Untitled - Biosight

advertisement
Bacterie cel: prokaryoot: geen kern, geen chromosomen zoals wij ze kennen maar cirkelvormig
Chromosoom: dus wel DNA
Sommige autotroof: als ze pigmenten hebben waarmee ze fotosynthese kunnen uitvoeren
Meeste heterotroof: hebben organische stoffen als energiebron/bouwstof nodig
Geen organellen: Wel:
cytoplasma (duh! Alle cellen hebben dat)
Celmembraan (duh! dat maakt het een cel)
Celwand
Ribosomen (voor eiwitsynthese)
Soms: uitsteeksels zoals flagel (zweepstaart)
Dierlijke cel:
Eukaryoot: met Kern
Heterotroof: kan niet zelf zijn organische stoffen aanmaken
Bevat cytoplasma en celmembraan, maar geen celwand
Dierlijke cel:
Organellen: ribosomen: voor eiwitsynthese
kern: bevat DNA in vorm van lineaire chromosomen
Mitochondriën: Voor de aerobe dissimilatie
ER: transport van eiwitten
Golgi apparaat: voor aanpassing van eiwitten
Plantaardige cel:
Eukaryoot: met Kern
Autotroof: kan zelf zijn organische stoffen aanmaken
Bevat cytoplasma en celmembraan, en een celwand
Grootste gedeelte is vacuole: vochtblaas die voor stevigheid zorgt)
Kern
Plantaardige cel:
Organellen: ribosomen: voor eiwitsynthese
kern: bevat DNA in vorm van lineaire chromosomen
Mitochondriën: Voor de aerobe dissimilatie
ER: transport van eiwitten
Golgi apparaat: voor aanpassing van eiwitten
PLASTIDEN: chloroplast voor fotosynthese, leukoplast: opslag zetmeel
chromoplast: kleurstofkorrel
Kern
Schimmelcelcel:
Eukaryoot: met Kern
Heterotroof: kan niet zelf zijn organische stoffen aanmaken
Bevat cytoplasma en celmembraan, en een celwand
Grootste gedeelte is vacuole: vochtblaas die voor stevigheid zorgt)
Dus lijkt heel veel op plantencel maar zonder plastiden.
Transport van stoffen: ongehinderd van een hoge naar een lage concentratie (dus gassen,
vloeistoffen of opgeloste stoffen: DIFFUSIE
Voorbeelden: opname van zuurstof in longen en lichaamscellen, afgifte van CO 2 vanuit cellen of
bloed naar longen
Diffusie van water door een celmembraan: OSMOSE
Dus als er in of juist buiten de cel een lagere concentratie water (omdat er een hogere
concentratie opgeloste stoffen is (hogere osmotische waarde) is, zal water daar naar toe
diffunderen door de celmembraan om de balans te herstellen
Opgeloste stoffen 1%,
waterconcentratie 99%
Osmotische waarde
hoger dan buiten de cel
dus hypertoon
Opgeloste stoffen 0,1%,
waterconcentratie 99,9%
Osmotische waarde lager dan
in de cel dus hypotoon
Waterconcentratie in de cel is lager
dus water stroomt de cel in: cel
wordt groter/steviger
(bij dierlijke cel zonder celwand kan
de cel knappen)
Opgeloste stoffen 1%,
waterconcentratie 99%
Opgeloste stoffen 1%,
waterconcentratie 99%
Osmotische waarde
gelijk aan buiten de cel
dus isotoon
Osmotische waarde gelijk aan
binnen de cel dus isotoon
Waterconcentratie in de cel is gelijk
dus er stroomt net zoveel
water de cel in als uit
Opgeloste stoffen 1%,
waterconcentratie 99%
Opgeloste stoffen 10 %,
waterconcentratie 90 %
Osmotische waarde
lager dan buiten de cel
dus hypotoon
Osmotische waarde hoger dan
in de cel dus hypertoon
Waterconcentratie in de cel is hoger
dus water stroomt de cel uit: cel
wordt kleiner/slapper
(in de planten/schimmel cel
kan plasmolyse optreden
Stoffen transporteren van een lage naar een hoge concentratie kost energie (ATP):
ACTIEF TRANSPORT
Daar zijn transportkanaaltjes voor nodig in de celmembraan, die ATP gebruiken
(bijvoorbeeld in zenuwcellen)
Eiwitten kunnen niet door de celmembraan:
Sommige eiwitten (bijvoorbeeld hormonen of enzymen )
worden gemaakt in het ER en in blaasjes verpakt die versmelten met de celmembraan
om het product naar buiten te brengen EXOCYTOSE
Golgi systeem
Omgekeerd worden sommige deeltjes door de celmembraan ingesloten
in een baasje en zo opgenomen: ENDOCYTOSE
Bijvoorbeeld bacteriën in macrofagen, maar eencellige diertjes eten zo.
Stofwisseling of metabolisme
Stofwisseling omvat zowel opbouw (assimilatie)
als afbraak (dissimilatie) processen in de cel of
weefsels
Assimilatie
Aan de basis staat de koolstofassimilatie:
opbouw van organische moleculen uit CO2
Dit gebeurt hoofdzakelijk door fotosynthese.
Sommige bacteriën gebruiken anorganische
stoffen als energiebron om glucose op te
bouwen: dit heet chemosynthese
Al deze organismen zijn dus autotroof
Assimilatie
Fotosynthese vindt plaats in chloroplasten
(bladgroenkorrels) die het pigment chlorofyl
bevatten.
