoties bij anderen niet zien en er niet goed op reageren.
Mensen die blind zijn, maken extra veel gebruik van hun andere zintuigen. Daardoor
raken deze beter ontwikkeld. Blijvende slechtziendheid of blindheid heeft grote gevolgen
voor de manier van leven: voor wonen, werken, vrijetijdsbesteding, vriendschappen en relaties. Er zijn inmiddels wel veel hulpmiddelen en aanpassingen mogelijk. Er zijn ook veel
patiëntenverenigingen en contactgroepen waarop de cliënten een beroep kunnen doen.
26
HZW Digitale Content
3.2.13 Hulpmiddelen
Dankzij een heleboel hulpmiddelen kunnen blinde of slechtziende mensen zoveel mogelijk meedraaien in het gewone leven. De bril is het belangrijkste hulpmiddel waar we het
verder niet over hoeven te hebben. Daarnaast zijn er de volgende hulpmiddelen.
Hulpmiddelen voor blinden en
slechtzienden:
• braille
• blindenstok
• geleidehond
• lectuurvoorzieningen
• goede verlichting
• hulpmiddelen bij wonen
• overige hulpmiddelen
8
Braille
Door kleine reliëfpuntjes in een zespuntenmatrix worden letters, cijfers, leestekens en andere symbolen voelbaar gemaakt. Met een brailleschrijfmachine of een computer kan een
cliënt zelf brailleteksten maken. Hieronder een voorbeeld: een dicht rondje is een verhoging op papier.
(= letter A)
(= letter C)
HZW DC 21 De zintuigen
27
Blindenstok
Dat is een witte stok met twee rode bandjes die als een soort voelspriet gebruikt wordt. De
blinde of slechtziende tast er bij het lopen obstakels vóór zich mee af. Of hij volgt er de zogenoemde gidslijnen en geribbelde stoeptegels mee. Blinden hebben in het verkeer de stok
altijd bij zich. Iemand die de stik omhooghoudt, heeft voorrang bij het oversteken.
Er is ook een blindenstok met sonarsignalen. Door het uitstralen en weer terugkaatsen van
de signalen, krijgt de blinde informatie in de vorm van trillingen. Hij krijgt die via een
aantal knoppen in het handvat. Dit werkt tot een afstand van circa 3 meter. Je kunt het
vergelijken met de parkeersensoren in auto’s. Er zijn ook rollators met witte buizen en rode
banden.
De geleidehond
Geleidehonden worden tegenwoordig niet meer alleen gebruikt om blinden te begeleiden. Ze worden ook ingezet om allerlei klusjes te doen voor mensen in een rolstoel of met
andere beperkingen. Geleidehonden hebben een dure intensieve training achter de rug. De
aanschaf van een geleidehond wordt via de zorgverzekeringswet vergoed.
Lectuurvoorzieningen
Speciale blindenbibliotheken, ook via internet, leveren gesproken lectuur op een tape, cd,
braillelectuur en speciale grootletterboeken. Ze leveren ook leerboeken en tijdschriften.
Sinds enkele jaren bestaat een internetsysteem inclusief e-mailvoorziening dat werkt met
braille en spraakoutput.
Verlichting
Het regelen van de lichtinval in lees- en werksituaties is belangrijk. Er is speciale leesverlichting, werkplekverlichting of afscherming van direct invallend zonlicht. In het algemeen
is afscherming van fel licht voor veel slechtzienden belangrijk. Er zijn loepen met ingebouwde verlichting.
28
HZW Digitale Content
Hulpmiddelen bij wonen
Er zijn handige hulpmiddelen voor in de keuken: een blindenmagnetron bijvoorbeeld
waarop alles in braille is aangegeven. Er is ook een pratende magnetron. Er zijn horloges en
wekkers met een spraakchip.
In de eurobox (een soort portemonnee) kan muntgeld handig opgeborgen worden. Elk
muntje past maar in één vakje. In braille is af te lezen waar welke munten zitten.
