Kogerkerk, 6 november 2016 Bij Genesis 41, 39 t/m 42,3 en Lucas 19, 28-48 Je moet nooit te snel ‘klaar’ zijn met leven; in Utrecht hebben we een theologe van 102 jaar oud die in de afgelopen vijf jaar een Toracommentaar geschreven heeft. (Ze is nu bezig aan de Psalmen en Matteüs.) Over Jozef in de gevangenis schrijft ze: “Het is eigenlijk jammer dat wij bij het lezen altijd in gedachten hebben dat alles góed komt met Jozef: in het verhaal is dat volstrekt niet zeker, net zo min als het in de evangeliën zeker is dat er na de lange lijdensweg van Jezus nog een Pasen en Pinksteren zal volgen…” En zo is dat: als je je begeeft in het gebeuren dat beschreven wordt, dan besef je dat alles nog helemaal mis kan gaan, met Jozef, én met Jezus. Als Jozef het niet ‘redt’ worden zijn broeders niet gered van de hongerdood, - en als Jakob en zijn zonen het niet redden wordt het geloof van Abraham, Isaäk en Jakob niet doorgegeven, komt er geen tent en geen tempel, komt er geen Jezus, met zijn vrouwen, en de twaalf apostelen, komt er geen kerk en geen kerkgebouwen,- hadden we hier nu niet gezeten, tenzij heel misschien in een heidense seance in een Zaans-Germaans godentempeltje… Er hang héél veel van af, het gebeuren in Genesis! Dat kómt, denk ik, omdat het opgeschreven is in een tijd dat ‘het geloof van Israël’ (en de gemeenschap van 12 stammen zélf) er bijna geweest waren. Genesis is net voor, of tijdens of net ná de Babylonische ballingschap van ‘zuid-Israël’, het koninkrijkje Juda, geschreven. Zo’n 150 jaar eerder is ‘noord-Israël’, het ‘koninkrijk Jozef’ al weggesleept naar Assjoer, - Irak, en op enkele plukjes na nooit meer teruggekomen: ‘de tien stammen’. Ergens gebleven? Ondergegaan in de volkeren van het Tweestromengebied? Uitgezaaid over de wijde wereld? (Hier aan de Zaan leefde in mijn eerste predikantsjaren wel de overtuiging, en misschien nog, dat bijv. de stam Dan in Denemarken, Engeland en hier terecht was gekomen…) Als ‘Jozef’ en zijn nazaten en aanverwante stammen allang kwijt zijn, schrijven de ‘Judeeërs’, (de stammen Juda en Benjamin,) over Jakob, Juda en Jozef. Niet een ‘privé-geschiedenis’, - in elk woord over de stamvaders Juda en Jozef klinken de gelijknamige koninkrijkjes mee, - het ene dat verdwenen is en het andere dat er ook bijna geweest is. En zó wil ik het met u lezen. De verheffing van Jozef tot rechterhand van de Egyptische farao, zijn wijze beleid (als het goed gaat spáren voor magere tijden), zijn reddende rol als 7x het woord honger gaat klinken, - ik lees dat als een profetische speculatie, vanuit de stam Juda over het volk van Jozef. ‘Als het nu eens ergens góed voor geweest is, dat het koninkrijk van Jozef is verkocht door ons, zijn broeders? Als onze God, die klein is maar dapper en niet sterk maar wel slim, nu eens zijn (en óns) voordeel heeft gezien in de wegvoering van Jozef? Wanneer wij in hongersnood de wereldmarkt op zullen moeten om koren te kopen, of, erger nog, wanneer wij zelf naar vreemde landen worden verdreven of weggesleept, - is het dan niet een zegen wanneer een regeringsleider of onderkoning één van onze verloren broeders is? Onherkenbaar veranderd misschien, - wij zullen hem niet herkennen maar hij óns wel, - en wij zullen hem ter harte gaan. Hij kan ons om ons eigen kwaad oordelen en straffen, hij kan ons ook vrijspreken en helpen léven, - in elk geval zullen wij geen vreemden voor hem zijn. Door het kwaad dat wij hebben begaan komt uiteindelijk met een vreemde omweg God ons te hulp, - en komt hij zijn eigen geschiedenis te hulp, redt hij het geloof dat hij in Abraham, Isaak en Jakob in de wereld heeft uitgezaaid…’ tot zover de profetische speculatie vanuit Judea. En zo kan het in het verhaal gebeuren, als in het beloofde land(!) de hongersdood dreigt, dat vader Jakob met énig vertrouwen (een minimum) zijn zonen laat afdalen naar het land van dood en benauwing, ‘Mitsraïm’, Egypte, - omdat dáár brood is, dus een kans op overleving. Boodschap: diaspora (verstrooiing over de wereld) en deportatie, - dúrf maar; je weet niet wáár en hoe God je opwacht en in leven houdt… Als de Galileeër Jezus zich in Judea en Jeruzalem begeeft, wordt hij ingehaald in zijn glorie als Jozef in Egypte én begeeft hij zich in wat zijn doodsgebied zal worden. Hij ziet ook de ondergang van Jeruzalem als kwade kans vóór zich, want de heilige stad houdt z’n heiligdom niet heilig als huis van aanbidding… ik denk dat hij denkend aan Jozef zich heeft gewaagd in het voor hem gevaarlijke gebied van Judea: ‘je weet niet waar – ondanks de schijn van het tegendeel – God je opwacht en in leven houdt, je het leven teruggeeft! Om zo vélen in leven te houden!' Zo zal Jozef het uiteindelijk tegen zijn broers zeggen: het kwaad dat jullie hebben bedacht heeft God ten goede gekeerd, - om een heel volk in leven te houden! En de geschiedenis herhaalt zich in alle pijn en moeite en dood van Jezus: God smeedt het kwaad van ons mensen om tot leven voor de wereld. Wie er ook gekleineerd en klein gehouden wordt, - Israëls God houdt zijn kracht, vindt zijn weg, blijft opwekken en bezielen, - Hij, de Vader, de Zoon en de Geest. AMEN. Danken wij Israëls God voor de kennis van zijn naam en zijn verhaal; dat het geloof van Abraham, Isaäk en Jakob – en Jozef – niet mét hen gestorven is maar door God zelf is bewaard. Danken wij Israëls God voor Mozes en de profeten, voor tent en tempel, met priesters en koningen; danken wij Israëls God voor Davids verre zoon Jezus en diens twaalf apostelstammen uit alle volken, talen en rassen, en bidden wij dat God niet zal ophouden zichzelf en zijn mensen uit te zaaien over de aarde, opdat tussen de volkeren gerechtigheid, liefde, vrede en goede zorg voor heel de aarde mogen groeien en bloeien. Bidden wij dat Israëls God ons leven en sterven, ons goed en ons kwaad, ons lek en gebrek dienstbaar wil maken voor zijn Rijk en voor allen die ons omringen. Bidden wij om goede moed en vreugde in onze dagen, Kracht in ziekte, hoop op leven in het sterven, en gezond verstand bij verkiezingen en referenda. Bidden wij om een vonk van God in het hard van alle boze witte mannen. Bidden wij in stilte…