Ook enkel bacteriën (blauwalgen/cyanobacteriën) kunnen met behulp van pigmenten
fotosynthese uitvoeren.
6CO2 + 6H2O
C6H12O6 + O2
Koolstofdioxide en water wordt glucose en zuurstof
Assimilatie
Fotosynthese verloopt bijna nooit maximaal, er
is altijd wel een factor die niet optimaal is:
dit noemen we de beperkende factor:
In het donker is licht dus de beperkende factor,
in de winter (vaak) de temperatuur
Voortgezette Assimilatie
Met de aangemaakte glucose kan de plant
verder alle stoffen die hij nodig heeft
aanmaken
Dit is voortgezette assimilatie
Hiervoor zijn wel enkele mineralen nodig
Nitraat levert stikstof voor bijvoorbeeld
aminozuren, nucleotiden, vitaminen en
chlorofyl, maar ook geur, smaak, kleur en
gifstoffen.
Fosfaat levert fosfor en sulfaat zwavel
Voortgezette Assimilatie
De totale hoeveelheid stoffen die een plant
aanmaakt met fotosynthese noemen we de
bruto productie
Van deze stoffen gebruikt de plant zelf ook stoffen
voor zijn dissimilatie. De hoeveelheid stoffen die
overblijft na noemen we de netto productie
Transport in planten
Transport van stoffen in planten vindt plaats door
vaatbundels, deze komen zowel in wortel, stengel
als in bladeren (nerven) voor.
Het opgenomen water met mineralen wordt door
houtvaten naar de bladeren getransporteerd, waar
het via huidmondjes verdampt
Organische stoffen worden door bastvaten
getransporteerd
Dissimilatie
In alle organismen (ook in planten) vindt dissimilatie
plaats.
Bij een lage lichtsterkte kan de dissimilatie in planten
net zo groot zijn als de assimilatie: dit is het
compensatiepunt
Hierbij wordt alle bij fotosynthese geproduceerde
glucose weer gebruikt voor verbranding tot CO2
Dissimilatie
In bacteriën, schimmels en dieren vindt dissimilatie
met of zonder zuurstof plaats.
Bij aerobe dissimilatie (met zuurstof) wordt glucose in
de mitochondriën verbrand tot CO2 en H2O
Hierbij ontstaat veel ATP
Dissimilatie
Bij anaerobe dissimilatie (zonder zuurstof) wordt
glucose in gisten en sommige andere organismen
omgezet tot ethanol en CO2
Bij anaerobe dissimilatie (zonder zuurstof)
wordt glucose in onze spieren en sommige
bacteriën wordt glucose omgezet tot
melkzuur.
Zonder zuurstof ontstaat 18 keer minder ATP dan bij
aerobe dissimilatie
Naast deze zijn er nog meer vormen van anaerobe
dissimilatie.
DIAGRAMMEN: tekenen en lezen
TEKENEN voorbeeld:
Op plaatsen waar we naaldhout uitdunnen, keert op de
open plekken het gevarieerde inheemse bos terug. Daarin
vind je onder meer bomen als eik en berk. Daaronder
kunnen zich nu, anders dan in het naaldbos, wél struiken
vestigen, zoals vlier, kamperfoelie, braam en vogelkers en
ook kruidachtige schaduwplanten als salomonszegel ,
sleutelbloem en bosviooltje.
• Teken in één diagram een mogelijke tolerantiekromme
voor de factor verlichtingssterkte van de salomonszegel
en ook een van de eik. Benoem de assen.
Salomonszegel
punt
321punten
Overleving
/aantal nakomelingen
Lichtsterkte
Eik
Denk eraan: grootheden (temperatuur, tijd, lengte etc..) en eenheden: oC, Weken, Meter etc
Moet je een diagram beoordelen?
Bedenk:
Wat staat er op de assen vermeld?
Wat wordt er in de tekst over gezegd?
Moet je nog extra biologische kennis gebruiken?
Berekeningen
Staat er in de vraag “BEREKEN”: schrijf dan op hoe je het berekend hebt
En vergeet niet: : eenheden: oC/minuut, meter/week, milligram/liter
Net vóór de introductie van de Santana ontdekte men dat de appel leed aan ‘inwendig bruin’.
Aan de buitenkant was niets te zien, maar van binnen is één op de vijf appels bruin. Wat er is
misgegaan is nog niet duidelijk. Mogelijk is er iets misgegaan met het handhaven van de
vochtigheidsgraad tijdens het bewaren.
Je gaat onderzoeken of de vochtigheidsgraad tijdens het bewaren de oorzaak is van het
inwendig bruin. Je hebt de beschikking over veel kisten Santana appels die allemaal op
hetzelfde tijdstip geplukt zijn maar niet allemaal even rijp zijn. Je kunt aan de buitenkant niet
zien hoe rijp de appels zijn.
• Beschrijf een proefopzet waarmee je onderzoekt of de vochtigheidsgraad tijdens het
bewaren iets te maken heeft met inwendig bruin bij de appels.
De proefopzet moet de volgende elementen bevatten:
•
(willekeurige) groepen appels onder verschillende omstandigheden wat betreft de
vochtigheidsgraad bewaren
1
•
alle overige omstandigheden zijn gelijk 1
•
de appels worden gecontroleerd op ‘inwendig bruin’
1
Dus niet: één appel, maar een aantal, groepen etc
Dus niet: schrijf de resultaten op, maar omschrijf de resultaten
Download