Er is een vloeistofindicator voor het inschenken. Dat is een klein apparaatje dat over de
rand van een kopje gehangen wordt. Het geeft een signaal als het glas bijna vol is.
De computer
Computers kunnen worden aangepast aan de eisen die de beperkingen stelt. Bijvoorbeeld
schermen met extra grote letters en spraakboxen die vertellen wat er op het scherm staat.
Er zijn computers die vertalen in braille. Met een brailleprinter of brailleleesregel kunnen
blinden en slechtzienden de teksten lezen. Een brailleleesregel is een kastje bij de computer
dat de tekst regel voor regel omzet in braille. Er zijn ook beeldschermvergroters. Dat is een
grote loep die voor het beeldscherm gezet wordt.
Overige hulpmiddelen
Er zijn veel kleine hulpmiddelen voor blinden, zoals geluidssignalen bij oversteekplaatsen,
tastpunten op geld, toetsenborden, afstandsbedieningen en telefoons. Tastpunten zijn
kleine knobbeltjes of streepjes in reliëf. Er zijn ook aangepaste (kaart)spellen.
HZW DC 21 De zintuigen
29
3.2.14 Tips voor de praktijk
Hierna volgen aan aantal algemene handreikingen voor de praktijk.
Tip 1 Observeren
Niet alle mensen zijn even goed in staat om hun visuele problemen te delen. Of ze ontkennen ze, omdat ze er zelf nog niet aan willen. Soms kun je door goede observatie opmerken
dat er sprake kan zijn van sluimerende visuele beperkingen.
Enkele voorbeelden:
• vreemde kledingcombinaties bij personen waarbij je dit niet gewend bent;
• onverklaarbaar vallen;
• blauwe plekken, snij- en brandwonden;
• je niet herkennen;
• bepaalde voorwerpen niet terugvinden;
• voorwerpen omstoten, morsen;
• tv kijken, lezen en schrijven gaan moeizaam; ook met bril.
Maar ook:
• kleurverandering van het oog;
• overmatig tranen van het oog.
Tip 2 Hulp tijdens de mobiliteit
Wanneer je een blinde of slechtziende begeleidt bij het lopen zijn de volgende punten
belangrijk:
• laat de cliënt zelf bepalen waar en wanneer hij je vast wilt houden. Neem dus niet per
definitie zelf de arm vast;
• blijf iets voor de cliënt lopen. Zodoende voelt hij de richting waarin je loopt. Hierdoor
hoef je niet continu aan te geven in welke richting je gaat lopen. Dat ervaart de cliënt
zelf;
• waarschuw wel bij op- en afstapjes of trappen;
• bij smalle doorgangen loop jij voorop;
• bij het instappen in een auto is het belangrijk dat de blinde of slechtziende weet waar
hij kan instappen. Een hand van de cliënt op het geopende portier leggen, is vaak voldoende voor de oriëntatie.
30
HZW Digitale Content
Tip 3 Communicatie
De woorden ‘hier’ en ‘daar’ hebben voor een blinde of slechtziende weinig betekenis. Ook
wijzen naar een bepaalde plaats of gebaren maken, worden natuurlijk niet begrepen. Je
kunt beter praten in termen van afstanden of de stand van de wijzers van de klok gebruiken. Bijvoorbeeld: het station ligt op 4 uur van hier of rechts achter.
Tip 4 Gebruik gerust woorden als ‘zien’
Gebruik gerust woorden als zien, kijken, lezen enzovoort. Blinden en slechtzienden gebruiken deze uitdrukkingen ook. Wanneer je die woorden vermijdt, is dat eerder opvallend en
komt het raar over voor de visueel beperkte persoon.
Tip 5 Je hoeft niet steeds te praten
In gezelschap van een blinde moet je niet het gevoel hebben dat je voortdurend met hem
moet praten. Dit kan zelfs irritant zijn. In elk gesprek mogen stiltes vallen.
