1. Inleiding Arthropoda (geleedpotigen) hebben evenals de ringwormen een gesegmenteerde bouw, maar in plaats van een hydrostatisch skelet beschikken zij over een hard scharnierend exoskelet en dragen zij aan elk segment een paar gelede aanhangsels. Deze bij waterdieren (fossiele trilobieten; schaaldieren als kreeften, krabben en garnalen) ontwikkelde eigenschappen blijken een goed uitgangspunt om ook het land te bevolken (duizend- en miljoenpoten; spinnen, schorpioenen, mijten en teken; insecten). Het exoskelet biedt op het land immers ook bescherming tegen uitdroging. Het bouwplan van insecten laat zien dat harde skeletplaten, verbonden door flexibele verbindingen in gewrichten, en gelede poten het basisgereedschap vormen voor zeer diverse en gespecialiseerde bewegingspatronen, aangepast aan zeer verschillende funkties en leefwijzen. Zo zien we bij insecten een grote variëteit aan monddelen (bijtend, stekend, zuigend, knippend etc.) voor de benutting van een groot scala aan voedselbronnen. De poten heffen het lichaam op van de ondergrond, fungeren als hefbomen, en reduceren zo de weerstand met die ondergrond. Verstevigde huidplooien vormen vleugels waarmee voortbeweging door de lucht mogelijk wordt. Het exoskelet heeft echter ook nadelige gevolgen: • groei kan alleen maar discontinu, via vervellingen, plaatsvinden • het lichaamsoppervlak is niet meer permeabel voor water en zuurstof, zodat speciale aanpassingen voor ademhaling en uitscheiding nodig zijn. Ook hier vereist voortplanting bij landdieren bescherming van geslachtsproducten en embryo's tegen uitdroging. Ingewikkelde geslachtsapparaten voor inwendige bevruchting zijn hier mede het gevolg van. Geen enkele andere groep van organismen kent zoveel soorten als de insecten: meer dan de helft van alle diersoorten zijn insecten. Het succes van de insecten is niet in de laatste plaats te danken aan hun vermogen tot vliegen. Zij zijn de enige ongewervelde dieren die kunnen vliegen. Als voorbeeld van de geleedpotige dieren bestudeer je tijdens dit schoolonderzoek een insect, de treksprinkhaan (Locusta migratoria). De treksprinkhaan komt in een groot gebied (Afrika, West-Azië en Zuid-Europa) voor. Er zijn verschillende ondersoorten bekend. De soort kent twee fasen, een solitaire en een gregaire fase. Dieren in de gregaire fase vormen zwermen en juist deze fase is van economische betekenis (plagen). Zij voeden zich vooral met een breed scala van grassen (bijv. maïs, suikerriet, sorghum = Afrikaanse gerst). Afhankelijk van hun darmvulling eten zij ongeveer 15% van hun lichaamsgewicht per maaltijd, tot hun volle lichaamsgewicht per dag. Een zwerm van 10 km² met een dichtheid van 150 dieren per m² vreet tot 2.225.000 kg vegetatie per dag weg. Locusta migratoria OPDRACHT . Het is de bedoeling dat je van alle woorden in de kantlijn een tekening maakt. Je maakt zelf uit of dat een detailtekening of een habitustekening wordt. © Paul Damoiseaux 1 1.1 Habitus (van opzij gezien) lichaam kop, borststuk achterlijf Het is te verdelen in een en en geheel bekleed met een stevig, uitwendig chitineskelet, dat alleen bij de gewrichten dun en soepel is. De uniforme segmentatie (zoals bij de ringwormen) is verloren gegaan. De segmenten zijn versmolten tot functionele groepen en de segmentale opbouw komt dikwijls alleen nog tot uiting in de lichaamsaanhangsels. 1.2 Kop De kop bestaat uit 6 segmenten. De beide liggen op het eerste segment. Ze zijn samengesteld uit een groot aantal ommatidia die samen een mozaïekbeeld vormen. Experimenten hebben aangetoond dat zij speciaal gevoelig zijn voor verticale streeppatronen, van belang bij het zoeken naar grassen. Ook geurreceptoren zijn hierbij van belang. Het tweede kopsegment draagt de antennen. Ze zijn rostraal van de ogen ingeplant en scharnieren met het kopkapsel. Alleen hun basale lid bevat spieren, die vrijwel alzijdige bewegingen van de antennen mogelijk maken. De antennen zijn bezet met fijne tasthaartjes (zoals ook op andere skeletdelen) en smaakzintuigen. Alleen al op de monddelen komen er 15.000 voor. Tussen antenne en facetoog, ligt aan beide kanten een enkelvoudig oog, een ocellus. Een derde ocellus bevindt zich tussen de antennen. Het derde segment draagt geen aanhangsels, maar de tot het kopskelet behorende bovenlip (=labrum). Segment 4 draagt, bedekt door de bovenlip, twee blauwe bovenkaken (=mandibula). Dit zijn ongelede, sterk ontwikkelde