Tip 6 Omgang en communicatie
De onderstaande tips maken de communicatie en de omgang met slechtziende en blinde
mensen makkelijker:
• kijk direct naar een blinde of slechtziende als je tegen hem of haar spreekt. Zo kan hij
of zij jouw stem met de ogen volgen en je aankijken;
• spreek de blinde en slechtziende persoonlijk aan en richt je niet (alleen) tot hun begeleiders;
• vertel altijd wie er in een ruimte zijn. Stel iedereen voor, ook kinderen en huisdieren;
• ga in overleg vóór je hulp of begeleiding aanbiedt, en grijp de blinde of slechtziende
persoon dus niet zomaar vast;
• is hulp niet nodig, dring dan vooral niet aan;
• noem bij begroeting altijd je naam, ook als je elkaar al kent. Je stem is namelijk niet
altijd direct te herkennen;
• je hoeft tegen een blinde of slechtziende niet harder te praten, maar spreek wel duidelijk;
• geef aan waar een zitplaats is. Het makkelijkste is het, als je de arm- of rugleuning laat
voelen;
• als je met een blinde of slechtziende eet, is het handig te vertellen wat er op het bord
ligt. Vaak wordt gedaan alsof het bord een klok is: b.v. aardappels op 9 uur (= helemaal
aan de linkerkant van het bord) en groenten op 6 uur;
HZW DC 21 De zintuigen
31
• sta even stil wanneer je bij een trap komt. Vertel of de trap naar boven of naar beneden
gaat en neem vervolgens zelf de eerste trede. Zorg ervoor dat de blinde of slechtziende
aan de kant van de trapleuning staat;
• indien een blinde of slechtziende de trapleuning wil gebruiken, kan je zijn hand bij de
leuning brengen, of je zegt waar de leuning zich bevindt en waarschuwt even wanneer
de trap eindigt;
• als je de jas aanneemt van iemand die blind of slechtziend is, zeg dan waar je de jas
ophangt, zodat de persoon de jas zelf terug kan vinden.
(Bron: de Nederlandse Vereniging voor Blinden en Slechtzienden)
Tip 7 Kies een goede positie om te communiceren
Een veel voorkomende oogafwijking is die waarbij het gezichtsveld is beperkt. Mensen
zien dan links en rechts van het midden veel minder dan normaal. Soms is het zelfs zo
erg dat het lijkt alsof ze door een buis kijken. Dit wordt ook wel kokerzien of tunnelvisus
genoemd. Als je weet dat iemand deze beperking van het gezichtsveld heeft, ga je uiteraard
nooit naast iemand staan of zitten, maar altijd recht tegenover hem.
Een toenemende beperking van het gezichtsveld komt vaak voor bij ouderen. Ze kunnen
of willen dat niet altijd zeggen. Bijvoorbeeld na een hersenbloeding of als ze dementerend
zijn. Neem bij (zeer) oude cliënten daarom altijd het zekere voor het onzekere. Ga ook bij
hen nooit naast ze staan of zitten.
32
HZW Digitale Content
3.3 Reukzin
Reukstoornissen kunnen bijvoorbeeld worden veroorzaakt door allergieën, infecties,
ziekten, en chemische stoffen (bijvoorbeeld geneesmiddelen), verwondingen, ouderdom of
door een aangeboren afwijking. Verwondingen zijn de belangrijkste oorzaak. Zelfs lichte
verwondingen kunnen een volledig verlies van de reuk tot gevolg hebben. Ook roken,
stralingstherapie en een gebrek aan vitamine A of zink kan een reukstoornis veroorzaken.
Vormen van reukstoornissen
We kennen de volgende stoornissen:
• parosmie: geuren ruiken anders dan voorheen;
• kakosmie: sommige geuren worden als stinkend ervaren;
• hyposmie: gedeeltelijk verlies van het reukvermogen;
• phantosmie: men ruikt iets terwijl er niets te ruiken is;
• presbyosmie: afname van het reukvermogen door ouderdom;
• anosmie: men ruikt helemaal niets meer.
In het algemeen leidt een geurstoornis ook tot smaakveranderingen. Dit is echter niet altijd
het geval. Reukstoornissen komen vaker voor dan smaakstoornissen.
Behandeling en verzorging
Het herstel is afhankelijk van de oorzaak. Bij ex-rokers herstelt het reukvermogen zich
weer. Als de geurstoornis door een chemisch middel of geneesmiddel is ontstaan, verdwijnt
die op natuurlijke wijze of een arts kan deze behandelen. In het algemeen zijn er echter
weinig behandelingen. Reukstoornissen door een verwonding kan spontaan weer verdwijnen.
Er zijn geen bijzondere tips voor de verzorging. Er is een patiëntenvereniging voor mensen
met reuk- en smaakstoornissen.
HZW DC 21 De zintuigen
33
3.4 Smaakzin
Over smaak valt niet te twisten. In verschillende culturen wordt ook verschillend gegeten
en vindt men andere dingen lekker. Jonge kinderen vinden ander dingen lekker dan volwassenen en ouderen. Meestal verandert de smaak in de loop van het leven ook enigszins
en leert iemand andere dingen eten en waarderen. Sommige mensen hebben veel smaakpapillen op de tong waardoor zij ook beter kunnen proeven.
Smaakstoornissen
Er is sprake van een smaakstoornis als iemand niet of niet goed meer proeft. Dan smaakt
niets meer hetzelfde als voorheen. Of alles proeft hetzelfde of heeft een vieze smaak. Ook
wanneer iemand niet of niet goed meer kan ruiken, verandert de smaakervaring. Dan spreken we niet van een smaakstoornis, maar van een reukstoornis, zoals je hiervoor gelezen
hebt.
Er is weinig bekend over smaakstoornissen. Tijdelijke smaakstoornissen kunnen optreden
bij:
• verkoudheid;
• een ontsteking van het mondslijmvlies;
• na het gebruik van bepaalde medicijnen;
• als gevolg van kankertherapie;
• door beschadiging van de tong, bijvoorbeeld wanneer je iets gegeten of gedronken hebt
dat te heet was.
Blijvende smaakstoornissen kunnen optreden bij bepaalde ziekten of afwijkingen:
• Een tekort aan speeksel kan de oorzaak zijn; daarvoor zijn er speekselvervangers.
• Een beschadiging van één van de zenuwen die smaakinformatie van de mond doorgeven naar de hersenen kan ook smaakstoornissen veroorzaken.
34
HZW Digitale Content
Gevolgen
Meestal staan we er niet bij stil hoe belangrijk smaak is. Maar als je erop gaat letten, zul je
merken dat smaak een onmisbaar onderdeel uitmaakt van ons leven. Het is heel nauw verweven met ons gevoelsleven en ons sociale leven. Denk maar aan de etentjes met vrienden,
lekker uit eten of een ijsje eten. Langdurig smaakverlies kan leiden tot (ernstig) gewichtsverlies en ondervoeding maar ook tot depressiviteit.
Nicolle kan daarover meepraten. In de vijf jaar dat ze met haar smaak tobt, verloor ze vijfentwintig kilo. ‘Uit eten gaan is eigenlijk weggegooid geld, al doe ik het wel eens voor mijn man,’
vertelt ze: ‘dan neem ik zelf vis, dat is heel zacht.’ Ze kookt nog wel, maar moet daarbij een
kookboek gebruiken. Of haar echtgenoot tijdens het bereiden van de maaltijd laten proeven.
Nicolle: ‘Mensen zeggen wel eens dat ik blij moet zijn dat ik verder gezond ben. Natuurlijk ben
ik daar gelukkig mee! Mijn energie lijdt ook niet onder mijn smaakstoornis. Maar genieten van
eten is belangrijker dan je denkt. Wanneer iemand vertelt dat de kerstdagen zo gezellig waren,
dan heeft hij het meestal over de gezamenlijke diners, het heerlijke eten. En als je op vakantie
gaat, dan blijft het buitenlandse eten je het beste bij. Bij rugklachten of slechtziendheid kunnen
je kennissen of buren zich iets voorstellen. Bij een smaakstoornis niet. Dat is ongrijpbaar.’