vergroeide chitineuse elementen met tanden. Meer ventraal liggen, bedekt door de onderlip, de onderkaken (=maxilla) die bij het 5e segment horen. Deze bezitten naast een sterk gechitiniseerde kauwrand een laterale gelede taster. De plaatvormige onderlip (=labium) is ontstaan door fusie van allerlei aanhangsels van het 6e segment. Duidelijk zichtbaar zijn de twee laterale tasters. Het overgrote deel van het inwendige van de kop wordt door kauwspieren in beslag genomen. facetogen Je kunt een goede indruk van de monddelen krijgen door gebruik te maken van een speld. Je kunt de onderlip met de 2 korte tasters omlaag duwen. Je ziet dan links en rechts de 2 delen van de onderkaak met hun harde chitinerand en de lange tasters. Als je deze ook omlaag duwt heb je zicht op de donkerblauw gekleurde, zeer harde bovenkaak. Je kunt de bovenkant van de bovenkaak goed zien door de bovenlip met een speld op te lichten. © Paul Damoiseaux 2 1.3 Borststuk poten vleugels. prothorax. metathorax springpoot dijbeen scheenbeen voetwortel (tarsus) hechtkussentjes. Het borststuk bestaat uit drie segmenten, die elk een paar dragen. Het tweede en het derde segment dragen bovendien ieder een paar Het eerste paar vleugels is hard en heeft geen functie bij het vliegen. Het dekt het tweede paar vleugels af als er niet gevlogen wordt, en wordt gebruikt bij het tsjirpen (zie later). De achtervleugels dienen om te vliegen en passen waaiervormig opgevouwen onder de voorvleugels. De vleugels zijn verstevigd door verdikkingen die aders genoemd worden. Hieronder een afbeelding van de vleugels: Het eerste borstsegment is de De dorsale skeletplaat (tergiet) van dit segment is zadelvormig en overwelft de tergiet van het tweede borststuksegment, de mesothorax. Pro- en mesothorax zijn beweeglijk met elkaar verbonden; de verbinding tussen meso- en (3e segment) is onbeweeglijk. Dijbeen (femur) en scheenbeen (tibia) van de poten zijn krachtig ontwikkeld, in het bijzonder bij de achterpoot die als dienst doet. De spieren die de pootdelen bij de gewrichten t.o.v. elkaar laten bewegen zitten inwendig. Daardoor is het van de springpoot in verhouding erg groot. Op het sterk gedoornde volgt de die uit drie delen bestaat. Alle delen zijn voorzien van vlezige Zij spelen een rol bij het klimmen. Het laatste deel heeft twee klauwtjes, waartussen een klein hechtkussentje ligt. 1.4 Achterlijf Het achterlijf (abdomen) bestaat uit elf segmenten. Het skelet van ieder wordt gevormd door twee schilden, een dorsale tergiet en een ventrale sterniet. De laatste vier abdominale segmenten zijn gemodificeerd in verband met de vorming van de uitwendige geslachtsorganen. Aan het achterlijf van het vrouwtje vallen een aantal harde (chitine!) onderdelen op die gebruikt worden bij het graven van een gat in de grond om eitjes in af te zetten. In het eerste abdominale segment ligt het tympanaalorgaan, het gepaarde gehoororgaan. Uitwendig zijn de beide tympanaalmembranen zichtbaar, die geluidstrillingen kunnen opvangen. Inwendig bevinden zich zintuigcellen die de trillingen in impulsen omzetten. Het gehoororgaan speelt een grote rol in de communicatie tussen de soortgenoten, bijv. bij het lokken van een vrouwtje. Het mannetje doet dit door te striduleren: hij strijkt met een richel op de mediale zijde van het femur van de derde poot langs een rij kleine tandjes (sterke vergroting!) op de aderen van de voorvleugel. Het tympanaalorgaan van het vrouwtje is speciaal gevoelig voor de frequentie waarmee het mannetje striduleert. Zelfs de richting waaruit het geluid komt kan bepaald worden. segment © Paul Damoiseaux 3 stoma (spiracula). Het ademhalingsstelsel is een inwendig systeem van buizen voor transport van lucht, het tracheeënsysteem. De inwendige ligging beperkt het vochtverlies. Het communiceert met de buitenwereld via 10 paar openingen, de Het eerste paar (stoma) spiracula van het borststuk ligt achter en iets boven de basis van het eerste pootpaar en wordt bedekt door de tergiet van het eerste borststuksegment. Het tweede paar spiracula (enkelvoud is spiraculum) van het borststuk is te zien bij de basis van het tweede pootpaar, op de grens van meso- en metathorax. Het eerste paar spiracula van het achterlijf is moeilijk te ontdekken en ligt rostraal, vlak voor het tympanaal orgaan; de laatste 7 paar zijn zichtbaar in de onderrand van de tergieten van de abdominale segmenten 2 t/m 8. © Paul Damoiseaux 4