(Bron: Algemeen Dagblad)
Behandeling en verzorging
Voor smaakstoornissen moet een cliënt meestal naar een KNO-arts en soms ook naar een
andere specialist, bijvoorbeeld een neuroloog. De arts onderzoekt de ernst en aard van
de stoornis. Hij onderzoekt ook of er een eventuele samenhang is met andere ziekte- of
uitvalsverschijnselen. De behandeling hangt af van de aard van de stoornis (tijdelijk,
blijvend) en of de stoornis op zich zelf staat of deel uitmaakt van een syndroom. Als de arts
geen oplossing heeft voor het probleem dan wijken mensen vaak uit naar een tandarts of
alternatieve geneeswijzen, zoals een acupuncturist of een iriscopist.
HZW DC 21 De zintuigen
35
3.5 Tastzin
Bij een stoornis van de tastzin worden de signalen als te zwak of te sterk ervaren. Als de
tastzin niet goed werkt, kan dat zich uiten in niet aangeraakt willen worden, weigeren bepaalde soorten voedsel te eten en/of om bepaalde kleren te dragen. Ook het wassen van het
gezicht kan als vervelend worden ervaren of iemand heeft een hekel aan vieze handen. Ook
kan het gebeuren dat iemand dingen alleen met de vingertoppen aanpakt in plaats van met
de hele hand. Als de tastzin onvoldoende ontwikkeld is, kan dat gevaarlijke situaties opleveren. Iemand voelt bijvoorbeeld niet dat iets te heet is of wordt niet gewaarschuwd omdat
iets pijn doet. Maar iemand voelt ook de prettige dingen niet, als een lekker warm bad, de
zon op de huid, de wind, een streling.
Een stoornis van de tastzin kan leiden tot afzondering, geïrriteerdheid, snel afgeleid zijn
en hyperactiviteit. Het heeft gevolgen voor de emotionele en sociale contacten. Over de
oorzaken is weinig bekend. Er zijn wel therapieën die erop gericht zijn de beleving van het
lichaam en de tastzin te verbeteren.
Behandeling
In veel therapieën wordt gebruikgemaakt van aanrakingen, zoals fysiotherapie en haptonomie. Bij mensen met een beperking wordt veel gebruikgemaakt van dergelijke therapieën.
Shantalamassage
Shantalamassage is oorspronkelijk een babymassage in India. Het is nu een massagevorm voor
iedereen. Hij kan over de kleding heen gegeven worden. Het is een ritmische ontspanningsmassage voor het gehele lichaam, makkelijk aan te leren en heerlijk om te ontvangen. Door
bewust aan te raken en/of aangeraakt te worden, kun je weer in contact komen met je gevoelens. Niet alleen de verdrietige en pijnlijke, maar ook vreugdevolle en liefdevolle gevoelens. Bovendien wordt door de massage een hormoon geproduceerd dat een belangrijke rol speelt bij
gevoelens van tederheid en gebondenheid. Het bevordert de veilige hechting, wat belangrijk is
voor een evenwichtig functioneren in het verdere leven. De massage wordt ook vaak toegepast
bij mensen met een beperking.
36
HZW Digitale Content
Haptonomie
De haptonomie leert je door aanraken lijfelijk het gevoelsmatige te ontwikkelen. Je zou ook
kunnen zeggen de haptonomie leert je in je eigen lijf te wonen en zo duidelijkheid te krijgen
over jezelf. De aanraking haalt naar de oppervlakte wat er werkelijk in iemand leeft. De haptonomie helpt je je evenwicht te zoeken in je leven. Een evenwicht tussen denken en voelen,
tussen naar binnen en naar buiten gericht zijn, tussen zorg voor jezelf en zorg voor de ander.
Als je in evenwicht bent met jezelf ga je je ook beter voelen en wordt duidelijk wat goed en niet
goed voor je is.
(Bron: Topfysiotherapie Schijndel)
HZW DC 21 De zintuigen
37
Download